• No results found

Verplichte kantoorroulatie en kwaliteit van de accountantscontrole : bewijs uit Italië

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verplichte kantoorroulatie en kwaliteit van de accountantscontrole : bewijs uit Italië"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam Business School

Verplichte kantoorroulatie en kwaliteit van de accountantscontrole

Bewijs uit Italië

Naam: Döne Yildizturan Student nummer: 10468188 Datum: 25 januari 2016

1ste begeleider: dr. S.W. Bissessur 2de begeleider: dr.ir. S.P. van Triest

MSc Accountancy & Control, specialisatie accountancy

(2)

Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Döne Yildizturan, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genomen.

De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

Samenvatting

In deze masterscriptie wordt er gekeken of verplichte kantoorroulatie leidt tot een verbetering van de onafhankelijkheid van de accountant en daarmee tot een verbetering van de kwaliteit van de accountantscontrole.

In de literatuurstudie worden eerst de begrippen de onafhankelijkheid van de accountant, kwaliteit van de accountantscontrole en kantoorroulatie nader bekeken. Onafhankelijkheid van de accountant is één van de belangrijkste determinanten van de kwaliteit van de accountantscontrole. Hierbij wordt er onderscheid gemaakt tussen onafhankelijkheid ‘in schijn’ en ‘in wezen’. Vervolgens worden de elementen van de kwaliteit van de accountantscontrole nader beschreven. Belangrijkste elementen van de kwaliteit van de accountantscontrole betreffen de onafhankelijkheid van de accountant, externe en interne inspecties als kwaliteitscontrole, vakbekwaamheid en deskundigheid. In dit onderzoek ligt de klemtoon op de eerste twee elementen. Om de onafhankelijkheid van de accountant te waarborgen is de verplichte kantoorroulatie aangenomen. Dit houdt in dat een accountantsorganisatie een onderneming mag controleren voor een bepaald aantal jaren. Italië is één van de landen waar de verplichte kantoorroulatie is aangesteld. Voor dit land is een empirisch onderzoek verricht door middel van data analyse over 2005 tot en met 2014 bij beursgenoteerde ondernemingen. Hierbij is er nagegaan of verplichte kantoorroulatie leidt tot onafhankelijkheid en daarmee tot een verbetering van de kwaliteit van de accountantscontrole.

Voor het verrichten van het onderzoek zijn er twee verschillende hypothesen en twee verschillende modellen geformuleerd. Uit het eerste onderzoek is naar voren gekomen dat er geen significant verband is tussen verplichte kantoorroulatie en de onafhankelijkheid van de accountant. In het tweede onderzoek is naar het verband tussen verplichte kantoorroulatie en discretionair accruals gekeken. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat tussen verplichte kantoorroulatie en discretionair accruals een significant verband is.

(4)

Inhoudsopgave

1 Onderzoeksplan 5

1.1 Aanleiding tot het onderzoek ...5

1.2 Probleemstelling ...6

1.3 Relevantie van het onderzoek ...6

1.4 Onderzoeksopzet……….……… 7

1.4.1 Literatuurstudie ...7

1.4.2 Empirisch onderzoek ...8

2 Literatuur onderzoek 9 2.1 Onafhankelijkheid van de accountant ...9

2.2 Kwaliteit van de accountantscontrole ... 10

2.3 Kantoorroulatie ... 13

2.4 Positief verband tussen kantoorroulatie en onafhankelijkheid………14

2.5 Negatief verband tussen kantoorroulatie en onafhankelijkheid ... 16

3 Empirisch onderzoek 19 3.1 Steekproef ... 19

3.2 Hypothesen ... 20

3.2.1 Going concern statement ... 21

3.2.2 Discretionaire accruals ... 22

3.3 Controlevariabelen ... 24

4 Resultaten 26 4.1 Beschrijvende statistiek ... 26

4.2 Correlatie ... 27

4.3 Empirische resultaten going concern statement model... Error! Bookmark not defined.29 4.4 Empirische resultaten discretionaire accruals ... 31

5 Conclusion 34

(5)

5

1

Onderzoeksplan

In dit hoofdstuk wordt een algemeen beeld geschetst van het onderzoek. Er wordt ingegaan op de aanleiding om het onderzoek te verrichten. Vervolgens wordt de probleemstelling en de relevantie van het onderzoek toegelicht. Als laatst wordt in paragraaf 1.4 beschreven dat het onderzoek zal bestaan uit een literatuurstudie en empirisch onderzoek.

1.1 Aanleiding tot het onderzoek

Het onderzoek is uitgevoerd met het oog op het behalen van de master titel Accountancy. De persoonlijke motivatie die schuilt achter de keuze voor dit doelgebied is terug te vinden in mijn baan als controleleider accountant bij EY accountantsorganisatie. Afgelopen jaar hebben wij meerdere offertes en presentaties gegeven aan potentiele ondernemingen die verplicht moeten rouleren per 1 januari 2016. Per 1 januari 2016 is kantoorroulatie verplicht gesteld in Nederland (Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (afkorting NBA), 2012).

Kantoorroulatie is in de academische literatuur reeds voor tientallen jaren besproken, beginnend in de jaren 1970 (Hoyle, 1978) met wortels teruggevoerd naar 1958. Er zijn echter weinig landen die kantoorroulatie verplicht hebben gesteld. Landen zoals Spanje, Letland, Turkije, Tsjechië en Slovakije hebben kantoorroulatie verplicht gesteld en vervolgens weer de verplichting in getrokken (Jager, 2012). De gedachtewisseling over het wel of niet verplichten van ondernemingen om van accountantsorganisatie te wisselen is thans weer aangewakkerd door het uitgebrachte Groenboek van Michel Barnier, Eurocommissaris, in oktober 2010 (Groenboek, 2010). Eén van de verplichtingen was het verplicht stellen van kantoorroulatie om de onafhankelijkheid van de accountant te verbeteren.

Uit het onderzoek is tevens gebleken dat kantoorroulatie niet de meest efficiënte manier is om de onafhankelijkheid en kwaliteit van de accountantscontrole te verbeteren (GAO, 2004). Naar aanleiding van de verplichte kantoorroulatie in Nederland zijn er nieuwe klanten aangetrokken bij EY

accountantsorganisatie en zijn er tevens klanten door de verplichte kantoorroulatie vertrokken naar andere accountantsorganisaties. Gedurende deze ontwikkeling heb ik mij de vraag gesteld of verplichte kantoorroulatie daadwerkelijk leidt tot een verbetering van de onafhankelijkheid en de kwaliteit van de accountantscontrole of zijn er klanten van ons en of andere accountantsorganisaties onterecht

(6)

6

1.2 Probleemstelling

Uit de vele boekhoudschandalen (waaronder Enron, Ahold, Arthur Andersen, Parmalat, Satydam en WorldCom) en de kredietcrisis aan het begin van dit decennium bleek dat de accountants gefaald hadden in hun controletaak. Het bleek dat de accountants de jaarrekeningen hadden goedgekeurd, terwijl er achteraf duidelijke indicaties waren dat bepaalde zaken niet klopten (Arel, Brody & Pany, 2005). Het gevolg van deze ontwikkelingen is dat er afgelopen jaren veel aanpassingen op de wet- en regelgeving tot stand zijn, gekomen met betrekking tot het waarborgen van de onafhankelijkheid van de accountant. Om deze onafhankelijkheid van de accountant te waarborgen is kantoorroulatie in het leven geroepen (Groenboek, 2010).

Kantoorroulatie houdt in dat de accountantsorganisatie een maximaal aantal aaneengesloten jaren een onderneming mag controleren. Er wordt hiermee beoogd te voorkomen dat de accountantsorganisatie een grote betrokkenheid bij de gecontroleerde onderneming opbouwt. Dit argument wordt bevestigd door Gietzmann en Sen (2002, p.183-210). Zij menen dat door de verplichte kantoorroulatie het belang van samenspannen met het management afneemt en blijft de onafhankelijkheid gewaarborgd. Daarentegen beweren Arrunada en Pas-Ares (1997, p.31-61) dat door de verplichte kantoorroulatie de opgedane kennis, die door het leereffect is verkregen, niet kan worden overgedragen.

Of deze maatregel daadwerkelijk leidt tot een verbetering van de onafhankelijkheid van de accountant, en daarmee tot een verbetering van de kwaliteit van de accountantscontrole, zijn de meningen verdeeld. Om deze reden wordt in deze scriptie onderzoek verricht in hoeverre verplichte kantoorroulatie van invloed is op de kwaliteit van de accountantscontrole in Italië. In dit onderzoek staat dan ook de volgende vraag centraal: in hoeverre is verplichte kantoorroulatie van invloed op de kwaliteit van de accountantscontrole? Deze centrale vraag zal beantwoord worden aan de hand van literatuur- en data- onderzoek.

