• No results found

4a.14 Het vonnis

In document De banaliteit van het goede (pagina 74-77)

Eichmann kreeg de doodstraf. De rechters hadden vijf zittingen nodig, verspreid over twee dagen, om het vonnis te lezen. Het vonnis bestond uit twaalf aanklachten. De eerste vijf betroffen misdaden die Eichmann tegen het Joodse volk had bedreven, de overige zeven betroffen misdaden tegen de mensheid. Op al deze aanklachten stond de doodstraf. Deze straf werd in het vonnis over Eichmann uitgesproken. De rechters concludeerden ook dat Eichmann niet eigenhandig had gemoord. Er stond: ‘…dan moeten wij ze karakteriseren als aanstichting, advisering en instruering van anderen, assistering van anderen, of het mogelijk maken van handelingen van an- deren… zodat de administratief-organisatorische afstand die er bestond tussen wil- lekeurig welke van deze vele misdadigers en de man die het slachtoffer werkelijk doodde hoegenaamd geen invloed kan hebben op de omvang van de verantwoor- delijkheid’ (ibid.:387-388).

Na het uitspreken van het vonnis kreeg Eichmann de gelegenheid om te spreken. Hij zei dat hij niet zo verantwoordelijk was geweest als uit het vonnis naar voren kwam. Hij was gehoorzaam geweest en dat was volgens hem toch eerder een deugd. Hij vond dat hij moest boeten voor anderen.

Eichmanns advocaat ging in beroep tegen het vonnis, maar dat werd bekrachtigd door het hooggerechtshof. Het scherpte het vonnis zelfs aan. Het stelde dat Eich- mann ‘zijn eigen chef’ (ibid.:391) was geweest en volkomen verantwoordelijk was geweest voor wat hij had gedaan.

Er volgde een gratieverzoek van Eichmann, maar deze werd afgewezen en nog de- zelfde dag werd hij opgehangen.

De laatste woorden van Eichmann troffen Arendt: ‘Wij zullen hem, de dode, niet vergeten’ (ibid.:396). Deze woorden sloten volgens Arendt aan bij zijn cliché-manier van praten. Zelfs oog in oog met de dood sprak hij deze taal. Voor haar was dit: ‘… een resumé van het lange college over de menselijke boosaardigheid dat wij hadden bijgewoond – de les van de onuitsprekelijke, hoofd en hart verbijsterende banaliteit van het kwaad’ (ibid.:397).

Arendt eindigde haar verslag van het proces met een eigen vonnis over Eichmann. De straf verschilde niet met de rechtbank. Ook zij vond dat Eichmann ter dood ver- oordeeld moest worden.

In haar vonnis ging ze dieper in op het begrip ‘collectieve schuld’ (ibid.:432). Dit bestond niet volgens haar, want iemand is persoonlijk schuldig of onschuldig. Ze ging ook in op Eichmanns stelling dat hij een pechvogel was. Arendt schreef: ‘Maar zelfs als wij zouden willen aannemen dat het enkel en alleen uw onfortuin- lijkheid is geweest die u tot een willig werktuig ten dienste van de organisatie van de massamoord heeft gemaakt, dan blijft toch het feit bestaan dat u hebt meegehol- pen aan de uitvoering van de politiek die de massamoord beoogde en bewerkstel- ligde en dat u derhalve deze politiek actief hebt ondersteund’ (ibid.:433).

Ook ‘gehoorzaamheid’ was volgens haar geen verzachtende omstandigheid. Politiek vindt niet plaats ‘in de kinderkamer’ (ibid.) zo schreef ze. Eichmann had duidelijk meegewerkt aan een politiek waarin Joden niet mochten overleven. Dat recht had niemand en ook Eichmann niet. Ze eindigde haar vonnis met: ‘Van geen lid van het menselijk geslacht kan de bereidheid worden verlangd de aarde te bewonen teza-

men met hen die zulks willen en die wil in daden omzetten. Dit, en dit alleen, is de reden waarom u sterven moet’ (ibid.:434).

4a.15 Controverse

Arendts verslag van het proces kreeg enorm veel kritiek, zoals ik aan het begin van dit hoofdstuk al schreef. Ze benadrukte dat ze vooral een reportage had geschreven en dat ze het proces had beschreven vanuit het gezichtspunt van een toeschouwer. Ze erkende dat ze niet volledig was geweest in haar boek.

De publieke opinie en de discussie werden volgens haar gemanipuleerd door de- batten over zaken waar zij niets over had vermeld. Arendt werd verweten dat zij had gesteld dat Joden zich niet hadden verdedigd tegen de deportaties. De vraag die de openbare aanklager daarover in het proces had gesteld, had Arendt juist ‘dwaas’ (ibid.:32) en ‘wreed’ (ibid.) gevonden. Ook niet-Joden hadden immers geen verzet gepleegd.

Het feit dat er zo werd gediscussieerd over haar boek was voor haar een bewijs dat alles wat er was gebeurd ten tijde van Hitler-Duitsland niet was vergeten en zeker niet was verwerkt. Ze vond dat het debat over haar boek de echte discussie vertroe- belde. Er mochten blijkbaar geen vragen over het proces worden gesteld. Niet of Eichmann wel schuldig was, niet of de vorm die het proces had gekregen wel ade- quaat was geweest, en niet wat er gedaan moest worden met de paradoxen die tij- dens het proces waren opgetreden. Er mochten blijkbaar ook geen discussies zijn over de wijze waarop Eichmann was opgepakt, over het bewijsmateriaal en over de getuigen die hadden moeten verschijnen. Deze vragen waren taboe. Eichmann werd gepresenteerd als een monster. Als hét kwaad. Arendt wilde dat juist ter discussie stellen, maar dat leverde haar veel commentaar en kritiek op.

