• No results found

REPORTING

Figuur 2: Gebruik van integrated reporting (blauw) of geen gebruik van Integrated Reporting (rood)

Figuur 3: Financiële sector (blauw) en niet-financiële sector (rood)

29

Figuur 4: Landen van herkomst van de ondernemingen uit de sample

In de tabel 1 zijn een aantal relevante statistieken wat betreft de onafhankelijke variabelen af te lezen.

Variabele Minimum Maximum Gemiddelde St. Dev

Omzet LOG 0,00 8,04 6,62 0,84

Aantal blockholders

0 16 2,95 2,34

Tabel 1: Statistieken onafhankelijke variabelen

Wat betreft de controle variabelen, de gemiddelde leeftijd van de ondernemingen is 81 jaar oud. Het debt ratio bedraagt gemiddeld 23,7%, de ROA is gemiddeld 4,9%. Tenslotte heeft van de totale sample 77,5% (231 ondernemingen) een beleid om de financiële transparantie te verbeteren, 21,8% van de ondernemingen heeft dit niet (65 bedrijven). Bij 2 ondernemingen kon deze informatie niet ontdekt worden. In de tabel 2 zijn een aantal relevante statistieken met betrekking tot de controlevariabelen af te lezen.

Variabele Minimum Maximum Gemiddelde St. Dev

Leeftijd van de onderneming

2 400 81,40 57,56

Debt ratio 0,00% 101,44% 23,69% 15,95%

ROA -30,11% 50,80% 4,89% 7,75%

Tabel 2: Statistieken controle variabelen 30

50 50 50

20

10 10 10

68

LAND VAN HERKOMST

30

§4.2 Toetsing hypothesen

Ten eerste is er getoetst op multicollineariteit. Hieruit bleek dat er geen relaties waren die een correlatie coëfficiënt hadden groter dan 0,7 of kleiner dan -0,7. Dit betekent dat de kans op de multicollineariteit klein is. In bijlage 1 is de multicollineariteit van de relevante variabelen af te lezen in de correlatiematrix.

Vervolgens is er een logistische regressie uitgevoerd om te kijken naar het effect van de onafhankelijke variabelen op het wel of niet voorkomen van integrated reporting (afhankelijke variabele). Deze regressie is uitgevoerd met behulp van zes modellen. In model 1 worden alleen de controle variabelen meegenomen, vervolgens wordt er in model 2 t/m 5 één onafhankelijke variabele meegenomen. Het laatste model (6) bevat alle variabelen. In tabel 3 zijn de resultaten van de logistische regressie weergegeven:

Variabele (1) (2) (3) (4) (5) (6)

Intercept -0,981 -3,813 -0,917 -0,324 -2,116 -5,454

Leeftijd -0,002 -0,003 -0,002 -0,002 0,000 -0,001

Financieringsstructuur 0,010 0,012 0,011 0,010 0,006 0,013

Winstgevendheid -0,008 0,000 -0,008 -0,009 0,012 0,015

Beleid voor financiële transparantie

-0,225 -0,102 -0,189 -0,177 -0,566 -0,355

Omvang (h1) 0,419** 0,532**

Sector (h2) -0,432 -0,491

Effect van blockholders (h3) -0,215*** -0,123

Land van herkomst (h4):

Zuid-Afrika 1,713*** 2,272***

Frankrijk 2,903*** 2,689***

Nederland 1,161** 1,378**

Nagelkerke R Square 0,015 0,040 0,022 0,69 0,301 0,338

Tabel 3: Resultaten logistische regressie

** Correlatie is significant op 5% niveau *** Correlatie is significant op 1% niveau

Wat betreft de controle variabelen in model 1 kunnen er geen significante effecten worden ontdekt op een significantie niveau van p = 10%.

In model 2 bestaat er een significant effect wat betreft de omvang van de onderneming (p = 0,030). Dit betekent dat er een significante positieve relatie bestaat tussen de omvang van de onderneming en de kans dat een onderneming gebruik maakt van integrated reporting. Op basis van model 2 zou ik hypothese 1 kunnen aannemen.

31 In model 3 kan er geen significant verband ontdekt worden betreffende de sector van de onderneming (p = 0,269). Op grond van dit model zou hypothese 2 verworpen moeten worden.