1.3 Relevantie van het onderzoek

Meeste onderzoekers hebben onderzoek verricht naar kantoorroulatie op basis van vrijwillige rotatie, case- studies, interviews en/of berekening op basis van wiskundige formules of schattingen/ voorspellingen. Al deze onderzoeken zijn zeer waardevol om een oordeel te vormen over kantoorroulatie

(7)

7 echter, niet over verplichte kantoorroulatie. Het vernieuwende aspect in dit onderzoek is het feit dat verplichte kantoorroulatie getest wordt via discretionair accruals en going concern statements voor de Italiaanse ondernemingen. De Italiaanse ervaring en kennis is de ideale

situatie die kan worden gebruikt om de werkelijke effecten te analyseren die verplichte kantoorroulatie met zich meebrengt. Verplichte kantoorroulatie is in Italië van kracht voor 41 jaar.

Hierbij komt tevens de maatschappelijke rol die de accountant aanbrengt als controleur van de jaarrekening aan bod. Het is de accountant die zijn mening geeft over het getrouw beeld van de financiële verantwoording, dat waardevol is voor de aandeelhouders en stakeholders van een onderneming (Gray, Turner, Coram, & Mock, 2011). Als de accountant in deze belangrijke rol zijn onafhankelijkheid verliest, verliest de goedkeurende verklaring alle betekenis in de ogen van haar publiek (DeAngelo, 1981a). Juist door deze belangwekkende maatschappelijke rol van de accountant is het relevant om te onderzoeken of verplichte kantoorroulatie heeft geleid tot onafhankelijkheid en daarmee tot een verbetering van de kwaliteit van de accountantscontrole in landen waar kantoorroulatie verplicht is gesteld.

Verder kan het onderzoek dienen als een naslagwerk voor individuen met informatiebehoeften of voor landen die twijfelen om kantoorroulatie verplicht willen stellen.

1.4 Onderzoeksopzet

1.4.1 Literatuurstudie

Het eerste gedeelte bestaat uit een verkennende literatuurstudie welke inzicht verschaft in kantoorroulatie, onafhankelijkheid en kwaliteit van de accountantscontrole. Deze verkennende studie is uitgevoerd aan de hand van een diepgaande literatuurstudie waarin de problematiek rond onafhankelijkheid van de accountant en kwaliteit van de accountantscontrole besproken wordt. Vanuit dit theoretische kader worden hypothesen geformuleerd om uiteindelijk de onderzoeksvraag van een antwoord te kunnen voorzien.

Academische literatuur werd online gezocht met behulp van zoekmachines als UvA- Linker en Google Scholar. Voorkeur is gegeven aan recente publicaties, maar ook oudere publicaties kunnen als leidraad dienen. Sleutelwoorden die gebruikt werden zijn: onafhankelijkheid, kantoorroulatie, kwaliteit

(8)

8

1.4.2 Empirisch onderzoek

Middels het theoretische kader dat vooropgesteld werd uit de literatuur wordt in het empirische onderzoek nagegaan in hoeverre verplichte kantoorroulatie van invloed is op de kwaliteit van de accountantscontrole in Italië voor beursgenoteerde ondernemingen. Om dit na te gaan zijn er onder andere gegevens gebruikt vanuit Datastream, Wharton Research Data Services (WRDS), en de jaarrekeningen van de Italiaanse beursgenoteerde ondernemingen. De hypothesen zijn getest door middel van twee diverse modellen. Nadien zijn aan de hand van de resultaten conclusies gevormd.

(9)

9

2

Literatuur onderzoek

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de literatuur op het gebied van onafhankelijkheid, kantoorroulatie en de kwaliteit van de accountantscontrole. Vervolgens worden de positieve en negatieve verbanden tussen de onafhankelijkheid van de accountant en kantoorroulatie in kaart gebracht.

2.1 Onafhankelijkheid van de accountant

Onafhankelijkheid van de accountant is één van de belangrijkste elementen van het accountantsberoep. Het doel van een accountantscontrole is het versterken van de mate waarin de beoogde gebruikers in de financiële verantwoording vertrouwen stellen. Dit wordt bewerkstelligd door het door de accountant tot uitdrukking brengen van een oordeel (redelijke mate van zekerheid) of de financiële verantwoording in alle van materieel belang zijnde opzichten opgesteld zijn in overeenstemming met een van toepassing zijnde stelsel inzake financiële verslaggeving (NBA, 2012). Redelijke mate van zekerheid over de financiële verantwoording kan alleen gegeven worden indien de gebruikers van de financiële verantwoording geloven dat de accountant volledig onafhankelijk is. Zonder onafhankelijkheid van de accountant heeft het geen zin om de accountant in te huren (Moore, Don, Tellock, Tanlu & Bazarman, 2006, p.13). De onderneming kan dan zelf aangeven dat de financiële verantwoording een getrouw beeld geeft, vrij is van materiele fouten en opgesteld conform de wet- en regelgeving. De accountant zou bij de controle van de financiële verantwoording van de onderneming de risico’s bij de desbetreffende onderneming moeten signaleren en monitoren en hierbij aan de bel trekken bij de toezichthouder (Commissie de Wit, 2010, p.556-558). Aan de bel trekken zet een druk op de accountants aangezien zij betaald worden door de gecontroleerde onderneming. Hierdoor is de accountant minder geneigd om aan de bel te trekken (Commissie de Wit, 2010, p.159).

Het probleem waarmee accountantsorganisaties en de wetgever vandaag de dag geconfronteerd worden is hoe regelgeving ervoor kan zorgen dat deze onafhankelijkheid gewaarborgd wordt. In de Code of Ethics van International Federation of Accountants (2010) is beschreven dat onafhankelijkheid twee dimensies kent. Ten eerste moet de accountant onafhankelijk zijn ‘in wezen’. Ten tweede dient de accountant onafhankelijk te zijn ‘in schijn’. Onafhankelijkheid ‘in schijn’ blijkt uit het feit dat de accountant alle omstandigheden vermijdt die kunnen suggereren dat zijn objectiviteit of integriteit in het

(10)

10 geding is. Onafhankelijkheid ‘in wezen’ blijkt uit het feit dat de accountant alleen rekening houdt met overwegingen, die verband houden met de opdracht, en andere overwegingen zoals eigenbelang en dergelijke uitsluit (J.Wietsma, 2008). In de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (2013) zijn er vijf fundamentele beginselen voor de accountant genoteerd. Professionaliteit houdt in dat de accountant zich onthoudt van elk handelen of nalaten waarvan de accountant weet of behoort te weten dat dit het accountantsberoep in diskrediet brengt of kan brengen. De accountant treedt eerlijk en oprecht op wat betreft het fundamentele beginsel integriteit. Objectiviteit houdt in dat de accountant zich bij zijn afwegingen niet ongepast laat beïnvloeden. De accountant houdt zijn vakbekwaamheid op het niveau dat is vereist om een professionele dienst op een adequate wijze te kunnen verlenen. Laatst beginsel is de vertrouwelijkheid. De accountant, die de beschikking krijgt over gegevens of inlichtingen waarvan de accountant het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens of inlichtingen.

2.2 Kwaliteit van de accountantscontrole

Naast de onafhankelijkheid van de accountant is er ook nog de kwaliteit van de accountantscontrole (DeAngelo, 1981a). Michel Barnier, Eurocommissaris, (groenboek, 2010) sluit zich hierbij aan. Volgens de eurocommissaris is het verbeteren van de kwaliteit van de accountantscontrole een tweede reden om verplichte kantoorroulatie in te voeren.

De kwaliteit van de accountantscontrole kan op verschillende manieren uiteengezet worden. De meest gebruikte omschrijving betreft die van DeAngelo (1981a; 1981b). De auteur omschrijft de kwaliteit van de accountantscontrole als volgt: ‘De kwaliteit van de accountantscontrole wordt bepaald door de gezamenlijke kans dat een accountant een fout in de boekhouding van de klant vindt en hier over rapporteert (1981b, p.186). Het vinden van een fout in de boekhouding door een accountant hangt af van zijn competentie, bijvoorbeeld de technische vaardigheden waarover de accountant beschikt. Dit element is het gevolg van de gevolgde opleiding en ervaring. Daarnaast is de kans dat een fout gerapporteerd wordt afhankelijk van de onafhankelijkheid van de accountant (DeAngelo, 1981a, p.116). Kwaliteit van de accountantscontrole wordt van hoge kwaliteit beschouwd als deze wordt uitgevoerd volgens de standaarden die van toepassing zijn.

Volgens Catanach en Walker (1999) zijn er vier elementen die het verband tussen de accountantscontrole termijn en de kwaliteit van de accountantscontrole beïnvloeden. De volgende vier

(11)

11 elementen zijn vertaald in het Tenure- Audit Quality Framework van Catanach et al. (1999): vakbekwaamheid, professionele houding, economische prikkel en marktstructuur. De eerste twee elementen die in het Tenure- Audit Quality Framework behandeld worden komen overeen met de omschrijving van DeAngelo (1981a; 1981b). Samenvattend geven Catanach et al. (1999)aan dat de kans dat een onjuistheid in de jaarrekening opgespoord wordt door een accountant afhangt van zijn kennis, ervaring en technische vakbekwaamheid. Vervolgens is de kans dat de accountant deze onjuistheid nadien rapporteert afhankelijk van de professionele houding van de accountant. De elementen onafhankelijkheid, betrouwbaarheid en eerlijkheid vormen de professionele houding van de accountant. Derde element betreft de economische prikkels. De auteurs geven aan dat het vinden en vermelden van een onjuistheid door de accountant aangetast kan worden door de economische prikkels. Het uitvoeren van een controle bij een grotere onderneming is moeilijker. Hierdoor wordt de kans groter dat een onjuistheid in de jaarrekening niet gevonden wordt. Daarnaast is de kans om een grotere onderneming als klant te verliezen aanzienlijker, wat vervolgens de bereidwilligheid van de accountant aantast om de onjuistheid te vermelden. Als vierde element in het framework is de marktstructuur opgenomen. De voorstanders en tegenstanders van de verplichte kantoorroulatie stellen dat de verplichting van de kantoorroulatie de marktwerking van de accountantsorganisaties zal veranderen. Enerzijds wordt er verwacht dat de tarieven van de accountantscontrole zullen stijgen door de kosten die gemaakt worden voor het rouleren. Anderzijds zullen de tarieven van de accountantscontrole dalen als gevolg van een beperking in de accountantscontroletermijn, waardoor de concurrentie tussen de accountantsorganisaties stijgt.

