• No results found

Ondernemingsspecifieke kenmerken en het voorkomen van Integrated Reporting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ondernemingsspecifieke kenmerken en het voorkomen van Integrated Reporting"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ondernemingsspecifieke kenmerken en het voorkomen van

Integrated Reporting

1 Erica Achterhes Studentnummer: S2346559 e.j.achterhes@student.rug.nl

Master afstudeerwerkstuk Accountancy (EBM869B20) Datum: februari – juni 2016

Eerste begeleider: Dr. R.B.H. Hooghiemstra Tweede begeleider: Dr. T.A. Marra

Aantal woorden: 11.965

(2)

2

Samenvatting

In dit onderzoek heb ik verscheidene ondernemingsspecifieke kenmerken onderzocht die mogelijk van invloed zouden kunnen zijn op het voorkomen van integrated reporting. Hierbij zijn 298 ondernemingen uit 9 verschillende landen meegenomen. Het voorkomen van

integrated reporting is gemeten door te kijken of de ondernemingen volgens de richtlijnen van de GRI een integrated report produceren. Door middel van een gevoeligheidsanalyse heb ik ook gekeken naar de mate van integrated reporting. Vanuit de literatuur heb ik een viertal kenmerken geïdentificeerd: de omvang van de onderneming, de sector waarin de

onderneming actief is, het effect van blockholders en het land van herkomst van de onderneming.

De onderzoeksvraag die in mijn scriptie centraal staat: Welke ondernemingsspecifieke

kenmerken zijn van invloed op het voorkomen van integrated reporting in Zuid-Afrika,

Nederland en Frankrijk? Het antwoord luidt: de omvang van de onderneming en het land van

herkomst zijn van invloed op het voorkomen van integrated reporting. De

ondernemingsspecifieke kenmerken zijn voor 34% verantwoordelijk voor het voorkomen van integrated reporting. De omvang van de onderneming, het effect van blockholders en het land van herkomst (alleen Nederland en Frankrijk) zijn van invloed op de mate van integrated reporting. De mate van integrated reporting wordt voor 20% veroorzaakt door de

(3)

3

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 2 Hoofdstuk 1: Inleiding ... 5 §1.1 Aanleiding ... 5 §1.2 Wetenschappelijke bijdrage ... 6

§1.3 Structuur van de scriptie ... 8

Hoofdstuk 2: Theoretische inkadering ... 9

§2.1 Integrated reporting ... 9

§2.2 Relevante theorieën ... 11

§2.2.1 Legitimiteitstheorie ... 11

§2.2.2 Agency theorie ... 12

§2.2.3 Theorie op het gebied van voluntary disclosure ... 13

§2.3 Hypothese ontwikkeling ... 15

§2.3.1 De omvang van de onderneming ... 15

§2.3.2 De sector van de onderneming ... 17

§2.3.3 Het effect van blockholders ... 19

§2.3.4 Het land van herkomst ... 21

§2.3.4.1 Zuid-Afrika ... 22 §2.3.4.2 Nederland ... 22 §2.3.4.3 Frankrijk ... 23 Hoofdstuk 3: Onderzoeksontwerp ... 25 §3.1 Steekproefselectie ... 25 §3.2 Databronnen ... 25 §3.3 Afhankelijke variabele ... 25 §3.4 Onafhankelijke variabelen ... 25 §3.4.1 Controle variabelen ... 26 §3.5 Analyse ... 27 Hoofdstuk 4: Resultaten ... 28 §4.1 Beschrijvende statistiek ... 28 §4.2 Toetsing hypothesen ... 30 §4.3 Discussie resultaten ... 33

Hoofdstuk 5: Conclusie, beperkingen en mogelijkheden voor vervolg onderzoek ... 37

(4)

4

§5.2 Beperkingen ... 37

§5.3 Mogelijkheden voor vervolg onderzoek ... 38

Referenties ... 39

Bijlage 1 ... 48

Bijlage 2 ... 49

(5)

5

Hoofdstuk 1: Inleiding

§1.1 Aanleiding

De maatschappij hecht steeds meer waarde aan duurzaamheid, daarom besteden ondernemingen tegenwoordig steeds meer tijd en moeite aan het rapporteren over

duurzaamheidsactiviteiten (Bradford et al, 2014). Traditionele verslaggeving is niet meer toereikend om aan de informatiebehoeften van verschillende belanghebbenden te voldoen (Cheng et al, 2014). Het publiceren van slechts financiële informatie is enigszins beperkt, ook het publiceren over niet-financiële zaken zoals gezondheid, veiligheid en mensenrechten blijkt nodig te zijn. Door hierover informatie te publiceren, zouden beleggers beter geïnformeerd kunnen zijn omtrent de risicobeheersing van een onderneming, waardoor beleggers andere en wellicht betere beslissingen kunnen nemen (Roelofsen en van der Laan, 2013). Daarom zijn veel grote multinationale organisaties in de afgelopen tien jaar begonnen met het produceren van duurzaamheidsrapporten (Kolk, 2010). De laatste ontwikkeling in het rapporteren wat betreft duurzaamheid is integrated reporting (Stubbs en Higgins, 2014). Bij deze vorm van verslaggeving wordt de sociale, ecologische, financiële en bestuurlijke informatie

geïntegreerd in één rapport (Dey en Burns, 2010 en Hopwood et al, 2010). Het gaat om een duidelijke en bondige weergave van hoe een onderneming waarde creëert en onderhoudt, rekening houdend met sociale, economische en omgevingsgerichte factoren. Dit wordt gesteld door het International Integrated Reporting Committee (IIRC), die integrated reporting als volgt omschrijft:

''Een proces gebaseerd op het integrale denken waaruit een periodiek geïntegreerd rapport van een onderneming voortkomt. Dit rapport gaat over waardecreatie gedurende verschillende jaren en de communicatie over deze aspecten van waardecreatie. Een integrated report is een bondig communicatiemiddel over hoe de strategie, governance, prestaties en vooruitzichten van een organisatie, in verband met de externe omgeving, leiden tot creatie van waarde op korte, middellange en lange termijn''2.

De laatste jaren staat integrated reporting internationaal steeds meer in de belangstelling (IIRC, 2013, King III, IRSE, 2012, Stubbs en Higgins, 2014, Cheng et al, 2014 en NBA, 2013a). Toch weten we als onderzoekers nog maar weinig over integrated reporting (Frías-Aceituno et al, 2013). Daarom richt dit onderzoek zich op het voorkomen van integrated reporting bij verschillende beursgenoteerde ondernemingen in Zuid-Afrika, Nederland en

(6)

6 Frankrijk. Daarbij wordt gekeken welke ondernemingsspecifieke factoren bijdragen aan het voorkomen van integrated reporting. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag: Welke

ondernemingsspecifieke kenmerken zijn van invloed op het voorkomen van integrated reporting in Zuid-Afrika, Nederland en Frankrijk?

§1.2 Wetenschappelijke bijdrage

Integrated reporting is een relatief nieuw concept, waarvan de literatuur zich langzaam maar zeker begint uit te breiden (de Villiers et al, 2014, Cheng et al, 2014, Wild en van Staden, 2013 en Gray en Gillies, 2015). De relevantie voor deze vorm van

duurzaamheidsverslaggeving is snel toegenomen, nadat in 2002 het eerste integrated report werd gepubliceerd (Jensen en Berg, 2012). Het doel van deze scriptie is om bij te dragen aan deze stroom van ontwikkeling in de literatuur en te kijken naar het effect van

ondernemingsspecifieke kenmerken op het voorkomen van integrated reporting in verschillende landen. Dit onderzoek onderscheidt de volgende ondernemingsspecifieke kenmerken: de omvang van de onderneming, de sector waarin de onderneming actief is, het effect van blockholders en het land van herkomst van de onderneming.

Waar onderzoek op het gebied van integrated reporting zich nog in een ontwikkelende fase bevindt, is er al betrekkelijk veel onderzoek gedaan op het gebied van

duurzaamheidsverslaggeving (Fifka, 2013)3. Deze onderzoeken richten zich onder andere op de impact van zowel interne factoren, zoals grootte en industrie (o.a. Patten, 1992 voor oliemaatschappijen, Teoh en Thong, 1984 voor Maleisië, Adams et al, 1998 voor Europese landen en Hackston en Milne, 1996 voor Nieuw Zeeland), als op externe factoren, zoals druk van belanghebbenden en wet- en regelgeving (o.a. Neu et al, 1998 voor Canada, Liu en Anbumozhi, 2009 voor China en Buhr en Freedman, 2001, voor een vergelijking tussen

3Integrated reporting wordt gezien als ‘one report’ (Eccles en Krzus, 2010). Dit betekent dat integrated

reporting zowel informatie wat betreft financiële als niet-financiële prestaties in één document presenteert, waarbij de relatie tussen financiële en niet-financiële prestaties wordt aangetoond en hoe deze dimensies waarde creëren of vernietigen voor aandeelhouders en andere belanghebbenden (Owen, 2013).

Duurzaamheidsverslaggeving daarentegen heeft vooral betrekking op de sociale en milieugerichte aspecten van de bedrijfsactiviteiten (Kolk, 2010). Deze vorm verschilt sterk tussen bedrijven, sommige bedrijven gebruiken eigen verslaggevingscriteria. Maar veel bedrijven maken gebruik van criteria ontwikkeld door het Global Reporting Initiative (GRI), een internationale non-profit organisatie die het gebruik van

duurzaamheidsverslaggeving promoot. Deze criteria suggereren, maar verplichten niet, ongeveer tachtig indicatoren om over te rapporteren verdeeld over zes verschillende dimensies (maatschappij, economie, arbeid, milieu, product verantwoordelijkheid en de rechten van de mens) (Bradford et al, 2014).