Uit model 4 blijkt dat er een significant effect bestaat voor het effect van blockholders (p = 0,002). Zoals we kunnen zien in tabel 3, betekent dit een significant negatieve relatie tussen het effect van blockholders en het voorkomen van integrated reporting. Dit betekent: hoe meer blockholders er zijn, des te minder snel een onderneming geneigd is gebruik te maken van integrated reporting. Hierop gebaseerd kan hypothese 3 worden aangenomen.

In model 5 zien we dat er zowel voor Zuid-Afrika (p = 0,000), als Nederland (p = 0,014) en Frankrijk (p = 0,000) een significant positief effect bestaat. Dit betekent, zoals verwacht, dat in deze landen integrated reporting meer voorkomt ten opzichte van de andere landen. Op grond hiervan kan hypothese 4 aanvaard worden.

In het alles omvattende model 6 zie ik een significant positief effect voor de omzet (p = 0,048) en voor het land van herkomst (voor Zuid-Afrika, p = 0,000, voor Nederland, p = 0,011 en voor Frankrijk, p = 0,000). Er kunnen geen significante verbanden ontdekt worden wat betreft de financiële sector (p = 0,279) en het effect van blockholders (p = 1,999). Op basis van dit model zal ik hypothese 1 en 4 aannemen en hypothese 2 en 3 verwerpen. Bovendien kunnen er met betrekking tot de controle variabelen geen significante effecten ontdekt worden.

Gevoeligheidsanalyse

Vervolgens is er een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd om te kijken in hoeverre de

onafhankelijke variabelen van invloed zijn op de mate van integrated reporting. Dit is gedaan aan de hand van een regressieanalyse. Omdat hier een andere afhankelijke variabele wordt gebruikt is er eerst weer getoetst op multicollineariteit. Ook hier is de kans op

multicollineariteit klein. In bijlage 2 is de multicollineariteit van de relevante variabelen af te lezen in de correlatiematrix. Daarnaast zijn er op basis van de VIF geen problemen wat betreft de multicollineariteit. De waarde van VIF is namelijk altijd minder dan 10 (zie tabel 4). Zoals de logistische regressie is ook deze regressieanalyse uitgevoerd met behulp van 6 modellen.

32 In tabel 4 zijn de resultaten van de regressieanalyse gepresenteerd:

Variabele (1) (2) (3) (4) (5) (6)

Intercept 21,708 -0,721 21,880 26,951 21,844 6,756

Leeftijd 0,006 -0,003 0,006 0,003 0,006 -0,001

Financieringsstructuur 0,021 0,028 0,021 0,009 0,000 0,018

Winstgevendheid -0,087 -0,036 -0,088 -0,080 -0,085 -0,053

Beleid voor financiële transparantie

2,466* 1,362 2,408* 2,188* 2,746** 2,052

Omvang (h1) 3,561*** 2,750***

Sector (h2) -0,638 -0,088

Effect van blockholders (h3) -1,463*** -0,859***

Land van herkomst (h4):

Zuid-Afrika -0,733 1,611 Frankrijk 4,936*** 2,518* Nederland -5,608*** -4,589** Adjusted R-squared 0,008 0,100 0,005 0,142 0,085 0,195 F-waarde 1,573 7,460 1,291 10,234 4,898 7,792 Hoogste VIF 1,053 1,084 1,054 1,052 1,155 1,423

Tabel 4: Resultaten regressieanalyse

* Correlatie is significant op 10% niveau ** Correlatie is significant op 5% niveau *** Correlatie is significant op 1% niveau

In model 1 kan er slechts een significant positief effect ontdekt worden wat betreft het beleid om de financiële transparantie te verbeteren (p = 0,061). Dit zou betekenen dat wanneer een onderneming zo’n beleid hanteert, het ook eerder gebruik maakt van integrated reporting. In model 2 bestaat er een significant effect wat betreft de omzet (p = 0,000). Uit dit model blijkt dat er een significant positieve relatie bestaat tussen de omvang van de onderneming en de kans dat een onderneming gebruik maakt van integrated reporting. Op basis hiervan zou hypothese 1 aanvaard kunnen worden.

