• No results found

Vrouwen in het topmanagementteam en Integrated Reporting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vrouwen in het topmanagementteam en Integrated Reporting"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vrouwen in het

topmanagementteam en

Integrated Reporting

Masterscriptie Accountancy

Rijksuniversiteit Groningen, faculteit economie en bedrijfskunde

Simon Schröder Studentennummer: 2809168 Oudenoord 532 3513 EX Utrecht Email: S.P.Schroder@student.rug.nl 20 juni 2016 Begeleider: Dr. R.B.H. Hooghiemstra Tweede beoordelaar: Dr. T.A. Marra

ABSTRACT

In dit paper is onderzocht of het percentage vrouwelijke TMT-leden positief geassocieerd is met het publiceren van een Integrated Report. Tevens is onderzocht of ‘high-profile’ industrieën een versterkend modererend effect hebben op de genoemde relatie. De logistische regressie op basis van een steekproef van 295 ondernemingen in het jaar 2014 laat zien dat het percentage vrouwelijke TMT-leden van positieve invloed is het publiceren van een Integrated Report. Voor de versterkende modererende factor ‘high-profile’ is echter geen bewijs gevonden. Dit artikel heeft implicaties voor het onderzoek naar geslachtsdiversiteit in zijn algemeenheid en specifiek voor de determinanten van IR. Praktisch gezien heeft dit onderzoek mogelijk implicaties voor ondernemingen die een Integrated Report willen publiceren. De reden hiervoor is dat dit onderzoek laat zien dat vrouwelijke TMT-leden een positieve invloed hebben op het publiceren van een Integrated Report.

(2)

Inhoudsopgave 1. Inleiding 4 1.1. Aanleiding 4 1.2. Hoofdvraag 5 1.3. Wetenschappelijke bijdrage 5 1.4. Opzet 7 2. Theoretisch kader 8 2.1. Integrated Reporting 8

2.1.1. Het ontstaan van IR 8

2.1.2. Het framework 8

2.1.3. De capitals 9

2.1.4. GRI richtlijnen 10

2.2. Theorieën 11

2.2.1. Upper Echelons theorie 11

2.2.2. Agency theorie 11

2.2.3. Voluntary disclosure literatuur 12

2.3. Hypotheses 13

2.3.1. Percentage vrouwen 13

2.3.2. Modererend effect van de industrie 14

3. Onderzoeksopzet 15 3.1. Steekproefselectie 15 3.2. Databronnen 16 3.3. Afhankelijke variabele 16 3.4. Onafhankelijke variabele 16 3.5. Modererende variabele 16 3.6. Controlevariabelen 16 4. Resultaten 18 4.1. Beschrijvende statistieken 18 4.2. Toetsing hypotheses 19 4.3. Gevoeligheidsanalyses 20 4.3.1. Mate van IR 21

4.3.2. Vrouwelijke TMT-leden dummy 21

(3)

5. Conclusies, beperkingen en mogelijkheden voor vervolgonderzoek 23

5.1. Conclusies 23

5.2. Beperkingen en mogelijkheden voor vervolgonderzoek 23

(4)

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

Integrated Reporting (IR) is een relatief nieuwe manier van rapporteren. Maas et al. (2014) stellen dat er binnen de maatschappij steeds minder behoefte is aan een geïsoleerde verslaggeving waarin (nagenoeg) uitsluitend wordt gerapporteerd over het financiële reilen en zeilen van de onderneming. Er bestaat bij stakeholders een groeiende behoefte aan niet-financiële informatie gecombineerd met niet-financiële informatie in één rapport, zodat er inzicht ontstaat in de manier waarop deze aspecten elkaar beïnvloeden (Maas et al., 2014). In het Integrated Report communiceert een onderneming in één rapport over de strategie, governance, prestaties en doelen in de context van de externe omgeving, om op deze manier de waardecreatie over de korte, midden en lange termijn te laten zien (IIRC, 2013a,b). Deze inzage in de waardecreatie in één rapport is de toegevoegde waarde van IR ten opzichte van bijvoorbeeld duurzaamheidsverslaggeving. Duurzaamheidsverslaggeving focust zich op de manier waarop een onderneming waarde kan creëren en tegelijkertijd op de sociale- en klimaataspecten waarde toevoegt (Fernandez-Feijoo et al., 2014). Het duurzaamheidsverslag is echter een alleenstaand rapport ten opzichte van de financiële informatie. Het waardecreatie aspect van IR kan er voor zorgen dat een Integrated Report informatiever wordt voor de stakeholders. De International Integrated Reporting Council (IIRC) heeft een framework voor IR ontwikkeld en is bezig met het testen van dit framework in 25 landen.De IIRC is een wereldwijde organisatie bestaande uit onder andere wetgevers, ondernemingen en investeerders. Ze promoten communicatie over waardecreatie en de volgende stap in de ontwikkeling van corporate reporting. IR is in vrijwel alle landen een vrijwillige vorm van rapportering en het framework dient dan ook als hulpmiddel, niet als verplichting. De IIRC stelt dat de prestaties van een onderneming gepubliceerd zouden moeten worden in een ‘’Integrated Report’’. Het eerste land dat IR heeft omarmd is Zuid-Afrika, waar beursgenoteerde ondernemingen “verplicht” zijn om IR toe te passen. Op initiatief van de derde King commissie moeten beursgenoteerde ondernemingen (volgens het comply or explain-principe) een Integrated Report publiceren (Cheng et al., 2014). In Europa is IR niet verplicht, maar is het een opkomend fenomeen. Beroepsorganisaties van accountants in Europa houden zich wel bezig met IR. Een voorbeeld hiervan is de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA), zij stelt dat IR de top van de verslaggevingspiramide is (NBA, n.d.). Een ander voorbeeld is Frankrijk. Hier heeft men een wet genaamd “Grenelle 2’’ die ondernemingen vanaf een bepaalde grootte verplicht een Integrated Report op te stellen. Hieruit komt naar voren dat het wel of niet publiceren van een Integrated Report vooralsnog grotendeels een keuze van (het management van) de onderneming is.

Het wel of niet publiceren van een Integrated Report door een onderneming is afhankelijk van verschillende factoren. Voorbeelden van factoren zijn de cultuur van een land (Garcia-Sanchez et al., 2013) en ondernemingsgrootte (Adams et al., 1998). Het percentage vrouwen in het topmanagementteam (TMT) van een onderneming is mogelijk ook één van deze factoren die een effect kan hebben op IR en staat centraal in deze scriptie. Aan de hand van het onderzoek van Srinidhi et al. (2011) kan worden geconcludeerd dat deelname van vrouwen in de board positief is geassocieerd met de financiële verslaggevingskwaliteit (gemeten aan de hand van ‘accruals’). Vrouwen hebben (over het algemeen) een afkeer tegen rechtszaken en reputatieverlies, daarom zijn zij meer beslissend dan mannen in het verbeteren van de verslaggevingskwaliteit (Srinidhi et al, 2011). De veronderstelling dat vrouwen mogelijk een positief effect hebben op IR is gebaseerd op de Upper Echelons theorie van Hambrick & Mason (1984). Deze theorie stelt dat karakteristieken van het TMT van invloed

(5)

zijn op de beslissingen die het TMT neemt (Hambrick & Mason, 1984), één van deze karakteristieken is geslachtsdiversiteit. In Nederland zitten steeds meer vrouwen in de RvB’s (ofwel TMT’s) van ondernemingen, dit wordt gestimuleerd door een wetswijziging (amendement) genaamd Kalma. Op de website van de Rijksoverheid staat vermeld dat amendement Kalma (sinds januari 2013) geldt voor grote ondernemingen, dit houdt in dat RvB’s & RvC’s voor minstens 30% uit vrouwen moet bestaan en voor minstens 30% uit mannen (Rijksoverheid, n.d.). Uit het artikel ‘’meer vrouwen in de top’’ van het FD blijkt dat het aantal vrouwen in de top van ondernemingen in Nederland gestaag groeit. In 2014 zaten er in Nederland 1,1% meer vrouwen op topposities in vergelijking met 2013 (Kakebeeke & Reijerman, 2015). Nederland scoort volgens de onderzoeksresultaten goed op vrouwen in de RvC, maar slecht op vrouwen in de RvB. Op dit moment bestaat een gemiddeld RvB uit 9% vrouwen en een RvC uit 26% vrouwen (Kakebeeke & Reijerman, 2015). In de volgende paragraaf wordt aan de hand van de hoofdvraag duidelijk welke relatie onderzocht gaat worden.

1.2. Hoofdvraag

In de scriptie wordt de relatie gelegd tussen de ontwikkelingen op het gebied van IR en het stijgend aantal vrouwen in de top van ondernemingen. De onderzoeksvraag hierbij luidt:

In hoeverre heeft het percentage vrouwen in topmanagementteams (RvB’s) bij beursgenoteerde ondernemingen invloed op het wel of niet publiceren van een Integrated Report?

1.3. Wetenschappelijke bijdrage

IR is een relatief nieuwe manier van rapporteren. Om deze reden is er nog maar weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar IR. Dat IR relatief nieuw is blijkt ook uit het feit dat de IIRC is opgericht in 2010. IR is in de meeste landen niet verplicht, daarom zijn onderzoeken over vrijwillige informatieverschaffing ook relevant voor deze scriptie. In jaarverslagen waar IR niet wordt toegepast zitten losse onderdelen zoals Corporate Social Responsibility (CSR) en/ of duurzaamheidsverslaggeving verwerkt. Deze twee relevante onderdelen zijn bij een Integrated Report geïntegreerd (de Villiers et al., 2014), daarom worden deze onderdelen behandelt in de wetenschappelijke bijdrage.

