• No results found

Slachtofferhulp Haaglanden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Slachtofferhulp Haaglanden"

Copied!
92
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Auteurs: Vicky van Gils, Nico Ros en Lilian Kemp

Slachtofferhulp Haaglanden

Slachtofferhulp

is er ook voor jou!

(2)

Haagse Hogeschool Johanna Westerdijkplein 75

2500 CH Den Haag

Onderzoeksperiode 2004 - 2005

Auteurs/studenten - Vicky van Gils - Nico Ros - Lilian Kemp Studiebegeleiders

- Dhr. G.W.J. Nijhuis, docent-begeleider - Mevrouw. R.E. Chierkoet, tweede begeleider Opdrachtgever

Dhr. F. de Ruiter

Slachtofferhulp Haaglanden Mr. P. Drooglever Fortuynweg 111

2533 SP Den Haag Datum: mei 2005

(3)

Om meer jongeren te kunnen bereiken, heeft Slachtofferhulp Haaglanden besloten een behoefte onderzoek te doen en daarbij jongeren via scholen te benaderen. Jongeren zijn niet altijd bewust van het feit dat een goed verwerkingsproces na het meemaken van een schokkende gebeurtenis

noodzakelijk is. Zij zijn veelal individualistisch ingesteld en vragen niet snel om hulp. De prangende vraag was dan ook: in hoeverre hebben jongeren behoefte aan het hulpaanbod van Slachtofferhulp?

Wij weten immers niet of zij op de hoogte zijn van het bestaan van Slachtofferhulp. Weten zij dat er hulp voor hen is als zij een schokkende gebeurtenis hebben meegemaakt?

Wij hebben de volgende vraagstelling geformuleerd en zullen trachten deze aan het eind van ons onderzoek te beantwoorden:

Op welke wijze wordt bereikt dat schoolgaande jongeren, indien zij een hulpvraag hebben die binnen de doelgroep van Slachtofferhulp valt, die hulpvraag ook bij Slachtofferhulp neerleggen?

Om antwoord op de vraag te krijgen hebben wij eerst binnen regio Haaglanden een aantal scholen uitgekozen en deze benaderd met de vraag of zij wilden meewerken aan het onderzoek. Alle scholen binnen de regio hadden een gelijke kans om geselecteerd te worden want wij hebben een aselecte steekproef gehouden. We hebben hiervoor gekozen omdat dit tot een beter resultaat kan leiden met betrekking tot representativiteit en de reikwijdte van de resultaten.

Vervolgens hebben wij een vragenlijst (zie bijlage 1) opgesteld, waarbij wij hebben gekozen voor een half gestructureerde vragenlijst, ook wel enquête genoemd. Wij hebben de nodige literatuur bestudeerd (zie par.10.5) en gebruik gemaakt van mediabronnen (krantenartikelen, vakliteratuur, internet). Met de vragenlijst zijn wij in de maanden november en december 2004 het veld ingegaan en hebben wij de geselecteerde scholen bezocht en de leerlingen de vragen laten beantwoorden.

Om de vraagstelling te kunnen beantwoorden werden data verzameld door middel van deze enquête (ingevuld door de leerlingen) en door middel van interviews met sleutelfiguren zoals docenten en directeuren van de scholen. De jongeren waren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar en schoolgaand in de regio Haaglanden. Gekozen is om het onderzoek op 12 middelbare scholen te richten. Na een aantal afzeggingen hebben uiteindelijk 11 scholen hun medewerking gegeven. Er werden in totaal 437 jongeren geënquêteerd. Dit was onderverdeeld in twee klassen per school, waarvan één brugklas en één 3e of 4e klas.

Wij zijn na dit onderzoek tot de conclusie gekomen dat er het één en ander moet veranderen aan de werkwijze van Slachtofferhulp met betrekking tot deze doelgroep. Als wij meer jonge slachtoffers willen bereiken zal er een manier gevonden moeten worden waarmee wij hun aandacht kunnen trekken. Zij zijn nog niet genoeg bekend met Slachtofferhulp.Tevens concluderen we dat jongeren voornamelijk gebruik maken van hun eigen sociale netwerk na een schokkende gebeurtenis. Zij onderschatten de gevolgen van een nare gebeurtenis en beseffen onvoldoende wat het niet verwerken van zo’n gebeurtenis kan veroorzaken. Daarom is het belangrijk dat hun omgeving zorgt dat het jonge slachtoffer hulp krijgt als dat nodig is omdat zij zichzelf niet altijd als slachtoffer zullen zien.

Na een grondige analyse hebben wij Slachtofferhulp een aantal aanbevelingen gedaan, waarvan wij er hier vast één noemen.

Wij adviseren om de bekendheid en de betrouwbaarheid van Slachtofferhulp te vergroten door folders al uit te delen aan brugklasleerlingen en hun ouders. De folder zou ook uitgedeeld kunnen worden tijdens open dagen of informatiedagen van de school. Tevens bestaat de mogelijkheid om folders te verspreiden op plekken waar veel jongeren komen zoals buurthuizen, sportscholen maar bijvoorbeeld ook op evenementen zoals Dance-valley, Parkpop, Pinkpop en Lowlands. Dit zijn muziekevenementen waar grote groepen jongeren naar toe gaan.

(4)

Het onderwerp voor ons onderzoek kwam voor het eerst ter sprake tijdens een gesprek in het kader van ons afstudeerproject met de heer Frans de Ruiter, Regiodirecteur Slachtofferhulp Haaglanden.

De organisatie bleek al geruime tijd op zoek te zijn naar een manier om jonge slachtoffers beter te kunnen helpen. In dit overleg kwam naar voren dat Slachtofferhulp Haaglanden nog niet eerder een onderzoek had gedaan onder jongeren van 12 tot 18 jaar. Samen met onze opdrachtgever kwamen wij tot de conclusie dat een behoefteonderzoek voor ons leerzaam en interessant zou kunnen zijn. Ook zou het in het belang zijn van de jongeren en de organisatie Slachtofferhulp. Niet alleen is het onderwerp belangrijk en actueel, het zou tevens in de toekomst kunnen bijdragen aan een betere hulpverlening aan jongeren na misdrijven en verkeersongevallen en het slachtofferschap in het algemeen.We hebben er voor gekozen om de jongeren via de school te benaderen en wij hebben 11 scholen bereid gevonden hun medewerking aan ons te verlenen.

Daarnaast hebben vele anderen ons geholpen bij de totstandkoming van dit afstudeerproject. Het is onmogelijk om allen te benoemen, maar wij willen hier onze dank uitspreken aan al diegenen die hebben meegewerkt aan het project. De inzet, het enthousiasme en de feedback van al deze mensen hebben ons zeer goed geholpen.

Onze speciale dank gaat uit naar Slachtofferhulp Haaglanden omdat zij ons de gelegenheid hebben gegeven het afstudeerproject binnen de organisatie uit te voeren. In het bijzonder willen wij Frans de Ruiter en Mieke van Brugge-Schendstok bedanken. Frans vanwege het vertrouwen dat hij van meet af aan in ons heeft uitgesproken en Mieke omdat zij ons heeft gesteund, aangemoedigd en heeft begeleid tijdens het gehele onderzoeksproces. De kritische feedback die wij van beiden hebben mogen

ontvangen heeft ons onderzoek op het juiste spoor gebracht en het ook het kwaliteitsniveau gegeven dat wij voorstaan. Lilian wil van de gelegenheid gebruik maken om haar teamleider Ilona Toet te bedanken, die haar vier jaar lang op alle fronten gesteund heeft en haar allerlei taken heeft gegeven die de studie ten gunste kwamen.