Ook het International Auditing and Assurance Standards Board (IAASB, 2013, p.19-20) heeft een framework uitgebracht voor de kwaliteit van de accountantscontrole in mei, 2013. Hierin worden de invoer (input), uitgang (output), interacties (interaction) en contextuele factoren (context) behandeld in het framework. De invoer is onderverdeeld in drie categorieën: de waarden, ethiek en de houding van de accountant die op hun beurt worden beïnvloed door de heersende cultuur binnen de accountantsorganisatie. De input van deze categorieën worden gevoed op basis van waarden, ethiek, houding, objectiviteit, integriteit, onafhankelijkheid, deskundigheid en professioneel kritische instelling. Daarnaast wordt aangekaart dat de kennis en ervaring van de accountants en de toegewezen tijd om de accountscontrole uit te kunnen voeren relevant is voor de input. Als laatste categorie wordt de effectiviteit van het controleproces en kwaliteitscontroleprocedures aangemerkt. De output van de controle wordt bepaald door de context met inbegrip van wettelijke vereisten. Terwijl sommige partijen,

(12)

12 bijvoorbeeld stakeholders, de aard van de output kunnen beïnvloeden, kunnen andere partijen de output minder beïnvloeden. Sterker nog voor een aantal stakeholders, zoals investeerders in beursgenoteerde ondernemingen, is het accountantsverslag de primaire output. Derde element betreft de interaction. Terwijl elke afzonderlijke belanghebbende in de financiële verslaggeving een belangrijke rol speelt in de ondersteuning van hoge financiële verslaggeving kan de manier waarop de belanghebbende betrokken is van invloed zijn op de kwaliteit van de accountantscontrole. Deze interactie zowel formeel als informeel communicatie worden beïnvloed door de context waarin de controle wordt uitgevoerd en maken een dynamische relatie te bestaan tussen de input en output. Bijvoorbeeld een discussie tussen de accountant en het bestuur in de planningsfase kan invloed hebben op het gebruik van specialistische vaardigheden (input) en de vorm en inhoud van het verslag van de commissaris aan degenen belast met governance (output). Laatste element betreft de contextuele factoren die de financiële kwaliteit van de verslaggeving kan beïnvloeden. De contextuele factoren, zoals wet- en regelgeving, kunnen tevens invloed hebben op de kwaliteit van de accountantscontrole, de aard en omvang van de informatie en de efficiëntie van het controleproces.

Naast Catanach et al. (1999) en IAASB (2013) zijn door Johnstone, Gramling en Rittenberg (2013) de volgende elementen als de kwaliteit van de accountantscontrole vastgesteld:

 De onafhankelijkheid van de accountant

 Externe en interne inspecties als kwaliteitscontrole  Aannemen en aanhouden van de klant

 Opdrachtbevestiging

 Beperkingen van het auditkantoor  Documentatie van de audit

In dit onderzoek ligt de klemtoon op de eerste twee elementen, namelijk de onafhankelijkheid van de

(13)

13 onafhankelijkheid van de accountant en de kwaliteitscontrole de voornaamste elementen in de mix van een kwaliteitsvolle controle (DeAngelo, 1981a; Tepalagul & Lin, 2015).

(IAASB, 2013, p.19-20)

2.3 Kantoorroulatie

In 2007 ontstond een financiële crisis. Hierbij zijn er diverse banken en verzekeringsmaatschappijen failliet verklaard en of zijn er enorme verliezen gerapporteerd. Als reactie op deze financiële crisis wordt door de Europese Commissie op 13 oktober 2010 een groenboek gepresenteerd. Hierin zijn de onderwerpen controleverklaring, onafhankelijkheid en de markstructuur en marktconcentratie besproken. Naar aanleiding hiervan zijn door Michiel Barnier, commissaris van interne markten en diensten, vijf maatregelen voorgesteld. Deze maatregelen betreffen verbod op de non-auditdiensten, Europese supervisie, Europees accounting paspoort, versterking van de audit commissie en kantoorroulatie (Groenboek, 2010).

De Europese Commissie (2010, p.12) geeft aan dat accountantsorganisaties die tientallen jaren dezelfde onderneming controleren niet onafhankelijk zijn ondanks dat de partner al moet rouleren. Kantoorroulatie is dan ook aangenomen met als doel de onafhankelijkheid van de accountant te vergroten en daarmee tot een verbetering van de kwaliteit van de accountantscontrole te komen.

Kantoorroulatie houdt in dat een onderneming na een aantal jaren van accountantsorganisatie wisselt (Roos, 2004, p. 472-478). De accountantsorganisatie wordt ontslagen na een bepaald aantal jaren. Na een bepaald aantal jaren van accountantsorganisatie te wisselen zou de onafhankelijkheid van de accountant bewaakt worden en een nieuw perspectief openen voor de risico’s en financiële overzichten van de klanten (Jenkins & Velury, 2008, p. 118). Kantoorroulatie wordt al tientallen jaren besproken in de academische literatuur, daterend uit de jaren 1970 (Hoyle, 1978) en zijn wortels kunnen worden

(14)

14 teruggevoerd naar 1958. Ondanks dat kantoorroulatie in de academische literatuur voor tientallen jaren is besproken is kantoorroulatie nog niet verplicht in alle landen. Invoering van kantoorroulatie verschilt dan ook per land. In Brazilië en Singapore moet de accountantsorganisatie rouleren om de vijf jaar. In India moet er gerouleerd worden om de vier jaar terwijl in South Korea de termijn op zes jaar ligt. In Italië ligt de termijn op negen jaar. Amerika voorziet geen verplichte kantoorroulatie. Echter is er bepaald dat de GAO onderzoek verricht naar de eventuele effecten van verplichte kantoorroulatie (Willems, 2013, p.23). Zoals eerder vermeld is kantoorroulatie in Nederland verplicht gesteld vanaf 1 januari 2016 (NBA,2012). In het eerste wetsvoorstel was de verplichte kantoorroulatie aangenomen om de acht, jaar echter in mei 2014 is een motie ingediend om de termijn van kantoorroulatie van acht naar tien jaar te brengen.

2.4 Positief verband tussen kantoorroulatie en onafhankelijkheid

Zoals eerder is aangegeven is kantoorroulatie aangenomen met als doel de onafhankelijkheid van de accountant te vergroten. Of kantoorroulatie leidt tot een verbetering van de onafhankelijkheid van de accountant en daarmee tot een verbetering van de kwaliteit van de accountantscontrole, daarover zijn de meningen verdeeld. Ewelt- Knauer, Gold en Pot (2012) hebben onderzoek verricht naar de onafhankelijkheid van de accountant en kantoorroulatie. Hieruit is naar voren gekomen dat de onafhankelijkheid van de accountant in schijn verbeterd omdat de gebruikers van de financiële overzichten in een land met een verplichte kantoorroulatie de accountant als onafhankelijker beschouwen. Daarentegen beweert Chen, Lin en Lin (2008, p.415) dat de onafhankelijkheid in geest verbetert. Naarmate de accountant- klant relatie langer duurt, wordt de accountant minder kritisch ten aanzien van de financiële overzichten. De accountant zou dan te familiair worden met het management en zou daarnaast ook de druk voelen om de klant voor langere tijd te behouden. Dit komt doordat de gedachten van beide partijen naar elkaar toe groeien. Bovendien beweren Gietzman et al. (2002, p.202) dat een langdurige relatie met de klant ervoor zorgt dat de accountant een aanzienlijkere waarde gaat hechten aan het behouden van de klant ofwel het economisch belang is belangrijker dan de onafhankelijkheid. Deze constatering geldt alleen voor accountantsorganisaties bestaand uit een aantal grote klanten. Bij het verlies van een grote klant is er weinig kans op een andere grote klant. Een andere waarschuwing voor langdurige klant- relatie wordt gegeven door de auteur Dao (2008). Volgens de auteur kan de accountant zich niet permitteren om de klant aan te spreken over een voorafgaande

(15)

15 immateriële onjuistheid in de jaarrekening welke met de tijd materieel is geworden. De accountant had dit eerder kunnen aankaarten. Vanstraelen (2000, p.437-438) geeft aan dat door een lange relatie tussen accountantsorganisatie en de onderneming de kwaliteit van de accountantscontrole afneemt. Uit de analyse van de auteur komt naar voren dat ondernemingen die een schone jaarrekening krijgen een aanmerkelijke langere relatie hebben met de accountantsorganisatie. Cameron, Vincenzo en Merlotti (2005, p.29) beweren dat de kwaliteit van de accountantscontrole verbetert door een frisse blik in de eerste jaren na de kantoorroulatie.