(7)

7 Amerika en Canada) op de mate van openbaarmaking (Fifka, 2013 en Lee en Hutchinson, 2004).

Het aantal studies naar het verschijnsel van integrated reporting is echter een stuk beperkter (Frías-Aceituno et al, 2013). Vooralsnog is niet bekend of de interne en externe factoren, die van invloed zijn op duurzaamheidsverslaggeving, invloed hebben op het voorkomen van integrated reporting. Door middel van mijn onderzoek probeer ik dit gat in de literatuur te dichten door te kijken naar de invloed van ondernemingsspecifieke kenmerken op het voorkomen van integrated reporting. Onderzoeken op het gebied van integrated reporting hebben zich tot nu toe beperkt tot theoretische onderzoeken en case studies (Jensen en Berg, 2012). Bovendien hebben de big 4 kantoren en regelgevende instanties technische rapporteren gepubliceerd over integrated reporting (Gray en Gillies, 2015). Deze rapporten richten zich onder andere op wat integrated reporting inhoudt, hoe een integrated report er uit kan zien, welke voordelen er te behalen zijn en hoe integrated reporting zich in de praktijk in specifieke landen en sectoren voordoet (KPMG, 2012, EY, 2014, PwC, 2012 en 2015 en Deloitte, 2014 en 2015). Er bestaan nog verscheidene mogelijkheden voor onderzoek op het gebied van integrated reporting (de Villiers et al, 2014, Adams, 2014, Gray en Gillies, 2015 en Frías-Aceituno et al, 2013). Het paper van Cheng et al (2014) identificeert een aantal potentiële onderzoekskwesties, die te maken hebben met de ontwikkeling en implementatie van integrated reporting. Zij stellen dat, vanwege de opkomende aard van deze vorm van verslaggeving, er nog weinig bekend is over hoe het de belanghebbenden en de

ondernemingen, die gebruik maken van integrated reporting, zal beïnvloeden. Er wordt gesteld dat er meer onderzoek gedaan moet worden om te begrijpen hoe integrated reporting wordt geïmplementeerd, naar de uitdagingen die ondernemingen ervaren bij het uitvoeren en in hoeverre de organisaties de beoogde voordelen ervaren (Cheng et al, 2014). Mijn

onderzoek probeert op deze praktische werking in te spelen.

De NBA (2014) heeft de rol van integrated reporting onderzocht bij 16 grootbedrijven4 in Nederland. Wat betreft het voorkomen van integrated reporting, maakt 50% van deze bedrijven gebruik van integrated reporting en brengt 31% een duurzaamheidsverslag uit (NBA, 2014). Dit is slechts een kleine steekproef en daarom is het relevant om verder te kijken en meer bedrijven in Nederland en andere landen te onderzoeken.

4 Een grootbedrijf is volgens de criteria van de KvK een bedrijf met meer dan €20 miljoen activa, meer dan €40 miljoen netto omzet en gemiddeld meer dan 250 werknemers (KvK).

(8)

8 Daar waar het onderzoek van de NBA vooral kijkt naar de betekenis, de praktische invulling en voor- en nadelen van integrated reporting (NBA, 2014), richt ik mij in dit onderzoek op verschillende ondernemingsspecifieke kenmerken, die mogelijk van invloed zouden kunnen zijn op het voorkomen van integrated reporting. Bovendien is het onderzoek van de NBA in 2014 uitgevoerd en zijn we inmiddels twee jaar verder, waarin integrated reporting zich behoorlijk heeft kunnen ontwikkelen.

Aanvullend maakt mijn onderzoek een vergelijking tussen Zuid-Afrika, Nederland en Frankrijk, drie landen die verschillen wat betreft wet- en regelgeving omtrent integrated reporting. In deze landen is integrated reporting van belang voor de verslaggeving, echter zijn er duidelijke verschillen in welke mate het voortkomt.

Mijn onderzoek kan om deze redenen een wetenschappelijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de literatuur door, middels kwantitatief onderzoek, te kijken naar het voorkomen van integrated reporting in Zuid-Afrika, Nederland en Frankrijk.

§1.3 Structuur van de scriptie

In hoofdstuk twee wordt de theoretische inkadering besproken, waarbij eerst aandacht wordt besteed aan de achtergrond wat betreft integrated reporting. Bovendien wordt er gebruik gemaakt van de legitimiteitstheorie, agency theorie en literatuur op het gebied van voluntary

disclosure om te duiden waarom de specifieke ondernemingskenmerken geassocieerd zijn met

het voorkomen van integrated reporting. Vervolgens richt hoofdstuk drie zich op de methodologie. Daarna zal hoofdstuk vier zich richten op de presentatie van de resultaten. Uiteindelijk behandelt hoofdstuk vijf de conclusie, beperkingen en mogelijkheden voor vervolgonderzoek.

(9)

9

Hoofdstuk 2: Theoretische inkadering

In dit hoofdstuk zal ik beginnen met de achtergrond wat betreft integrated reporting (§2.1). Daarbij zal ik gebruik maken van zowel de ideeën uit de legitimiteitstheorie, als de agency theorie en literatuur op het gebied van voluntary disclosure (§2.2), om te duiden waarom de specifieke ondernemingskenmerken geassocieerd zijn met het voorkomen van integrated reporting (§2.3).

§2.1 Integrated reporting

De International Integrated Reporting Council (IIRC) is opgericht in 2010, met het oog op het creëren van een wereldwijd geaccepteerd framework voor een proces, dat leidt tot de

communicatie door ondernemingen over waardecreatie5. De IIRC bestaat uit een wereldwijde samenwerking tussen bedrijven, het accountantsberoep, niet-gouvernementele organisaties (NGO’s), investeerders, regelgevers en organisaties die standaarden stellen. Deze coalitie stelt dat communicatie over waardecreatie de volgende stap moet zijn in de evolutie van algemene verslaggeving. Zij hebben een Internationaal Integrated Reporting Framework ontwikkeld om hiermee aan de slag te gaan en een basis voor de toekomst te vormen. Het belangrijkste doel van een integrated report is om aan de verschaffers van het financieel kapitaal uit te leggen hoe een onderneming waarde creëert. Een integrated report kan bruikbaar zijn voor alle belanghebbenden die geïnteresseerd zijn in hoe een onderneming waarde creëert, waarbij we denken aan bedrijfspartners, lokale gemeenschappen, regelgevers, werknemers, leveranciers, klanten, wetgevers, toezichthouders en beleidsmakers (IIRC, 2013).

Zoals de IIRC (2013) stelt, kan een integrated report bruikbaar zijn voor alle

belanghebbenden van een organisatie. Integrated reporting is namelijk erg geschikt om de communicatiekloof met investeerders, beleggers en vooral ook andere belanghebbenden te overbruggen, omdat het ook aandacht besteedt aan immateriële factoren, zoals duurzaamheid, reputatie en de merknaam. De gebruikers van de verslaggeving krijgen een reëler beeld van de organisatie, doordat op een geïntegreerde wijze verslag wordt gedaan en duidelijk wordt gecommuniceerd over de duurzame waardecreatie. Voor organisaties zelf vallen er voordelen te behalen, doordat de kapitaallasten mogelijk dalen en de reputatie en afzet toenemen (NBA, 2013a en Dhaliwal et al, 2011). Daarnaast heeft integrated reporting nog andere voordelen, Eccles en Saltzman (2011) onderscheiden er drie. Ten eerste, interne voordelen, deze bevatten: een lager reputatierisico, betere interne verdeling van de middelen en meer

(10)

10 betrokkenheid van aandeelhouders en belanghebbenden. Ten tweede, externe markt

voordelen, deze houden in: er voor zorgen dat data aanbieders niet-financiële informatie over de organisatie accuraat rapporteren en voldoen aan de behoefden van de gewone investeerders die over niet-financiële informatie willen beschikken, die verschijnt op duurzaamheidsindices (Eccles en Krzus, 2010). Ten derde, het managen van risico’s op het gebied van regelgeving, deze gaan over: betrokkenheid als frameworks en standaarden worden ontwikkeld, voorbereid zijn op een waarschijnlijke golf van wereldwijde regelgeving en kunnen reageren op

verzoeken vanuit de beurs (Eccles en Armbrester, 2011).

Maar niet iedereen is enthousiast over het nut van integrated reporting. Dit komt omdat organisaties vrezen voor de gevolgen van de stijgende transparantie en opeenhoping van informatie. Deze gevolgen kunnen de concurrentiepositie beïnvloeden door het weggeven van de strategie, alsmede de aansprakelijkheid en kosten (NBA, 2013a). Het kost namelijk tijd en geld om niet-financiële informatie te verzamelen, vooral als het bijvoorbeeld gaat om

klanttevredenheid of CO2. Hierdoor zijn ondernemingen kritisch bij het bepalen van het aantal indicatoren waarover men rapporteert en de frequentie van de publicatie (NBA, 2014). Ook zijn de externe baten, die voortvloeien uit het publiceren van relevante informatie, niet altijd meetbaar en concreet (PwC, 2012a). Tenslotte zijn er voor organisaties een aantal uitdagingen met betrekking tot de implementatie van integrated reporting. Eccles en Saltzman (2011) stellen in hun onderzoek dat er geen wereldwijd geaccepteerd framework bestaat, dat de inhoud van een integrated report specificeert. Dit probleem is inmiddels opgelost door de komst van het framework van de IIRC in 2013. Daarnaast bestaan er ook nog een aantal uitdagingen wat betreft technologie en data. De belangrijkste technologische uitdaging is het hebben van bestaande systemen voor het verzamelen en rapporteren van niet-financiële informatie en deze te integreren met financiële informatie (Eccles en Armbrester, 2011).