Betreffende de begeleiding vanuit de Haagse Hogeschool willen wij met name Gerard Nijhuis bedanken. Zijn opbouwende kritiek en pragmatische benadering hebben er toe geleid dat wij steeds zeer kritisch naar het afstudeerproject hebben gekeken.

Onze dank gaat uiteraard ook uit naar alle betrokken scholen. Wij danken de schoolleiding die de meerwaarde van dit onderzoek inzag en die ons het vertrouwen gaf om het onderzoek binnen hun school te laten plaatsvinden. Tevens willen wij alle leerlingen, docenten, zorgcoördinatoren, en onderwijsondersteunend personeel van deze scholen danken voor hun inzet en medewerking. Ook zonder hen had dit onderzoek niet kunnen plaatsvinden.

Als laatste willen wij ook in de persoonlijke sfeer nog een aantal mensen bedanken. In het bijzonder onze vriendinnen Els, Sylvia en Astrid die hun partner hebben gesteund en gestimuleerd en zichzelf bij tijd en wijlen hebben weggecijferd. Zonder hen was het lang niet zo’n plezierige studie geweest!

In het hierna volgende document treft u het resultaat aan van ons Praktijkonderzoek, waarbij ons inziens alle zaken zorgvuldig onderzocht zijn. Wij wensen u allen veel leesplezier!

Den Haag/Zoetermeer April 2005

Nico Ros Vicky van Gils Lilian Kemp

(5)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 De opdracht

Inleiding………5 1.1 Aanleiding probleemstelling……….6

Onderzoeken Knelpunten Kennisvergroting Jongeren

Slachtofferschap Tussen wal en schip Behoefteonderzoek Verantwoording Datavergaring

1.2 Doelstelling en probleemdefiniëring………... 9 Doelstelling

Operationalisering van de doelstelling Hoofdvraag

Deelvragen

1.3 Theoretisch kader en visie………...11 Uitgangspunten

Visie Theorie

1.4 Onderzoeksontwerp...13 Onderzoekstype

Datavergaringstechniek Doelgroep

Tijdsbestek Toetscriteria

1.5 Beheersaspecten ...15 Geld

Organisatie Tijdsaspect Informatie Kwaliteit Arbo-wetten Faciliteiten

1.6 Hoofdstukindeling (1 t/m 10) ...16

(6)

Hoofdstuk 2 Slachtofferhulp en schoolgaande jongeren

2.1 Inleiding...18

2.2 Het slachtoffer……….18

2.3 Schokkende gebeurtenissen in het leven van de jongere...19

2.4 School...19

2.5 Conclusie...19

Hoofdstuk 3 Opgroeiende jongeren en slachtofferschap 3.1 Inleiding...20

3.2 Maatschappelijke opvatting over slachtofferschap...20

3.3 Psychosociale gevolgen van een schokkende gebeurtenis ...21

3.4 Verwerking...22

3.5 Conclusie...23

Hoofdstuk 4 Jongeren in ontwikkeling 4.1 Inleiding...24

4.2 De puberteit ...24

4.3 Adolescentie ...24

4.3.1 Leeftijdsgenoten als referentiegroep 4.3.2 Identiteitsontplooiing 4.3.3 Doorgangsfase 4.4 Verschillende soorten ontwikkeling bij jongeren...26

4.4.1 Normale gestroomlijnde ontwikkeling 4.4.2 Ontwikkeling met horten en stoten 4.4.3. Tumultueuze ontwikkeling 4.5 Conclusie...28

Hoofdstuk 5 Jongeren en geweld 5.1 Inleiding...29

5.2 Toename van geweld onder jongeren...29

5.3 Sociologische verklaringen van geweld ...32

5.4 Versmald bewustzijn.………..32

(7)

5.5 Psychologische verklaringen van geweld...33

5.6 Een casus ...33

5.7 Conclusie……….34

Hoofdstuk 6 Jongeren en het besef van goed en kwaad 6.1 Inleiding...35

6.2 Het geweten ………35

6.3 Van bevels- naar onderhandelingshuishouden ...35

6.4 Moreel besef en moreel gedrag ...36

6.4.1 Piaget en zijn mening over moreelbesef van kinderen 6.5 Probleemgedrag...37

6.6 Conclusie...38

Hoofdstuk 7 Schoolgaande jongeren van nu 7.1 Inleiding...39

7.2 Scholieren in de huidige informatiemaatschappij ...39

7.3 Scholieren, het internet en de mobiele telefoon ...40

7.4 Internetterreur...40

7.5 Communicatie via digitale hulpverlening ...41

7.6 Conclusie...41

Hoofdstuk 8 Empirisch onderzoek 8.1 Inleiding...42

8.2 De te analyseren gegevens...42

8.3 Het empirisch onderzoek...………..43

(8)

Hoofdstuk 9 Conclusies en aanbevelingen

9.1 Inleiding...62

9.2 Conclusies ...62

9.3 Eindconclusie en beantwoording centrale vraagstelling ...66

9.4 Aanbevelingen...67

9.5 Is de doelstelling bereikt?...71

Hoofdstuk 10 Tot slot 10.1 Inleiding...72

10.2 Procesverslag...72

10.3 Nawoord ...73

10.4 Begrippenlijst ...73

10.5 Literatuurlijst ………74

Bijlagen 1. Enquête

2. Brief aan de ouders 3. Plan van aanpak

4. Afsprakenschema scholen 5. Flyer voor jongeren

6. Knelpunten en richtlijnen digitale hulpverlening 7. Antwoorden horend bij vraag 11 (vragenlijst)

(9)

Inleiding

Voor u ligt het onderzoeksrapport, gemaakt in het kader van de afstudeeropdracht ‘praktijkonderzoek’.

Dit verslag van het afstudeerproject is geschreven door Vicky van Gils, Nico Ros en Lilian Kemp.

Gezien het feit dat wij alledrie bij Slachtofferhulp werkzaam zijn, leek het ons een goed idee om gezamenlijk een Praktijkonderzoek uit te voeren. Na dit besluit te hebben genomen, hebben wij een akkoordverklaring gevraagd bij onze opdrachtgever (de heer Frans de Ruiter, Regiodirecteur

Slachtofferhulp Haaglanden) en deze ook gekregen. De gesprekken die nadien met onze opdrachtgever volgden, hebben geresulteerd in de volgende onderzoeksopdracht: onderzoek in hoeverre school- gaande jongeren in de leeftijd van 12 – 18 jaar bekend zijn met Slachtofferhulp en haar aanbod.

Vervolgens hebben wij ons verdiept in de aangedragen richtlijnen 1) en ons breed georiënteerd.

Wanneer een jongere een schokkende gebeurtenis meemaakt is het belangrijk dat de jongere goed opgevangen wordt. Slachtofferhulp wil graag zoveel mogelijk van deze kinderen proberen te bereiken.