Volgens Barbadillo, Aguilar en Carrera (2009) zijn accountants geneigd om goedkeurende verklaring te geven om de controle voort te kunnen zetten bij de klant. Aangezien de kans groter wordt voor de voortzetting indien er geen kwestie/ geschil is ontstaan tussen de accountant en de klant. Het onderzoek is uitgevoerd onder Spaanse ondernemingen waar een verplichte kantoorroulatie geldt om de negen jaar. Voor het onderzoek is er gebruik gemaakt van archief data om de onafhankelijkheid van de accountant te vergelijken met data na de roulatie. Door de auteurs is gekeken of accountants in de verplichte kantoorroulatie periode sneller of minder snel een going concern statement hebben afgegeven. De accountant verstrekt een going concern statement sneller bij een verplichte kantoorroulatie dan bij een niet verplichte kantoorroulatie. De accountant houdt rekening met zijn imago en wil niet het gevaar lopen een statement af te geven wanneer dit niet het geval is, omdat de accountantsorganisatie de klant verliest. Bij verplichte kantoorroulatie weten de klant en de accountantsorganisatie dat het dienstverband niet altijddurend is. Hierdoor is het eerder beëindigen van dit dienstverband minder ellendig dan wanneer er geen verplichte kantoorroulatie is. Arel, Brody en Pany (2006) sluiten zich hierbij aan. Zij hebben een experimenteel studie uitgevoerd en vinden dat ervaren accountants geloven dat hun onderneming sneller een going concern statement zullen geven bij een verplichte kantoorroulatie dan wanneer er geen sprake is van een verplichte roulatie. Ook Chi en Chiu (2004, p.4-20) hebben onderzoek verricht naar de onafhankelijkheid voor de roulatie en na de roulatie aan de hand van een ‘two- period model’. In de eerste periode, voor de roulatie, is er investeringsmogelijkheid voor de manager met een bepaald risicoprofiel. Nadien wordt de investering door de manager aan de accountant uiteengezet. Door de accountant wordt daarna een goedkeurende of een afkeurende verklaring gegeven. Na de roulatie, derhalve tweede periode, gaat de accountant opzoek naar een nieuwe klant. Als de accountant een goed imago heeft opgebouwd kan dit leiden tot een hogere vergoeding voor de controle. Immers de accountant kan nu vragen naar een hogere vergoeding. Uit het onderzoek van Chi et al. (2004)komt naar voren dat als het imago van de accountant

(16)

16 niet wordt meegenomen, als variabel, dan heeft de verplichte kantoorroulatie een negatief effect op de onafhankelijkheid van de accountant in de laatste periode voor de roulatie. Door de auteurs wordt er aangegeven dat imago er voor kan zorgen dat de onafhankelijkheid verbetert onder de verplichte kantoorroulatie. Door het juiste imago kan de accountantsorganisatie grotere klanten aan trekken in de komende periode en kan hierdoor vervolgens meer verdienen.

Overigens hebben Dopuch, Kin en Schwartz (2001, p.115-116) een experimenteel onderzoek verricht naar een regime met en zonder rotatie - en retentieverplichtingen. Hieruit is naar voren gekomen dat er sprake is van lagere onafhankelijkheid bij een regime zonder rotatie- en retentieverplichtingen dan bij een regime met rotatie- en retentieverplichtingen. Bij het experimenteel onderzoek is een roulatieperiode van vier jaar en een minimale duur van benoeming van drie jaar gehanteerd. Het onderzoek van Gates, Lowe en Reckers (2007, p.5-17) sluit zich hierbij aan. Aan twee groepen, 2de jaar MBA studenten en 3de jaar rechten studenten, zijn er verschillende situaties van ondernemingen voorgelegd. In de toekomst moeten de MBA- en rechten studenten de onafhankelijkheid van de accountant beoordelen hierdoor is er voor deze twee groepen gekozen door de auteurs. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat beide studentengroepen het meeste vertrouwen hebben in de onafhankelijkheid van de accountant waar sprake is van verplichte kantoorroulatie.

2.5 Negatief verband tussen kantoorroulatie en onafhankelijkheid

Naast een positief verband tussen kantoorroulatie en onafhankelijkheid van de accountant zijn er ook negatieve en of geen effecten naar voren gekomen uit diverse onderzoeken. Raiborn, Schorg en Massoud (2006, p.43) zijn van mening dat het risico in de accountantscontrole in de eerste jaren hoger is omdat de accountantsorganisatie minder vertrouwd is met de klant. Bijvoorbeeld: het niveau van open communicatie tussen de accountant en de klant daalt. Het resultaat van Johnson, Khurana en Reynolds (2002, p. 654) sluit op dit argument aan. De auteurs vinden geen verband tussen een lange klant- relatie en de kwaliteit van de accountantscontrole. Wel wordt een negatief effect van een korte klant- relatie en de kwaliteit van de accountantscontrole gevonden. Jackson, Moldrich en Roebuck (2008) hebben onderzoek verricht naar vrijwillige kantoorroulatie en de mate van de kwaliteit van de accountantscontrole. Een van de bevindingen is dat de kwaliteit van de accountantscontrole stijgt naar mate de klant relatie langer duurt. Ook Myers, Myers en Omer (2003, p.796) beweren dat de accountantscontrole pas goed uitgevoerd kan worden na een aantal jaren. Uit het onderzoek is naar

(17)

17 voren gekomen dat accountants beter zijn in het opleggen van beperkingen naarmate de duur van de relatie tussen de accountant en de klant toeneemt. Lennox (2009) ziet geen gevaar in de onafhankelijkheid van de accountant door langere dienstverlening aan de klant. Integendeel de auteur is van mening dat de accountant efficiënter te werk zal gaan. Doordat de accountant langere diensten verleent bij dezelfde onderneming zal de kennis over de onderneming vergroot worden. Lim en Tan (2010) sluiten zich hierbij aan. De auteurs hebben onderzoek verricht naar kantoorroulatie en het effect op onafhankelijkheid aan de hand van de kwaliteit van de accountantscontrole. Hieruit is naar voren gekomen dat de duur van het dienstverband positief is geassocieerd met de kwaliteit van de accountantscontrole. De auteurs geven aan dat lang dienstverband tussen de accountant en de klant zorgt voor betere specialisatie en dat de accountant meer begrip krijgt voor de onderneming, bedrijfsprocessen en risico’s. Daarnaast geven Lim et al. (2010) aan dat dit in verband moet worden gebracht met de vergoeding voor de accountantscontrole. Uit deze analyse blijkt dat de onafhankelijkheid van de accountant alleen geschaad wordt indien de ontvangsten van één klant te significant zijn voor de onderneming om te verliezen. Resumerend wordt er gesteld dat de onafhankelijkheid van de accountant niet geschaad wordt door kantoorroulatie, maar alleen doordat de accountant financieel afhankelijk wordt van de klant. Ook uit het onderzoek van Dart (2011) blijkt dat het aanbieden van non-auditdiensten en het financieel afhankelijk zijn van één klant een groter gevaar op de onafhankelijkheid van de accountant betreft dan een langer dienstverband met dezelfde onderneming. Dart heeft gekeken of het publiek in Engeland de accountant als minder onafhankelijk beschouwt indien zij meer dan vijf jaar in dienst zijn voor dezelfde onderneming. Hieruit zijn er geen resultaten gevonden dat kantoorroulatie de onafhankelijkheid van de accountant zou bevorderen. DeAngelo (1981b) sluit zich aan bij deze bevindingen. Volgens DeAngelo (1981b) wordt de onafhankelijkheid van de accountant beïnvloed door de mate waarin een klant belangrijk is voor de onderneming. In de meeste gevallen doen accountantsorganisaties vaak investeringen om klanten aan te trekken. De inkomsten die uit een klant voortkomen na het eerste jaar van de controle, zijn van belang om de investering die is gedaan te kunnen dekken. Hierdoor willen de accountants de klanten te vriend houden om de investeringen van het eerste jaar te kunnen dekken volgens de auteur. Hoe hoger de inkomsten, hoe belangrijker een klant is voor de onderneming en zou de onafhankelijkheid dalen. Om deze reden kan de kwaliteit van de accountantscontrole dalen.

Een andere bevinding is dat er geen samenhang gevonden is tussen de kwaliteit van de accountantscontrole en discretionair accruals ( kapitaal dat makkelijk te beïnvloeden is door het

(18)

18 management). In tegendeel beweert Roos (2004, p.475) dat er na de kantoorroulatie in oplopende maten gesteund wordt op schattingen en beweringen van het management. Aangezien er gebrek is aan klant specifieke kennis en ervaring.