Uit eerder onderzoek blijkt dat er een aantal determinanten van invloed is op IR, vrijwillige toelichting, duurzaamheidsverslaggeving en/ of CSR. Garcia-Sanchez et al. (2013) hebben onderzoek gedaan naar het effect van culturen met behulp van een steekproef in 20 landen op IR. In het bijzonder vinden de auteurs dat ondernemingen in collectivistische landen en nog meer in feminiene landen, een grotere interesse hebben voor het publiceren van een Integrated Report (García-Sánchez et al., 2013). Dus in landen waarbij vrouwen dezelfde rechten hebben als mannen, is de kans groter dat ondernemingen een Integrated Report willen publiceren. Tevens is het onderzoek van Nalikka (2009) relevant, hierin wordt geconcludeerd dat geslachtsdiversiteit één van de factoren is die van positieve invloed is op vrijwillige informatieverschaffing in jaarverslagen. Nalikka (2009) heeft ondersteuning voor deze relatie gevonden bij ondernemingen waar vrouwen in de board zitten en op het moment dat de CFO een vrouw is. Volgens Manner (2010) heeft een onderneming met een vrouwelijke CEO een hoger niveau van Corporate Social Performance (CSP). Manner (2010) concludeert dat niet alleen het geslacht van de CEO van invloed is op CSP, er zijn ook andere determinanten zoals opleidingsachtergrond van belang. Lewis et al. (2014) sluit hierop aan met hun onderzoek over de specifieke rol van de CEO in de board met betrekking tot de publicatie van milieu informatie. Er is onderzocht wat voor effect opleiding (Rechten of MBA) en ‘tenure’

(6)

van de CEO heeft op vrijwillige publicatie van milieu informatie (Lewis et al., 2014). Zo blijkt dat CEO’s met een MBA opleiding en nieuwe CEO’s sneller geneigd zijn milieu informatie te publiceren (Lewis et al., 2014 ). De resultaten van Lewis et al. (2014) zijn relevant omdat ze een link met de Upper Echelons theorie laten zien. Een andere determinant is de grootte van de onderneming. Onder andere Adams et al. (1998), Clarkson et al. (2008), Gul & Leung (2004) en Gray et al. (2001) vinden een positieve associatie tussen ondernemingsgrootte en de mate van vrijwillige informatieverschaffing. Tevens is de sector/ industrie waarin een onderneming zich bevindt een determinant die betrekking heeft op vrijwillige informatieverschaffing. Uit de onderzoeken van Gul & Leung (2004) en Oyelere et al. (2003) kwam naar voren dat de sector waarin een onderneming zich bevindt de hoeveelheid vrijwillige gepubliceerde informatie verklaart.

Er blijken verschillende onderzoeken gedaan te zijn naar karakteristieken (waaronder geslacht) van het TMT en met name de board naar het effect op verschillende vormen van verslaggeving gelieerd aan IR. In deze scriptie wil ik kijken naar het aantal vrouwen in het TMT in zijn geheel en het effect van deze vrouwen op de publicatie van een Integrated Report. In het algemeen kan worden gesteld dat vrouwen binnen een board zich onafhankelijker opstellen dan mannen, omdat zij geen onderdeel zijn van het ‘old-boys netwerk’ (Adams et al., 2009). Lim et al. (2007) hebben een positieve associatie gevonden tussen onafhankelijkheid van de board en verschillende soorten van vrijwillige informatieverschaffing in het jaarverslag. Op het gebied van verslaggevingskwaliteit vonden Srinidhi et al. (2011) dat de kwaliteit van opbrengsten hoger is wanneer het aandeel vrouwen dat in de board zit hoger is. Tevens concluderen Carter et al. (2003) dat geslachtsdiversiteit positief gerelateerd is aan ondernemingswaarde. In het onderzoek van Fernandez-Feijoo et al. (2014) is gevonden dat in boards waarin minimaal drie leden vrouw zijn, het niveau van Corporate Social Responsibility (CSR) hoger is dan bij boards waarbij dit niet het geval is. Ook Frias-Aceintuno et al. (2013) onderzochten het effect van vrouwen in boards. Uit de resultaten van dat onderzoek blijkt dat de grootte van een board en de ervaring van de leden binnen de board invloed hebben op het publiceren van een Integrated Report (Frias-Aceituno et al., 2013). Meer in het bijzonder vinden Frias-Aceituno et al. (2013) een positieve associatie tussen diversiteit in de board van beursgenoteerde ondernemingen uit vijftien verschillende landen en IR. Ik wil met deze scriptie bijdragen aan onderzoeken naar de relatie tussen geslachtsdiversiteit in het TMT en de publicatie van een CSR rapport, een sustainability rapport en in het bijzonder een Integrated Report. Hierbij gaat het om onderzoeken van onder anderen Fernandez-Feijoo et al. 2014; Manner, 2010; Garcia-Sanchez et al. (2013).

Volgens Gray & Gillies (2015) is sterk theoretisch en empirisch bewijs gevonden dat land- en ondernemingsspecifieke kenmerken impact hebben op de kwaliteit van IR. In deze scriptie wordt gekeken naar het effect van een modererende variabele: soort sector waarin een onderneming zich bevindt. Sectorkarakteristieken zijn van invloed op de publicatie van informatie in jaarverslagen. Een onderneming die bijvoorbeeld intensief gebruik maakt van energie zal meer informatie publiceren over haar omgang met het milieu (Meek et al., 1995). Sommige industrieën waarin veel concurrentiegevoelige informatie in omgaat zullen minder snel vrijwillig informatie publiceren (Meek et al., 1995).

(7)

1.4. Opzet

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden komt in hoofdstuk twee het theoretisch kader en de formulering van de hypotheses aan bod. In hoofdstuk drie zal de onderzoeksopzet worden beschreven. Vervolgens zullen in hoofdstuk vier de resultaten van het onderzoek worden toegelicht. Tot slot richt hoofdstuk vijf zich op de conclusies, beperkingen en mogelijkheden voor vervolgonderzoek.

Het wel of niet publiceren van een Integrated Report. Percentage vrouwen in

TMT’s bij beursgenoteerde ondernemingen.

Sector waarin een onderneming zich

(8)

2. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk wordt het theoretisch kader besproken. Eerst zal worden beschreven wat IR is, waar het op gebaseerd is en hoe het is ontstaan. Vervolgens worden een drietal theorieën besproken die relevent zijn voor de scriptie. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de hypotheses.

2.1. Integrated Reporting

Kort gezegd kan een Integrated Report worden beschreven als een rapport dat een combinatie is van financiële rapportage en het duurzaamheidsverslag en/ of het CSR rapport (Eccles & Krzus, 2010). Ondanks dat een onderneming met haar separate rapporten veel informatie over de onderneming vrijgeeft, geven de rapporten geen duidelijk inzicht in hoe de prestaties zijn gerelateerd aan het business model, haar effectieve gebruik van middelen en welke richting de onderneming op gaat (IIA, 2015). Bovendien is er nauwelijks een link tussen alle losse rapporten. Volgens de IIA (2015) kan IR helpen bij het standaardiseren van informatie voor investeerders en andere belanghebbende. Zij stellen dat de manier van rapporteren cruciaal is voor organisaties die serieus bezig zijn met duurzaamheid en reputatie.

2.1.1. Het ontstaan van IR

IR is gebaseerd op twee ideeën. Beide ideeën zijn ontstaan in de jaren negentig. Het eerste idee was dat ondernemingen financiële informatie dienden aan te vullen met niet-financiële informatie, omdat dit relevante informatie zou kunnen zijn voor de belanghebbenden van een onderneming (Eccles & Serafeim, 2011). Vanuit de literatuur worden hiervoor drie redenen benoemd: toekomstige financiële prestaties kunnen niet worden voorspeld op basis van financiële informatie; niet-financiële informatie stelt de lezer in staat om inzicht te krijgen in toekomstige financiële prestaties; niet-financiële informatie kan inzicht geven in de waarde van de immateriële activa (Eccles, 1991). Het tweede idee is dat IR is ontstaan vanuit de gedachte dat ondernemingen een bepaalde verplichting hebben om informatie te verschaffen aan alle belanghebbenden in plaats van alleen aan investeerders. Ook al mocht blijken dat investeerders niet geïnteresseerd zijn in de informatie, dan nog zou de informatie verstrekt moeten worden (Eccles, & Serafeim, 2011). Deze twee ideeën hebben uiteindelijk geresulteerd in het ontstaan van IR.

