Vraag nr. 200 van 13 juni 2001
van de heer FRANCIS VERMEIREN Kleine landbouwbedrijven – Regularisatie
De bestendige deputaties worden geregeld gecon-fronteerd met regularisatieaanvragen van niet-v e r-gunde landbouwbedrijven die in het verleden om uiteenlopende redenen niet of niet tijdig een mi-lieuvergunning hebben aangevraagd. Deze land-bouwbedrijven worden als nieuw beschouwd, waardoor geen milieuvergunning meer kan worden verleend.
In het verleden werden deze dossiers dikwijls indi-vidueel bekeken, waardoor om billijkheidsredenen toch nog vergunningen werden toegestaan. De de-putaties wordt nu echter gevraagd zich stringent aan het weigeringsbeleid te houden. Daardoor zijn zij niet meer in staat in te spelen op dikwijls terech-te verzachterech-tende omstandigheden. Zij worden ge-confronteerd met beroepen allerhande, maar heb-ben nog weinig bewegingsvrijheid om in te spelen op feitelijke situaties.
1. Voor hoeveel kleine landbouwbedrijven rijst er nog een probleem sinds de invoering van de nieuwe maatregelen in het mestdecreet die uit-zonderingen toelieten ?
2. Hoe worden de overgebleven probleembedrij-ven behandeld bij een vergunningsaanvraag ? 3. Op basis van welke criteria moeten de
bestendi-ge deputaties derbestendi-gelijke dossiers beoordelen ? Hebben zij hier nog de mogelijkheid om in te spelen op individuele situaties en zo neen, w a a r-om niet ?
Antwoord
Ik wil erop wijzen dat er reeds een gelijkaardige vraag werd gesteld door de heer Erik Matthijs. I k ben in de commissievergadering van 26 april 2001 reeds uitvoerig op deze problematiek ingegaan. 1. Ik heb op dit moment geen zicht op het juiste
aantal landbouwbedrijven dat zich in deze situ-atie bevindt. Het betreft hier meestal bedrijven die milieuvergunningplichtig zijn in tweede k l a s s e. Dit wil zeggen dat deze dossiers in eerste aanleg behandeld worden door het college van burgemeester en schepenen en in beroep door
de bestendige deputatie, en dat ze niet behan-deld worden door mezelf.
Het betreft in ieder geval meerdere tientallen bedrijven over heel Vlaanderen.
Bovendien is het zo dat er op dit moment nog geen volledige inventaris gemaakt is van de ver-gunningplichtige doch niet-vergunde bedrijven. De landbouwers zijn in het kader van de nu-triëntenhalte immers zelf verantwoordelijk om na te gaan of ze in orde zijn met hun milieuver-gunning en moeten, indien de oorspronkelijk toegekende nutriëntenhalte hoger ligt dan hun m i l i e u v e r g u n n i n g, de veestapel uit eigen bewe-ging beperken tot de mogelijkheden binnen hun m i l i e u v e r g u n n i n g. Er is door de Mestbank, d i e bevoegd is voor de toekenning van de nutriën-t e n h a l nutriën-t e, nog geen sysnutriën-temanutriën-tisch onderzoek ge-daan of de eventuele toegekende nutriëntenhal-te in overeensnutriëntenhal-temming is met de milieuvergun-n i milieuvergun-n g. Dit omilieuvergun-nderzoek zal slechts kumilieuvergun-nmilieuvergun-nemilieuvergun-n wordemilieuvergun-n uitgevoerd na de behandeling van de verzoek-schriften inzake nutriëntenhalte.
Het is bijgevolg mogelijk dat er in de toekomst nog landbouwbedrijven opduiken die niet over de nodige milieuvergunningen beschikken. 2. Zoals ik reeds in mijn antwoord van 26 a p r i l
2001 meegedeeld heb, kan ik uiteraard alleen maar stellen dat deze behandeld moeten wor-den volgens de gelwor-dende reglementering.
De huidige reglementering laat niet toe dat er milieuvergunningen geregulariseerd worden, ongeacht de grootte van het bedrijf. Ik heb dat reeds toegelicht in mijn vorig antwoord.
3. De bestendige deputaties dienen deze dossiers te behandelen volgens de wettelijke bepalingen. Indien een gelijkaardig klasse 1-dossier in be-roep door mij behandeld moet worden, d a n hanteer ik eveneens de wettelijke bepalingen terzake.
Elk dossier dient uiteraard individueel te wor-den beoordeeld, doch de beoordeling dient tel-kens te geschieden op basis van de geldende re-gelgeving.
Ik wil de Vlaamse volksvertegenwoordiger ten slotte nog meedelen dat de Mestbank mij ge-meld heeft dat de besprekingen tussen V l a a m s e Landmaatschappij (VLM) en bestendige depu-taties waarvan sprake was in mijn antwoord van 2 6 april 2001, afgerond zijn voor alle provincies behalve V l a a m s - B r a b a n t . Voor twee provincies (Antwerpen en Limburg) is de verslaggeving van dat overleg klaar. De verslagen voor de pro-vincies Oost- en West-Vlaanderen zijn opge-m a a k t , doch opge-moeten – voorzover opge-mij nu be-kend is – nog door beide provincies keurd worden. Nadat deze verslagen goedge-keurd zijn, zal door de Mestbank een voorlopig eindverslag opgemaakt en aan mij bezorgd wor-den.