Naast onafhankelijkheid van de accountant en kwaliteit van de accountantscontrole zijn er ook onderzoeken verricht of de voordelen van kantoorroulatie opweegt tegen de kosten die kantoorroulatie met zich meebrengt. Volgens Jackson et al. (2008) moet verplichte kantoorroulatie afgeraden worden gegeven de additionele kosten van kantoorroulatie. De auteurs geven aan dat er weinig en of geen voordelen zijn aan verplichte kantoorroulatie. Bij de verplichting van kantoorroulatie stijgen de controlekosten van de accountant aangezien er kosten gemaakt moeten worden om vertrouwd te raken met de klant (Raiborn, Schorg & Massoud, 2006, p.43).

(19)

19

3

Empirisch onderzoek

In de eerste paragraaf wordt de steekproef besproken. Vervolgens worden de twee hypothesen geformuleerd na aanleiding van de literatuurstudie. Tevens wordt beschreven middels welke twee modellen de hypothesen onderzocht zullen worden. Het hoofdstuk zal afgesloten worden met de beschrijving van de controlevariabelen.

3.1 Steekproef

Onderwerp van deze studie zijn de Italiaanse beursgenoteerde ondernemingen waarvoor kantoorroulatie verplicht is gesteld. De Italiaanse markt voor verplichte kantoorroulatie wordt bepaald door de wetgeving waaraan de roulatie gebonden is. In Italië geldt dat ondernemingen na een maximale termijn van negen jaar van accountantsorganisatie moeten rouleren (Cameron, Di Vicenzo & Merlotti, 2005). Verder is in de wetgeving een minimum termijn van drie jaar voorzien. Concluderend kan men stellen dat eenzelfde accountantsorganisatie minimaal drie jaar het audit moet verrichten, maar slechts voor maximaal negen jaar kan aangesteld worden. Vervolgens heeft een afkoelingstermijn plaats van drie jaar. Na deze drie jaar mag de accountantsorganisatie de accountantscontrole weer verrichten bij de onderneming.

Om na te gaan of er in de Italiaanse markt verplichte kantoorroulatie leidt tot een verbetering van de kwaliteit van de accountantscontrole wordt er getest met de gegevens van beursgenoteerde ondernemingen uit de Compustat database van WRDS en Datastream. De database van Compustat en Datastream bevatten financiële en niet- financiële datainformatie van verschillende beursgenoteerde ondernemingen in verschillende landen en van diverse jaren. Niet alle variabelen kunnen direct uit de gegevens van Compustat en Datastream afgeleid worden. Hierdoor zullen de gegevens met de hand aangevuld worden voor de ondernemingen door de jaarrekeningen te raadplegen welk via google en of op de website van de ondernemingen te verkrijgen zijn.

De Italiaanse beurs, ofwel Borsa Italiana, bestaat al sinds 1808. De Italiaanse beurs heeft zijn eigen Italiaanse aandelenindex, de FTSE MIB. In deze index zitten de belangrijkste beursgenoteerde Italiaanse bedrijven. De gegevens in dit onderzoek hebben betrekking op Italiaanse ondernemingen tijdens de periode van 2005 tot en met 2014. De jaarrekeningen van de financiële- en verzekeringssector zijn uitgesloten in dit onderzoek. Aangezien zij verschillend werken in vergelijking met andere organisaties. Dit zou te veel invloed hebben op de resultaten van dit onderzoek. Verder worden enkel de

(20)

20 ondernemingen opgenomen waarvoor de gegevens met betrekking tot alle boekjaren, nodig voor het onderzoek, beschikbaar zijn. Ondernemingen met ontbrekende gegevens worden weggelaten. De gegevens zoals net income (loss) consolidated, sales turnover net, operating activities- net cash flow en het jaartal waarin de accountsorganisaties hebben gerouleerd zijn handmatig opgezocht. Om deze gegevens te bekomen werd een beroep gedaan op de jaarrekeningen van de ondernemingen. De uiteindelijke steekproef bevat 936 beursgenoteerde ondernemingen. De samenstelling van de steekproef is weergegeven in tabel 1.

Tabel 1 Samenvatting van de waarnemingen

Selectie Jaar waarnemingen Unieke bedrijven

Beursgenoteerde ondernemingen Italië 3410 341

Bedrijven in financiën, verzekeringen, vastgoed (420) (42)

Ontbrekende financiële informatie (1820) (182)

Eindselectie 936 93

3.2 Hypothesen

Om vast te stellen in hoeverre verplichte kantoorroulatie van invloed is op de kwaliteit van de accountantscontrole worden enkele hypothesen opgesteld. Er wordt verwacht dat verplichte kantoorroulatie de relatie tussen de accountantsorganisatie en de klant kan verkorten. Dit zou een positief effect hebben op de onafhankelijkheid van de accountant omdat deze niet te familiair wordt met de klant. Een andere reden voor deze verwachting is dat de onafhankelijkheid in schijn van de accountant verbetert omdat de gebruikers van de financiële overzichten in een land met een verplichte kantoorroulatie de accountant als onafhankelijker beschouwen (Ewelt- Knauer, Gold & Pot 2012). Deze verwachting leidt tot de volgende hypothese:

H1: Er is een negatieve relatie tussen verplichte kantoorroulatie en het geven van een going concern statement

Naast de verwachting dat verplichte kantoorroulatie leidt tot onafhankelijkheid van de accountant is de verwachting dat er verband is tussen verplichte kantoorroulatie en de kwaliteit van de

(21)

21 accountantscontrole. In de eerste jaren van de controle bij de klant zal de kwaliteit van de accountantscontrole in de eerste jaren minder zijn dan in de laatste jaren van de accountantscontrole door verplichte kantoorroulatie aangezien de accountant in de eerste jaren niet in staat is om alle mogelijke problemen en risico’s van de klant te herkennen. Dit wordt door Lim et al. (2010) bevestigd. De auteurs hebben aangegeven dat lang dienstverband tussen de accountant en de klant zorgt voor betere specialisatie en dat de accountant meer begrip krijgt voor de onderneming, bedrijfsprocessen en risico’s. Deze verwachting leidt tot de volgende hypothese:

H2: Er is een negatieve relatie tussen verplichte kantoorroulatie en de mate van absolute discretionair accruals

3.2.1 Going concern statement

Als eerste onderzoeksvariabele maakt dit onderzoek gebruik van het uitbrengen van het going concern statement door de accountant. Going concern statement is een continuïteitsparagraaf waarbij de accountant aangeeft dat er twijfel bestaat over de continuïteit van een onderneming. Volgens Stramien RJ (alinea 23) wordt de jaarrekening opgesteld in de aanname dat de voortgang van de onderneming voor het volgend boekjaar gewaarborgd is en zal de onderneming haar onderneming in de toekomst voortzetten. Geiger (1995, p.425) geeft aan dat indien er sprake is over de continuïteit van de onderneming dit vermeld wordt op het going concern statement aan de gebruikers van het jaarrekening. Going concern statement is een extra paragraaf aan het einde van de accountantsverklaring. Hierin moeten de woorden ‘aanmerkelijke twijfel’ en ‘blijven bestaan’ verplicht vermeld worden door de accountant. De accountant moet voldoende en geschikt bewijs verzamelen zodat er aangegeven kan worden dat de going concern statement veronderstelling juist is. Volgens de auteurs Defond, Raghunandan en Subramanyam (2002) wordt een going concern statement gegeven tot één jaar na de controle van de jaarrekening indien er materiele twijfel bestaat over de voortzetting van de onderneming. De twijfel bij de accountant ontstaat indien er achtereenvolgende jaren verliezen worden gedraaid. Tevens kan de continuïteit van de onderneming aangetast worden indien de concurrentiepositie fors is aangetast. Door de auteurs wordt de onafhankelijkheid van de accountant gezien als het vinden van de onjuistheden in de jaarrekening.

Onafhankelijkheid van de accountant is in dit onderzoek omschreven als de kans dat een accountant een fout ontdekt in de financiële verantwoording en dit tevens aangeeft. De accountant

(22)

22 moet in staat zijn om de resultaten van de onderneming objectief te beoordelen en de klant- druk relatie te weerstaan (Carey & Simnett, 2006). Aangezien de accountant directe invloed heeft op het geven van diverse verklaringen is het going concern statement een goede maatstaf voor het meten van de onafhankelijkheid van de accountant.

De variabele voor het going concern statement wordt handmatig verzameld. Het variabele going concern statement zal gecodeerd worden door een 1 als de accountant een going concern statement geeft aan de klant in het fiscale jaar en anders een 0. Om te onderzoeken of verplichte kantoorroulatie leidt tot onafhankelijkheid (hypothese 1), is de volgende logistieke regressiemodel geformuleerd:

BANKRUPT is de kans op een faillissement zoals gemeten door Zmijewski financial condition (ZFC) score. Deze maatstaf ( bijvoorbeeld Carcello & Hermanson , 1995) wordt in veel studies gebruikt en toegepast om voldoende financiële variabels te kunnen vinden bij faillissementen (Carey et al. 2006; Jackson et al. 2008). De classificaties zijn gebaseerd op de geschatte waarschijnlijkheid van elk steekproef voor een bepaalde techniek met behulp van een 0,5 waarschijnlijkheid cutoff. Dit wil zeggen dat bedrijven met een waarschijnlijkheid die groter is dan of gelijk aan 0,5 als faillissement worden aangemerkt (Zmijewski, 1984). De variabele BANKRUPT is een dummy variabele die gelijk is aan 1, als de onderneming die geclassificeerd wordt als BANKRUPT, en anders een 0.