In model 3 kan er slechts een significant effect ontdekt worden betreffende het beleid om de financiële transparantie te verbeteren (p = 0,069). Voor de sector van de onderneming bestaat echter geen significant effect (p = 0,670), wat leidt tot het verwerpen van hypothese 2.

In model 4 is er sprake van zowel een significant effect betreffende het aantal blockholders (p = 0,000) als het beleid om de financiële transparantie te verbeteren (p = 0,082). Dit duidt op een significant negatieve relatie tussen het effect van blockholders en het voorkomen van integrated reporting. Op basis van dit model kan ik hypothese 3 aanvaarden.

33 In model 5 zijn er significante effecten te onderscheiden wat betreft het land van herkomst. Echter bestaat er slechts voor Frankrijk (p = 0,001) een significant positief effect, voor Nederland (p = 0,002) bestaat er een significant negatief effect en voor Zuid-Afrika (p = 0,631) geen significant effect. Dit betekent dat de mate van integrated reporting in Frankrijk hoger is ten opzichte van de andere landen, in Nederland is deze mate lager ten opzichte van de andere landen. Dit effect geldt niet voor Zuid-Afrika. Daarnaast bestaat er ook een

significant effect betreffende het beleid om de financiële transparantie te verbeteren (p = 0,032).

In model 6 bestaan er significante effecten wat betreft de omzet van de onderneming (p = 000), het effect van blockholders (p = 0,001), het land van herkomst (Frankrijk, p = 0,087 en Nederland p = 0,013). Er blijken geen significante verbanden te bestaan tussen de mate van integrated reporting en de sector (p = 0,950), Zuid-Afrika (p = 0,284) en wat betreft de controle variabelen. Hierop gebaseerd zal ik hypothese 1 en 3 geheel aannemen, 4 gedeeltelijk, hypothese 2 zal ik moeten verwerpen.

§4.3 Discussie resultaten

In deze scriptie heb ik vanuit de literatuur een viertal ondernemingsspecifieke kenmerken geïdentificeerd, die mogelijk van invloed zouden kunnen zijn op het voorkomen van

integrated reporting: de omvang van de onderneming, de sector waarin de onderneming actief is, het effect van blockholders en het land van herkomst van de onderneming.

Hypothese 1 verwachtte een positief verband tussen de omvang van de onderneming en het voorkomen van integrated reporting. Uit de literatuur bleek dat de omvang van de

onderneming zowel een positieve invloed heeft op de publicatie van informatie in het algemeen (Lee en Hutchinson, 2004), als op de publicatie van informatie wat betreft

maatschappelijke verantwoordelijkheid (Trotman en Bradley, 1981 en Adams et al, 1998) en milieugerichte zaken (Patten, 2002). Zoals uit voorgaande onderzoeken verwacht kon worden, komt in mijn onderzoek naar voren dat hoe groter een onderneming, des te eerder een

onderneming geneigd is om integrated reporting toe te passen. De resultaten bevestigen dat de omvang van de onderneming zowel van invloed is op het voorkomen van integrated reporting, als op de mate van integrated reporting in de betrokken landen.

Hypothese 2 veronderstelt dat ondernemingen uit de financiële sector eerder geneigd zullen zijn om gebruik te maken van integrated reporting dan de niet-financiële sector. Dit komt

34 voort uit onderzoeken waaruit blijkt dat de financiële sector actief is op het gebied van

integrated reporting (Fatma et al, 2015, GRI, 2013 en Deloitte, 2014). Deloitte (2014) kwam tot het resultaat dat de financiële sector het best presterend bleek van 30 Nederlandse

ondernemingen. En de GRI (2013) toonde aan dat, wat betreft het experimenteren met

integrated reporting, de financiële sector het meest toonaangevend is in 51 landen. Ook gezien het feit dat voor de financiële- en verzekeringssector specifieke en meer uitgebreide wet- en regelgeving geldt (Koelewijn, 2012 en Beasley et al, 2008), werd daarom verwacht dat bij deze sector integrated reporting in grotere mate voorkomt ten opzichte van andere sectoren. Echter blijkt dit niet uit de resultaten, de financiële sector onderscheidt zich niet van andere sectoren. Dit zou kunnen komen doordat de specifieke wet- en regelgeving, die geldt voor de financiële sector, geen betrekking heeft op integrated reporting. De GRI (2013) heeft

aangetoond dat de financiële sector het voortouw heeft genomen in het ontdekken hoe

integrated reporting zou kunnen werken. Zij keken in dat onderzoek naar de jaren 2010, 2011 en 2012. Klaarblijkelijk heeft de financiële sector sterk bijgedragen aan de ontwikkeling, maar is de niet-financiële sector zich daarna ook gaan ontwikkelen, waardoor er nu geen significante verschillen zijn gevonden tussen de financiële en niet-financiële sector.