(11)

11

§2.2 Relevante theorieën §2.2.1 Legitimiteitstheorie

Conform veel eerder onderzoek naar duurzaamheidsverslaggeving (Peters en Romi, 2015, Boiral, 2013, Adams et al, 1998 en Oliveira en Craig, 2010), zal ik de legitimiteitstheorie hanteren. De legitimiteitstheorie is gebaseerd op het concept van een sociaal contract (Patten, 1992). Organisaties moeten volgens de ideeën van de legitimiteitstheorie constant voldoen aan de legitimiteitsvoorwaarde. Organisaties kunnen hun legitimiteit (draagvlak) behalen door de maatschappij te laten zien dat de maatschappij haar diensten nodig heeft en dat er wordt geprofiteerd van haar beloningen, die goedgekeurd zijn door de maatschappij (Shocker en Sethi, 1974). Alleen dan, als de samenleving hen legitimiteit verleent, suggereert Deegan (2002), kunnen organisaties voortbestaan. Hierdoor proberen organisaties ervoor te zorgen dat hun activiteiten als legitiem worden gezien door externe partijen. Organisaties opereren in de maatschappij door middel van een sociaal contract, waarbij de maatschappij bepaalt wat als legitiem kan worden beschouwd. In een dynamische maatschappij verandert deze perceptie gedurende de tijd, waardoor organisaties constant moeten voldoen aan de voorwaarde (Shocker en Sethi, 1974).

Een reflectie van de legitimiteit kan worden bepaald aan de hand van het niveau van

congruentie tussen de activiteiten van een organisatie en de maatschappelijke verwachtingen van die activiteiten (Cho et al, 2012). Wanneer de verwachtingen van de maatschappij over de activiteiten en de essentie van de activiteiten uiteenlopen, kan dit leiden tot een

legitimiteitskloof. Daarom moeten ondernemingen voldoende informatie blijven publiceren aan de belanghebbenden, zodat het mogelijk is voor de maatschappij om een oordeel te vellen wat betreft de legitimiteit. Ondernemingen kunnen informatie publiceren door middel van een integrated report. Dus met behulp van een integrated report kan de maatschappij een oordeel vellen wat betreft de legitimiteit. Op deze manier wordt integrated reporting gebruikt om de legitimiteitskloof tussen een organisatie en de maatschappij te dichten. Het integrated report stelt de maatschappij in staat, door niet alleen transparant te zijn over economische prestaties, te beoordelen of ondernemingen zich houden aan de voorwaarden van het sociale contract. Want tegenwoordig wordt de legitimiteit niet alleen maar bekeken in termen van economische prestaties, de maatschappij dwingt ondernemingen ook te kijken naar sociale kwesties (Patten, 1992). Het gebruik van een integrated report is passend bij deze ontwikkeling, omdat het naar zowel financiële als niet-financiële gegevens kijkt, zoals sociale kwesties. Uit onderzoek van Boiral (2013) blijkt dat ondernemingen gebruik maken van duurzaamheidsverslaggeving om

(12)

12 positieve signalen te sturen om de concurrentiepositie en de sociale legitimiteit te verbeteren. Omdat we integrated reporting als een ontwikkeling op duurzaamheidsverslaggeving kunnen zien, zou het kunnen dat ondernemingen gebruik gaan maken van integrated reporting met het oog op het verbeteren van de concurrentiepositie en de sociale legitimiteit. De sociale

legitimiteit van een onderneming kan dan positief worden beïnvloed door het gebruik van een integrated report.

§2.2.2 Agency theorie

In overeenstemming met onderzoek op het gebied van informatie publicatie (disclosure) (Deumes en Knechel, 2008, Eng en Mak, 2003, Healy en Palepu, 2001, Li et al, 2012), zal ik ook de ideeën van de agency theorie toepassen. De agency theorie gaat ervan uit dat er een belangentegenstelling bestaat tussen de agent (het bestuur) en de principaal (aandeelhouders). Deze belangentegenstelling is ontstaan door een scheiding tussen het eigendom en de leiding in een organisatie. Er is sprake van informatieasymmetrie tussen de agent en de principaal, de agent houdt zich namelijk bezig met de dagelijkse leiding en beschikt daardoor over meer informatie dan de principaal, die vaak alleen een geldverstrekker is. Door het bestaan van de informatieasymmetrie moet de principaal toezicht houden op de dagelijkse werkzaamheden van de agent, waardoor agency kosten ontstaan (Jensen en Meckling, 1976).

Deze informatieasymmetrie kan zich uiten in een moral hazard of adverse selection probleem. Moral hazard houdt in dat één van de partijen, in een zakelijke transactie, het handelen in het nakomen van een transactie kan observeren, maar de andere partij niet (Scott, 2011). De aandeelhouders kunnen niet observeren hoe het bestuur te werk gaat, waardoor het bestuur zijn eigen gang kan gaan. Adverse selection betekent dat één van de partijen, in een zakelijke transactie, een informatievoordeel heeft tegenover de andere partij (Scott, 2011). Het bestuur heeft een informatievoordeel ten opzichte van de aandeelhouders, deze

informatieasymmetrie zou verminderd kunnen worden door het gebruik van integrated reporting. Door zo’n rapport zouden de aandeelhouders beter op de hoogte zijn van het doen en laten binnen de organisatie, waardoor zij wellicht andere beslissingen zouden nemen op basis van de extra informatie.

Door de belangentegenstelling tussen het bestuur en de aandeelhouders ontstaat er gedrag uit eigen belang (Watts en Zimmerman, 1983). Het bestuur streeft naar een zo hoog mogelijke beloning, die bereikt kan worden door een zo hoog mogelijke winst (Fama, 1980). De

(13)

13 aandeelhouders willen zo veel mogelijk relevante informatie ontvangen, wat betreft zowel financiële als niet-financiële zaken. Hieruit blijkt dat een integrated report wellicht in het voordeel van de aandeelhouders zou kunnen zijn, maar niet in het voordeel van het bestuur. Want wanneer er extra geld, tijd en aandacht moet worden besteed aan integrated reporting, betekent dit dat de winst hieronder kan leiden. Door deze tegenstelling lopen de belangen verder uiteen. De aandeelhouders willen zo veel mogelijk relevante informatie en staan daardoor positief tegenover integrated reporting. Het zou kunnen zijn dat het bestuur zo weinig mogelijk tijd en aandacht aan integrated reporting zou willen besteden en daardoor negatief tegenover integrated reporting zou kunnen staan.

Het integrated reporting framework van de IIRC heeft als doel het verbeteren van de kwaliteit van informatie, die beschikbaar is voor de verstrekkers van het financiële kapitaal, om een efficiëntere en productievere verdeling van het kapitaal mogelijk te maken (IIRC, 2013). Het doel van een integrated report is dus om de informatiekloof te dichten tussen de

belanghebbenden en het bestuur, waardoor de agency kosten zullen afnemen. Echter kost het opstellen van het integrated report wel geld en middelen.

§2.2.3 Theorie op het gebied van voluntary disclosure

Met het oog op integrated reporting, is de theorie op het gebied van voluntary disclosure van toepassing omdat er, op Zuid-Afrika na, nog geen verplichting is om een integrated report uit te brengen. Voluntary disclosure gaat over het publiceren van meer informatie dan verplicht is volgens de wet- en regelgeving (Meek et al, 1995). Voluntary disclosure representeert de vrije keuzes, gemaakt door managers, om relevante, en soms gevoelige, informatie te publiceren over bedrijfsactiviteiten en resultaten. Deze keuzes worden zowel direct als indirect beïnvloed door verschillende factoren (Gray en Gillies, 2015). Op organisatieniveau worden de

verslaggevingspraktijken ten eerste beïnvloed door ondernemingskarakteristieken zoals winstgevendheid, multi-nationaliteit en de grootte van de onderneming. Ten tweede door factoren die te maken hebben met eigendom zoals kapitaal behoeften en eigendom

structuur/concentratie. Ten slotte door interne systemen zoals de keuze voor de accountant en management beloningen. Bovendien worden de verslaggevingspraktijken op landelijk niveau beïnvloed door informele instellingen, bijvoorbeeld nationale culturele systemen en formele systemen zoals belasting-, legale-, en accounting systemen (Gray en Kang, 2015).

Bij voluntary disclosure worden de beslissingen om wel of niet te publiceren gebaseerd op de afweging tussen de kosten en baten van het publiceren van de informatie (Healy en Palepu, 2001). Het onderzoek van Hooghiemstra et al (2015) laat zien dat de cultuur van invloed is op

(14)

14 de perceptie van de manager bij deze afweging, wat betekent dat de cultuur van invloed is op de keuzes van de manager wat betreft het publiceren of niet.

Vanwege het feit dat er vrijwel geen wet- en regelgeving wat betreft integrated reporting bestaat, kunnen ondernemingen door middel van een integrated report meer publiceren dan verplicht is. Voor een onderneming kunnen er, volgens de voluntary disclosure literatuur, verschillende redenen zijn om wel of niet meer te publiceren dan verplicht is. Een voordeel van meer publiceren in het algemeen is dat het de cost of capital verlaagt, dit komt doordat het de informatieasymmetrie vermindert (Healy en Palepu, 2001). Dhaliwal et al (2011) tonen aan dat ondernemingen, die starten met de publicatie wat betreft corporate social

responsibility, een lagere cost of capital ervaren. Doordat het bestuur meer publiceert over het

doen en laten van de onderneming, neemt de informatiekloof af tussen het bestuur en de aandeelhouders (Lev, 1992). Hierdoor neemt het informatierisico af voor investeerders wat betreft het voorspellen van toekomstige payoffs voor de investering (Healy en Palepu, 2001). Managers publiceren informatie wat betreft duurzaamheid om o.a. de informatieasymmetrie tussen het bestuur en aandeelhouders te verminderen (De Villiers en Van Staden, 2011). Integrated reporting kan ook bijdragen aan het verminderen van de informatieasymmetrie en het informatierisico door verschaffen van additionele informatie aan de aandeelhouders. Daarnaast publiceren ondernemingen duurzaamheidsrapporten met het doel om het aanzien en de sociale legitimiteit van de onderneming te verbeteren (Boiral, 2013). Een integrated report kan met dit zelfde doel worden gepubliceerd. Voor ondernemingen is het belangrijk om, ten opzichte van concurrenten, mee te gaan met de trends wat betreft de verslaggeving. Wanneer concurrenten een integrated report publiceren en er één onderneming achterblijft, wordt er al gauw gedacht dat ‘er iets aan de hand zou kunnen zijn’ dat de onderneming probeert te verbergen door het niet publiceren van een integrated report (De Waard, 2011).