Met betrekking tot het kiezen van het onderzoeksobject/doelgroep hebben wij, met goedkeuring van Slachtofferhulp, er voor gekozen ons onderzoek op scholen te doen. Met name het gegeven dat kinderen in de leeftijd van 12-18 jaar daar gelokaliseerd zijn, er een grote diversiteit heerst (a-selectiviteit) en de bereikbaarheid (locaties) goed is, heeft onze keuze bepaald.

Eén en ander heeft geleid tot dit onderzoeksrapport. Wij hebben ons enige vrijheid gepermitteerd in de opbouw van het stuk, maar menen niet te zijn afgeweken van de kernaspecten. Door middel van bronnenonderzoek (literatuur, krant en internet) en via contactuitbreiding in ons werkveld, hebben wij relevante informatie tot ons kunnen nemen.

Wij hebben er verder voor gekozen om daar waar wij verwijzen naar “een jongere, een vrijwilliger, een hulpverlenerdit telkens te doen in de mannelijke vorm. Niet vanwege een seksespecifieke voorkeur, maar in het belang van eenheid en om het voor de lezer leesbaar te houden.

Met name de voorgesprekken met enkele docenten, onze opdrachtgever en een aantal collega’s hebben ons inzicht verruimd en handvatten gegeven waar we mee aan de slag konden. De verwerking van deze informatie hebben wij in nauw overleg en in een plezierige sfeer uitgevoerd. Van enige spanning of knelpunten in de samenwerking was geen sprake. We kennen elkaar goed, weten hoe we werken en we waren bereid er iets moois van te maken.

Wij hopen dat wij in deze opzet zijn geslaagd.

1) Handleiding afstudeerproject MWD DT- 4 (2004-2005) en Studiegids MWD 2004 -2005

(10)

HOOFDSTUK 1

De opdracht

1.1 Aanleiding probleemstelling Onderzoeken

Het is reeds lang duidelijk dat Slachtofferhulp Haaglanden te weinig schoolgaande jongeren bereikt.

De laatste jaren is uit diverse onderzoeken, waaronder een onderzoeksrapport in 2001 van politie Haaglanden naar voren gekomen dat jongeren meer en meer in aanraking komen met geweldsdelicten en daar ook slachtoffer van kunnen zijn.2) Met name op scholen neemt dit zorgelijke vormen aan. In dit rapport staat tevens dat jongeren relatief vaak slachtoffer worden van diverse delicten en

verkeersongevallen. Hierbij moet men denken aan straatroof, mishandeling en/of bedreiging. Gebleken is dat een deel van deze jongeren dit soort zaken niet melden aan hun ouders, op school of aan de politie. Dit maakt het voor Slachtofferhulp lastig om het aantal daadwerkelijke slachtoffers in kaart te brengen en hen ook te bereiken.

In 2002 heeft R. Mosselman (HBO student en stagiaire bij Slachtofferhulp Nederland) met

medewerking van diverse stagiaires van bureau Slachtofferhulp een landelijk onderzoek verricht naar wat men binnen Slachtofferhulp doet aan hulpverlening voor jongeren tussen 12-18 jaar.3) Hiervoor hebben zij 20 vrijwilligers geïnterviewd, enkele coördinatoren, een beleidsmedewerker van

Slachtofferhulp Nederland en één van Slachtofferhulp Haaglanden. Hun voornaamste bevinding was de volgende: er wordt met betrekking tot jongerenhulpverlening niet uniform gewerkt. Dit blijkt uit de verscheidenheid van de antwoorden in de interviews.

In 2003 komt een onderzoeksrapport van Slachtofferhulp Haaglanden uit, waarin staat dat school- gaande jongeren onvoldoende kennis hebben van wat slachtoffer zijn inhoudt. Zij maken nauwelijks gebruik van het hulpaanbod dat Slachtofferhulp hen kan bieden. 4) Tevens komt in dit onderzoek naar voren dat het hulpaanbod onvoldoende aansluit bij deze doelgroep. Slachtofferhulp Haaglanden is van mening dat hierdoor kansen worden gemist en dat het herstelproces bij slachtofferschap van jongeren onnodig wordt verlengd. De hulp die Slachtofferhulp in huis heeft wordt onvoldoende ingezet en dus ook onvoldoende opgemerkt, waardoor leed langer duurt dan nodig is.

Knelpunten

De knelpunten in het hulpaanbod liggen op verschillende vlakken maar met name het kunnen bereiken van de jongere is een struikelblok. Men zou een slachtoffer altijd moeten vragen naar andere mogelijk betrokkenen, bijvoorbeeld kinderen. Tevens zou men dan ook naar de bereikbaarheid van dit kind moeten vragen. Zo kwam uit het onderzoek van Mosselman naar voren dat de vrijwilligers moeite hebben om de groep jonge slachtoffers te spreken te krijgen tijdens het spreekuur. De ene vrijwilliger probeert het een andere keer en de ander geeft het door aan het avondspreekuur. Vaak krijg je een 06- nummer, waardoor je de jongere soms treft op plaatsen waar ze niet vrijuit zullen of kunnen praten. De helft van de geïnterviewde vrijwilligers gaf aan zelden met jongerenhulpverlening te maken te hebben gehad. Het grootste deel van de ondervraagde medewerkers vond hulpverlening aan jongeren lastig.

Opvallend is dat maar een kwart van de interviewers doorvraagt om boven water te krijgen of de kinderen bij een inbraak of geweldsmisdrijf ook slachtoffer zijn geworden. De vrijwilligers zeiden ook terughoudendheid te betrachten, want wat moet je doen als je met het leed van een jongere

geconfronteerd wordt?

2) Politie Haaglanden. Regionaal beleidsplan. Den Haag 2001

3) Randy Mosselman. Eerstelijns opvang en begeleiding van kinderen door Slachtofferhulp. Utrecht 2002

4) T. Wichers e.a. Onderzoeksrapport hulpaanbod slachtoffers 12-18 jaar. Den Haag 2003

(11)

Kennisvergroting

In het onderzoek van Slachtofferhulp Haaglanden 2003 (zie vorige paragraaf) wordt geconcludeerd dat het hulpaanbod beter aangepast zou moeten worden voor de doelgroep jongeren. Bovendien zou de kennis van de vrijwilligers op het gebied van jongerenhulpverlening verbeterd moeten worden. In dit kader heeft men gebruik gemaakt van het scholingsaanbod dat binnen Slachtofferhulp Nederland is ontwikkeld. Alle vrijwilligers zijn in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan de basiscursus hulpverlening aan jongeren. Tevens heeft een deel van deze vrijwilligers de vervolgtraining “acute hulpverlening aan kinderen” gevolgd. Hiernaast is de regio Haaglanden begonnen met het ontwikkelen van een doorverwijsnetwerk voor jongeren.In dit kader zijn contacten met diverse verwijsinstanties, waaronder bureau Jeugdzorg, geïntensiveerd.