Hypothese 3 verwachtte dat er wanneer er sprake is van blockholding, een onderneming minder snel geneigd is om gebruik te maken van integrated reporting. De redenering

hierachter is gebaseerd op artikelen van Fan en Wong (2002), Cormier en Magnan (2003) en aan de hand van het entrenchment en alignment effect van Wang (2006). Fan en Wong (2002) stellen dat geconcentreerd eigendom de accounting informatiestroom naar externe

aandeelhouders vermindert. Cormier en Magnan (2003) laten zien dat wijd verspreid eigendom een positieve invloed heeft op de publicatie van informatie wat betreft milieugerichte zaken. Ook kan uit de effecten van Wang (2006) afgeleid worden dat

ondernemingen met geconcentreerd eigendom minder snel geneigd zijn om gebruik te maken van integrated reporting. Op basis van deze literatuur werd verwacht dat het effect van blockholding een negatieve invloed heeft op het voorkomen van integrated reporting. Uit de analyses kwamen wisselende resultaten, blockholding is niet van invloed op het voorkomen van integrated reporting, maar wel op de mate van integrated reporting. Zodoende blijkt dat blockholding niet zozeer van invloed is op de vorm van de verslaggeving (of het een

integrated report is of niet), maar wel op de kwaliteit en hoeveelheid van de gepubliceerde informatie (de mate van integrated reporting). De vorm van duurzaamheidsverslaggeving verschilt behoorlijk per onderneming, doordat de inhoud niet bij wet vastgesteld is (Cormier

35 en Magnan, 2003). Omdat dit ook geldt voor integrated reporting, kan dit verklaren waarom blockholding niet zozeer van invloed is op de vorm van de verslaggeving.

Hypothese 4 veronderstelt dat het voorkomen van integrated reporting bij ondernemingen in Zuid-Afrika, Nederland en Frankrijk hoger zal zijn ten opzichte van andere landen. Adams et al (1998) stellen dat het land van herkomst effect heeft op de maatschappelijke verslaggeving. Vandaar dat verwacht kan worden dat het land van herkomst van invloed is op het voorkomen van integrated reporting. Vanwege de specifieke wet- en regelgeving die in ieder land van toepassing is, verschilt de hoeveelheid en samenstelling van gepubliceerde informatie in ieder land (Gray et al, 2001). In Zuid-Afrika is integrated reporting verplicht voor beursgenoteerde bedrijven (King III), Nederland behoort, zelf zonder wettelijke verplichting, wereldwijd tot de top (NBA, 2013a) en in Frankrijk is er aanzienlijk vooruitgang geboekt door de invoering van Grenelle II (IRSE, 2012). Omdat de ontwikkeling van integrated reporting in deze landen vergaand is, werd verwacht dat in deze landen integrated reporting vaker voorkomt ten opzichte van andere landen. Op basis van de logistische regressie is deze hypothese geheel aanvaard en zijn voor de drie betreffende landen positieve significante verbanden gevonden. Integrated reporting komt dus vaker voor in Zuid-Afrika, Nederland en Frankrijk ten opzichte van de andere betrokken landen. Echter uit de gevoeligheidsanalyse blijkt alleen een positief significant effect voor Frankrijk. Voor Nederland bestaat er een significant negatief effect, voor Zuid-Afrika werd er geen significant effect gevonden. De mate van integrated reporting is dus hoger in Frankrijk ten opzichte van andere landen, in Nederland is deze mate lager dan andere landen.

Wat betreft Frankrijk bestaat er, zoals verwacht, een positief significant verband wat betreft het voorkomen én de mate van integrated reporting.