Een reden om niet meer te publiceren in het algemeen is het risico op rechtszaken (Healy en Palepu, 2001). Managers zijn om deze reden voorzichtiger wat betreft het publiceren van toekomstgerichte informatie. Dit risico speelt een rol als managers van mening zijn dat het rechtssysteem hen bestraft voor voorspellingen die met goed vertrouwen zijn gemaakt, omdat er geen duidelijk onderscheid kan worden gemaakt tussen voorspellingsfouten als gevolg van toeval of door bewuste beïnvloeding door het management (Healy en Palepu, 2001).

Eveneens speelt dit risico een rol bij het overwegen van het opnemen van toekomstgerichte informatie in een integrated report. Daarnaast wordt bij de beslissing wat betreft het wel of niet meer publiceren in overweging genomen welke gevolgen dit zou hebben voor de

(15)

15 concurrentiepositie in de markt (Gigler, 1994). Het weggeven van de strategie zou nadelige gevolgen voor de concurrentiepositie kunnen hebben. Het onderzoek van de NBA (2013a) toont aan dat deze gevolgen voor de concurrentiepositie, terughoudendheid wat betreft integrated reporting veroorzaakt in Nederland. Deze potentiële kostenposten zijn redenen om niet meer te publiceren dan verplicht is. Zodoende houdt een onderneming rekening met deze factoren bij het maken van de afweging tussen de kosten en baten van de publicatie van een integrated report.

§2.3 Hypothese ontwikkeling

Zoals uit de theoretische inkadering is gebleken bestaan er een grote hoeveelheid factoren die van invloed zouden kunnen zijn op het voorkomen van integrated reporting. In dit onderzoek onderscheid ik een aantal ondernemingsspecifieke kenmerken: de omvang van de

onderneming, de sector van de onderneming, het effect van blockholders en het land van herkomst van de onderneming.

§2.3.1 De omvang van de onderneming

De omvang van de onderneming wordt bepaald door de grootte van de omzet, nettowinst, activa, het aantal klanten en werknemers etc. Een onderneming met een grotere omvang beschikt hierdoor over meer middelen en kennis dan een kleinere onderneming. Het blijkt dat het midden- en klein bedrijf (MKB)6 dikwijls beschikt over minder middelen dan grote

bedrijven, waardoor er bij MKB bedrijven regelmatig geen rapportage vaardigheden aanwezig zijn met betrekking tot integrated reporting of duurzaamheidsverslaggeving en er niet

voldoende kennis aanwezig is wat betreft niet-financiële waardecreatie (Utopies, 2012 en NBA, 2013b). Ook verwacht de NBA (2013b) dat er bij kleinere bedrijven minder vraag en druk is vanuit de belanghebbenden om een integrated report uit te brengen, omdat de meeste kleine bedrijven meestal minder of geen aandeelhouders hebben. Bij grotere ondernemingen is er dus meer vraag en druk vanuit de belanghebbenden, dit komt omdat zij meer invloed uitoefenen dan een kleinere ondernemingen. Een grotere onderneming heeft bijvoorbeeld meer klanten, leveranciers, werknemers etc., waardoor er meer belanghebbenden zijn dan bij een kleinere onderneming. Volgens het principe van het sociaal contract (Patten, 1992) wil dat zeggen dat een grotere onderneming hierdoor een sociaal contract heeft afgesloten met meer

6Een kleinbedrijf is volgens de criteria van de KvK een bedrijf met tussen de €350.000 en €6 miljoen activa, een netto-omzet tussen de €700.000 en €12 miljoen en gemiddeld tussen de 10 - 50 werknemers (KvK). Een middelgrootbedrijf is volgens de criteria van de KvK een bedrijf met tussen de €6 - 20 miljoen activa, een netto-omzet tussen de € 12 - 40 miljoen en gemiddeld tussen de 50 - 250 werknemers (KvK).

(16)

16 belanghebbenden dan een kleinere onderneming. Hierdoor zijn er meer partijen onderdeel van de maatschappij, die bepaalt of een onderneming als legitiem kan worden beschouwd

(Shocker en Sethi, 1974). De legitimiteit van een grotere onderneming wordt dus door een grotere groep belanghebbenden beoordeeld dan bij een kleinere onderneming. Waardoor er bij een grotere onderneming een grotere groep belanghebbenden moet worden geïnformeerd over het doen en laten van de onderneming. Wanneer dit betekent dat er ook meer aandeelhouders zijn, zal het probleem van informatieasymmetrie een grote rol spelen, waardoor de agency kosten hoger zijn (Hope et al, 2012). Het zal eenvoudiger zijn om een paar aandeelhouders, die betrokken zijn bij de onderneming, te informeren dan een hele grote groep, misschien wel anonieme, aandeelhouders. Want het motief van een individuele aandeelhouder om het management te monitoren neemt toe, als het percentage van eigendom toeneemt (Hope et al, 2012). Door het actief monitoren van het management zijn aandeelhouders beter

geïnformeerd wat betreft het doen en laten van de onderneming. Zodoende moet er in het geval van meer aandeelhouders, meer informatie worden gepubliceerd om de aandeelhouders te informeren dan bij een paar aandeelhouders. Om de informatieachterstand van meerdere belanghebbenden op te lossen, zal een grotere onderneming meer informatie vrijwillig moeten publiceren dan een kleinere. Bovendien zijn niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) en de media van grote invloed op de reputatie van een onderneming (De Dalai Lama en van den Muyzenberg, 2008). Omdat NGO’s en de media zich vooral richten op grote, bekende ondernemingen, hebben MKB ondernemingen hier minder mee te maken (Vandaele, 2007). Om deze reden zullen grotere ondernemingen ook aan de NGO’s en de media informatie moeten verstrekken. Hier is een rol weggelegd voor integrated reporting. Doordat grotere ondernemingen meer belanghebbenden moeten informeren dan kleine ondernemingen, is er bij grotere ondernemingen een grotere rol weggelegd voor het integrated report.

De omvang van de onderneming is in het algemeen positief gecorreleerd aan de mate van bekendmaking van informatie (Lee en Hutchinson, 2004). Trotman en Bradley (1981) keken naar de relatie tussen ondernemingsgrootte en maatschappelijke verslaggeving in

jaarverslagen bij grote Australische bedrijven. Zij vonden een positieve relatie tussen de hoeveelheid informatie over de maatschappelijke verantwoordelijkheid in een jaarverslag en de omvang van de onderneming. Een ander onderzoek (Adams et al, 1998) keek naar

hetzelfde onderwerp in zes Europese landen en kwam tot de conclusie dat ‘super grote’ bedrijven significant meer geneigd zijn om meer te publiceren wat betreft maatschappelijke sociale informatie. Dit onderzoek toont aan dat zowel ondernemingsgrootte, industrie groep

(17)

17 en het land van herkomst van invloed zijn op maatschappelijke verslaggeving. Tevens laat Patten (2002) een positieve relatie zien tussen de ondernemingsgrootte en de mate van publicatie wat betreft milieugerichte zaken.

De omvang van de onderneming heeft dus zowel een positieve invloed op de publicatie van informatie in het algemeen, als op de publicatie van informatie wat betreft maatschappelijke verantwoordelijkheid en milieugerichte zaken. Zowel milieugerichte zaken als

maatschappelijke verantwoordelijkheid kunnen een onderdeel zijn van wat gepubliceerd wordt in een integrated report. Daarom kijk ik in mijn onderzoek naar de invloed van de omvang van de onderneming op het voorkomen van integrated reporting. Uit voorgaande onderzoeken blijkt dat verwacht kan worden dat grotere ondernemingen meer gebruik zullen maken van integrated reporting dan kleinere ondernemingen. Dit leidt tot de volgende hypothese:

Hypothese 1: Hoe groter de onderneming, des te eerder ondernemingen geneigd zijn om integrated reporting toe te passen.