2.1.2. Het framework

Het doel van IR, wat gebaseerd is op een framework dat vrijwillig is toe te passen, is om de tekortkomingen van het traditionele rapporteren, met zijn nadruk op de financiële aspecten, aan te pakken (IIA, 2015). IR is niet verplicht, volgens de IIRC moet een rapport voldoen aan een aantal vereisten voordat het een Integrated Report kan worden genoemd (IIRC, 2013b). IR is gebaseerd op Integrated Thinking, hierbij is de onderneming actief bezig met de relaties tussen verschillende operationele en functionele ‘capitals’ die de organisatie gebruikt of beïnvloed (IIRC, 2013b). Deze zes verschillende ‘capitals’ binnen het framework zijn: financial; manufactured; intellectual; human; social & relationship en natural capital. Ze proberen te verklaren wat de interactie is tussen de organisatie en haar externe omgeving en hoe de ‘capitals’ waarde creëren over de

korte, midden en lange termijn (IIRC, 2013b). De capitals zullen meer in detail worden besproken in paragraaf 2.1.3. Het doel van het framework is om richtlijnen aan te geven over hoe een Integrated Report ingericht dient te worden en tevens om uit te leggen hoe de

(9)

fundamentele concepten dit onderbouwen (IIRC, 2013b). Het Integrated Report zelf is een bondige communicatie over de strategie, governance, prestaties en vooruitzichten van de organisatie, in de context van de externe omgeving, dat leidt tot waardecreatie over de korte, midden en lange termijn (IIRC, 2013b). De waardecreatie kan drie mogelijke gevolgen hebben: een stijging, daling of transformatie van de ‘capitals’ veroorzaakt door de bedrijfsactiviteiten en output die hiermee gemoeid is (IIRC, 2013b). Een Integrated Report kan een rapport op zichzelf zijn of bijgevoegd zijn als een te onderscheiden, duidelijk zichtbaar en toegankelijk deel van een ander rapport of communicatie (IIRC, 2013b).

2.1.3. De capitals

In deze paragraaf komt iedere capital kort aan bod. In onderstaand figuur (IIRC, 2013b) staan de capitals visueel weergegeven binnen het waardecreatieproces.

Figuur 2. The value creation process (IIRC, 2013b).  Financial capital

Financial capital is een verzameling van middelen die beschikbaar zijn voor een onderneming om te gebruiken voor de productie van goederen of het aanbieden van diensten. Dit kan verkregen zijn door financiering (zoals schulden), vermogen of subsidies, of het is gegenereerd door operationele activiteiten en/of investeringen. (IIRC, 2013b)

 Manufactured capital

Met manufactured capitals worden fysieke objecten bedoeld, die de onderneming ter beschikking heeft om goederen te produceren en/of diensten te verlenen. Voorbeelden van manufactured capital zijn: gebouwen, machines en infrastructuur. Manufactured capitals zijn vaak gecreëerd door andere organisaties, maar valt wel onder de activa die geproduceerd is door de eigen organisatie voor de verkoop of wanneer ze aangehouden worden voor eigen gebruik (IIRC, 2013b). Manufactered capitals kan op twee manieren belangrijk zijn voor een duurzame ontwikkeling van een organisatie. Ten eerste kan efficiënt gebruik van manufactured capitals een organisatie flexibel maken, waardoor de organisatie zich snel aanpast aan de behoefte van de klant, innovatiever kan zijn en snel producten en diensten naar de markt kan brengen. Ten tweede kan manufactured capital in combinatie met technologie het gebruik van

(10)

middelen verminderen en daarom meer focussen op menselijke creativiteit, dus het verbeteren van efficiënte en duurzame ontwikkeling (IIRC, 2013c).

 Intellectual capital

Intellectual capital bestaat uit op kennis gebaseerde immateriële activa, zoals: patenten, copyrights, software, rechten en licenties. Ook bestaat het uit ‘organisational capital’ zoals tactische kennis, systemen, procedures en protocollen (IIRC, 2013b). De intellectual capitals zijn organisatie specifiek. Deze capital is gerelateerd aan human capital en social capital (IIRC, 2013c).

 Human capital

Human capital bestaat uit de competenties, capaciteiten en ervaringen van de medewerkers en de motivatie die zij hebben om te innoveren. Dit betreft aanpassing aan en ondersteunen van een organisatie specifiek governance framework, risk management benadering en ethische waardes. Verder gaat het over het vermogen om de strategie van de organisatie te begrijpen, te ontwikkelen en te implementeren. Wat ook onder deze capital valt is loyaliteit en motivatie voor het verbeteren van de processen, goederen en diensten. Ook het vermogen om te managen, te leiden en samen te werken valt onder deze capital (IIRC, 2013b).

 Social and relationship capital

Social and relationship capital bestaat uit de relaties met de omgeving waarin de onderneming opereert, zoals gemeenschappen, groepen van stakeholders en andere netwerken. Ook het vermogen om informatie te delen om individueel en collectief welzijn te verbeteren hoort hierbij. Voorbeelden van social and relationship capital zijn: gemeenschappelijke waarden en gedrag. Tot slot heeft deze capital te maken met immateriële activa zoals merk en reputatie van een organisatie en de legitimiteit van de organisatie (IIRC, 2013b).

 Natural capital

Natural capital omvat alle vervangbare en niet-vervangbare natuurlijke bronnen en processen die goederen of diensten ondersteunen voor het verleden, het huidige of de toekomstige welvaart van een organisatie. Hieronder vallen: lucht, water, land, mineralen en bossen. Het hangt samen met biodiversiteit en de gezondheid van het ecosysteem (IIRC, 2013b).

2.1.4. GRI richtlijnen

De GRI is een belangrijke partij die betrokken is bij de IIRC. Volgens De Waard (2011) wordt sinds het jaar 2000 gebruik gemaakt van de GRI-richtlijnen voor duurzaamheidsverslaggeving, dit gebeurt op internationale schaal. Deze richtlijnen zijn ontworpen en worden onderhouden door Global Reporting Initiative (GRI). De oprichting heeft eind vorige eeuw plaatsgevonden (door CERES en UNEP) met het idee om algemene richtlijnen voor duurzaamheidsverslaggeving te ontwikkelen. De Waard (2011) zegt hier het volgende over: ‘’Deze richtlijnen worden inmiddels internationaal gezien als de standaard

voor duurzaamheidsverslaggeving. Dit alles is echter nog steeds op basis van vrijwilligheid, met dien verstande dat bijvoorbeeld in Zweden staatsondernemingen sinds 2007 verplicht zijn om een duurzaamheidsverslag in overeenstemming met de GRI-richtlijnen op te stellen. De GRI is een zogenaamd ‘multi stakeholder network’. Naast andere stakeholders als overheden, wetenschappelijke organisaties, ondernemingen en arbeidsorganisaties leveren ook accountants en auditors input bij de verdere ontwikkeling van deze richtlijnen’’ (p.7).

(11)

2.2. Theorieën

In deze paragraaf worden de theorieën besproken die een raakvlak hebben met de relatie die ik onderzoek. In dit onderzoek gaat dat om de Upper Echelons theorie, Agency theorie en de

Voluntary disclosure literatuur.

2.2.1. Upper Echelons theorie

Een van de theorieën die in dit onderzoek centraal staat is de Upper Echelons theorie. Deze theorie stelt dat de missie en visie van een onderneming, strategische keuzes en hoe een onderneming presteert gedeeltelijk worden bepaald door de achtergrond en karakteristieken van het management (Hambrick & Mason, 1984). In de basis focust de theorie zich op het TMT in zijn geheel en niet op een individu (zoals de CEO) binnen het TMT (Hambrick, 2007).

De Upper Echelons theorie is geschikt voor deze scriptie omdat het TMT bepaalt welke richting een onderneming op gaat. Aangezien er in deze scriptie wordt onderzocht of er een relatie bestaat tussen vrouwen in het TMT en IR, is het van belang om te weten wat de verschillen zijn tussen mannen en vrouwen. Volgens Kang et al. (2007) is geslachtsdiversiteit het meest bediscussieerd op het gebied van diversiteit in brede zin. In verschillende landen worden vanuit de politiek quota’s opgelegd om vrouwen in topfuncties te krijgen. Uit voorgaande onderzoeken blijkt dat vrouwen op verschillende vlakken verschillen van mannen. Vrouwen nemen over het algemeen minder risico dan mannen (Breuls & Bekker, 2005). Tevens hebben vrouwen volgens Srinidhi et al. (2011) een afkeer tegen rechtszaken en reputatieverlies. Uit het onderzoek van Bear et al. (2010) blijkt ook dat vrouwen in boards worden geassocieerd met een betere reputatie voor de onderneming. Vrouwen hebben tevens meer empathie dan mannen, dit zorgt volgens Boulouta (2013) voor meer aandacht wat betreft Corporate Social Performance (CSP). Naast diversiteit in geslacht blijkt uit de Upper Echelons theorie dat ook andere demografische factoren van invloed zijn. Lewis et al. (2014) concluderen in hun onderzoek dat de opleidingsachtergrond en de ‘tenure’ van de CEO invloed heeft op kans dat er milieu informatie wordt verschaft. Ook een ander onderzoek van Manner (2010) waarin wordt gesteund op de Upper Echelons theorie concludeert dat opleidingsachtergrond van de CEO effect heeft op mate van Corporate Social Performance (CSP). Manner (2010) concludeert tevens dat ondernemingen die een vrouwelijke CEO hebben positief gerelateerd zijn aan CSP. De resultaten van deze voorgaande onderzoeken suggereren dat de Upper Echelons theorie kan helpen bij het beargumenteren dat een bepaald percentage vrouwen in het TMT effect heeft op het wel of niet publiceren van een Integrated Report.