3.2.2 Discretionair accruals

Wanneer er gesproken wordt over de kwaliteit van accountants is het van belang om in te gaan op earnings management. Volgens Davidson, Stickney en Weil (1987) kan earnings management als volgt omschreven worden “een proces van het nemen van weloverwogen stappen binnen de beperkingen van de algemeen aanvaarde principes om een gewenst niveau van winst te bekomen’’. Het is de taak van de accountant om de winstmanipulatie op te sporen en te vermelden. Hierdoor speelt de kwaliteit van de accountantscontrole een zeer significante rol. Volgens Becker , DeFond, Jiambalvo en Subramanyam (1998) is de effectiviteit en doeltreffendheid van de controle en dus de capaciteit om de

winstmanipulatie te beperken afhankelijk van de kwaliteit van de accountantscontrole. Derhalve zal de hoeveelheid winstmanipulatie lager zijn bij een hoge kwaliteit van de accountantscontrole dan bij een

(23)

23 lage kwaliteit van de accountantscontrole. Samenvattend kan er verklaard worden dat de hoeveelheid earnings management een vaak voorkomende graadmeter van de kwaliteit van de accountantscontrole is (Ashbaugh, LaFond & Mayhew 2003, Chung & Kallapur 2003; Lim et al. 2010).

Volgens Aljifri (2007) is earnings management niet direct herkenbaar en moet worden gemeten aan de hand van statistische methoden. De voorkeur om earnings management te meten wordt door het merendeel van het boekhoudkundige onderzoek gegeven aan accounting accruals. Aljifri (2007) geeft aan dat het meest geschikt is om accounting accruals te meten het Modified Jones Model is. Tevens betreft het een model wat door de meeste onderzoekers gehanteerd wordt.

Dechow, Sloan en Sweeney (1995) hebben vijf modellen getest om winststuren op te sporen. De vijf modellen betreffen Healy Model, DeAngelo model, Jones Model, Modified Jones Model en Industry Model. Om de winststuring te onderzoeken zijn er naast de vijf modellen vier verschillende samples gehanteerd. Samenvattend uit het onderzoek van Dechow et al. (1995) is naar voren gekomen dat het Modified Jones Model het meest doelmatig is om winststuring te vinden. In het Modified Jones Model worden de totale accruals gesplitst in non- discretionair accruals en in discretionair accruals. Non- discretionair accruals zijn economisch bepaald en discretionair accruals worden door het management bepaald (Xiong, 2006). Alvorens tot de discretionair accruals te komen moeten eerst de non- discretionair accruals bepaald worden. De aanname is dat wanneer de accruals hoger zijn, het management meer invloed heeft kunnen uitoefenen op de hoogte van de ontvangsten in de jaarrekening. Invloed van het management betekent nadien dat de kwaliteit van de accountantscontrole lager is, aangezien de jaarrekening een minder onpartijdig beeld schept over de financiële positie van een onderneming dan wanneer het management minder invloed had gehad. Voor de analyse van de discretionair accruals geldt de volgende eerste formule:

Afkortingen:

TAᵼ Totale accruals (winst vóór bijzondere posten minus netto kasstroom uit operationele activiteiten),

ΔSALES ᵼ wijzigingen in de netto- omzet , ΔARᵼ verandering in de netto debiteuren PPEᵼ netto materiele vaste activa ROA rendement op de activa ᵼ - ₁ vorig jaar

(24)

24 Om te onderzoeken of er sprake is van een relatie tussen verplichte kantoorroulatie en de kwaliteit van de accountantscontrole wordt de volgende tweede formule voorgesteld:

Afkortingen:

DA aangepaste prestaties discretionair accruals;

ROTATION betreft de indicator ingesteld op 1 na rotatie en anderszins 0;

BIG4 dummy variabele die gelijk is aan 1 als het bedrijf wordt gecontroleerd door een

partner van BIG 4 en anders 0; SIZE natuurlijke logaritme van de totale activa;

LEV totale verplichtingen, gedeeld door de totale activa;

LOSS indicator op 1 als het nettoresultaat negatief is en anderszins 0;

GROWTH omzet groei ( de omzet in het jaar t-/- omzet in het jaar t-1)/ verkoop in jaar t1; CFO operationele kasstroom in jaar t/ de totale activa;

PERFORM resultaat voor belastingen over de totale activa aan het einde van het fiscale jaar.

De primaire variabel in dit model betreft de rotatie (ROTATION). De ROTATION is ingesteld op 1 na rotatie en anderszins 0. Indien de kwaliteit van de accountantscontrole stijgt in de komende jaren is de verwachting dat de discretionair accruals in deze jaren lager zullen zijn. De coëfficiënt op ambtstermijn zal negatief zijn. Daarnaast wordt er verwacht dat een onderneming welke gecontroleerd wordt door een BIG 4 accountantsorganisatie een hogere kwaliteit van de accountantscontrole heeft. Ook hier is de verwachting dat de coëfficiënt negatief zal zijn.

3.3 Controlevariabelen

In dit onderzoek zijn er naast de afhankelijke variabel meerdere variabelen van invloed op de kwaliteit van de accountantscontrole. Deze variabelen worden ook wel controlevariabelen genoemd. Door toevoeging van de controlevariabelen in het onderzoek wordt nagegaan of het verband tussen de centrale begrippen wijzigt. In de modellen zijn de volgende controlevariabelen opgenomen te weten: BIG 4, LEV, GROWTH, PERFORM, CFO, LOSS en SIZE. De controlevariabele BIG 4 wordt opgenomen als de BIG 4 onderneming welke de neiging hebben om discretionair accruals beter te beperken. Door Maijoor en

(25)

25 Vanstraelen (2006) is geconcludeerd dat BIG 4 accountantsorganisaties worden geassocieerd met een significant lagere absolute waarde van abnormaal werkkapitaal in vergelijking met niet BIG 4 accountantsorganisaties. De controlevariabele LEV meet de debt ratio. Geconcludeerd wordt dat LEV significant negatief gerelateerd is aan discretionair accruals. Aangezien hoge leverage (LEV) een teken is van een slechte financiële situatie van een organisatie. Dit geeft vervolgens weer prikkels voor de managers om oplopende winst te rapporteren (DeFond & Jiambalvo, 1994; Johnson, Khurana & Reynolds 2002). Verder is GROWTH als controlevariabele opgenomen in de formule omdat forse groei positief is gerelateerd aan accruals (Defond & Jiambalvo, 1994). Verder is de controlevariabele PERFORM opgenomen. Deze controlevariabele is als maatstaf opgenomen om de niet- discretionair component te controleren (Carey et al. 2006). CFO houdt rekening met de negatieve associatie tussen accruals en cash flows. Dit werd gevonden door Dechow (1994) en Sloan ( 1996). De auteurs hebben aangegeven dat een omgekeerde relatie bestaat tussen accruals en cash flows. LOSS is opgenomen omdat organisaties met aanhoudende verliezen waarschijnlijk mislukken. De coëfficiënt op LOSS wordt positief verwacht. Als laatste controlevariabele is SIZE opgenomen. De controlevariabele SIZE wordt gehanteerd om te bepalen het accrual gedrag van managers van zowel grote als kleine ondernemingen. Volgens Dechow en Dichev (2002) wordt SIZE opgenomen omdat grotere organisaties de neiging hebben om meer/ grotere stabiele discretionair accruals te verantwoorden.

(26)

26

4

Resultaten

Dit hoofdstuk bevat de empirische resultaten van de twee hypothesen welke geformuleerd zijn in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2. Als eerste wordt de beschrijvende statistiek geïntroduceerd, vervolgens wordt de correlatie tussen de afhankelijke en verschillende controlevariabelen beschreven. Nadien worden de resultaten voor het going concern statement en discretionair accruals geanalyseerd.

4.1 Beschrijvende statistiek

Tabel 2 laat een weergave zien van de beschrijvende statistiek op de absolute discretionair accruals, de onafhankelijke- en controlevariabelen. De steekproef omvat 936 waarnemingen.

Tabel 2 Beschrijvende

statistiek

Variabel Observatie Gemiddelde Std. Deviatie Min. Max.

Absolute 936 0,027 0,018 0,018 0,079 ROTATION 936 0,490 0,500 0,000 1,000 BIG 4 936 0,899 0,302 0,000 1,000 LEV 936 0,617 0,177 0,033 1,452 GROWTH 936 1,420 18,874 -0,999 439,202 PERFORM 936 0,046 0,077 -1,082 0,328 CFO 936 0,051 0,069 -1,000 0,222 LOSS 936 0,275 0,447 0,000 1,000 SIZE 936 6,632 1,885 2,229 12,053

Definities van de variabelen

Afhankelijke

variabel

Absolute DA

Betreft het bedrag van de absolute discretionair accruals als proxy voor kwaliteit van de accountantscontrole.

Onafhankelijke

variabel

ROTATION Betreft de indicator ingesteld op 1 na rotatie en anderszins 0.