§2.3.2 De sector van de onderneming

De sector van de onderneming is een bepaald segment waarin een grote groep ondernemingen gecategoriseerd kan worden7, de sector geeft aan in welke richting een onderneming

activiteiten uitvoert. Zo kunnen er bepaalde sectoren onderscheiden worden zoals technologie, industrie, gezondheidszorg, telecommunicatie en financiële dienstverleners8. Sectoren kunnen verder verdeeld worden in meer gespecificeerde groepen, dit worden industrieën genoemd. Een industrie beschrijft een meer specifieke groep van ondernemingen, met dezelfde bedrijfsactiviteiten9. De aansluiting bij een industrie heeft een positief effect op

openbaarmakingen wat betreft milieugerichte zaken (Lee en Hutchinson, 2004). Verschillende onderzoeken laten zien dat industrieën variëren qua hoeveelheid gepubliceerde informatie op het gebied van milieugerichte zaken, waarbij meer gepubliceerd wordt in meer milieu

gevoelige industrieën (Adams et al, 1998, Trotman en Bradley, 1981 en Patten, 1991). Uit het onderzoek van Adams et al (1998) bleek dat industrie aansluiting gerelateerd is aan de

beslissing om te rapporteren over informatie betreffende milieugerichte zaken en werknemers, maar niet betreffende ethische dilemma’s. Wanneer de aansluiting bij een industrie van

7 Chad Langager, Investopedia. 8 Website Aandelencheck 9 Chad Langager, Investopedia.

(18)

18 invloed is op de mate van bekendmaking, zal ook de sector van invloed zijn op de

hoeveelheid gepubliceerde informatie, omdat een sector bestaat uit verschillende industrieën. Omdat deze zaken onderdeel zijn van het integrated report, zal de sector van invloed zijn op het voorkomen van integrated reporting. Wanneer meerdere ondernemingen in een sector gebruik maken van integrated reporting, zullen andere ondernemingen mogelijk eerder geneigd zijn om mee te gaan met de trend van de sector. Dit sluit aan bij de gedachte wat betreft voluntary disclosure, ondernemingen publiceren meer informatie vrijwillig om niet achter te blijven op concurrenten, die zich in dezelfde sector bevinden (De Waard, 2011). Eveneens zal op deze manier de legitimiteit van de onderneming binnen de sector behaald worden.

Daar waar andere onderzoeken, die kijken naar het effect van een sector of industrie, vooral industriële groepen onderscheiden zoals bouw en engineering; fabricage en auto’s; olie, metalen, chemicaliën en energie; en diensten, levensmiddelen en retail (Adams et al, 1998 en Roberts, 1992), onderscheid ik in dit onderzoek twee sectoren: de

financiële-/verzekeringssector en niet-financiële sector. Dit komt voort uit het feit dat voor de financiële- en verzekeringssector specifieke en meer uitgebreide wet- en regelgeving geldt (Koelewijn, 2012 en Beasley et al, 2008). Daardoor zijn er vele onderzoeken specifiek gericht op de financiële sector (Iyare en Moore, 2011, Laurenceson, 2007, Beck et al, 2000). Bovendien richt het onderzoek van Beasley et al (2008) zich specifiek op het verschil tussen

ondernemingen in de financiële sector en de niet-financiële sector.

Op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving is de financiële sector actief bezig met

duurzaamheidsactiviteiten en zelfs wereldwijd uitgegroeid tot de belangrijkste geldverstrekker op dit gebied (Fatma et al, 2015). Wat betreft het experimenteren met integrated reporting is de financiële sector het meest toonaangevend, na deze sector scoren de energienut-, energie- en mijnbouwbedrijven ook hoog (GRI, 2013). Opvallend is dat dit onderzoek van de GRI (2013) is uitgevoerd in Zuid-Afrika, Australië, Brazilië, Nederland, Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, waarbij het integrated report in de twee laatstgenoemde landen veel minder vaak voorkwam. Ook Deloitte (2014) kwam tot het resultaat dat de financiële sector het best presterend bleek, waarbij zij 30 Nederlandse ondernemingen onderzochten. Echter scoorde de energie-, grondstoffen- en transportindustrie in dit onderzoek als minste. Hieruit blijkt dat het relevant is om te kijken naar de invloed van de sector van een onderneming op het voorkomen van integrated reporting. Door de specifieke en meer uitgebreide wet- en regelgeving die voor de financiële- en verzekeringssector gelden, is het mogelijk dat er

(19)

19 verschillen ontstaan tussen deze sector en de andere sectoren. Omdat uit onderzoek blijkt dat de financiële sector actief is op dit gebied (Fatma et al, 2015, GRI, 2013 en Deloitte, 2014), wordt er verwacht dat bij deze sector integrated reporting vaker voorkomt dan in niet-financiële sectoren. Dit leidt tot de volgende hypothese:

Hypothese 2: Ondernemingen uit de financiële sector zullen eerder geneigd zijn om gebruik te maken van integrated reporting dan niet-financiële sectoren.

§2.3.3 Het effect van blockholders

De aandeelhouders zijn de eigenaren van de onderneming en zij komen jaarlijks bijeen in de algemene vergadering van aandeelhouders (AvA). Door het stemrecht in deze vergadering hebben zij invloed op de gang van zaken van een onderneming. De AvA stelt de bestuurders aan en heeft op deze manier invloed op het beleid van de organisatie10. De hoeveelheid en samenstelling van aandeelhouders verschilt per onderneming. Aandeelhouders die meer dan 5% van de uitgegeven aandelen van een onderneming bezitten, worden blockholders genoemd (Oh et al, 2016). Blockholders kunnen een belangrijke rol spelen op het gebied van

governance. Vanwege de grote hoeveelheid aandelen die zij bezitten, hebben zij een reden om de kosten van het toezicht op het bestuur voor hun rekening te nemen (Edmans, 2014). Met het oog op de agency theorie kunnen blockholders de agency problemen zowel verergeren als verminderen. Ze kunnen het belangenconflict tussen bestuurders en aandeelhouders

verminderen, echter kan een belangenconflict ontstaan tussen blockholders en kleine aandeelhouders (Laeven en Levine, 2007). Dit komt doordat de blockholders hun eigen doelen willen behalen, die niet altijd in het belang zijn van kleine aandeelhouders. Ze kunnen er bijvoorbeeld voor zorgen dat het bedrijf producten inkoopt tegen hogere prijzen bij een ander bedrijf, waarin zij ook belangen hebben (Edmans, 2014). Wanneer het bestuur een integrated report zal uitbrengen, zullen alle aandeelhouders beter geïnformeerd zijn. Hierdoor kan de informatieasymmetrie tussen de blockholders en kleine aandeelhouders afnemen. Volgens het onderzoek van Van Essen et al (2013) worden blockholders vaak gezien als een oplossing voor agency problemen in beursgenoteerde bedrijven met verspreid eigendom. Dit komt doordat grote blockholders door schaalvoordelen in staat zijn om toezichthoudende capaciteiten te ontwikkelen (Ryan en Schneider, 2002).

Eigendom is vaak geconcentreerd in de handen van een klein aantal blockholders (La Porta et al, 1999), er is dan sprake van een geconcentreerd eigendom. Maar er kan ook sprake zijn van

(20)

20 een verspreid eigendom met veel kleine aandeelhouders. In het algemeen wordt er vanuit gegaan dat kleine aandeelhouders zich niet bezig houden met het monitoren van het bestuur, omdat zij weinig macht hebben en niet worden gestimuleerd om zich hiermee bezig te houden (Edmans en Manso, 2011). Kleine aandeelhouders hebben te maken met beperkingen wat betreft tijd en middelen, die zij beschikbaar kunnen stellen voor het monitoren van managers. Hierdoor wordt concentratie op een portfolio een bepalende factor bij het besluit in hoeverre zij geïnformeerd willen worden en een governance rol willen uitvoeren (Ekholm en Maury, 2014). Doordat kleine aandeelhouders door blockholders kunnen worden beperkt in hun invloed binnen de onderneming (Ahmed en Duellman, 2007), schuift de focus van het

traditionele agency probleem naar een, even belangrijk, agency probleem tussen blockholders en kleine aandeelhouders (Maury en Pajuste, 2005).

De kwaliteit van de financiële verslaggeving kan beïnvloed worden door het entrenchment en

alignment effect. Zoals Wang (2006) in zijn artikel beschrijft, motiveert het entrenchment

effect ondernemingen om opportunistisch resultaten te sturen. Dit komt overeen met de traditionele opvatting dat bedrijven met blockholders minder efficiënt zijn, omdat geconcentreerd eigendom zorgt voor stimulansen voor de blockholders om rijkdom te onteigenen van andere aandeelhouders (Shleifer en Vishny, 1997). Zoals hiervoor bleek, kan het zijn dat blockholders opportunistisch gedrag vertonen, doordat zij hun eigen doelen willen behalen, die niet altijd in het belang zijn van de kleine aandeelhouders (Edmans, 2014). Dit effect motiveert de gebruikers van de financiële verslaggeving om te vragen om accounting informatie van hoge kwaliteit (Wang, 2006), waarbij integrated reporting een rol kan spelen. Bedrijven zullen voldoen aan deze vraag in ruil voor betere contract voorwaarden, zoals een lagere cost of capital (Wang, 2006). Wanneer het opportunistische gedrag zo ver gaat dat blockholders op deze manier hun resultaten sturen, is er sprake van het entrenchment effect. Het alignment effect komt voort uit het idee dat bedrijven met blockholders motieven hebben om in goed vertrouwen te rapporteren over resultaten, waardoor de resultaten van hogere kwaliteit zijn (Wang, 2006). Het houdt in dat geconcentreerd eigendom zorgt voor meer monitoring door blockholders, waardoor blockholders wellicht efficiënter monitoren (Shleifer en Vishny, 1997). Volgens het alignment effect zijn blockholders minder geneigd tot

opportunistisch gedrag in het rapporteren van accounting resultaten, omdat het mogelijk schadelijk zou kunnen zijn voor de reputatie, welvaart en lange termijn prestatie van het bedrijf (Wang, 2006). Hierdoor zijn bedrijven met geconcentreerd eigendom geneigd om resultaten te rapporteren, die van hogere kwaliteit zijn dan bedrijven met een verspreid

(21)

21 eigendom. Dit leidt tot een verminderde vraag naar een hoge kwaliteit van financiële

informatie door contracterende partijen, als zij ervan overtuigd zijn dat de blockholders de corporate governance versterken (Wang, 2006). Zodoende zullen bedrijven met een

geconcentreerd eigendom, volgens dit effect, minder snel geneigd zijn om gebruik te maken van integrated reporting.