2.2.2. Agency theorie

Naast de Upper Echelons theorie is de Agency theorie van belang voor deze scriptie. De basis van de Agency theorie ligt bij de onderzoeken van Knight (1921) en Coase (1937). Latere onderzoeken (Alchian & Demsetz, 1972 en Jensen & Meckling, 1976) hebben gezorgd voor een theorie die verklarend is in de splitsing tussen eigendom en beheer van een onderneming en de agency kosten die hiermee gemoeid zijn. De standaard Agency theorie gaat over de relatie en problemen in termen van conflicten tussen managers (agenten) en aandeelhouders (principalen). Bij het nemen van beslissingen spelen er belangen, hierdoor kunnen er verschillen in belangen ontstaan tussen het TMT en de aandeelhouder (Fama & Jensen, 1983, Jensen & Meckling, 1976, Krause et al., 2014 en Dalton et al., 2007). Managers voeren hun taak uit op een manier waarbij ze hun eigen belang nastreven; een belang dat niet per definitie parallel loopt met het belang van de aandeelhouder. Omdat managers beschikken over superieure bedrijfsspecifieke informatie, is het is voor aandeelhouders niet altijd mogelijk het handelen in eigen belang te detecteren en vervolgens te beperken (Hooghiemstra et al., 2015).

(12)

Het beschikken over superieure informatie, waar de aandeelhouder niet altijd over beschikt wordt door Scott (2014) informatie asymmetrie genoemd. Tevens beschikt het TMT (agenten) over veel kennis en vaardigheden om namens de eigenaren beslissingen te nemen. Dit kan door het TMT als voordeel worden gebruikt om beslissingen in eigen belang te nemen (Tian, 2014).

De Agency theorie kent een aantal traditionele manieren om de gevolgen van informatie asymmetrie te beperken. Een voorbeeld hiervan is het aanstellen van een RvC (Fama & Jensen, 1983, Dalton et al., 2007 en Jensen & Meckling, 1976). Een RvC kan het TMT monitoren, dit gebeurt vaak in opdracht van de aandeelhouders. Echter zijn er ook argumenten die kunnen onderbouwen waarom CSR informatie asymmetrie kan tegengaan. Ondernemingen die CSR toepassen zijn succesvoller. Dit succes blijkt onder andere uit het feit dat deze ondernemingen een hogere reputatie hebben (Bear et al., 2010). Als investeerders eisen dat een onderneming CSR toepast, kan dit voor de RvC een prikkel zijn om het TMT te dwingen om CSR toe te passen. Dit argument wordt versterkt door het onderzoek van Dhaliwal et al. (2011), zij tonen aan dat de publicatie van CSR informatie zorgt voor substantieel lagere kosten van aandelenkapitaal. Op het moment dat een onderneming CSR toepast, ontvangen de aandeelhouders meer relevante informatie. Het gevolg van aandeelhouders met meer relevante informatie kan een verlaging van de informatie asymmetrie tot gevolg hebben. Aangezien CSR vrijwillig is, is het onderzoek van Healy & Palepu (2001) relevant. In dit onderzoek concluderen ze dat vrijwillige informatieverschaffing leidt tot een verlaging van de informatie asymmetrie tussen managers en aandeelhouders. Op het moment dat aandeelhouders over meer informatie beschikken, biedt dit hen de kans om de managers beter te monitoren (Hooghiemstra, 2015). Dit versterkt het argument dat CSR kan leiden tot verlaging van de informatie asymmetrie kosten. De keuze voor vrijwillige informatieverschaffing maakt een manager op basis van een kosten-baten overweging. In de volgende paragraaf over de voluntary disclosure literatuur wordt hier dieper op ingegaan.

2.2.3. Voluntary disclosure literatuur

Voluntary disclosure, ook wel vrijwillige informatieverschaffing genoemd, is verslaggeving die gedaan wordt door een ondernemingen waarvoor geen wet- of regelgeving bestaat. Zoals benoemd in de voorgaande paragraaf wordt de afweging over de vrijwillige informatieverschaffing gemaakt op basis van een kosten/ baten afweging (Healy & Palepu, 2001). Op het moment dat de baten de kosten overstijgen is het aantrekkelijk vrijwillig informatie te verschaffen (Verrecchia, 1983; Healy & Palepu, 2001). Frias-Aceituno et al. (2014) noemen in hun onderzoek verschillende baten van vrijwillige informatieverschaffing, namelijk: verbetering van het imago van een onderneming; meer vertrouwen bij de investeerders; stijging aandelenwaarde; makkelijker investeerders kunnen vinden; en tot slot een verlaging van de financieringskosten. In het onderzoek van Lewis et al. (2014) worden in geval van vrijwillige publicatie van milieu informatie, verzekering tegen natuurrampen of proceskosten gezien als potentiële baten. Een belangrijkere stem in het publieke debat en een verbeterde ‘corporate’ reputatie worden evenals als voordelen gezien (Lewis et al., 2014). Stijging van reputatie is een baat die in meerdere onderzoeken aan de orde komt (Bear et al., 2010; Hooghiemstra et al., 2015). Een goede reputatie biedt uiteenlopende voordelen zoals het aantrekken van goed personeel, een lager verloop van het personeel en het aantal klanten zal stijgen. Het reputatieaspect komt naar voren als één van de belangrijke redenen waarom managers vrijwillig informatie willen verschaffen (Hooghiemstra et al., 2015).

Een keerzijde van vrijwillige informatieverschaffing is dat er ook kosten aan verbonden kunnen zijn, die in sommige gevallen de baten overstijgen. Op het moment dat de kosten de baten overstijgen is het voor managers niet meer aantrekkelijk om vrijwillig informatie te

(13)

verschaffen. In het onderzoek van Lewis et al. (2014) worden blootstelling ten aanzien van juridische procedures en een vergrote kans op negatieve aandacht van activisten gezien als potentiële kosten. Elliot & Jacobson (1994) stellen dat publicatie van informatie over technologische innovatie, strategieën, plannen & tactieken en ook operationele informatie significante concurrentienadelen tot gevolg kan hebben. In het onderzoek van Hooghiemstra et al. (2015) wordt verondersteld dat informatieverschaffing over concurrentiegevoelige informatie ervoor zorgt dat er een risico bestaat dat concurrenten de strategie kopiëren. Dit heeft tot gevolg dat een onderneming de sterke positie ten op zichtte van de concurrentie kwijt raakt (Healy & Palepu, 2001 en Verrecchia, 2001). In dit geval dragen zowel de aandeelhouder als de manager de kosten van het publiceren van de informatie (Hooghiemstra, 2015). Voor de aandeelhouders betekent het dat de aandeelhouderswaarde daalt, omdat de sterke competitieve positie wegvalt (Hooghiemstra, 2015).

Aan de hand van de voorgaande twee alinea’s is het denkbaar dat informatieverschaffing een inschatting is die de onderneming maakt tussen tegengestelde consequenties. Reputatie is een belangrijk voorbeeld van een tegengestelde consequentie. Indien er een verkeerde inschatting wordt gemaakt ten aanzien van informatieverschaffing kan dit nadelige gevolgen hebben voor de reputatie. Tevens is proceskosten een aspect dat juist voor baten of juist voor kosten kan zorgen. Ondernemingen (het management) zullen alleen besluiten informatie te verschaffen op het moment dat de baten de kosten overstijgen. In de volgende paragraaf zullen de hypotheses uiteen worden gezet en zal geprobeerd worden om factoren die van invloed zijn mee te nemen en toe te passen op IR.

2.3. Hypotheses

In deze paragraaf worden de twee hypotheses uiteengezet die onderzocht zullen worden. De theorieën die in de voorgaande paragraaf zijn besproken worden in deze paragraaf bij elkaar gebracht.

2.3.1. Percentage vrouwen

Uit de theorie blijkt dat vrouwen op verscheidene vlakken verschillen van mannen. Een belangrijke conclusie hierbij is dat een vrouwelijke executive bestuurders in het algemeen en een vrouwelijke CEO in het bijzonder geassocieerd is met een hogere CSP (Manner, 2010). Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat vrouwen meer empathie bezitten dan mannen. Dit zorgt volgens Boulouta (2013) voor meer aandacht wat betreft Corporate Social Performance (CSP). Vanuit de Agency theorie wordt verondersteld dat CSR zou kunnen bijdragen aan het verminderen van informatie asymmetrie. Waar het uiteindelijk om draait is dat de kosten-baten afweging met betrekking tot een Integrated Report gemaakt wordt door het TMT. In deze scriptie wordt verondersteld dat er een positieve relatie bestaat tussen het percentage vrouwen in het TMT en IR. De resultaten van het onderzoek van Manner (2010) kunnen erop duiden dat, aangezien vrouwen meer empathisch vermogen bezitten dan mannen en derhalve dus meer aandacht hebben voor CSP, de aanwezigheid van meer vrouwen in het TMT ertoe leidt dat een TMT ook meer aandacht heeft voor en meer nadruk legt op de baten van IR. Dit argument wordt versterkt door Kang et al. (2007). Zij zeggen dat vrouwen beter in staat zijn de behoefte van de klant te kunnen inschatten (Kang et al., 2007). Dit is een mogelijke reden om te verwachten dat vrouwen beter de behoefte van stakeholders wat betreft verslaggeving kunnen inschatten en daarmee een positieve invloed op de publicatie van een Integrated Report hebben. De hypothese is als volgt geformuleerd.