Controlevariabelen

BIG 4

betreft de dummy variabele die gelijk is aan 1 als de onderneming wordt gecontroleerd door een BIG 4 accountantsorganisatie en anders 0;

LEV Betreft de totale verplichtingen gedeeld door de totale activa;

GROWTH

betreft de omzetgroei berekend als ( verkoop in het jaar t-/- verkoop in het jaar t-1) / verkoop in het jaar t1;

PERFORM betreft het resultaat voor belastingen over de totale activa aan het einde van het fiscaal jaar;

CFO betreft de operationele kasstroom in jaar t gedeeld door de totale activa;

LOSS betreft de indicator ingesteld op 1 als het nettoresultaat negatief is en anderszins 0;

(27)

27 Zoals hierboven aangegeven, de absolute discretionair accruals is zeer licht positief (0,027). Hoe groter de absolute discretionair accruals, hoe lager de kwaliteit van de winst (Dechow et al. 1995). Gemiddeld rouleert de accountantsorganisatie gemiddeld na een periode van vijf jaar.

De beursgenoteerde ondernemingen worden voor 89,9 procent gecontroleerd door een BIG 4 accountantsorganisatie en voor 10,1 procent door een niet BIG 4 accountantsorganisatie. Deze bevinding ligt in lijn met de argumenten van Francis (2004, p.346). De auteur geeft aan dat grote ondernemingen meer een BIG 4 accountantsorganisaties kiezen. De kans hierop is groter. LEV geeft een gemiddelde van 61,70 procent. Dit houdt in dat meer dan 61,70 procent van de ondernemingen een schuldgraad (debt ratio) hebben. Het gemiddelde van de controlevariabelen GROWTH (1,420) en SIZE (6,632) is zeer hoog ten opzichte van de andere controlevariabelen. Het gemiddelde van de controlevariabele PERFORM is 4,6 procent. Het gemiddelde van de controlevariabele CFO is 5,1 procent, wat aangeeft dat de negatieve associatie tussen accruals en cash flow meer dan 5,1 procent bedraagt. Controlevariabel LOSS laat zien dat 27,5 procent van de 936 observaties een jaar vertegenwoordigen waarin de onderneming verliesgevend was.

4.2 Correlatie

Hieronder wordt de correlatie tussen absolute discretionair accruals, tenure, BIG 4, leverage, growth, perform, cfo, loss en size in kaart gebracht. Deze variabelen zijn besproken in hoofdstuk 3, paragraaf 3.3 controlevariabelen. De correlaties vatten de sterkte van de relatie tussen de diverse variabelen samen.

Tabel 3 Pearson correlatie coëfficiënt

absolute ROTATION BIG 4 LEV GROWTH PERFORM CFO LOSS SIZE

Absolute 1 ROTATION -0,043 1 BIG 4 -0,129 -0,116 1 LEV 0,068 0,120 0,097 1 GROWTH 0,057 -0,066 0,014 0,013 1 PERFORM -0,071 -0,090 0,101 -0,102 0,023 1 CFO -0,049 -0,081 0,062 -0,102 0,034 0,867 1 LOSS 0,122 0,110 -0,142 0,173 -0,037 -0,542 -0,469 1 SIZE -0,164 -0,015 0,341 0,157 0,029 0,244 0,255 -0,300 1 Definitie variabelen:

(28)

28

Absolute

betreft het bedrag van de absolute discretionair accruals als proxy voor kwaliteit van de accountantscontrole;

ROTATION betreft de indicator ingesteld op 1 na rotatie en anderszins 0;

BIG 4

betreft de dummy variabele die gelijk is aan 1 als de onderneming wordt gecontroleerd door een BIG 4 accountantsorganisatie en anders 0;

LEV betreft de totale verplichtingen gedeeld door de totale activa;

GROWTH

betreft de omzetgroei berekend als ( verkoop in het jaar t-/- verkoop in het jaar t-1) / verkoop in het jaar t1;

PERFORM betreft het resultaat voor belastingen over de totale activa aan het einde van het fiscaal jaar;

CFO betreft de operationele kasstroom in jaar t gedeeld door de totale activa;

LOSS betreft de indicator ingesteld op 1 als het nettoresultaat negatief is en anderszins 0;

SIZE betreft de natuurlijke logaritme van de totale activa als fiscaal jaareinde.

De variabelen LEV (0,068), GROWTH (0,057) en LOSS (0,122) zijn positief gecorreleerd met de absolute discretionair accruals. Daarentegen zijn ROTATION 0,0,043), BIG4 0,129) PERFORM 0,071), CFO (-0,049) en SIZE (-0,164) negatief gecorreleerd met absolute discretionair accruals. Verder zijn alleen de controlevariabelen LEV (0,120) en LOSS (0,110) positief gecorreleerd met ROTATION. Tevens is LEV positief (0,097) gecorreleerd met BIG 4. Zoals hierboven is GROWTH negatief (-0,066) gecorreleerd met ROTATION terwijl het positief is gecorreleerd met absolute discretionair accruals (0,057), BIG 4 (0,014) en LEV (0,013). Bij de controle variabel PERFORM zijn er twee positieve en drie negatieve correlaties waarneembaar. De positieve correlatie betreffen de BIG 4 (0,101) en GROWTH (0,023). De negatieve correlatie betreffen de absolute discretionair accruals (-0,071), ROTATION (-0,090) en LEV (-0,102). Bij de onafhankelijke controle variabel CFO zijn er drie positieve en drie negatieve correlaties waarneembaar. Er is een positieve correlatie aanwezig tussen CFO en BIG 4 (0,062), GROWTH (0,034) en PERFORM (0,867). De negatieve correlatie tussen CFO betreffen de absolute discretionair accruals (-0,049), ROTATION (-0,081) en LEV (-0,102). Enerzijds is LOSS negatief gecorreleerd met BIG 4 (-0,142), GROWTH (-0,037), PERFORM (-0,542) en CFO (-0,469) en anderzijds positief gecorreleerd met absolute discretionair accruals (0,122), ROTATION (0,110) en LEV (0,173). De SIZE van de onderneming is positief (0,341) gecorreleerd met BIG 4. Zoals eerder aangegeven is de kans bij grotere ondernemingen groter dat deze gecontroleerd zullen worden door een BIG 4 accountantsorganisatie (Francis, 2004). Verder is te zien dat SIZE positief is gecorreleerd met LEV (0,157), GROWTH (0,029), PERFORM (0,244) en CFO (0,255).

(29)

29

4.3 Empirische resultaten Going Concern Statement model

In tabel 4 worden de resultaten weergegeven van de positie waarin de ondernemingen negatieve inkomsten en of operationele kasstromen melden in de periode 2005 tot 2014. Dit heeft geleid tot 192 observaties. De ondernemingen met negatief inkomen en of operationele kasstromen zijn doorlopen op going concern statement. Hieruit is naar voren gekomen dat 19 (9,9 procent) ondernemingen van de 192 een going concern statement hebben. De data van het going concern statement model is winsorized op het 1ste en 99ste percentielen om het effect van uitschieters te verwijderen.

Hieronder zijn de resultaten van het logistische regressie model weergegeven met behulp van het going concern statement als proxy voor de onafhankelijkheid van de accountant. De belangrijkste bevinding van het going concern statement model is dat deze significant is (chi- kwadraat= 25,01, p-waarde=0,003). Het going concern model heeft een adjusted R-Square van 0,202. Dit geeft aan dat 20,2 procent van de totale variatie van het resultaat wordt verklaard door het going concern statement model.

Tabel 4 logistische regressie aan de hand van het going concern statement voor onderneming met financiële nood.

(n = 192)

Variabel Verwacht Coefficient

sign (P-waarde) Cons_ -4,009 0,001 ROTATION + -0,127 0,816 BIG4 + -0,595 0,417 LEV + 1,044 0,184 LOSS + -0,308 0,628 SIZE - 0,128 0,443 BANKRUPT + 2,366 0,000 Pseudo R² 0,202

(30)

30 Model Chi-square = 25,01, p >0,0003

Opmerking: significant op 5% en 10% niveau.

Definitie

variabel

ROTATION betreft de indicator ingesteld op 1 na rotatie en anderszins 0;

BIG 4 betreft de dummy variabele die gelijk is aan 1 als de onderneming wordt gecontroleerd door een BIG 4 accountantsorganisatie en anders 0; LEV betreft de totale verplichtingen gedeeld door de totale activa;

LOSS betreft de indicator ingesteld op 1 als het nettoresultaat negatief is en anderszins 0; SIZE betreft de natuurlijke logaritme van de totale activa als fiscaal jaareinde;

BANKRUPT een dummy variabele die gelijk is aan 1 indien de onderneming wordt geclassificeerd als failliet anders 0.