Doordat blockholders actief zijn in het monitoren van het bestuur, beschikken zij over meer informatie binnen een onderneming dan kleine aandeelhouders. Fan en Wong (2002) stellen dat geconcentreerd eigendom de accounting informatiestroom naar externe aandeelhouders vermindert. Dit zou kunnen betekenen dat er in een bedrijf met geconcentreerd eigendom, minder vraag naar een integrated report zou kunnen zijn vanuit de blockholders. Eerder onderzoek toont aan dat wijd verspreid eigendom een positieve invloed heeft op de publicatie van informatie wat betreft milieugerichte zaken (Cormier en Magnan, 2003). Daarom zou verwacht kunnen worden dat wanneer er sprake is van blockholding, dit zou kunnen leiden tot minder druk bij het bestuur om een integrated report te publiceren. Dit leidt tot de volgende hypothese:

Hypothese 3: Wanneer er bij een onderneming sprake is van blockholding, zal de onderneming minder snel geneigd zijn om gebruik te maken van integrated reporting.

§2.3.4 Het land van herkomst

Vanwege de specifieke wet- en regelgeving die in ieder land van toepassing is, verschilt de hoeveelheid en samenstelling van gepubliceerde informatie in ieder land (Gray et al, 2001). Adams et al (1998) stellen dat het land van herkomst effect heeft op de maatschappelijke verslaggeving. Deze maatschappelijke verslaggeving zouden we kunnen zien als onderdeel van een integrated report. Door de specifieke wet- en regelgeving is het land van herkomst van invloed op het voorkomen van integrated reporting. In andere landen dan Zuid-Afrika is er tot nu toe nog geen regelgeving die het gebruik van een integrated report verplicht, het is wel de bedoeling dat het IIRC framework uiteindelijk een internationale standaard wordt voor het jaarverslag, waarin zowel financiële als niet-financiële prestaties in verband worden gebracht (PwC, 2013). De IIRC (2014) stelt dat beleidsmakers, beurzen en wetgevers integrated reporting zien als een mogelijkheid voor betere afstemming met bestaande wetgeving of een mogelijkheid om moderne verslaggevingssystemen met een internationale impact op te zetten. Door het ontbreken van wet- en regelgeving aangaande integrated reporting ervaren ondernemingen veel vrijheid bij het opstellen van een integrated report.

(22)

22 Omdat in Zuid-Afrika integrated reporting verplicht is voor beursgenoteerde bedrijven, er aanzienlijk vooruitgang is geboekt in Frankrijk en Nederland wereldwijd tot de top behoort, is het relevant om deze landen naast elkaar te zetten. Hierdoor kan het voorkomen van

integrated reporting worden vergeleken in drie landen, die verschillen in de wet- en regelgeving wat betreft integrated reporting.

§2.3.4.1 Zuid-Afrika

Als we kijken naar de opkomst van integrated reporting, kan Zuid-Afrika als een duidelijke voorloper worden gezien. Vanaf 2009 is het gebruik van integrated reporting in Zuid-Afrika verplicht, doordat de Johannesburg Stock Exchange haar bedrijven verplicht om te voldoen aan de principes uit het King Report on Governance for South Africa 2009 (King III), of om uit te leggen aan welke principes niet voldaan wordt en waarom niet (Eccles en Saltzman, 2011 en Institute of Directors in Southern Africa, 2014). King III gaat uit van het integrated

thinking, wat inhoudt dat prestatie, strategie, duurzaamheid en risico onafscheidelijk verboden

zijn, integrated thinking komt tot uiting in een integrated report. Naar aanleiding van King III werd in 2010 de Integrated Reporting Committee of South Africa (IRC) opgericht. Deze IRC speelde ook een rol in de ontwikkeling van het framework van de IIRC en ondersteunt het gebruik van het framework als richtlijn voor het opstellen van een integrated report (Institute of Directors in Southern Africa, 2014).

§2.3.4.2 Nederland

In Nederland wordt ook steeds meer gebruik gemaakt van het integrated report, Nederland behoort, zelfs zonder wettelijke verplichting, wereldwijd tot de top. Dit blijkt volgens de NBA (2013a) uit de koplopers zoals Unilever, PostNL, Philips etc. Bedrijven in Nederland zijn steeds meer gevorderd wat betreft hun ‘reis naar integrated reporting’, ruimte voor verbetering ligt vooral bij de connectie van informatie (PwC, 2012 en Deloitte, 2014). Hieruit blijkt dat de huidige rapporten nog niet altijd gebaseerd zijn op integrated thinking (Deloitte, 2014). In de Nederlandse Corporate Governance Code is nog geen voorschrift voor het gebruik van integrated reporting vastgelegd, wel pleit de monitoring commissie voor een meer

geïntegreerde benadering. Deze commissie vindt het goed dat bedrijven worden aangesproken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, zij verwacht daarin een verdere ontwikkeling middels integrated reporting (Monitoring Commissie, 2013).

(23)

23 Door de invoering van de EU-richtlijn 2014/95/EU voor bekendmaking van niet-financiële informatie in 2014, zijn 120 bedrijven in Nederland vanaf 1 januari 2017 verplicht om jaarlijks een niet-financiële verklaring openbaar te maken. Deze verklaring moet minimaal informatie bevatten omtrent de nakoming van mensenrechten, milieuzaken, sociale en

personeelszaken en bestrijding van corruptie en omkoping11. Over deze onderwerpen moet het beleid, de resultaten en de risico’s worden beschreven, ook wanneer er geen beleid is moet het worden uitgelegd waarom dat zo is, volgens het ‘pas toe of leg uit’-principe (Het Europees Parlement en de raad van de Europese Unie, 2014). Bedrijven die hiertoe verplicht zijn volgens de Nederlandse wet, zijn grote organisaties van openbaar belang,

beursvennootschappen, banken en verzekeraars, met een personeelsbestand van meer dan 500 werknemers12. De Tweede Kamer heeft deze richtlijn in de Nederlandse wet verwerkt op 12 januari 2016 door middel van een wijziging van het boek 2 van het Burgerlijk Wetboek13.

§2.3.4.3 Frankrijk

Door de invoering van de Grenelle II wet in 2012 is ook in Frankrijk aanzienlijke vooruitgang omtrent integrated reporting geboekt. Grenelle II is de sterkste overheidsverplichting ter ondersteuning van duurzaamheidsverslaggeving (IRSE, 2012). Deze wet verplicht alle bedrijven met 500 medewerkers of meer te rapporteren over sociale- en milieugerichte kwesties, alsmede een onafhankelijke verificatie van de informatie door een derde hiervan (Cheng et al, 2014). Frankrijk behoort volgens een onderzoek uitgevoerd door de IRSE (2012) tot een leider wat betreft het bevorderen van een oorzaak voor duurzaamheidsverslaggeving en integrated reporting. Ook Frankrijk zal, door haar lidmaatschap van de Europese Unie, onder de hierboven genoemde EU-richtlijn vallen. Gezien de huidige wetgeving in Frankrijk, die al verder gaat dan de Richtlijn 2014/95/EU, worden er slechts kleine veranderingen in de Grenelle II wet verwacht (Hallensleben en Harrop, 2015).

Omdat de ontwikkeling van integrated reporting in Zuid-Afrika, Nederland en Frankrijk vergaand is, worden deze landen vergeleken met andere Europese landen. Verwacht kan worden dat het voorkomen in de genoemde landen hoger is ten opzichte van andere landen. Deze ontwikkelingen in de verschillende landen leiden tot de volgende hypothese:

11 Stibbe, 2016. Richtlijn publicatie niet-financiële informatie en diversiteit 12 Website overheid.nl

(24)

24 Hypothese 4: Het voorkomen van integrated reporting zal bij ondernemingen in Zuid-Afrika, Nederland en Frankrijk hoger zijn ten opzichte van andere landen.

Deze hypothesen leiden tot het volgende conceptuele model:

+

- -

Figuur 1: conceptueel model

Voorkomen van Integrated reporting De omvang van de onderneming De sector van de onderneming

Het effect van blockholders

Het land van herkomst

(25)

25

Hoofdstuk 3: Onderzoeksontwerp

§3.1 Steekproefselectie

De doelgroep van het onderzoek betreft zoveel mogelijk beursgenoteerde bedrijven uit Zuid-Afrika, Nederland, Frankrijk, Zweden, Noorwegen, Finland, Denemarken, Verenigd

Koninkrijk en Duitsland. Daarbij is het belangrijk dat deze bedrijven variëren in omvang, sector en wel of geen blockholders. De steekproef is voldoende wanneer er minimaal 100 bedrijven worden onderzocht waarvan de informatie compleet is. Bij kwantitatief onderzoek kan er pas een goede conclusie worden getrokken wanneer er minimaal 100 bedrijven mee worden genomen, vandaar de keuze voor minimaal 100. Alle variabelen worden gemeten in het jaar 2014.

§3.2 Databronnen

De benodigde data wordt zo veel mogelijk verzameld door middel van verschillende databases: ASSET4, Worldscope/Datastream. Deze gegevens worden aangevuld door

handmatig de jaarverslagen en websites van de desbetreffende ondernemingen door te nemen.

§3.3 Afhankelijke variabele

Zoals het onderzoek van García-Sanchez et al (2013) en Frías-Aceituno et al (2013) wordt het voorkomen van integrated reporting gemeten door te kijken of ondernemingen één of geen integrated report uitbrengen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een dummy variabele, waarbij 1 = wel een integrated report en 0 = geen integrated report. Bij de

gevoeligheidsanalyse wordt gekeken naar de mate van integrated reporting. Deze mate wordt vastgesteld aan de hand van een IR-index, welke afgeleid is van de IR Disclosure index van Gray en Gillies (2015). De gehanteerde IR-index is opgenomen in bijlage 3.