Hypothese 1: Het percentage vrouwen in het TMT is positief geassocieerd met het

(14)

2.3.2. Modererend effect van de industrie

Er wordt verwacht dat de kosten-baten afweging op basis van hypothese 1 positief wordt beïnvloed door vrouwelijke leden in het TMT. Volgens Gul & Leung (2004) en Oyelere et al. (2003) is sector (industrie) een belangrijke factor die invloed heeft op de hoeveelheid van vrijwillig gepubliceerde informatie. Op basis van het onderzoek van Roberts (1992) over informatieverschaffing van social responsibility wordt er onderscheid gemaakt tussen twee soorten industrieën/ sectoren: ‘high-profile’ industrieën en de overige groep industrieën. De ‘high-profile’ industrieën zijn ondernemingen die actief zijn in de automobielindustrie, olie industrie en vliegtuigindustrie. Deze industrieën zijn zichtbaar voor de consument, hebben een verhoogd politiek risico en zijn onderhevig aan intense concurrentie (Robert, 1992). De andere groep industrieën bestaat (onder andere) uit de voedselindustrie, de gezondheidsindustrie, de persoonlijke productenindustrie, de hotelindustrie of de huishoudelijke industrie. Verwacht wordt dat de ‘high-profile’ industrieën sneller een Integrated Report publiceren. Chiu & Sharfman (2011) stellen dat legitimiteit essentieel is voor een onderneming. Ondernemingen linken sociale prestatie aan legitimiteit als een ‘license to operate’, deze prestatie kan worden gecommuniceerd in de vorm van CSP (Chiu & Sharfman, 2011). Het niveau van CSP wordt voorspeld door de aard van een specifieke industrie (Cottrill, 1990). Ondernemingen die in een meer zichtbare industrie zitten, zoals de ‘high-profile’ industrieën volgens Robert (1992), hebben te maken met grotere verwachtingen vanuit de stakeholders wat betreft communicatie over sociale verantwoordelijkheid (Chiu & Sharfman, 2011). In deze scriptie zijn de ondernemingen in de ‘high-profile’ sector meer zichtbaar en moeten daarom meer doen om de legitimiteit van de onderneming te verhogen. Er wordt verondersteld dat de resultaten uit het onderzoek van Conttrill (1990) ook van toepassing zijn op IR. Reputatie is een ander aspect waarom verwacht wordt dat sector een versterkend modererend effect heeft. Ondernemingen in een ‘high-profile’ industrie zullen meer bezig zijn met reputatie vanwege hun eerder genoemde zichtbaarheid en er kan derhalve ook worden verwacht dat deze ondernemingen meer in het werk zullen stellen om hun reputatie te beschermen. De hypothese is als volgt geformuleerd. Hypothese 2: De industrie (‘high-profile’) waarin de onderneming zich bevindt heeft een

versterkend modererend effect op de relatie tussen het percentage vrouwen in het TMT en het publiceren van een Integrated Report.

(15)

3. Onderzoeksopzet

In dit hoofdstuk wordt beschreven welke data is gebruikt en waarom deze data is gebruikt in deze scriptie. Verder worden de afhankelijke variabele, onafhankelijke variabele, modererende variabele en controlevariabelen verder toegelicht en is uitgelegd hoe deze meetbaar zijn gemaakt.

3.1. Steekproefselectie

Als startpunt voor de steekproefselectie zijn alle ondernemingen uit negen landen genomen die in de ASSET4 database voorkomen. Daaruit is een steekproef van in totaal 300 ondernemingen verdeeld over deze landen als steekproef genomen. Voor deze scriptie is met behulp van inhoudsanalyses en op handmatige wijze aan de hand van de GRI database, Integrated Reports, CSR rapporten en/of jaarverslagen data verzameld voor 300 beursgenoteerde ondernemingen uit negen verschillende landen (een multi country setting). In de steekproef zijn landen meegenomen die divers zijn in termen van wet- en regelgeving omtrent IR.

Grafiek 1. Landverdeling dataset De data is verzameld op basis van de GRI database, Integrated Reports (indien aanwezig), jaarverslagen en/of CSR rapporten van het jaar 2014. Het jaar 2014 is gekozen, omdat dit de meest recente info betreft die beschikbaar is. IR is in ontwikkeling, dus is het van belang om het meest recente jaar te gebruiken. De ondernemingen die geselecteerd zijn, staan allemaal vermeld in de database op de website van het Global Reporting Initiative (GRI). In deze database van de GRI hebben de ondernemingen vermeldt of ze een Integrated Report publiceren. Of een onderneming volgens de GRI een Integrated Report publiceert, is voor deze scriptie relevant. Omdat van vijf ondernemingen geen data beschikbaar was met betrekking tot de variabelen van deze scriptie, zijn er uiteindelijk 295 ondernemingen overgebleven waarop de analyse is uitgevoerd.

Nederland ; 30 Verenigd Koningkrijk; 69 Frankrijk ; 50 Duitsland ; 50 Zuid-Afrika ; 51 Zweden ; 20 Denemarken ; 10 Finland; 10 Noorwegen ; 10

(16)

3.2. Databronnen

Of er sprake is van een Integrated Report (ja of nee) is verkregen uit de GRI database. Financiële data (grootte van de onderneming, winstgevendheid van de onderneming) zijn verkregen uit Worldscope. Informatie ten aanzien van het TMT is handmatig uit de jaarverslagen verkregen. Alle overige data komt uit de Asset4 database.

3.3. Afhankelijke variabele

In veel voorgaande onderzoeken over IR worden voornamelijk inhoudsanalyses gedaan. De verschaffing van informatie wordt op basis van items gescoord volgens het aantal pagina’s, het aantal paragrafen (Hackston & Milne, 1996) of het aantal woorden (Neu et al., 1998). Deze methodes zijn volgens García-Sánchez et al. (2013) onderworpen aan enige subjectiviteit met betrekking tot de persoon die de inhoudsanalyse doet. Dit kan leiden tot het weglaten van slecht nieuws of tot te optimistische uitdrukkingen (Adams, 2002). Om deze beperkingen te vermijden is, in lijn met het onderzoek van García-Sánchez et al. (2013) en het onderzoek van Dhaliwal et al. (2011), in deze scriptie ervoor gekozen om de criteria van de afhankelijke variabele homogeen te maken. Aan de hand van de richtlijnen volgens de Global Reporting Initiative (GRI) wordt vastgesteld of er wel of niet een Integrated Report wordt gepubliceerd. Hierbij zijn twee opties mogelijk: ja (1) er wordt een Integrated Report gepubliceerd of nee (0) er wordt geen Integrated Report gepubliceerd.

3.4. Onafhankelijke variabele

Percentage vrouwen TMT. Dit wordt gemeten aan de hand van de hoeveelheid vrouwelijke TMT-leden ten opzichte van alle TMT-leden (Srinidhi et al., 2011).

Voor de gevoeligheidsanalyse zal de onafhankelijke variabele worden omgezet in een dummy variabele. De aanwezigheid van een vrouw (één of meerdere) in een TMT krijgt dat een 1 toebedeelt en een TMT zonder vrouwelijke TMT-leden krijgt een 0 toebedeeld.

3.5. Modererende variabele

Er wordt gebruik gemaakt van dummy variabelen om de modererende factor van hypothese 2 te testen. Ondernemingen die (op basis van de SIC codes) onder de ‘high-profile’ sector vallen krijgen een 1 en ondernemingen die in de overige sector vallen krijgen een 0 (Roberts, 1992). Op deze manier kan worden gekeken of de ‘high-profile’ sector een versterkend modererend effect heeft op het publiceren van een Integrated Report door een onderneming. Het gaat hier om drie ‘high-profile’ industrieën: de automobielindustrie, olie-industrie en vliegtuigindustrie (Roberts, 1992).

3.6. Controlevariabelen

Om de externe invloeden van de onderzoeksresultaten zoveel mogelijk te beperken wordt een aantal controlevariabelen meegenomen.

Winstgevendheid onderneming. Winstgevende ondernemingen kunnen meer middelen aanspreken om informatie over hun activiteiten te produceren en te communiceren naar stakeholders (García-Sánchez et al., 2013). Door deze veronderstelling kan worden verwacht dat een winstgevend bedrijf sneller informatie naar buiten brengt zoals een Integrated Report. De winstgevendheid zal, zoals in het onderzoek van García-Sánchez et al. (2013), gemeten worden op basis van de Return on Assets (ROA). De ROA wordt berekend door de EBIT te delen door de totale activa.

(17)

Ondernemingsgrootte. Voorgaande studies hebben laten zien dat de grootte van de onderneming van invloed is als er wordt gekeken naar vrijwillige informatieverschaffing (Ahmed & Courtis, 1999). Ondernemingsgrootte zal worden gemeten aan de hand van het logaritme van de totale assets (SIZE).

Big4 auditor. Voorgaande studies laten zien dat een onderneming waarbij de audit door een Big4 auditor wordt uitgevoerd, een hogere kwaliteit van rapportering heeft (Ashbaugh-Skaife et al., 2007). Als de audit plaatsvindt door een Big4 dan is dit gelijk aan een 1 en als een audit door een non-big4 wordt uitgevoerd is dit gelijk aan een 0.