Jongeren

Tijdens een bijeenkomst van Slachtofferhulp over hulpverlening aan jongeren werd gezegd dat jongeren van 12 jaar en ouder een eigen manier hebben om negatieve gebeurtenissen te verwerken.5) In deze ambivalente periode worden zij ook nog geconfronteerd met enerzijds hun behoefte aan zelfstandigheid (alles zelf willen opknappen) en anderzijds hun behoefte aan bescherming. Onzeker- heid omtrent hun identiteit en het doel van het leven zijn normale vragen die bij deze levensfase horen.

Als jongeren geconfronteerd worden met ernstige situaties, zoals een verkeersongeval of de dood van een familielid, dan worden dit vaak nijpende vragen waar zij in eenzaamheid mee worstelen.

Weerstand om met volwassenen te communiceren is er al maar verdriet verergert dit vaak. Velen sluiten zich af en beginnen pas met rouwen of verwerken als zij rond de 20 jaar zijn. Het is belangrijk jongeren te laten weten dat zij ertoe doen. Emoties van jongeren kunnen zeer explosief zijn in

vergelijking met die van volwassenen. Ze gaan anders met gevoelens om. Ze reageren wel direct, maar kunnen zich moeilijk uiten in woorden

Jongeren voelen zich vaak geen slachtoffer terwijl ze wel weten wat goed en fout is. Zij willen geen hulp voor hun problemen, want ze willen het juist zelf oplossen. Wat zij vaak niet beseffen is het gegeven dat het ook hun eigen verantwoording is om bijvoorbeeld geweld te doen stoppen of de omgeving meer leefbaar te maken. Het feit dat ze vaak geen melding maken van geweld of de dingen die zij meemaken, draagt bij aan een onveilige maatschappij. De vraag die hier wordt opgeroepen is:

in hoeverre zijn jongeren zich hiervan bewust?

Slachtofferschap

Er zijn ook cijfers bekend over geweldszaken met betrekking tot jongeren. Hierover vertellen wij meer in hoofdstuk 5. In het kader van het landelijk beleid aangaande hulpverlening aan jongeren zijn er verschillende deelgebieden die onderzocht kunnen worden. Een belangrijk punt is dat bij iedere mutatie die bij Slachtofferhulp binnenkomt betreffende een misdaad, één of meerdere jongeren het slachtoffer kunnen zijn. Jongeren zijn namelijk vaak direct of indirect als slachtoffer betrokken bij zaken die vallen onder de doelgroep van Slachtofferhulp. Bij ongeveer 1 op de 7 zaken (14%), is een slachtoffer betrokken jonger dan 18 jaar. Ruim 40% hiervan werd geconfronteerd met een gewelds- delict en 15% met een zedendelict. Ruim 30% van de jongeren was slachtoffer van een verkeers- ongeval. Schokkende gebeurtenissen hebben vaak geleid tot ontreddering en desoriëntatie. Van de hulpverlening die aan deze groep geboden werd, maakten de jongeren nauwelijks gebruik. Uit

onderzoek weten we nu dat jongeren in de leeftijdscategorie van 12 -18 jaar meer behoefte hebben aan zelfredzaamheid en het liefst op eigen benen willen staan. Zij zullen niet zo snel bij instanties

aankloppen om hulp te vragen.

Tussen wal en schip

Jongeren zijn zich vaak niet bewust dat een goed verwerkingsproces het dagelijks functioneren kan verbeteren en dat het bij kan dragen aan een sneller herstel. Zij zijn vaak individualistisch ingesteld en denken dat het niet gepast is hulp te vragen. Lange tijd is ontkend dat kinderen traumatische reacties konden hebben (binnendringende beelden, nachtmerries).

5) T. Wichers e.a. Onderzoeksrapport hulpaanbod slachtoffers 12-18 jaar. Den Haag 2003

(12)

Uit onderzoek van de Amerikaanse kinderpsychiater L.C. Terr 6) is gebleken dat ook bij kinderen en adolescenten expliciete psycho-traumatische reacties kunnen voorkomen. Veranderende inzichten en professionalisering laten zien dat deze groep adolescenten tussen wal en schip dreigde te raken. Het zijn kwetsbare jongeren die zich veelal los proberen te maken van hun ouders. Een schokkende gebeurtenis maakt dat zij de zorg van de ouders nog meer nodig hebben. Het maakt het functioneren en hun positie meer complex en kwetsbaar, zowel bij leeftijdsgenoten als in hun gezin. Voorkomende klachten kunnen zijn misselijkheid, vermoeidheid, eenzaamheid, eetstoornissen, prikkelbaarheid, nachtmerries. Het is ook niet ondenkbaar dat jongeren hun toevlucht zoeken in drank en/of drugs en dat zij conflictgedrag tonen op school of in hun omgeving.

Behoefteonderzoek

Vanuit het voorgaande komen we bij de keuze van ons onderzoek. Het Landelijk Bureau Slachtoffer- hulp kreeg zowel landelijke als regionale signalen over de moeilijk te benaderen en begeleiden groep van 12 tot 18-jarigen. Slachtofferhulp Haaglanden was al geruime tijd bezig een manier te vinden om de jongeren beter te helpen. Dit was de aanleiding om in Haaglanden een onderzoek te starten onder de noemer: “Jongeren in relatie tot scholen” en besloten werd om de jongeren via scholen te benaderen. De vraag hierbij was: “ In hoeverre is Slachtofferhulp bereikbaar voor jongeren?”. Deze vraag zou dan ook de basis gaan vormen voor onze opdracht. Er zou een behoefteonderzoek gestart worden om te kijken of de jongeren zelf ook behoefte hebben aan hulp van Slachtofferhulp.

Verantwoording

Het mag nu duidelijk zijn dat wij ons onderzoek gericht hebben op schoolgaande jongeren in de leeftijdscategorie 12 -18 jaar, die slachtoffer zijn geworden van bijvoorbeeld een misdrijf of verkeersongeval. In overleg met Slachtofferhulp Haaglanden hebben wij eerst besloten brugklassers (1ste jaar voortgezet onderwijs) te benaderen om daarna de bevindingen uit te werken in een

onderzoeksrapport. Met de opdrachtgever, in de persoon van de heer Frans de Ruiter, Regiodirecteur van Slachtofferhulp Haaglanden, is later afgesproken dat wellicht een onderzoek bij de 3e en 4e klas ook zinvol zou kunnen zijn. Hierop hebben wij besloten deze groep jongeren ook te benaderen.

We waren bewust van het feit dat de genoemde doelgroep moeilijk te benaderen zou zijn. De personen uit deze groep maken een ontwikkelingsfase door waarin de eigen identiteit vorm krijgt. Dit gaat gepaard met gevoelens van onzekerheid en behoefte aan onafhankelijkheid. Toch is het belangrijk om dit soort jongeren te bereiken omdat ze een ontwikkeling doormaken waarbij ze extra kwetsbaar kunnen zijn voor alles wat met schokkende gebeurtenissen te maken heeft. Het mag bekend zijn dat jongeren het best benaderd kunnen worden door iemand die de taal van de jongeren spreekt en begrip heeft voor de cultuur waarin zij opgroeien. Belangrijk hierin is dat jongeren weten dat zij anoniem een beroep op Slachtofferhulp mogen en kunnen doen en dat alles wat besproken wordt betreffende hun hulpvraag vertrouwelijk is en vertrouwelijk blijft (privacyprotocol).