§3.4 Onafhankelijke variabelen

De omvang van de onderneming

De omvang van de onderneming wordt gemeten door te kijken naar de omzet van de onderneming in 2015: net sales in euro. De omzet is de beste proxy om, voor algemene publicatie en publicatie wat betreft milieugerichte zaken, de omvang te meten (Gray et al, 2001). Met behulp van ASSET4 is deze informatie verzameld.

De sector van de onderneming

Zoals uit §2.3.2 is gebleken wordt er onderscheid gemaakt tussen de financiële sector en niet-financiële sector. De niet-financiële sector bevat banken, verzekeraars, beleggingsmaatschappijen,

(26)

26 pensioenfondsen en intermediairs14. Hierbij wordt gebruik gemaakt van dummy variabelen,

financiële sector = 1, niet-financiële sector = 0. In ASSET4 worden de volgende industrieën onderscheiden:

Company’s general industry classification: (1) industrial, (2) utility, (3) transportation, (4) bank/savings & loan, (5) insurance & (6) other financial.

Waarbij categorieën 4 t/m 6 onder de financiële sector vallen en 1 t/m 3 onder de niet-financiële sector.

Het effect van blockholders

Het effect van blockholders wordt gemeten door te kijken naar blockholder ownership. In lijn met het onderzoek van Eng en Mak (2003) is blockholder ownership het percentage van de gewone aandelen, die in het bezit zijn van substantiële aandeelhouders (met een vermogen van 5% of meer). Blockholder ownership wordt gemeten door te kijken naar het aantal belangrijkste blockholders/aandeelhouders, dat handmatig werd verzameld uit jaarverslagen.

Het land van herkomst

Conform het onderzoek van Gray en Gillies (2015), kan door middel van het land van herkomst de impact van wettelijke, culturele en andere institutionele factoren op het voorkomen van integrated reporting gemeten worden. Het land van herkomst wordt in ASSET4 aangegeven als nation.

§3.4.1 Controle variabelen

Leeftijd van de onderneming

De leeftijd van de onderneming is van invloed op openbaarmaking wat betreft Corporate Social Responsibility (Bonsón en Bednárová, 2015). Daarom zou de leeftijd van de

onderneming ook effect kunnen hebben op het gebruik van integrated reporting. De leeftijd wordt gemeten door te kijken naar het jaar van oprichting: 2016 minus date company founded (Bonsón en Bednárová, 2015). Deze informatie komt uit Worldscope/Datastream.

Financieringsstructuur

Er wordt gesteld dat hoe groter de schulden van een onderneming, hoe groter de agency problemen zijn, doordat de schuldeisers ook toezicht willen houden op de onderneming (Francis et al, 2005). Hierdoor stijgen de agency kosten en neemt de vraag naar informatie toe (Leftwich et al, 1981). Als reactie hierop kan de onderneming meer informatie verschaffen, dit kan in de vorm van een integrated report. In lijn met vorig onderzoek (Clarkson et al, 2008 en Francis et al, 2005) wordt de financieringsstructuur gemeten door te kijken naar het debt

(27)

27

ratio: totale schulden gedeeld door het balanstotaal. Deze informatie komt uit

Worldscope/Datastream.

De winstgevendheid

Winstgevende ondernemingen hebben meer middelen ter beschikking voor de productie van informatie om de maatschappij te informeren over hun activiteiten. Daarom kan er een positieve relatie verwacht worden tussen de winstgevendheid en het toepassen van integrated reporting (Frías-Aceituno et al, 2013 en García-Sánchez et al, 2013). De winstgevendheid wordt gemeten door de return on assets: netto winst gedeeld door balanstotaal (Francis et al, 2005 en Clarkson et al, 2008). Ook deze informatie is verkregen uit Worldscope/Datastream.

Beleid om financiële transparantie te verbeteren

Integrated reporting zorgt voor een hoger niveau van transparantie, wat risico’s met zich meebrengt wat betreft de aandeelprijs, wanneer de onderneming er niet in slaagt de gestelde doelen te behalen (Eccles en Armbrester, 2011). Daarom zou verwacht kunnen worden dat ook het beleid van een onderneming, om financiële transparantie te verbeteren, effect zou kunnen hebben op het voorkomen van integrated reporting. Dit wordt gemeten door te kijken naar de Shareholder Loyalty Policy Elements/Financial Transparency in ASSET 4. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een dummy variabele waarbij het hebben van een dergelijk beleid wordt aangegeven met een 1, geen beleid = 0.

§3.5 Analyse

Mijn onderzoek wordt getypeerd als een kwantitatief onderzoek, waarbij de geformuleerde hypothesen worden getoetst aan de hand van een cijferanalyse. De data-analyse zal worden uitgevoerd door gebruik te maken van SPSS. Er zal een regressie vergelijking worden

opgesteld volgens de kleinste kwadraat methode. Het regressiemodel is als volgt opgebouwd:

Voorkomen van integrated reporting = β0 + β1*omvang van de onderneming +β2*de sector van de onderneming + β3*effect van blockholders + β4*het land van herkomst + ε

(28)

28

Hoofdstuk 4: Resultaten

§4.1 Beschrijvende statistiek

Deze scriptie heeft betrekking op het voorkomen van integrated reporting. Van de totale sample, welke bestond uit 298

ondernemingen, maken volgens de maatstaven van de GRI 83 ondernemingen (27,9%) gebruik van een integrated report, 215 ondernemingen (72,1%) doen dat nog niet (figuur 2).

Om het effect van outliers te verkleinen is de omzet gewinsorized op twee keer de standaard deviatie. Hierdoor bedraagt de omzet van deze ondernemingen gemiddeld €14.354.981.000,- Om de verdeling te verbeteren is met het logaritme hiervan gerekend. Dit leidt een gemiddelde LOG van 6,62.

Van de sample bevindt 16,1% (48 ondernemingen) zich in de financiële sector, 83,9% (250 ondernemingen) bevindt zich in de niet-financiële sector (figuur 3).

Bij 261 ondernemingen (88%) is er sprake van één of

meerdere blockholders, gemiddeld tellen deze ondernemingen 3 blockholders. Bij 25 ondernemingen (8,4%) is het eigendom beter verspreid en is er geen sprake van blockholding. Van 12 ondernemingen (4%) is dit gegeven onbekend.

Van de totale sample komen er 50 ondernemingen (16,8%) uit Zuid-Afrika, 30 ondernemingen (10,1%) uit Nederland en 50 ondernemingen (16,8%) uit Frankrijk. De overige 168 ondernemingen (56,4%) komen uit andere landen: Zweden, Noorwegen, Finland, Denemarken, Verenigd Koninkrijk en Duitsland (figuur 4). 16% 84%

SECTOR

28% 72%

VOORKOMEN

INTEGRATED

REPORTING

Figuur 2: Gebruik van integrated reporting (blauw) of geen gebruik van Integrated Reporting (rood)

Figuur 3: Financiële sector (blauw) en niet-financiële sector (rood)

(29)

29

Figuur 4: Landen van herkomst van de ondernemingen uit de sample

In de tabel 1 zijn een aantal relevante statistieken wat betreft de onafhankelijke variabelen af te lezen.

Variabele Minimum Maximum Gemiddelde St. Dev

Omzet LOG 0,00 8,04 6,62 0,84

Aantal blockholders

0 16 2,95 2,34

Tabel 1: Statistieken onafhankelijke variabelen

Wat betreft de controle variabelen, de gemiddelde leeftijd van de ondernemingen is 81 jaar oud. Het debt ratio bedraagt gemiddeld 23,7%, de ROA is gemiddeld 4,9%. Tenslotte heeft van de totale sample 77,5% (231 ondernemingen) een beleid om de financiële transparantie te verbeteren, 21,8% van de ondernemingen heeft dit niet (65 bedrijven). Bij 2 ondernemingen kon deze informatie niet ontdekt worden. In de tabel 2 zijn een aantal relevante statistieken met betrekking tot de controlevariabelen af te lezen.

Variabele Minimum Maximum Gemiddelde St. Dev

Leeftijd van de onderneming

2 400 81,40 57,56

Debt ratio 0,00% 101,44% 23,69% 15,95%

ROA -30,11% 50,80% 4,89% 7,75%

Tabel 2: Statistieken controle variabelen 30

50 50 50

20

10 10 10

68

LAND VAN HERKOMST

(30)

30

§4.2 Toetsing hypothesen

Ten eerste is er getoetst op multicollineariteit. Hieruit bleek dat er geen relaties waren die een correlatie coëfficiënt hadden groter dan 0,7 of kleiner dan -0,7. Dit betekent dat de kans op de multicollineariteit klein is. In bijlage 1 is de multicollineariteit van de relevante variabelen af te lezen in de correlatiematrix.

Vervolgens is er een logistische regressie uitgevoerd om te kijken naar het effect van de onafhankelijke variabelen op het wel of niet voorkomen van integrated reporting (afhankelijke variabele). Deze regressie is uitgevoerd met behulp van zes modellen. In model 1 worden alleen de controle variabelen meegenomen, vervolgens wordt er in model 2 t/m 5 één onafhankelijke variabele meegenomen. Het laatste model (6) bevat alle variabelen. In tabel 3 zijn de resultaten van de logistische regressie weergegeven:

Variabele (1) (2) (3) (4) (5) (6)

Intercept -0,981 -3,813 -0,917 -0,324 -2,116 -5,454

Leeftijd -0,002 -0,003 -0,002 -0,002 0,000 -0,001

Financieringsstructuur 0,010 0,012 0,011 0,010 0,006 0,013

Winstgevendheid -0,008 0,000 -0,008 -0,009 0,012 0,015

Beleid voor financiële transparantie

-0,225 -0,102 -0,189 -0,177 -0,566 -0,355

Omvang (h1) 0,419** 0,532**

Sector (h2) -0,432 -0,491

Effect van blockholders (h3) -0,215*** -0,123

Land van herkomst (h4):

Zuid-Afrika 1,713*** 2,272***

Frankrijk 2,903*** 2,689***

Nederland 1,161** 1,378**

Nagelkerke R Square 0,015 0,040 0,022 0,69 0,301 0,338

Tabel 3: Resultaten logistische regressie

** Correlatie is significant op 5% niveau *** Correlatie is significant op 1% niveau

Wat betreft de controle variabelen in model 1 kunnen er geen significante effecten worden ontdekt op een significantie niveau van p = 10%.