(18)

4. Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten aan de hand van vier sub paragrafen weergegeven en geanalyseerd. De eerste paragraaf gaat in op de beschrijvende statistieken van het onderzoek. In tweede paragraaf worden de hypotheses getoetst door middel van een logistische regressie. In de derde paragraaf worden twee robuustheid analyses uitgevoerd. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een discussie over de resultaten.

4.1. Beschrijvende statistieken

In tabel 1 zijn de beschrijvende statistieken beschreven. De eerste rij van de tabel laat de minimale en maximale waarden zien voor een Integrated Report. Het cijfer 0,28 (mean) houdt in dat 28% van de ondernemingen in de steekproef een Integrated Report publiceert. Dit geeft aan dat het grootste deel van de ondernemingen geen Integrated Report publiceert. Het gemiddeld aantal vrouwen in het TMT is 12,24%. Het lage percentage vrouwen in het TMT komt overeen met het feit dat in bijvoorbeeld Nederland het percentage van 30% in de RvB niet wordt gehaald (Kakebeeke & Reijerman, 2015). Tot slot houdt het getal 0,08 (mean) in dat 8% van de ondernemingen uit de steekproef in de categorie ‘high profile’ industrieën valt. Er zijn in dit onderzoek drie controlevariabelen meegenomen. De gemiddelde ROA van de 295 ondernemingen is 0,74. Dit getal houdt in dat voor elke euro die geïnvesteerd wordt in assets, 0,74 cent EBIT wordt behaald. Het gemiddelde aantal total assets is overigens €78.340.030. Tot slot betekent 0,37 in de rij van Big4 dat 37% van de 295 ondernemingen wordt gecontroleerd door één van de Big4 accountantsorganisaties met betrekking tot het Integrated Report (of CSR rapporten).

Tabel 1

Beschrijvende Statistiek

N MIN MAX MEAN STD. DEV IR (ja of nee) 295 0,00 1,00 0,28 0,45 Amount female TMT-member (%) ‘High-profile’ or Others (industry) 295 295 0,00% 0,00 100% 1,00 12,24% 0,08 14,82% 0,26 ROA 295 0,22 0,66 0,74 0,09 Total assets 295 52247,60 6309585037 78340030,24 414939722,80 Big4 Totaal N 295 295 1,00 1,00 0,37 0,48

(19)

In tabel 2 worden de correlaties tussen de variabelen beschreven. Met deze correlatiematrix kan gecontroleerd worden voor multicollineariteit. Op het moment dat er sprake is van een correlatie van |0.7| of groter kan dit betekenen dat de variabelen zoveel met elkaar correleren dat ze feitelijk hetzelfde zijn. Uit tabel 2 blijkt dat er bij geen van de variabelen sprake is van een waarde hoger dan |0.7| en dat betekent dus dat er geen sprake is van multicollineariteit.

Tabel 2 Correlatie matrix Variabelen IR ja of nee Amount female TMT-members ROA Total Assets LOG Big4 IR ja of nee 1 0,113 -0,009 0,111 0,177 *** Amount of female TMT-members (%) 0,113 1 -0,14 0,075 0,111 ROA -0,009 -0,14 1 -0,255 *** -0,103 TOTAL ASSETS LOG Big4 0,111 0,177 *** 0,75 0,111 -0,255 -0,103 *** 1 0,356 *** -0,356 1 ***

***. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

4.2. Toetsing hypotheses

In deze sub-sectie wordt geanalyseerd of het percentage vrouwen in het TMT positief geassocieerd is met het publiceren van een Integrated Report door een onderneming (hypothese 1) alsmede of ‘high-profile’ industrieën een versterkend modererend effect hebben op deze relatie (hypothese 2). In tabel 3 is een logistische regressie weergegeven van alle 295 ondernemingen waarvoor data beschikbaar is. Model 1 van tabel 3 bestaat alleen uit de controlevariabelen. Uit model 1 blijkt dat van de drie controlevariabelen alleen Big4 een significant effect heeft, dit effect is echter negatief en gaat daarmee tegen de verwachting in. Model 2 bevat de variabelen die betrekking hebben op hypothese 1. Model 3 bestaat uit het gehele model waarin de controlevariabelen, hypothese 1, de coëfficiënt met betrekking tot ‘high-profile’ industrie en hypothese 2 (interaction) zijn meegenomen.

Uit de logistische regressie analyse blijkt dat het percentage vrouwen in het TMT zowel in afzonderlijk (model 2) als in het gehele model (model 3) een significant positieve invloed heeft op het publiceren van een Integrated Report (b=1,368; p<0,1 en b=0,223; p<0,1). Deze bevinding ondersteunt hypothese 1 en suggereert dat meer vrouwen in het TMT van een onderneming een positief effect hebben op de kans dat een Integrated Report wordt gepubliceerd. Uit de logistische regressie analyse blijkt verder dat de coëfficiënt ‘high-profile’1 industrie en de interaction (hypothese 2) in het gehele model (model 3) geen effect hebben (b=-0,118; p>0,1 en b=-0,141; p>0,1). Hiermee kan hypothese 2, De industrie

(‘high-profile’) waarin de onderneming zich bevindt heeft een versterkend modererend effect op de relatie tussen het percentage vrouwen in het TMT en het publiceren van een Integrated Report, worden verworpen. Dit resultaat is niet in lijn met de verwachting, het blijkt dus dat

industrie zoals geformuleerd volgens Robert (1992) niet significant is in dit onderzoek.

1

(20)

Tot slot is het van belang om de adjusted R-squared te interpreteren. De adjusted R-squared geeft aan hoeveel van de afhankelijke variabele (IR ja of nee) wordt bepaald door de onafhankelijke en controlevariabelen gebruikt in het model. Dit betekent dat aan de hand van de adjusted R-squared een indicatie kan worden gegeven van de invloed van de onafhankelijke variabele en de controlevariabelen op de afhankelijke variabele. Bij alle modellen ligt de adjusted R-squared rond de 3 à 5 procent. Uit deze lage percentages valt op te maken dat de afhankelijke variabele en de controlevariabelen nauwelijks verklaren wat de onafhankelijke variabele doet.

Tabel 3

Logistische regressie & lineaire regressie (model 4)

Model 1 2 3 4 5 (Constant) -1,747 * -1,860 * -0,988 *** 0,429 *** -1,017 *** ROA 0,624 0,592 0,052 0,004 0,041 TOTAL ASSETS LOG 0,170 0,158 0,152 0,078 *** 0,125 Big4 -0,709 ** -0,675 ** 0,318 ** 0,058 *** 0,323 ** Amount of female TMT-member (h1) Female dummy (h1) ‘High-profile’ industry dummy 1,368 * 0,223 -0,118 * 0,007 0,024 ** 0,338 -0,118 *** Interaction (h2) -0,141 -0,012 -0,248 ** Adjusted R-squared F waarde Hoogste VIF 0,033 0,041 0,048 0,206 13,683 1,232 *** 0,065

*. Correlation is significant at the 0.1 level. **. Correlation is significant at the 0.05 level. ***. Correlation is significant at the 0.01 level.

Gebaseerd op een two-sided test, behalve voor H1 en H2, deze significanties zijn gedeeld door twee vanwege de richting aangegeven in de hypotheses.

4.3. Gevoeligheidsanalyses

In deze paragraaf worden de resultaten van een tweetal gevoeligheidsanalyses beschreven. Hierbij is gebruik gemaakt van een alternatieve meetmethode ten aanzien van de afhankelijke variabele en de onafhankelijke variabelen. De hypotheses 1 en 2 worden door middel van twee gevoeligheidsanalyses opnieuw getest. De eerste gevoeligheidsanalyse wordt uitgevoerd door middel van een een lineaire regressie waarbij de afhankelijke variabele (IR: ja of nee) wordt vervangen de mate van IR. Op basis van vier items uit de ASSET4 database wordt de mate van IR in de vorm van een IR-score bepaald, dit is een manier van meten die ook is toegepast in het onderzoek van Serafeim (2015). De tweede gevoeligheidsanalyse is een

(21)

logistische regressie waarbij de afhankelijke variabele (% vrouwelijke TMT-leden) is vervangen voor een dummy; 1 voor één of meerdere vrouwelijke TMT-leden en 0 voor geen enkel vrouwelijk TMT-lid.

4.3.1. Mate van IR

In het artikel van Serafeim (2015) wordt de mate van IR aan de hand van vier ASSET4 items bepaald: (1) of er targets/ doelen zijn gesteld die behaald moeten worden voor de integratie van Enviroment, Social & Governance (ESG) zaken in de strategie en de dagelijkse activiteit; (2) of de onderneming rapporteert over de uitdagingen en kansen van integratie van financiële en extra-financiële zaken en hoe er wordt omgegaan met de dillema’s in de afwegingen die daar worden gemaakt; (3) of ze expliciet rapporteren over de financiële en extra-financiële factoren in de managementdiscussie en analyse (MD&A) in het jaarverslag; (4) of ze rapporteren over hoe ze stakeholder betrekken bij de onderneming.

De gevoeligheidsanalyse met de mate van IR is getest in model 4 (gehele model) van tabel 3. Uit model 4 blijkt dat het aantal vrouwen in het TMT (hypothese 1) en de interactie met ‘high-profile’ industrie als versterkende modererende variabele (hypothese 2) beide niet significant zijn. In vergelijking met de logistische regressie in model 2 en 3 van tabel 3 is er bij deze lineaire regressie geen enkele hypothese significant.