Datavergaring (selectie en steekproef)

Na overleg hebben wij besloten de enquête als instrument van onderzoek te gebruiken omdat wij op een snelle manier van een grote groep jongeren wilden weten in hoeverre zij bekend zijn met Slachtofferhulp. Hierop zullen wij in paragraaf 1.4 (onderzoeksontwerp) nader ingaan. Wij hebben gekozen voor een inventariserend of diagnostisch onderzoek, met als subtype het behoefteonderzoek.

Ook dit zullen wij in paragraaf 1.4 nader toelichten.

Voor de uitvoering van ons onderzoek binnen de regio Haaglanden hebben we een aantal scholen gekozen op basis van toeval -en/of kansberekening (populatie). Alle scholen binnen de regio hadden een gelijke kans om geselecteerd te worden. Essentieel hierbij was, dat bij de keuze geen voorkeur mocht meespelen. De steekproef was dus aselect.

6) L.C. Terr, “Children of Chowchilla: a study of psychic trauma, Psychoanalytic Study of the Child ”, New York 1979

(13)

We wilden een goede, verantwoorde selectie maken en streven naar de volgende met elkaar verband houdende zaken:

- die personen te selecteren waarvan we verwachten dat ze veel informatie kunnen geven voor de beantwoording van onze vraagstelling;

- die personen te selecteren waarvan we verwachten dat ze informatie kunnen geven met voldoende garanties inzake representativiteit van de informatie c.q. resultaten.

We hebben gekozen voor een aselecte steekproef, daar dit tot een beter resultaat kan leiden m.b.t.

representativiteit en de reikwijdte van de resultaten.

1.2 Doelstelling en probleemdefiniëring Doelstelling

De doelstelling van ons onderzoek had betrekking op een aantal zaken waarover wij kennis en inzicht wilden krijgen, te weten:

in hoeverre jongeren met de organisatie bekend zijn en in hoeverre jongeren op de hoogte zijn van de werkzaamheden van Slachtofferhulp;

in hoeverre jongeren hulp zoeken als een probleemsituatie zich voordoet of als jongeren zich onveilig voelen;

op welke wijze de behoefte van jongeren aan hulp bij een schokkende gebeurtenis in concrete zaken omgezet kan worden, met als doel dat deze hulp op de jongeren een positief effect heeft en de mogelijkheden tot herstel kan vergroten.

Verder was het de bedoeling dat de vrijwilligers van Slachtofferhulp in de toekomst beter zouden handelen voor wat betreft de hulp aan jongeren. Wanneer na het onderzoek de bovenstaande kennis zou zijn vergaard, zouden wij een bijdrage kunnen leveren aan het aanpassen en verbeteren van de huidige werkwijze van Slachtofferhulp aan jongeren. Het was de bedoeling, dat wij na het onderzoek zouden weten in hoeverre jongeren zich bewust zijn van wat slachtofferschap inhoudt. Slachtofferhulp heeft immers de intentie jongeren in de leeftijdscategorie 12 -18 jaar beter te kunnen bereiken.

Slachtofferhulp biedt een actief hulpaanbod aan; door laagdrempelig te werken zouden de vrijwilligers jongeren beter moeten kunnen bereiken. Jongeren zouden hun verhaal kwijt kunnen aan een

vrijwilliger als het gaat om slachtofferschap. Dit zou kunnen leiden tot een betere verwerking en een sneller herstel. Als jongeren de weg naar Slachtofferhulp weten te vinden, kan het hulpaanbod beter afgestemd worden en kan Slachtofferhulp meer adequate, efficiënte en meer effectieve hulp leveren.

Het voornaamste doel was de schoolgaande jongeren bewust te laten worden van wat ‘slachtoffer zijn’

betekent maar eerst moesten wij onderzoeken hoe dit bewustwordingsproces op gang gebracht kon worden. Na de analyse, voortkomend uit de uitkomsten van de enquête onder schoolgaande jongeren, konden uiteindelijk conclusies worden getrokken en daaropvolgend hebben wij aanbevelingen gedaan.

Operationalisering van de doelstelling

Op grond van het bovenstaande vroegen wij ons af: zijn jongeren überhaupt wel op de hoogte van het feit dat Slachtofferhulp bestaat en dat er voor hen hulp is wanneer zij een schokkende gebeurtenis hebben meegemaakt? Uit hoofde van deze vraagstelling hebben wij uiteindelijk een probleemstelling gedestilleerd met een hoofdvraag en een zestal deelvragen.

Hoofdvraag

Op welke wijze kan bereikt worden dat schoolgaande jongeren, indien zij een hulpvraag hebben die binnen de doelstelling van Slachtofferhulp valt, die hulpvraag ook bij Slachtofferhulp neerleggen?

(14)

Deelvragen

Om een antwoord op deze hoofdvraag te krijgen zijn een aantal aanvullende vragen noodzakelijk. De hierna genoemde zes deelvragen hebben een specificerend en explorerend karakter:

1. Hoe is het op dit moment gesteld met de bekendheid van Slachtofferhulp bij jongeren?

2. Hoe gaan jongeren om met het slachtofferschap?

3. In hoeverre hebben jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar behoefte aan Slachtofferhulp bij de verwerking van traumatische gebeurtenissen?

4. Zijn schoolgaande jongeren op de hoogte van de effecten van slachtofferschap?

5. In hoeverre speelt de ontwikkelingsfase waarin jongeren zich bevinden een rol met betrekking tot hun moreel besef?

6. Op welke wijze kan Slachtofferhulp jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar het beste benaderen/bereiken?

Een aantal vragen uit de enquête sloot aan bij de bovenstaande deelvragen. De antwoorden van de jongeren hebben ertoe bij gedragen dat wij aan het eind van ons onderzoek een antwoord hebben kunnen formuleren op de deelvragen.

Deelvraag 1 sluit aan bij de vragen 4, 5, 16, 17, 19, 20 en 21 uit de enquête (Bijlage 1) en zou ons meer zicht moeten geven op de bekendheid van Slachtofferhulp onder jongeren.

Deelvraag 2 sluit aan bij de vragen 4, 5, 8, 11, 12 en 13 uit de enquête. Het was in het belang van ons onderzoek een beeld te krijgen van de manier waarop jongeren over slachtofferschap denken. Door middel van deze vragen hebben wij getracht hierover informatie van de jongeren te krijgen.

De vragen 8, 12, 13, 14, 15, 16, 17 en 19 uit de enquête hebben betrekking op deelvraag 3. Na het bestuderen van de resultaten van de enquête zouden wij wellicht kunnen opmaken of jongeren behoefte hebben aan hulp na een traumatische gebeurtenis.

Deelvraag 4 heeft betrekking op de vragen 10, 11, 12, 13, 16 en 17 uit de enquête. Wij hopen aan de hand van de antwoorden op deze vragen te kunnen ontdekken of jongeren de effecten van

slachtofferschap enigszins kennen.

De vragen 11 en 12 uit de enquête kunnen voor ons wellicht een antwoord geven op deelvraag 5.

Deelvraag 5 richt zich op het moreel besef van jongeren. De vragen 11 en 12 uit de enquête sluiten hier goed op aan.

