• No results found

4a.7 Van kleine ambtenaar naar meester over leven en dood

In document De banaliteit van het goede (pagina 67-71)

Voordat Arendt dieper inging op de gedwongen emigratie die in het proces tegen Eichmann aan de orde kwam, legde zij uit wat volgens haar ‘normaal’ (ibid.:126) behoorde te zijn in een proces: ‘…dat het OM en de verdediging in voortdurend dispuut de feiten aan het licht brengen en zo het hof in staat stellen tot een recht- vaardig oordeel te komen’ (ibid.:126).

Volgens Arendt was dit geen normaal proces, omdat van te voren al vaststond wat de uitkomst zou zijn, namelijk dat Eichmann schuldig was en ter dood veroordeeld moest worden.

Er was daardoor geen aandacht voor feiten die in Arendts ogen van belang waren, zoals de samenwerking van de Duitsers met zionistische organisaties. Het was in het belang van beide geweest om te zorgen dat Joden, vooral jonge Joden, het land uit konden komen. In ruil daarvoor kreeg Duitsland buitenlandse valuta. De ‘vijand’ (ibid.:133) van deze organisaties was eerder Engeland dan Duitsland, omdat Enge- land de emigratie hinderde. Arendt erkende dat niemand toen wist welke gruwelijke gebeurtenissen er later zouden volgen. Maar dat de zionistische organisaties onder- handelden met de nazi’s en mensen selecteerden voor de opbouw van nederzettin- gen in Palestina, was voor haar wel een van de ‘…paradoxaalste episoden uit het hele tijdperk van het nazi-bewind: de man die als een der ergste beulen van het joodse volk de geschiedenis zou ingaan, trad aanvankelijk op als actief medewerker aan de redding van de joden uit Europa’ (ibid.:134).

Even wrang was het taalgebruik van de zionistische organisaties, zo concludeerde Arendt. Net als Eichmann spraken zij in clichés en verhullende taal. Zo zeiden zij dat de zionisten ‘bruikbaar materiaal’ (ibid.:133) zochten, namelijk Joden die mee konden helpen aan de opbouw van Israël.

Een getuige vertelde hoe de samenwerking met Eichmann omstreeks 1939 veranderde. In de jaren daarvoor was Eichmann een onderhandelaar geweest. Wel een ‘kleine amb- tenaar’ (ibid.:138), maar een ‘goede bureaucraat’ (ibid.). De getuige vertelde hoe de nazi daarna was veranderd. ‘…plotseling een man die in zijn onbeschaamdheid heer over leven en dood was, een grove figuur die ons afsnauwde...’ (ibid.).

4a.8 Verhullen

Het leek alsof de verdediger van Eichmann zich missprak toen hij het had over ‘…

medizinische Angelegenheiten, zoals vergassingen en de levering van skeletten’

(ibid.:144). De rechter wees hem op het feit dat vergassen geen medische procedure genoemd kon worden. De Duitse verdediger hield vol en zei: ‘Het is in zoverre een medische aangelegenheid, dat het door artsen werd voorbereid, denn es geht ja um

die Tötung, auch die Tötung ist eine medizinische Angelegenheit’ (ibid.:145).

Voor Arendt bewees dit hoe er in Duitsland, vijftien jaar na het einde van de oorlog, over de misdaden werd gedacht en gesproken: zakelijk en in termen die verhulden wat er daadwerkelijk was gebeurd.

Een belangrijk onderdeel in het proces tegen Eichmann was het onderzoek naar zijn verantwoordelijkheid. Veel diensten hielden zich bezig met de uitroeiing van de Joden, niet alleen Eichmanns organisatie. Eichmann stond ook laag in rang, ver- geleken met de bevelhebbers van de andere verantwoordelijke organisaties. Daar- naast beconcurreerden de organisaties elkaar. Ze waren vijanden van elkaar, ondanks dat ze hetzelfde doel nastreefden.

Tijdens de processen tegen nazimisdadigers in Neurenberg hadden de verdachten elkaar de schuld gegeven. Eichmann deed hetzelfde. Het waren ‘de anderen’ die verantwoordelijk waren geweest.

Arendt zag dat het ingewikkeld was om te begrijpen hoe de verschillende organisa- ties van de nazi’s werkten. Ze begreep daarom niet waarom het OM gebruik maakte van getuigenverklaringen van andere nazi’s uit onder meer het Neurenbergproces. Veel nazi’s hadden toen al naar Eichmann verwezen, maar volgens haar waren deze verklaringen volkomen ‘aanvechtbaar’ (ibid.:148).