Betreffende Zuid-Afrika, het voorkomen van integrated reporting is, zoals verwacht, groter ten opzichte van andere landen. Wat betreft de mate van integrated reporting zijn er geen significante verbanden. Dit kan komen doordat King III slechts de principes vaststelt omtrent het integrated report, het is niet voorschrijvend wat betreft de inhoud en het formaat van het integrated report (King III). Desalniettemin stelt het framework van de IIRC de leidende beginselen en de inhoudelijke elementen vast, die de gehele inhoud van het verslag bepalen (King III). Dit framework wordt echter gezien als een richtlijn, niet als een verplichting. Dit kan verklaren waarom er geen significant verband bestaat ten aanzien van de mate van integrated reporting in Zuid-Afrika.

36 Tenslotte Nederland, zoals verwacht komt integrated reporting vaker voor in Nederland ten opzichte van andere landen. Wat betreft de mate van integrated reporting bestaat er een significant negatief effect. Dit betekent dat de mate van integrated reporting in Nederland lager is ten opzichte van andere landen. Dit is onverwachts omdat Nederland, zelfs zonder wettelijke verplichting, wereldwijd tot de top behoort (NBA, 2013a). De AFM (2013) heeft onderzoek gedaan naar de geïntegreerde verslaggeving in Nederland, uit de resultaten blijkt dat er nog voldoende ruimte is voor verbetering. Zij stellen dat de rapportage van niet-financiële informatie aan kwaliteit kan winnen op het gebied van relevantie, beknoptheid, toegankelijkheid en samenhang. Daarnaast zijn er nog andere aandachtspunten zoals het vertalen naar kpi’s, toekomstige informatie en risicohouding (AFM, 2013). Een lagere kwaliteit zal resulteren in een lagere mate van integrated reporting. Dit is het geval in Nederland en hierdoor kan het significant negatieve effect verklaard worden.

37

Hoofdstuk 5: Conclusie, beperkingen en mogelijkheden voor vervolg

onderzoek

§5.1 Conclusie

De onderzoeksvraag die in mijn scriptie centraal stond was: Welke ondernemingsspecifieke

kenmerken zijn van invloed op het voorkomen van integrated reporting in Zuid-Afrika, Nederland en Frankrijk? Deze vraag is te beantwoorden aan de hand van de opgestelde

hypothesen en de resultaten hiervan. Het antwoord op de onderzoeksvraag luidt: de omvang van de onderneming en het land van herkomst zijn van invloed op het voorkomen van integrated reporting. Uit de logistische regressie kwam een Nagelkerke R Square van 0,338. Dit betekent dat de ondernemingsspecifieke kenmerken voor 34% verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van integrated reporting.

De omvang van de onderneming, het effect van blockholding en het land van herkomst (alleen Nederland en Frankrijk) zijn van invloed op de mate van integrated reporting. Uit de

gevoeligheidsanalyse kwam een Adjusted R Square van 0,195, wat inhoudt dat de mate van integrated reporting voor 20% wordt veroorzaakt door de ondernemingsspecifieke

kenmerken. Daarnaast was er een F-waarde van 7,792 wat duidt op een model met een lage verklaringswaarde.

Deze lage verklaringswaarde betekent voor de theorie dat er mogelijk nog andere ondernemingsspecifieke kenmerken bestaan die het voorkomen van integrated reporting kunnen verklaren, wat mogelijkheden biedt voor vervolg onderzoek. Voorgaande

onderzoeken, voor zover die er zijn op het gebied van integrated reporting, worden bevestigd door mijn resultaten.

Voor de praktijk betekent dit resultaat dat de ontwikkeling van integrated reporting nog volop gaande is, steeds meer ondernemingen krijgen oog voor het rapporteren van niet-financiële informatie. Verwacht wordt dat het gebruik van integrated reporting in de toekomst snel zal toenemen, vooral door de invoering van de EU-richtlijn 2014/95/EU.

§5.2 Beperkingen

Er zijn een aantal beperkingen verbonden aan dit onderzoek. Ten eerste met betrekking tot het uitvoeren van de data verzameling. Het bepalen van de mate van integrated reporting is gedaan aan de hand van een index van 37 punten. Het toekennen van deze punten is

subjectief, doordat dit door verschillende studenten is gedaan. Ook zorgt het ontbreken van een richtlijn voor het opstellen van een jaarverslag ervoor dat er verschillen ontstaan in de

38 jaarverslagen wat betreft de structuur en toelichting. Hierdoor is het toekennen aan

subjectiviteit onderhevig.