De resultaten laten zien dat ROTATION negatief wordt beïnvloed op de kans om een going concern statement af te geven. De coëfficiënt ROTATION is negatief (β=- 0,127) en niet significant (p-waarde= 0,816>0,10). Welke aangeeft dat ROTATION geen invloed heeft op de onafhankelijkheid van de accountant. Er is geen ondersteuning voor hypothese 1. Ook Barbadillo et al. (2009) hebben de onafhankelijkheid van de accountant getoetst aan de hand van het going concern statement. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen direct verband is tussen verplichte kantoorroulatie en het verlenen van een going concern statement. Overigens uit het experimenteel studie van Arel et al. (2006) is gebleken dat ervaren accountants geloven dat ondernemingen sneller een going concern statement zullen geven bij een verplichte kantoorroulatie dan wanneer er geen sprake is van een verplichte roulatie. Eén van de verplichtingen van Barnier (groenboek, 2010) was het verplicht stellen van kantoorroulatie om de onafhankelijkheid van de accountant te verbeteren. De resultaten van dit onderzoek en het onderzoek van Barbadillo et al. (2009) laten zien dat kantoorroulatie geen invloed heeft op de onafhankelijkheid van de accountant gemeten aan de hand van going concern statement.

BIG 4 accountantsorganisaties hebben een negatief effect op de kans om een going concern statement af te geven. De coëfficiënt van de controlevariabele BIG 4 is negatief (β=- 0,595) en niet significant (p-waarde= 0,417 >0,10). Samenvattend geeft het resultaat aan dat een BIG 4 accountantsorganisatie geen invloed heeft op de onafhankelijkheid van de accountant. LEV en SIZE hebben een positief (LEV, β=1,044), (SIZE, β=0,128) coëfficiënt, maar zijn niet significant (LEV, p-waarde= 0,184 >0,10) en (SIZE, p-waarde= 0,443 >0,10). De coëfficiënt LOSS is negatief (β=- 308) en niet significant (p-waarde= 0,628 >0,10). Zoals verwacht is de coëfficiënt BANKRUPT positief (β=2,366, p-waarde=0,000). Het resultaat geeft aan dat ondernemingen met een hogere kans op een faillissement meer kans hebben om een going concern statement te ontvangen.

(31)

31 4.4 Empirische resultaten discretionair accruals

Het tweede model in dit onderzoek betreft de discretionair accruals. Hieronder worden in tabel 5 de resultaten van het verband tussen kantoorroulatie op de kwaliteit van de accountantscontrole weergegeven. Ook hier is het model winsorized op het 1ste en 99ste percentiel om het effect van uitschieters te verwijderen.

De derde kolom geeft de regressieresultaten weer voor de afhankelijke variabel, absolute discretionair accruals. De adjusted R- Square van dit model is 0,047 wat aangeeft dat 4,7 procent van de totale variatie in de absolute waarde van de discretionair accruals wordt verklaard door de onafhankelijke variabelen en de controle variabelen. Het resterende is onverklaarbaar. De F-statistiek van dit model is 6,758 en p- waarde <0,005 hetgeen suggereert dat het model significant is.

De coëfficiënt op ROTATION is gelijk aan negatief 0,003 en de p-waarde 0,034. Welke aangeeft dat ROTATION effect heeft op de absolute discretionair accruals. Derhalve is er bewijs om te concluderen dat discretionair accruals en ROTATION lineair zijn. Myers et al. (2003) zijn tot de bevinding gekomen dat de kwaliteit van de accountantscontrole stijgt als de accountant klant- relatie langer wordt. De auteurs zijn tot de conclusie gekomen dat kantoorroulatie de kwaliteit van de accountantscontrole niet verbetert. Uit het onderzoek van Chen et al. (2008) is naar voren gekomen dat het aantal accruals afneemt wanneer de accountant langer in dienst is.

Verder geeft tabel 5 de coëfficiënten van de controle variabelen weer. De coëfficiënt beschrijft de verbanden tussen de controlevariabelen en de afhankelijke variabel. De coëfficiënt BIG 4 is gelijk aan negatief 0,005 (p- waarde =0,008), welke suggereert dat een BIG 4 accountantsorganisatie effect heeft op discretionair accruals. Dus, er is bewijs om te concluderen dat absolute discretionair accruals geassocieerd zijn met een BIG 4 accountantsorganisatie. De resultaten geven aan dat het inhuren van een BIG 4 accountantsorganisatie effect heeft op de kwaliteit van de accountantscontrole. Piot en Janin (2007) sluiten zich hierbij niet aan. De auteurs hebben aangetoond dat het niveau van de absolute discretionaire accruals niet verschilt in de door de BIG 4 gecontroleerde ondernemingen en BIG 4 niet gecontroleerde ondernemingen.

De controlevariabele LEV heeft een positief coëfficiënt (

β

=0,010) en is significant( p- waarde <0,05. Dit geeft aan dat leverage (LEV) effect heeft op discretionair accruals. De coëfficiënt voor GROWTH is gelijk aan 0,000 uit de steekproef blijkt dat voor elk extra effect van 100 procent verandering in de groei van absolute discretionair accruals stijgt gemiddeld met 0 procent met aanname dat de andere

(32)

32 controlevariabelen constant blijven. De p-waarde is groter dan 0,05. Dit houdt in dat er geen significant verband is tussen de kwaliteit van de accountantscontrole en GROWTH. De coëfficiënt van PERFORM is negatief (B=-0,011) en niet significant (p-waarde >0,05). CFO coëfficiënt is positief (

β

= 0,017) en niet significant (p-waarde >0,05). Het resultaat geeft aan dat in de steekproef voor elk extra jaar cash flow de absolute discretionair accruals stijgt met gemiddeld 1,7 procent, echter wel met de veronderstelling dat de andere controlevariabelen constant blijven. Overigens de p-waarde is groter dan 0,05, wat inhoudt dat is er geen significant verband is tussen de kwaliteit van de accountantscontrole en CFO. De coëfficiënt van de controlevariabele LOSS is positief (

β

= 0,003) en niet significant (p-waarde >0,05). Dit houdt in dat er geen significant verband aanwezig is tussen de kwaliteit van de accountantscontrole en LOSS. Ondernemingen met vorig jaar verlies hebben hogere absolute discretionair accruals welke niet consistent is met Carey et al. (2006). Laatste controlevariabel betreft SIZE. SIZE heeft een negatief coëfficiënt (

β

= -0,001). Dit suggereert dat voor elk extra SIZE de discretionair accruals daalt met een gemiddelde van 0,10 procent. De p- waarde is kleiner dan 0,05, derhalve is er significant verband aanwezig tussen de kwaliteit van de accountantscontrole en SIZE.

Tabel 5 Regressie resultaten voor absolute discretionair accruals

Variabelen Verwacht Absolute DA

- cons Coef 0,034 T-value 11,179 P-value 0,000 ROTATION - Coef -0,003 T-value -2,123 P-value 0,034 BIG 4 - Coef -0,005 T-value -2,651 P-value 0,008 LEV + Coef 0,010 T-value 2,863 P-value 0,004 GROWTH - Coef 0,000 T-value 1,805 P-value 0,071 PERFORM ? Coef -0,011 T-value -0,675 P-value 0,500 CFO - Coef 0,017

(33)

33 T-value 0,991 P-value 0,322 LOSS + Coef 0,003 T-value 1,681 P-value 0,093 SIZE - Coef -0,001 T-value -3,728 P-value 0,000 F- statistiek 6,758 Ajd R2 0,047

ROTATION Betreft de indicator ingesteld op 1 na rotatie en anderszins 0.

BIG 4

betreft de dummy variabele die gelijk is aan 1 als de onderneming wordt gecontroleerd door een BIG 4 accountantsorganisatie en anders 0;

LEV Betreft de totale verplichtingen gedeeld door de totale activa;

GROWTH

betreft de omzetgroei berekend als ( verkoop in het jaar t-/- verkoop in het jaar t-1) / verkoop in het jaar t1;

PERFORM betreft het resultaat voor belastingen over de totale activa aan het einde van het fiscaal jaar;

CFO betreft de operationele kasstroom in jaar t gedeeld door de totale activa;

LOSS betreft de indicator ingesteld op 1 als het nettoresultaat negatief is en anderszins 0;

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met deze aanpassing zet het college graag de juiste stap naar een bevredigende oplossing voor de school, de omwonenden en de bezoekers van het gerenoveerde gemeentehuis. Noot aan

Op basis van de uitkomsten van de regressieanalyse in SPSS middels de R-Square toets is zichtbaar dat de verplichte toelichting voor de aan de AMX genoteerde bedrijven welke vanaf

3-3 Cliënten wisselen alleen indien verplicht van accountant; EY en KPMG kunnen maximaal twee nieuwe cliënt- en per jaar controleren, PwC maximaal één; Deloitte richt zich niet op

Het is van groot belang om verplichte zorg te voorkómen, vanwege de impact op de patiënt en zijn.. naasten en om risico op ernstig nadeel te voorkómen. Verplichte zorg kan

Onder dit begrip verstaat het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV), het verband tussen weerstandscapaciteit en de risico’s waarvoor geen maatregelen

In Frankrijk bestaat wel de eis, dat de stage in principe 32 uur per week moet worden gelopen, de stage-inhoud zelf blijft echter in het duister; de periodiek

Voor de relatie tussen autonomie-ondersteunend gedrag van de leidinggevende en de mate van flexibel werken maakt het niet uit of mensen een voorkeur hebben om werk en privé

Fabric hand consists of different fabric properties, rendering it a complex parameter, consisting of flexibility, compressibility, elasticity, resilience, density, surface