Arendt schreef: ‘in een verslag van een proces kan slechts datgene ter sprake komen wat in het proces aan de orde is gesteld of in het belang van de gerechtigheid aan de orde gesteld had moeten worden’ (ibid.:33-34). Het moest gaan over de mens Eichmann en zijn daden. Andere zaken waren volgens haar niet van belang geweest in het proces. Bij een symbolisch proces had niemand belang en daarvoor was ze waarschijnlijk ook niet naar Jeruzalem vertrokken.

Ze benadrukte dat het proces ‘een les’ (ibid.:37) was geweest en zeker ‘geen verkla- ring van het fenomeen en evenmin een theorie erover’ (ibid.). De les die volgens haar uit het proces in Jeruzalem volgde, was: ‘Dat een dergelijk gebrek aan werke- lijkheidszin en een dergelijke gedachteloosheid in een mens meer onheil kunnen aanrichten dan alle boze driften die het mensenhart eigen zijn tezamen...’ (ibid.). Waarmee ze wilde aanduiden dat Eichmann geen monster was en geen schurk van enorme proporties maar: ‘Hij heeft er alleen maar nooit bij stilgestaan wat hij ei- genlijk deed’ (ibid.:36). Alles draaide om Eichmanns gedachteloosheid. Hij stopte met nadenken en reflecteren. En hierom noemde ze Eichmann banaal.

Het proces vond ze eveneens banaal. In het proces was er ook geen reflectie geweest en bovendien had de rechtsgang niet bevraagd mogen worden.

Er mochten ook geen vragen worden gesteld bij de heersende theorieën over waarom Duitsers, en Eichmann in het bijzonder, van brave burgers moordenaars waren geworden. Er was volgens haar met twee maten gemeten. Wat betreft het ‘het bevel van hogerhand’ (ibid.:42) kon er volgens Arendt worden gesteld dat Eichmann zich ‘onberispelijk’ (ibid.:43) had gedragen. Hiermee legde zij de vinger op de zere plek: de moeilijkheid lag juist in het feit dat de misdaden in Nazi-Duitsland gepleegd waren vanuit een geldende rechtsorde.

Ook de radertjestheorie verwierp ze. Deze theorie ging ervan uit dat Eichmann maar een radertje was geweest in het hele systeem en daarom niet alleen verant- woordelijk kon zijn. Vanuit deze theorie kan geen juridisch strafproces gevoerd wor- den, want dan lijkt het alsof er wordt gesproken over de ‘grote Niemand’ (ibid.:39) en dan is niemand aansprakelijk.

Volgens Arendt ging dit proces over: ‘…een van de centrale ethische vraagstukken van alle tijden...’ (ibid.:45). En daarmee doelde zij op de vraag ‘naar het wezen en het functioneren van het oordelende verstand’ (ibid.).

Hoe moet er over de daden van Eichman geoordeeld worden? Kan er geen oordeel geveld worden wanneer iemand er niet bij is geweest? Of kan er geen oordeel ge- geven worden op basis van het feit dat iedereen zou kunnen zwichten onder de ver- leiding, zoals Eichmann deed? Volgens Arendt moesten deze vragen negatief beantwoord worden. Ze steunden volgens haar op ongeldige argumenten. ‘Van het bijzondere, documenteerbare buigt men af naar de algemeenheid, waarin alle katten grauw zijn en wij allen even schuldig zijn’ (ibid.:48). Details van daden van mensen zijn dan niet meer van belang en slaan om in collectieve schuld. Dat zou inhouden dat niemand schuld heeft en dat was volgens Arendt niet waar. In elk strafproces gaat het om onschuld en schuld van een individu en dat is ook waar het in het Eich- mannproces om ging of had moeten gaan.

Hannah Arendt vond de misdaden van Eichmann en van andere nazi’s uitzonder- lijk. En zij vond dat de rechtbank had gedaan alsof het vergrijpen waren die in een rechtszaak konden worden ‘afgehandeld’.

‘Zowel aanklagers als rechters zagen deze genocide niet anders dan als de vreselijkste pogrom uit de joodse geschiedenis’ (ibid.:418). Voor Arendt was zij echter een on- gekende misdaad in de geschiedenis van de mensheid. Discriminatie en antisemi- tisme bestonden al langer, maar nieuw was volgens haar: ‘…de misdaad tegen de mensheid in eigenlijke zin, namelijk de “status van het menszijn”‘ (ibid.:419). Daarom vond Arendt dat deze strafzaak in een internationaal gerechtshof had moe- ten plaatsvinden. Onder de voorwaarde dat er een wet opgesteld werd, gericht op het berechten van ‘…nieuwe administratieve massamoordenaars’ (ibid.:424). Ze vreesde dat het nieuwe moorden zoals dat in Duitsland was gebeurd, geen unieke gebeurtenis zou blijven. Het was waarschijnlijker dat het nogmaals zou gebeuren, juist omdat het al een keer had plaatsgevonden.

4b

In document De banaliteit van het goede (pagina 74-77)