Deelvraag 6 zullen wij trachten te beantwoorden naar aanleiding van de antwoorden die de jongeren geven op vraag 23 uit de enquête.

De beantwoording van de op de vorige pagina genoemde hoofdvraag, c.q. deelvragen vloeit voort uit het empirisch (feitelijk) onderzoek hetgeen beschreven staat in paragraaf 8.3 en zal worden

onderbouwd (referentie) vanuit een door ons in paragraaf 1.3 opgesteld theoretisch kader waarbij wij ook gebruik zullen maken van de theorie van de ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget.

Wij zullen in paragraaf 1.4. het onderzoeksontwerp nog nader toelichten en verantwoorden.

(15)

1.3 Theoretisch kader en visie Uitgangspunten

Jongeren op school raken als slachtoffer regelmatig betrokken bij geweldzaken. Dit gegeven betekent dat zij onder de doelgroep van Slachtofferhulp vallen. Zij kunnen op school beroofd worden van hun spullen, worden geslagen, betrokken raken bij een ongeval of bij welke vorm van geweld dan ook. Uit de media is op te maken dat hier genoeg voorbeelden van zijn. Het is echter de vraag of jongeren op dat moment weten dat zij slachtoffer zijn. Zijn zij zich dit wel bewust en hoe gaan ze er mee om?

Beseffen de daders (ook vaak jongeren) wel wat zij iemand aandoen, als ze een ander kind beroven of slaan? Weten zij wel dat er van hen moreel gedrag wordt verwacht? (Gedrag dat in overeenstemming is met de sociale omgangsregels).

Visie

In het derde jaar van onze opleiding werden enkele lessen van psychologie besteed aan de

ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget. Wij hebben deze lessen alle drie zeer geboeid gevolgd en wij zijn van mening dat Piaget veel interessante dingen heeft gezegd over de ontwikkeling van het kind en de ontwikkeling van het moreel besef. Daarom zullen wij enkele van zijn standpunten benoemen in ons rapport. Wij vinden dit zinvol voor het krijgen van een totaalbeeld van de ontwikkeling van het denken van jongeren. Moreel besef bij mensen kan in grote mate verschillen, afhankelijk van de situatie. Het heeft ons inziens ook zeer zeker te maken met socialisatie. Er zijn nog veel meer zaken die van invloed kunnen zijn op kinderen en op hun moreel besef. Denk hierbij aan computerspelletjes, televisie of bijvoorbeeld een veranderend gezinspatroon. Deze onderwerpen zullen in dit onderzoeks- verslag aan de orde komen in hoofdstuk 6, waar wij aan de hand van theoretische noties een

toelichting geven op de manier waarop jongeren het moreel besef ontwikkelen.

In hoofdstuk 7 zullen wij de invloed van de informatiemaatschappij op jongeren toelichten. In hoofdstuk 6 wordt het een en ander uiteengezet over geweld, de toename er van en de manier waarop jongeren daar mee omgaan. In vraag 11 van de enquête hebben wij de jongeren ook rechtstreeks gevraagd of zij anderen wel eens slaan. Wij hebben getracht uit de antwoorden van de jongeren informatie te krijgen over hun gedachten over geweld. Het is voor ons onderzoek van belang te weten of jongeren het normaal vinden elkaar te slaan, hetgeen toch een vorm van een geweld is. Als zij hier nonchalant mee omgaan, maken zij dus ook slachtoffers zonder zich dit misschien bewust te zijn.

Geweld op scholen is al jaren een ‘hot item’ en wij zien dit terug in de Tweede Kamer waar met regelmaat over het onderwerp veiligheid in het onderwijs wordt gedebatteerd. Recente gebeurtenissen (o.a. het Terra College) hebben aanleiding gegeven om dit onderwerp ook zeer zeker niet te laten liggen. Het geweld in de samenleving neemt nu eenmaal toe en is helaas ook op scholen zichtbaar.

Wij als studenten van de opleiding MWD zijn van mening dat dit gezien moet worden als een maatschappelijk probleem. Het is niet zo dat op alle scholen veel geweld voorkomt, maar wel is het bekend dat in achterstandswijken en op scholen waar opvoedingsmoeilijkheden voorkomen dit probleem frequenter voorkomt. Deze moeilijkheden kunnen er bijvoorbeeld zijn door een sociale achterstand van de ouders. In het geval van ons onderzoek gaat het er ons om bij te dragen aan een verbetering van de hulpverlening aan jongeren. Van belang is dus voor ons te weten wat de kinderen er eigenlijk zelf van vinden, want het gaat uiteindelijk om hen. Wanneer vindt een jongere dat iets fout is? Hebben de jongeren tussen de 12-18 jaar inderdaad een goed ontwikkeld moreel besef? Zij kunnen op school worden geconfronteerd met geweld en wij willen van hen weten hoe zij daar over denken en hoe zij ermee om gaan. Begeleiding aan jongeren op scholen door o.a. Slachtofferhulp zou kunnen bijdragen aan een verbetering van geweldsituaties op scholen. Het kan immers gebeuren dat zowel daders als slachtoffers bij elkaar op school zitten.

(16)

Theorie

Jean Piaget (1896-1980) heeft zich beziggehouden met de ontwikkelingspsychologie. Zijn theorie geeft een beschrijving van de manier waarop het menselijke denken zich ontwikkelt. Hij heeft zich geconcentreerd op de manier waarop mensen dat spontaan en zelf doen. De theorie van Jean Piaget vertelt ons veel over het denken van kinderen. 7) Deze Zwitserse wetenschapper en filosoof heeft zich als één van de eersten hierin verdiept. De afgelopen 30 jaar hebben de beschrijvingen van Piaget nog altijd een mijlpaal gevormd in de ontwikkelingspsychologie hoewel ze ook wel in twijfel getrokken zijn. Piaget bekeek de ontwikkelingspsychologie vooral vanuit de cognitieve invalshoek. Er wordt hierbij veel gekeken naar de denkpatronen van een persoon.

De theorie van Piaget kan ons kan helpen bij ons onderzoek naar de bewustwording van kinderen.

Piaget was van mening dat kinderen ideeën over hun wereld maakten terwijl ze hun fysische en sociale omgeving aan het verkennen waren. Piaget heeft zich hierin verdiept om te kunnen begrijpen hoe deze ideeën zich dan ontwikkelden vanuit de praktische actiegerichte gedragingen van een jong kind, tot het peinzende logische denken van een volwassene. Piaget maakte een systematische beschrijving van de manier waarop de regels en de inhoud van het denken veranderen tijdens de kindertijd. Zijn theorie splitst de cognitieve ontwikkeling op in vier brede perioden, te weten het:

1. Sensormotorisch stadium (0-2 jaar)

Kinderen van deze leeftijd ontdekken relaties tussen hun percepties en hun acties (motorisch gedrag).

Tijdens het eerste jaar leren kinderen een verband te leggen tussen wat ze doen en de effecten op de mensen en de dingen rondom hen.

2. Preoperationeel stadium (2-7 jaar)

Het denken van kinderen verandert behoorlijk tijdens de kleutertijd en de eerste jaren op school. Deze periode vormt de brug tussen de kinderlijke sensorimotorische acties en het logische denken van de latere kindertijd. Peuters zijn vooral bezig met exploratie en spel. Kleuters proberen relaties tussen gebeurtenissen te verklaren en te controleren en ook fenomenen die ze ontdekken te classificeren.