4.3.2. Vrouwelijke TMT-leden dummy

Als laatste test van gevoeligheid is de afhankelijke variabele veranderd van een percentage vrouwelijke TMT-leden in een dummy, hierbij betekent de waarde 1 dat er één of meerdere vrouwen in het TMT zitten en 0 dat er geen enkele vrouw in het TMT zit. In deze gevoeligheidsanalyse is de afhankelijke variabel weer een dummy (ja of nee) en daarom wordt er een logistische regressie uitgevoerd. De gevoeligheidsanalyse is uitgevoerd in model 5 van tabel 3 (gehele model). Uit de logistische regressie in model 5 blijkt dat (in lijn met de verwachting) de aanwezigheid van één of meerdere vrouwen in het TMT een positief en significant effect heeft op het publiceren van een Integrated Report (b=0,338; p<0,01). Deze bevinding ondersteund hypothese 1 en suggereert dat meer vrouwen in het TMT bij een onderneming ervoor zorgen dat die onderneming eerder een Integrated Report publiceert. Uit model 5 blijkt verder dat interactie met ‘high-profile’ industrie als versterkende modererende variabele negatief en significant is (b=-0,248; p<0,05). Deze uitkomst gaat daarmee tegen de verwachting in.

4.4. Discussie resultaten

In deze laatste paragraaf van dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de gevonden resultaten zich verhouden tot eerder onderzoek en wordt een mogelijke verklaring gegeven voor verschillen. Er zijn geen artikelen die onderzoek doen naar wat het effect is van vrouwen in het TMT en het wel of niet publiceren van een Integrated Report. Wel zijn er artikelen beschikbaar met betrekking tot CSR en wat het effect van geslachtsdiversiteit in de board hierop is. Tevens is er één onderzoek uitgevoerd naar het effect van het geslacht van de CEO op CSP. De meest relevante publicaties zullen hier worden toegelicht. Per hypothese zoals besproken in het resultatenhoofdstuk zullen de bevindingen van andere onderzoekers worden weergegeven. Hypothese 1: Het percentage vrouwen in het TMT is positief geassocieerd met het

publiceren van een Integrated Report door een onderneming.

Deze hypothese is aangenomen. Zoals in het resultatenhoofdstuk beschreven, is er getest of de variabele percentage vrouwelijke TMT-leden een positief effect heeft op het publiceren van een Integrated Report (ja of nee). De test resulteerde in een positief significant verband,

(22)

waarmee kan worden gesuggereerd dat meer vrouwelijke TMT-leden positief geassocieerd zijn met het publiceren van een Integrated Report. Zoals benoemd zijn er geen onderzoeken die deze relatie hebben onderzocht. Er zijn wel onderzoeken gedaan die mogelijk toepasbaar zijn op deze scriptie. Het onderzoek van Manner (2010) is hier een voorbeeld van, hij vond dat een vrouwelijk executives positief gerelateerd is aan CSP.

Echter blijkt uit de gevoeligheidsanalyse dat wanneer de afhankelijke variabele wordt gemeten met mate van IR dat hypothese 1 niet meer significant is. Een hoger percentage vrouwelijke TMT-leden heeft dus geen significant positief effect op de mate van IR. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat iedere onderneming wel één van de vier maatstaven volgens Sefareim (2015) behandeld in haar jaarverslag. 35 van de 295 ondernemingen hebben geen enkele mate van IR, dit betekent dat 260 ondernemingen dit wel hebben. Omdat het criterium minder hard is, is het aantal vrouwelijke TMT-leden mogelijk minder van invloed. Uit de tweede gevoeligheidsanalyse blijkt dat de aanwezigheid van één of meerdere vrouwen een positief significant verband heeft met publiceren van een Integrated Report (ja of nee). Dit is in lijn met de verwachting.

Hypothese 2: De industrie (‘high-profile’) waarin de onderneming zich bevindt heeft een

versterkend modererend effect op de relatie tussen het percentage vrouwen in het TMT en het publiceren van een Integrated Report.

Deze hypothese is verworpen. Zoals in het resultatenhoofdstuk beschreven is getest of ondernemingen in een ‘high-profile’ industrie een versterkend modererend effect hebben op de relatie tussen het aantal vrouwelijke TMT-leden en het publiceren van een Integrated Report. Uit de test bleek dat ‘high-profile’ industrieën niet significant waren. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat er te weinig ‘high-profile’ ondernemingen zijn meegenomen in steekproef (22 van de 295 ondernemingen). Uit de gevoeligheidsanalyse (model 4) blijkt tevens dat de ‘high-profile’ industrieën niet significant waren, waarmee hypothese 2 ook in de gevoeligheidsanalyse kan worden verworpen. In de laatste gevoeligheidsanalyse (model 5) is de hypothese negatief en significant. De negatieve richting van de hypothese gaat in tegen de verwachting van dit onderzoek. Deze negatieve richting valt mogelijk te verklaren doordat Roberts (1992) in zijn onderzoek kijkt naar social responsibility. Hieruit valt op te maken dat social reponsibility niet toepasbaar is op IR zoals veronderstelt bij de hypotheseontwikkeling. Een andere mogelijke verklaring is dat IR in zijn algemeenheid nog nieuw is en dat daarom niet veel ondernemingen een Integrated Report publiceren, waaronder de ondernemingen in de ‘high-profile’ industrieën.

(23)

5. Conclusies, beperkingen en mogelijkheden voor vervolgonderzoek

In dit hoofdstuk komt de conclusie als eerste aan bod. Vervolgens worden beperkingen van het onderzoek beschreven tezamen met de mogelijkheden voor vervolgonderzoek.

5.1. Conclusies

De focus in dit onderzoek ligt op de relatie tussen het aantal vrouwelijke TMT-leden en het publiceren van een Integrated Report. Met behulp van de Upper Echelons theorie, de Agency theorie en de Voluntary Disclosure literatuur is uitgelegd hoe vrouwelijke TMT-leden positief geassocieerd zijn met het publiceren van een Integrated Report. Waar bestaande literatuur kijkt naar de board of directors of een specifieke rol binnen het TMT, legt dit onderzoek de link tussen geslachtsdiversiteit in het gehele TMT en IR.

Dit onderzoek past binnen de bestaande literatuur over geslachtsdiversiteit in het algemeen (Kang et al., 2007) en specifiek binnen de literatuur over determinanten van IR, CSP en vrijwillige informatieverschaffing (Garcia-Sanchez et al., 2013; Manner, 2010; Nalikka, 2009).

De data waarop dit onderzoek is gebaseerd bestaat uit een steekproef van 295 ondernemingen in het jaar 2014 verdeeld over negen landen. De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat een hoger aantal vrouwelijke TMT-leden een positieve invloed heeft op de publicatie van een Integrated Report. Dit resultaat is in overeenstemming met onderzoek van Manner (2010), waarin vrouwelijke executives positief worden geassocieerd met CSP. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de resultaten met betrekking tot CSP toepasbaar zijn op IR. Dit resultaat is heeft een positieve implicatie voor onderzoek naar geslachtsdiversiteit in het algemeen en specifiek gericht op het TMT. Tevens kan vanuit de Agency theorie en de Voluntary Disclosure literatuur worden verondersteld dat de kosten-baten afweging die een manager maakt om een Integrated Report te publiceren, positief wordt beïnvloed op het moment dat de manager vrouw is. Mogelijk kan het onderzoek in de praktijk waarde toevoegen voor ondernemingen die een Integrated Report willen publiceren, aangezien het onderzoek aantoont dat vrouwelijke TMT-leden van invloed zijn op IR.

Tot slot blijkt dat ‘high-profile’ industrieën geen versterkend modererend effect hebben op de relatie tussen vrouwelijke TMT-leden en het publiceren van een Integrated Report. Hiermee wordt aangetoond dat de industrie aanduiding volgens Roberts (1992) vooralsnog geen conditionele variabele is die toepasbaar is op IR.

5.2. Beperkingen en mogelijkheden voor vervolgonderzoek

Ten aanzien van dit onderzoek bestaan een aantal beperkingen. Ten eerste bestaat de uiteindelijke steekproef die genomen is in dit onderzoek uit 295 ondernemingen gemeten in één jaar (2014). Een grotere steekproef zou tot andere inzichten kunnen leiden met betrekking tot de resultaten van dit onderzoek. Tevens zou mogelijk tot andere inzichten zijn gekomen als de steekproef over meerdere jaren was genomen. Bij vervolgonderzoek zou met deze aspecten rekening kunnen worden gehouden.

Ten tweede zijn alle ondernemingen in de steekproef beursgenoteerde ondernemingen en het is onduidelijk of de resultaten van dit onderzoek zijn te generaliseren naar niet-beursgenoteerde ondernemingen. Voor vervolgonderzoek is het mogelijk interessant om dit te onderzoeken.

Een andere beperking is de manier van meten van de afhankelijke variabele, dit geldt voor beide manieren van meten. Als er op basis van de GRI-database wordt gekeken of er een Integrated Report wordt gepubliceerd (ja of nee), dan is de meting afhankelijk van ondernemingen die in de database aangeven of ze in Integrated Report publiceren. Hierbij wordt dus geleund op oordelen van de ondernemingen zelf, die overigens wel steekproefsgewijs worden gecontroleerd. Als daarentegen naar de mate van IR wordt

(24)

gekeken, dan bestaat het risico dat er een bepaalde mate van subjectiviteit is. In vervolgonderzoek kan dus mogelijk gekeken worden naar andere manieren van meten of het een Integrated Report betreft.