Arendt ging ook dieper in op het zogenaamde Madagaskar-plan om Joden te eva- cueren. Volgens Eichmann was dit zijn idee, maar Arendt liet zien dat dit plan ont- worpen was door het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Tijdens het proces moest Eichmann een document voorlezen waarin stond dat het ondanks de voorbereidingen voor de evacuatie duidelijk was wat er moest gebeuren met de Joden: ze moesten uitgeroeid worden. Hoewel Eichmann de tekst voorlas, bleef hij ontkennen dat het Madagaskar-plan een leugen was. Hij deed of hij actief aan de uitvoering van dit plan had gewerkt. Arendt schreef: ‘Het was alsof zijn ta- perecordergeheugen voor deze geschiedenis een apart bandje liet aflopen, volledig afgeschermd tegen eventuele storende krachtvelden van informatie, argument en rede’ (ibid.:156).

4a.9 Camouflagetaal

In 1941 gaf Hitler het bevel tot de fysieke uitroeiing van de Joden. In het proces gaf Eichmann aan dat hij hierdoor was verrast. ‘…aan een dergelijke gewelddadige oplossing had ik nooit gedacht’ (ibid.:165).

Wat Arendt opvallend vond was dat er door bevelhebbers al veel eerder naar ‘uitroei- ing’ was toegewerkt. Maar Eichmannn behoorde niet tot deze groep. Vreemd genoeg en tekenend voor zijn domheid gebruikte Eichmann dit feit niet voor zijn verdediging.

De maatregelen werden geheimgehouden en er werd in verhulde taal of ‘camou- flagetermen’ (ibid.:166) zoals Arendt dat noemde, over gesproken. Woorden als ‘Endlösung’ (eindoplossing), ‘Aussiedlung (evacuatie)’ en ‘Sonderbehandlung’ (bij- zondere behandeling) werden als benamingen gebruikt.

Volgens Arendt had deze ‘geregelde’ (ibid.:167) taal tot gevolg dat de nazi-mede- werkers een andere voorstelling kregen van moord.

Eichmann, die zijn hele leven al in dergelijke vage en verhullende taal had gespro- ken, kon daar volgens Arendt moeiteloos in meegaan. ‘Eichmanns grote ontvanke- lijkheid voor frasen en slogans en zijn onmacht zich normaal uit te drukken maakten hem natuurlijk tot een ideaal spreker van “geregelde” taal’ (ibid.:168), zo conclu- deerde Arendt. Met deze vage taal werd de bedoeling bewust verhuld.

Tijdens het proces in Jeruzalem schortte het volgens Arendt aan kennis bij het OM over de methode van de bureaucratische nazi-organisaties. Zo werd Eichmann er volgens haar ten onrechte van beschuldigd dat hij opdracht gegeven had tot het ge- bruik van gas in de vernietigingskampen.

Eichmann vertelde dat hij, zeer tegen zijn zin, getuige was geweest van het doden van Joden. Hij weigerde om door een kijkgat in een gaskamer te volgen wat er ge- beurde. ‘Daar heb ik toen voor bedankt. Ik kon het niet, ik kon geen woord meer uitbrengen… ik moest gewoon weg’ (ibid.:171).

Eigenlijk, concludeerde Arendt, was Eichmann amper getuige geweest van de moordpartijen door de nazi’s. Zijn verantwoordelijkheid betrof vooral het transport van de Joden. Hij had echter wel iets gezien, zo bleek uit zijn getuigenis voor de rechtszaal. Weliswaar niet via het kijkgat, maar hij had er wel met zijn neus bovenop gestaan.

Arendt vroeg zich af of Eichmann eigenlijk wel had geweten wat hij deed. En of hij in staat was om de ‘gruwelijkheid van zijn handelingen te beseffen?’ (ibid.:175). Waren er ‘verzachtende omstandigheden?’ (ibid.) of was hij misschien gedwongen? Eichmann zei dat dit niet het geval was. Hij had met trots bevelen uitgevoerd en zijn werk goed gedaan.

De grootste vraag die aan Arendt knaagde, was ‘…wat ervoor nodig is om een ge- middeld mens zijn aangeboren afschuw van misdaden te laten overwinnen en wat er precies met hem gebeurt wanneer hij op dit punt is aangeland?’ (ibid.:179). Dit punt was niet alleen vanuit juridisch, maar ook vanuit politiek opzicht van belang. Arendt concludeerde dat er geen geweten meer was geweest in Duitsland. Iedereen had volgens de nazi-maatstaven geoordeeld. Er was een klimaat ontstaan waarin ie- dereen geloofde in de verhullende naziwoorden, die zeiden dat de gaskamers ‘on- nodige hardheid’ (ibid.:200) verhinderden.