3. Concreet-operationeel stadium (7-11 jaar)

Kinderen ontwikkelen in de eerste schooljaren systematische mentale regels (operaties) die flexibel toegepast kunnen worden op diverse problemen.. Het denken wordt toegepast op concrete, niet- abstracte problemen. De mentale regels helpen de kinderen om perceptuele beperkingen te overstijgen bij de oplossing van problemen. Zij beginnen te begrijpen dat regels omgekeerd kunnen worden.

4. Formeel-operationeel stadium (vanaf 11 jaar)

Tijdens dit stadium verwerven adolescenten de capaciteit om abstracte problemen op te lossen via logische operaties. Ze kunnen logische besluiten trekken en hypothesen toetsen om tot correcte antwoorden te komen. Het redeneren is niet langer beperkt tot fysisch aanwezige problemen, maar kan ook functioneren door middel van deductie en hypothesetoetsing.

De jongeren op wie wij ons onderzoek hebben gericht bevinden zich in dit formeel-operationele stadium. Wanneer krijgt een kind gevoel voor moraliteit en kan het goed en fout van elkaar onder- scheiden? Piaget heeft het nodige gezegd over het moreel besef bij kinderen. Moreel besef refereert aan ideeën die kinderen hebben over de moraliteit van hun eigen gedrag, de manier waarop ze het gedrag van anderen waarnemen en hun bedrevenheid of geneigdheid om regels te volgen. Volgens Piaget zullen kinderen van rond de 8 jaar hun aandacht meer richten op de gevolgen en bedenken dat het erger is om 10 borden te breken dan 1 bordje. Pas als een kind rond de 12 jaar is begint het rekening te houden met intenties. Het beoordeelt schuld en straf op grond van motivaties. Piaget stelde, dat bijvoorbeeld opvoeding en ervaring het formeel-operationeel denken voor specifieke onderwerpen bevordert. De theorie van Piaget vertelt ons ondanks de kritiek, dat veel kinderen uit verschillende culturen een verfijnder moreel besef ontwikkelen naarmate ze groeien.

7) Zie voor een samenvatting van Piaget’s opvattingen: Roediger, H.L. Psychologie (Een inleiding), m.n. hoofdstuk 9 en 10. Gent:

Academia Press 2001

(17)

1.4 Onderzoeksontwerp

In paragraaf 1.2 hebben wij achtereenvolgens de doelstelling en de centrale vraagstelling van ons onderzoek geformuleerd en de hieruit afgeleide deelvragen. Daarbij gaven wij al aan dat we een enquête onder schoolgaande jongeren zouden gaan uitvoeren om aldus antwoorden te krijgen op deze vraagstelling(en). Voorafgaand hebben wij keuzes gemaakt met betrekking tot de volgende

onderwerpen en/of stappen. Deze keuzes lichten wij hieronder verder toe. Ze hebben betrekking op de volgende thema’s:

- onderzoekstype;

- datavergaringstechniek;

- doelgroep;

- tijdsbestek;

- toetscriteria.

Onderzoekstype

Het onderzoek dat wij verricht hebben was een inventariserend of diagnostisch onderzoek, met als subtype het behoefteonderzoek. We hebben gekozen voor een behoefteonderzoek omdat dit wat specifieker van karakter is; het richt zich met name op behoeften, een speciaal soort inventariserend onderzoek dus. Tevens was ons onderzoek kwalitatief. De probleemstelling gaf aan dat we het gevoel van de jongeren wilden onderzoeken. Wij hebben getracht de subjectieve beleving in kaart te brengen door bovengenoemd onderzoek.

Essentieel bij een behoefteonderzoek is het inventariseren of bepalen van het verschil tussen een bestaande situatie en een gewenste situatie, de kloof tussen wat is en wat zou moeten zijn, het verschil tussen huidige en toekomstige (gewenste) situaties, processen, gedragingen of resultaten. Dit betekent dat de volgende drie elementen altijd een rol spelen:

• hoe de huidige, actuele situatie er uit ziet en eventueel hoe op dit moment in de desbetreffende behoefte wordt voorzien;

• het gemis, het tekort, de nood inzake de huidige situatie;

• de gewenste, toekomstige, bevredigende situatie.

Het onderzoek omvatte het in beeld brengen, het inventariseren, beschrijven en analyseren van problemen in de uitgangsituatie. De situatie, weinig jongeren die een beroep doen op slachtofferhulp, was een voorwerp van onderzoek.Er was behoefte om te weten te komen hoe deze situatie in elkaar zit of wat er aan gedaan zou kunnen worden. Kenmerken van dit onderzoek zijn:

• het product dat nagestreefd wordt is een inventarisatie en analyse van het probleem;

• de functie van het onderzoek was in ons geval, het doen van aanbevelingen voor het handelen om zo de jongeren en de vrijwilligers aan het denken te zetten;

• onderzoeksproducten zullen na het onderzoek in de praktijk opgenomen worden.

Datavergaringstechniek

Voorafgaand aan het onderzoek werden gesprekken gehouden met de teamleider en de Regiodirecteur van Slachtofferhulp om een inventarisatie te doen over de behoefte aan, interesse in en de mogelijk- heid tot het uitvoeren van dit onderzoek. Ook werden tips gevraagd over de mogelijke richting van het onderzoek en de geschikte literatuur. Wij hebben vervolgens de literatuur bestudeerd en gebruik gemaakt van mediabronnen (internet, krantenartikelen, vakliteratuur etc.). Gezien het feit dat je behoeften van mensen uit verschillende bronnen of informatiedragers kunt halen, wilden wij die informatie op twee manieren verkrijgen: zowel via de directe als indirecte informatiebronnen.

(18)

Om de vraagstelling en de deelvragen te kunnen beantwoorden hebben wij gekozen voor het houden van een enquête onder de jongeren. Op deze manier werden data verzameld door middel van vragen- lijsten (ingevuld door onze doelgroep). Doordat we de vragen aan de betrokken groep stelden, kunnen we spreken van een directe informatiebron. Tevens werden data verzameld door middel van

interviews met sleutelfiguren zoals de docenten en de directeur van de school. Hierbij werd dus een indirecte informatiebron geraadpleegd.

We hebben aldus gekozen voor een half gestructureerde vragenlijst (Bijlage 1), de enquête. De vragen die aan de jongeren werden voorgelegd zijn precies geformuleerd. De volgorde van de vragenlijst lag reeds vast en het betrof een systematische vorm van ondervraging. De reden waarom we voor deze vragenlijst hebben gekozen is dat wij binnen een kort tijdsbestek van een vrij grote groep jongeren wilden weten in hoeverre zij bekend zijn met Slachtofferhulp.

De opstelling van de vragenlijst was als volgt:

Deel A: algemene vragen;

Deel B: introductie Slachtofferhulp;

Deel C: school;

Deel D: bijdrage van Slachtofferhulp op scholen;

Deel E: Slachtofferhulp en jongeren.