ACKNOWLEDGEMENT

Hierbij wil ik mijn scriptiebegeleider, de heer R.B.H. Hooghiemstra, hartelijk bedanken voor de begeleiding en ondersteuning tijdens het schrijven van deze Masterscriptie.

(25)

Referenties

Adams, C.A. (2002). Internal organisational factors influencing corporate social ethical reporting. Accounting, Auditing and Accountability Journal, 15: 223-250.

Adams, C.A., Hill, W.Y., & Roberts, C.B. (1998). Corporate Social Reporting Practices in Western Europe: Legitimating Corporate Behavior? British Accounting Review, 30: 1–21.

Adams, R.B., & Ferreira, D. (2009). Women in the boardroom and their impact on governance and performance. Journal of Financial Economics, 94: 291-309. Ahmed, K., & Courtis, J.K. (1999). Associations between corporate characteristics and

disclosure levels in annual reports: A meta-analysis. British Accounting Review, 31: 35-61.

Alchian, A., Demsetz, H. (1972). Production, information costs and economic organization.

American Economic Review, 62: 777-795.

Ashbaugh-Skaife, H., Collins, D. W., & Kinney, W. R., Jr (2007). The discovery and reporting of internal control deficiencies prior to SOX-mandated audits. Journal of

Accounting and Economics, 44: 166–192.

Bear, S., Rahman, N., & Post, C. (2010). The impact of board diversity and gender composition on corporate social responsibility and firm reputation. Journal of

business ethics, 97: 207-221.

Boulouta, I. (2013). Hidden connections: the link between board gender diversity and corporate social performance. Journal of business ethics, 113: 185-197. Breuls, M., Bekker, M. (2005). Genderidentiteit en risicogedrag. Tijdschrift voor

genderstudies, 2: 23-35.

Carter, D.A., Simkins, B.J., & Simpson, W.G. (2003). Corporate Governance, board diversity, and firm value. The Financial Review, 38: 33-53.

Chartered Institute of Internal Auditors (IIA). July 2015. The role of internal audit in non-financial and integrated reporting. IIA.

Cheng, M., Green, W., Conradie, P., Konishi, N., & Romi, A. (2014). The International Integrated Reporting Framework: Key Issues and Future Research Oppurtunities.

Journal of International Financial Management & Accounting, 25: 90-119.

Chiu, S., & Sharfman, M. (2011). Legitimacy, Visibility, and the Antecedents of Corporate Social Performance: An Investigation of the Instrumental Perspective. Journal of

Management, 37: 1558-1585.

Clarkson, P.M., Li, Y., Richardson, G.D., & Vasvari, F.P. (2008). Revisiting the relation between environmental performance and environmental disclosure: An empirical analysis. Accounting, Organizations & Society, 33: 303-327.

(26)

Coase, R.H. (1937). The nature of the firm. Economica, 4: 386-405

Cottril, M.T. (1990). Corporate social responsibility and the market place. Journal of

Business Ethics, 9: 723-729.

Dalton, D.R., Hitt, M. A., Cetro, S. T., & Dalton, C. M. (2007). The fundamental agency problem and its mitigation: independence, equity and the market for corporate control. Academy of Management Annals, 1: 1-64.

Dhaliwal, D.S., Li, O.Z., Tsang, A., Yang, Y.G. (2011). Voluntary Nonfinancial Disclosure and the Cost of Equity Capital: The Initiation of Corporate Social Responsibility Reporting. The Accounting Review, 86: 59-100.

Eccles, R. G. (1991). The Performance Measurement Manifesto. The Harvard Business

Review, 69: 131 – 137.

Eccles, R.G., & Krzus, R. (2010). One report: Integrated Reporting for a sustainable strategy.

John Wiley and sons, Inc. New York.

Eccles, R. G., & Serafeim, G. (2011). Accelerating the adoption of Integrated Reporting. CSR index, InnoVatio Publishing Ltd.

Elliot, R.K., & Jacobson, P.D. (1994). Cost and benefits of business information disclosure.

Accounting horizons, 8: 80-96.

Fama, E. F., Jensen, M. C. (1983). Agency problems and residual claims. Journal of Law &

Economics, 26: 327-350.

Fernandez-Feijoo, B., Romero, S., & Ruiz-Blanco, S. (2014). Women on boards: do they affect sustainability reporting? Corporate Social Responsibility and Evironmental

Management, 21: 351-364.

Frias-Aceituno, J.V., Rodriguez-Ariza, L., & Garcia-Sánchez, I.M. (2014). Explanatory factors of integrated sustainability and financial reporting. Business Strategy and the

Environment, 23: 56-72.

Frias-Aceituno, J.V., Rodriguez-Ariza, L., & Garcia-Sánchez, I.M. (2013). The role of the board in the dissemination of integrated social reporting. Corporate Social

Responsibility and Environmental Management, 20: 219-233.

García-Sánchez, I.M., Rodríguez-Ariza, L., & Frías-Aceituno, J.V. (2013). The cultural system and integrated reporting. International Business Review, 22: 828-838. Gul, F. A., & Leung, S. (2004). “Board leadership, outside directors’ expertise and voluntary

corporate disclosures”. Journal of Accounting and Public Policy, 23: 351–379. Gray, R., Javad, M., Power, D., & Sinclair, C.D. (2001). Social and Environmental

Disclosures and Corporate Characteristics: A Research Note and Extension. Journal

(27)

Gray, S., & Gillies, H. (2015). International integrated reporting in practice: the content and quality of disclosures by Japanese, Finnish and South- African companies. Working

paper presented at the European Accounting Association 38th annual congress 28-30

April, Glasgow, U.K

Hackston, D., & Milne, M. (1996). Some determinants of social and environmental disclosures in New Zealand companies. Accounting, Auditing and Accountability

Journal, 8: 78-101

Hambrick, D.C., & Mason, P.A. (1984). Upper Echelons: The organization as reflection of its top managers. Academy of Management Review, 9: 193-206.

Hambrick, D.C. (2007). Upper Echelons theory: an update. Academy of management review, 32: 334-343.

Healy, P.M., Palepu, K.G. (2001). Information asymmetry, corporate disclosure, and the cost of capital markets: A review of empirical disclosure literature. Journal of Accounting

and Economics, 31: 405-440.

Hooghiemstra, R., Hermes, N., Emanuels, J. (2015). National culture and internal control disclosures: A cross-country analysis. Corporate Governance, 23: 357-377.

International Integrated Reporting Council (IIRC). Apr. 2013 (2013a). Consultation Draft of the International <IR> Framework. IIRC.

International Integrated Reporting Council (IIRC). Dec. 2013 (2013b). The International <IR> Framework. IIRC.

International Integrated Reporting Council (IIRC). March 2013 (2013c). Capitals background paper for <IR>. IIRC.

Jensen, M.C., & Meckling, W.H. (1976). Theory of firm: Management behavior, agency costs and ownership structure. Journal of Financial Economics, 3: 305-306. Kakebeeke, P. & Reijerman, R. (2015). Meer vrouwen in de top. Financieel Dagblad.

Geraadpleegd op 17 december 2015, op

http://fd.nl/economie-politiek/1105331/meer-vrouwen-in-de-top

Kang, H., Cheng, M., & Gray, S. J. (2007). Corporate governance and board composition: diversity and independence of Australian boards. Corporate governance – an international review. Corporate governance, 15: 194-207.

Knight, F.H. (1921). Risk, Uncertainty and Profit. New York: Houghton

Krause, R., Whitler, K.A., Semadeni, M. (2014). Power to the Principals! An Experimental Look at Shareholder Say-on-pay Voting. Academy of Management Journal, 57: 94-115.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

shareholder theory de belangen van haar aandeelhouders moet voortrekken, terwijl de stakeholder theory beaamt dat de organisatie de waarde voor al haar stakeholders moet vergroten.

Deze stakeholders hebben een geringe informatie- behoefte en invloed op de organisatie. Deze dienen wel geïnformeerd te worden maar hebben hierbij geen spe- cifieke behoefte. Het

Deze ondernemingen hebben niets toegelicht over de informatie welke door organisaties die bezig zijn met het ontwikkelen van Integrated Reporting belangrijk wordt

Tevens is een beperking in dit onderzoek dat alleen integrated reports worden meegenomen die zijn opgenomen in het IIRC Pilot Programme, terwijl er ondernemingen zijn die niet in

Tevens kan uit dit onderzoek geconcludeerd worden dat de financiële prestaties en de sector van een onderneming niet significant van invloed zijn op de mate van leesbaarheid van

Het is relevant om te onderzoeken hoe duidelijk en begrijpelijk (leesbaar) Integrated Reporting is en welke ondernemingsspecifieke factoren hierop van invloed zijn omdat de

De conclusie van deze scriptie is dat de leesbaarheid van Integrated Reporting over de verslaggevingsjaren 2010 tot en met 2012 voor de onderzochte ondernemingen, volgens de

Er is voor dit onderzoek gekozen voor een event studie, omdat zo direct is waar te nemen of beleggers de verwachting dat ondernemingen in de toekomst meer