4a.10 Uitzondering

Tijdens de beruchte Wannseeconferentie op 20 januari 1942 werden maatregelen be- sproken voor de vernietiging van de Joden in Europa. Eichmann had deze conferentie voorbereid en functioneerde er als een ‘secretaris’ (ibid.:206), oordeelde Arendt.

Eichmann had het een voorrecht gevonden om met zoveel prominenten aanwezig te zijn. Hij zei: ‘En ik ervoer iets als de tevredenheid van een Pilatus…, want ik voelde mij volslagen schuldeloos’ (ibid.:207). Die schuldeloosheid verwees naar zijn aanvankelijke twijfel over de uitroeiing. Door de vergadering zag hij dat iedereen achter het plan stond en dat nam zijn twijfels weg.

In het hoofdstuk waarin ze begon met de Wannseeconferentie en wat Eichmann zich daarvan herinnerde, stelde Arendt de vraag hoe het kon dat zoveel mensen zich schijnbaar gewillig lieten deporteren. Dat er zo weinig vluchtpogingen werden ondernomen.

Haar boek nam hier een wending, een die haar later door veel mensen kwalijk is genomen. Ze beschreef de rol van de Joodse raden in de verschillende landen. Deze raden bestonden uit Joodse leiders, maar ze waren opgezet door de nazi’s. Volgens Arendt was dit ‘…het drama van de vernietiging…’ (ibid.:212) van het Joodse volk, want de Joodse raden hadden hun medewerking aan de deportaties verleend. In het proces werd hier tot grote verbazing van Arendt geen aandacht aan besteed. Het leek wel alsof het Israëlische OM een scherpe scheidslijn trok tussen ‘…vervol- gers en slachtoffers…’ (ibid.:216).

Arendt vestigde er wél aandacht op, met verregaande consequenties bleek later, omdat ze wilde laten zien dat de ‘morele instorting’ (ibid.:223) die de nazi’s bewerk- stelligden op iedereen invloed had gehad, ‘…niet alleen onder de vervolgers, maar ook onder de vervolgden’ (ibid.).

Arendt wilde weten of er mensen waren geweest, onder zowel de vervolgers als de vervolgden, die op de een of andere manier het geweten van Eichmann hadden kunnen beïnvloeden. Enkele nazimisdadigers die in Neurenberg waren berecht, verklaarden ‘innerlijk oppositie’ (ibid.:225) te hebben gevoerd. Arendt liet zien dat die niet veel voorstelde en dat de goede bedoelingen die uit deze oppositie voort- kwamen opvallend slechte gevolgen hadden gehad. Iemand die goede bedoelingen had, moest zich immers nog ‘nazistischer’ (ibid.:225) opstellen dan gewone nazi’s om te voorkomen dat zijn oppositie tegen Hitler werd ontdekt. Wat betekenden deze goede bedoelingen dan nog, vroeg Arendt zich af.

Een ander voorbeeld betrof een getuige, Propst Gruber. Deze protestante geestelijke legde tijdens het proces een verklaring af over zijn samenwerking met Eichmann. Op verschillende manieren had de geestelijke hulp willen bieden aan Joden en hij had daarover met Eichmann onderhandeld. De verdediging had aan deze getuige gevraagd of hij ook had geprobeerd Eichmann te beïnvloeden. Dat had Gruber niet gedaan. Hij verklaarde: ‘Daden zijn belangrijker dan woorden’ (ibid.:232). Dit liet volgens Arendt zien dat er niet meer werd nagedacht. De man sprak in zulke algemene termen dat ze clichés werden. Ze waren volgens haar bespottelijk, gezien de situatie.

Eichmann zei dat niemand hem aangesproken had op het feit dat hij zijn werk niet goed deed. Er waren alleen maar mensen bij Eichmann gekomen om een ‘bevoor- rechte’ positie te krijgen. Arendts conclusie was dat het accepteren van deze uitzon- deringen in moreel opzicht ‘noodlottig was’ (ibid.:233). Het vragen om een ‘Sonderfälle’ (ibid.) ofwel uitzondering, betekende vragen om een bevoorrechte po- sitie, om een bijzondere verzorging. Arendt stelde dat wanneer er om een uitzon- dering werd gevraagd, de regel werd erkend dat er zonder uitzondering gemoord kon worden.

In document De banaliteit van het goede (pagina 67-71)