Ten tweede, het vaststellen van de GRI of een onderneming een integrated report publiceert of niet. De database van de GRI was niet voor alle ondernemingen up-to-date, voor sommige ondernemingen was het niet duidelijk of de onderneming een integrated report publiceert. Daarbij is uitgegaan van geen integrated report. Daarnaast is het onduidelijk waar de GRI deze beoordeling op baseert.

Tenslotte is het lastig om de resultaten van dit onderzoek te generaliseren. De ondernemingen van de totale sample zijn afkomstig uit Zuid-Afrika, Nederland, Frankrijk, Zweden,

Noorwegen, Finland, Denemarken, Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Er is slechts een klein aantal ondernemingen uit elk land meegenomen in het onderzoek, waardoor de

generaliseerbaarheid laag is.

§5.3 Mogelijkheden voor vervolg onderzoek

Naar aanleiding van de resultaten en de beperkingen van dit onderzoek is er ruimte voor vervolgonderzoek. Ten eerste is de ontwikkeling van integrated reporting nog volop gaande, verwacht kan worden dat het gebruik de komende jaren sterk zal groeien. Vooral met de invoering van de EU-richtlijn 2014/95/EU die de Europese landen vanaf 1 januari 2017 zal verplichten jaarlijks een niet-financiële verklaring openbaar te maken (Het Europees

Parlement en de raad van de Europese Unie, 2014). Daarom zou dit onderzoek over een aantal jaren opnieuw kunnen plaatsvinden en zal dit leiden tot andere resultaten.

Ten tweede zal vervolg onderzoek zich kunnen richten op een verdere ontwikkeling van de literatuur betreffende integrated reporting. Tot nu toe is er al betrekkelijk veel onderzoek gedaan op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving (Fifka, 2013), maar bevindt onderzoek op het gebied van integrated reporting zich nog in een ontwikkelende fase. Er bestaan nog verscheidene mogelijkheden voor onderzoek op het gebied van integrated reporting (de Villiers et al, 2014, Adams, 2014, Gray en Gillies, 2015 en Frías-Aceituno et al 2013).

39

Referenties

Adams, C. A, Hill, W. en Roberts, C. B, (1998). Corporate social reporting practices in western Europe: Legitimating corporate behaviour? The British Accounting Review, 30(1), pp. 1–21.

Adams, C. A, (2014). The International Integrated Reporting Council: A call to action.

Critical Perspectives on Accounting, 27 (2015), pp. 23–28.

AFM, (2013). Beurgenoteerde ondernemingen en geïntegreerde verslaggeving, toezicht Financiële Verslaggeving, via:

https://www.afm.nl/~/profmedia/files/doelgroepen/effectenuitgevende- ondernemingen/financiele-verslaggeving/2013/themaonderzoeken/integrated-reporting.ashx?la=nl-nl

Ahmed, A.S. en Duellman, S, (2007). Accounting conservatism and board of director

characteristics: An empiral analysis. Journal of Accounting and Economics, 43, pp. 411-437. Beasley, M.S, Pagach, D. en Warr, R, (2008). Information Conveyed in Hiring

Announcements of Senior Executives Overseeing Enterprise-Wide Risk Management Processes. Journal of Accounting, Auditing & Finance, pp. 311-332.

Beck, T, Demirgüç-Kunt, A. en Levine, R, (2000). A new database on the structure and development of the financial sector. The World Bank Economic Review, 14 (3), pp. 597–605. Boiral, O, (2013). Sustainability reports as simulacra? A counter-account of A and A+ GRI reports. Accounting, Auditing & Accountability Journal, 26(7), pp. 1036-1071.

Bonsón, E. en Bednárová, M, (2015). YouTube Sustainability Reporting: Empirical Evidence from Eurozone-Listed Companies. Journal of Information Systems, 29 (3), pp. 35-50.

Bradford, M, Earp, J. en Williams, P, (2014). Sustainability reports: what do stakeholders really want? Management Accounting Quarterly, 16(1), pp. 13-18.

Buhr, N. en Freedman, MC, (2001). Institutional Factors and Differences in Environmental

GERELATEERDE DOCUMENTEN