In model 2 bestaat er een significant effect wat betreft de omvang van de onderneming (p = 0,030). Dit betekent dat er een significante positieve relatie bestaat tussen de omvang van de onderneming en de kans dat een onderneming gebruik maakt van integrated reporting. Op basis van model 2 zou ik hypothese 1 kunnen aannemen.

(31)

31 In model 3 kan er geen significant verband ontdekt worden betreffende de sector van de onderneming (p = 0,269). Op grond van dit model zou hypothese 2 verworpen moeten worden.

Uit model 4 blijkt dat er een significant effect bestaat voor het effect van blockholders (p = 0,002). Zoals we kunnen zien in tabel 3, betekent dit een significant negatieve relatie tussen het effect van blockholders en het voorkomen van integrated reporting. Dit betekent: hoe meer blockholders er zijn, des te minder snel een onderneming geneigd is gebruik te maken van integrated reporting. Hierop gebaseerd kan hypothese 3 worden aangenomen.

In model 5 zien we dat er zowel voor Zuid-Afrika (p = 0,000), als Nederland (p = 0,014) en Frankrijk (p = 0,000) een significant positief effect bestaat. Dit betekent, zoals verwacht, dat in deze landen integrated reporting meer voorkomt ten opzichte van de andere landen. Op grond hiervan kan hypothese 4 aanvaard worden.

In het alles omvattende model 6 zie ik een significant positief effect voor de omzet (p = 0,048) en voor het land van herkomst (voor Zuid-Afrika, p = 0,000, voor Nederland, p = 0,011 en voor Frankrijk, p = 0,000). Er kunnen geen significante verbanden ontdekt worden wat betreft de financiële sector (p = 0,279) en het effect van blockholders (p = 1,999). Op basis van dit model zal ik hypothese 1 en 4 aannemen en hypothese 2 en 3 verwerpen. Bovendien kunnen er met betrekking tot de controle variabelen geen significante effecten ontdekt worden.

Gevoeligheidsanalyse

Vervolgens is er een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd om te kijken in hoeverre de

onafhankelijke variabelen van invloed zijn op de mate van integrated reporting. Dit is gedaan aan de hand van een regressieanalyse. Omdat hier een andere afhankelijke variabele wordt gebruikt is er eerst weer getoetst op multicollineariteit. Ook hier is de kans op

multicollineariteit klein. In bijlage 2 is de multicollineariteit van de relevante variabelen af te lezen in de correlatiematrix. Daarnaast zijn er op basis van de VIF geen problemen wat betreft de multicollineariteit. De waarde van VIF is namelijk altijd minder dan 10 (zie tabel 4). Zoals de logistische regressie is ook deze regressieanalyse uitgevoerd met behulp van 6 modellen.

(32)

32 In tabel 4 zijn de resultaten van de regressieanalyse gepresenteerd:

Variabele (1) (2) (3) (4) (5) (6)

Intercept 21,708 -0,721 21,880 26,951 21,844 6,756

Leeftijd 0,006 -0,003 0,006 0,003 0,006 -0,001

Financieringsstructuur 0,021 0,028 0,021 0,009 0,000 0,018

Winstgevendheid -0,087 -0,036 -0,088 -0,080 -0,085 -0,053

Beleid voor financiële transparantie

2,466* 1,362 2,408* 2,188* 2,746** 2,052

Omvang (h1) 3,561*** 2,750***

Sector (h2) -0,638 -0,088

Effect van blockholders (h3) -1,463*** -0,859***

Land van herkomst (h4):

Zuid-Afrika -0,733 1,611 Frankrijk 4,936*** 2,518* Nederland -5,608*** -4,589** Adjusted R-squared 0,008 0,100 0,005 0,142 0,085 0,195 F-waarde 1,573 7,460 1,291 10,234 4,898 7,792 Hoogste VIF 1,053 1,084 1,054 1,052 1,155 1,423

Tabel 4: Resultaten regressieanalyse

* Correlatie is significant op 10% niveau ** Correlatie is significant op 5% niveau *** Correlatie is significant op 1% niveau

In model 1 kan er slechts een significant positief effect ontdekt worden wat betreft het beleid om de financiële transparantie te verbeteren (p = 0,061). Dit zou betekenen dat wanneer een onderneming zo’n beleid hanteert, het ook eerder gebruik maakt van integrated reporting. In model 2 bestaat er een significant effect wat betreft de omzet (p = 0,000). Uit dit model blijkt dat er een significant positieve relatie bestaat tussen de omvang van de onderneming en de kans dat een onderneming gebruik maakt van integrated reporting. Op basis hiervan zou hypothese 1 aanvaard kunnen worden.

In model 3 kan er slechts een significant effect ontdekt worden betreffende het beleid om de financiële transparantie te verbeteren (p = 0,069). Voor de sector van de onderneming bestaat echter geen significant effect (p = 0,670), wat leidt tot het verwerpen van hypothese 2.

In model 4 is er sprake van zowel een significant effect betreffende het aantal blockholders (p = 0,000) als het beleid om de financiële transparantie te verbeteren (p = 0,082). Dit duidt op een significant negatieve relatie tussen het effect van blockholders en het voorkomen van integrated reporting. Op basis van dit model kan ik hypothese 3 aanvaarden.

(33)

33 In model 5 zijn er significante effecten te onderscheiden wat betreft het land van herkomst. Echter bestaat er slechts voor Frankrijk (p = 0,001) een significant positief effect, voor Nederland (p = 0,002) bestaat er een significant negatief effect en voor Zuid-Afrika (p = 0,631) geen significant effect. Dit betekent dat de mate van integrated reporting in Frankrijk hoger is ten opzichte van de andere landen, in Nederland is deze mate lager ten opzichte van de andere landen. Dit effect geldt niet voor Zuid-Afrika. Daarnaast bestaat er ook een

significant effect betreffende het beleid om de financiële transparantie te verbeteren (p = 0,032).

In model 6 bestaan er significante effecten wat betreft de omzet van de onderneming (p = 000), het effect van blockholders (p = 0,001), het land van herkomst (Frankrijk, p = 0,087 en Nederland p = 0,013). Er blijken geen significante verbanden te bestaan tussen de mate van integrated reporting en de sector (p = 0,950), Zuid-Afrika (p = 0,284) en wat betreft de controle variabelen. Hierop gebaseerd zal ik hypothese 1 en 3 geheel aannemen, 4 gedeeltelijk, hypothese 2 zal ik moeten verwerpen.

§4.3 Discussie resultaten

In deze scriptie heb ik vanuit de literatuur een viertal ondernemingsspecifieke kenmerken geïdentificeerd, die mogelijk van invloed zouden kunnen zijn op het voorkomen van

integrated reporting: de omvang van de onderneming, de sector waarin de onderneming actief is, het effect van blockholders en het land van herkomst van de onderneming.

Hypothese 1 verwachtte een positief verband tussen de omvang van de onderneming en het voorkomen van integrated reporting. Uit de literatuur bleek dat de omvang van de

onderneming zowel een positieve invloed heeft op de publicatie van informatie in het algemeen (Lee en Hutchinson, 2004), als op de publicatie van informatie wat betreft

maatschappelijke verantwoordelijkheid (Trotman en Bradley, 1981 en Adams et al, 1998) en milieugerichte zaken (Patten, 2002). Zoals uit voorgaande onderzoeken verwacht kon worden, komt in mijn onderzoek naar voren dat hoe groter een onderneming, des te eerder een

onderneming geneigd is om integrated reporting toe te passen. De resultaten bevestigen dat de omvang van de onderneming zowel van invloed is op het voorkomen van integrated reporting, als op de mate van integrated reporting in de betrokken landen.

Hypothese 2 veronderstelt dat ondernemingen uit de financiële sector eerder geneigd zullen zijn om gebruik te maken van integrated reporting dan de niet-financiële sector. Dit komt

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Verder is elke Zuid-Afrikaanse beurgenoteerde onderneming die gebruikt kan worden voor dit onderzoek gekoppeld aan een Canadese onderneming op basis van grootte, om te kijken of de

Het verstrekken van informatie voegt voor overige stakeholders waarde toe omdat ze op deze manier beter geïnformeerd zijn over de bedrijfsvoering van de

In deze sub-sectie wordt geanalyseerd of het percentage vrouwen in het TMT positief geassocieerd is met het publiceren van een Integrated Report door een

Deze ondernemingen hebben niets toegelicht over de informatie welke door organisaties die bezig zijn met het ontwikkelen van Integrated Reporting belangrijk wordt

Tevens is een beperking in dit onderzoek dat alleen integrated reports worden meegenomen die zijn opgenomen in het IIRC Pilot Programme, terwijl er ondernemingen zijn die niet in

Tevens kan uit dit onderzoek geconcludeerd worden dat de financiële prestaties en de sector van een onderneming niet significant van invloed zijn op de mate van leesbaarheid van

Het is relevant om te onderzoeken hoe duidelijk en begrijpelijk (leesbaar) Integrated Reporting is en welke ondernemingsspecifieke factoren hierop van invloed zijn omdat de

De conclusie van deze scriptie is dat de leesbaarheid van Integrated Reporting over de verslaggevingsjaren 2010 tot en met 2012 voor de onderzochte ondernemingen, volgens de