De vragenlijst is naar onze mening logisch opgesteld voor de jongeren. In genoemde lijst zijn de onderzoeksvraagstelling en het doel van het onderzoek verwerkt. Bij het opstellen van de vragenlijst voor de jongeren hebben wij onze vraagstelling omgezet in concrete vragen. Verder is de vraagstelling sturend en richtinggevend geweest voor het onderzoek.

Wij hebben ieder vier scholen bezocht en de enquêtelijsten werden door alle drie de onderzoekers zelf uitgedeeld in de brugklassen en de 3e/4e klassen. De jongeren werden eerst door een docent van de school benaderd zodat zij wisten dat er een enquête zou komen. Ook hebben wij een brief uitgedeeld voor de ouders met informatie over ons onderzoek (Bijlage 2). Tijdens een korte introductie aan de klas hebben wij uitgelegd waar Slachtofferhulp Haaglanden voor staat en wat een schokkende gebeurtenis inhoudt. Daarna werden de leerlingen in de gelegenheid gesteld om de vragenlijst in te vullen. Dit vond veelal plaats tijdens de mentorles of de les van levensbeschouwing of verzorging. Het invullen van de lijst duurde ongeveer 20-30 minuten. We hebben er bewust voor gekozen de jongeren zelf de enquêtelijst in te laten vullen. Voor een persoonlijk interview zouden wij namelijk eerst toestemming van de ouders nodig hebben gehad. De achterliggende gedachte voor deze optie was de respons zo hoog mogelijk te houden, waardoor we een meer zuiver beeld zouden krijgen.

Doelgroep

De doelgroep voor de enquêtes was jongeren van 12 tot 18 jaar. Deze jongeren waren schoolgaand in de regio Haaglanden. Gekozen is om het onderzoek op 12 middelbare scholen en 2 speciale scholen te richten (Bijlage 4). Er werden enquêtes gehouden onder 437 jongeren, 2 klassen per school.

Tijdsbestek

Voor dit onderzoek hebben wij in totaal 8,5 maand de tijd gehad. Daarvan werden 2 maanden besteed aan het vooronderzoek, besprekingen en het concept; 2 maanden werden besteed aan bezoeken aan de scholen en het laten invullen van de vragenlijsten; 2 maanden aan informatieverwerking en 2,5 maand aan het schrijven van het onderzoek (zie Bijlage 3).

Toetscriteria

Ons product (onderzoeksrapport) zal de volgende kenmerken bevatten die derhalve als toetscriteria kunnen worden aangemerkt:

- relevantie voor alle betrokken partijen (productafstemming);

- helderheid (taalgebruik, lay-out, vormgeving, presentatie);

- bruikbaarheid (haalbaarheid en toepasbaarheid);

- betrouwbaarheid (gedegen/grondig en zuiver van opzet).

(19)

1.5 Beheersaspecten

Er zijn 7 beheersaspecten die een rol kunnen spelen bij projectmatig werken in een organisatie. De aspecten die bij ons onderzoek aan de orde zijn gekomen, zullen wij hieronder uitwerken.

Geld

Er moest sprake zijn van een goede budgettaire aanpak, anders zouden daar problemen over kunnen ontstaan. Met de Regiodirecteur van Slachtofferhulp Haaglanden werd afgesproken dat reiskosten gedeclareerd mochten worden. Het werken aan het onderzoek werd zoveel mogelijk in eigen tijd gedaan. Uiteraard hebben wij aan het onderzoek mogen werken op de werkplek die wij hebben bij Slachtofferhulp mits deze plek op dat tijdstip niet door een andere medewerker werd bezet. Tevens hebben wij gebruik gemaakt van het faxapparaat, kopieerapparaat, etc.

Organisatie

De organisatie van het hele onderzoek moest van tevoren goed afgesproken zijn. De opdracht is ons gegeven door de Regiodirecteur Slachtofferhulp Haaglanden, de heer Frans de Ruiter. Na een paar gesprekken met hem en onze werkgroep, heeft de opdracht vorm gekregen. De besluitvorming lag bij dhr.de Ruiter maar de praktijkbegeleiding werd uitgevoerd door een teamleider, mevrouw Mieke Schendstok-van Bruggen. Wij hebben als HBO-werkgroep samengewerkt met een andere

onderzoeksgroep die zich richtte op de schoolleiding. Deze groep bestond uit een aantal vrijwilligers en een andere teamleider, Sjanie Lamens. Deze werkgroep heeft aan de schoolleiding tevens gevraagd of onze werkgroep de leerlingen mocht enquêteren.

De organisatie in ons eigen groepje was als volgt:

• in het begin zijn we voornamelijk bezig geweest met het vergaren van informatie op diverse manieren en op diverse plaatsen;

• er zijn afspraken gemaakt met de scholen (door andere werkgroep);

• er zijn afspraken gemaakt met de betreffende docenten;

• wij hebben ieder 4 scholen bezocht, een introductie gehouden in de klas en de vragenlijsten uitgedeeld. In totaal kwam dit op 8 klassen per persoon;

• vervolgens moesten we de lijsten analyseren, conclusies trekken, een antwoord op onze hoofd–en deelvragen formuleren, aanbevelingen maken;

• hierbij heeft ieder van ons verschillende onderdelen op zich genomen, maar alles ging steeds in onderling overleg;

• met Mieke, onze begeleider op de werkplek, hebben wij diverse gesprekken gevoerd;

• onze docentenbegeleider was Gerard Nijhuis; met hem hebben wij diverse gesprekken gehad.

Verder hebben wij los van de zaken hierboven omschreven, een specifieke taakverdeling aangehouden:

• Allen: streven naar een evenredige productiecapaciteit;

• Vicky: literatuur verzamelen, lezen en op bruikbaarheid toetsen;

• Nico: vormgeving lay-out en powerpointpresentatie;

• Lilian: teamleider/redacteur, taalcorrector en contactpersoon/aanspreekpunt naar derden.

Tijdsaspect

Aan het begin van het project was het moeilijk precies te bepalen wat we wanneer moesten doen. Als richtlijn hadden wij het onderstaande in gedachten, in de praktijk is het een maand later geworden:

• informatie verzamelen voor het startdocument sep./okt. 2004;

• informatie verzamelen door middel van het uitdelen van vragenlijsten op scholen in okt./nov.;

• informatie analyseren, conclusies trekken, aanbevelingen maken in december/januari 2005;

• het vormgeven aan het onderzoeksverslag in februari;

• het schrijven van de conclusies en aanbevelingen in maart;

• alles definitief afronden eind april/begin mei;

• taakverdeling voorbereiding presentatie in mei 2005.

(20)

Informatie

Informatie is belangrijk want goede informatievoorziening en communicatie kan cruciaal zijn bij een project of onderzoek. In het geval van ons onderzoek ging het vooral om het bestuderen van de literatuur, het verzamelen van documentatie via internet, het lezen van vakliteratuur en het laten invullen van vragenlijsten.

Kwaliteit

Wij zijn van mening dat wij bij Slachtofferhulp werken met vakmensen die kennis in huis hebben.

Wij hebben getracht door middel van het maken van een stappenplan en het gebruiken van al onze kennis, uit te komen op een gedegen onderzoek. Om de betrouwbaarheid en validiteit van ons onderzoek veilig te stellen hebben wij gebruik gemaakt van meerdere databronnen.

Arbo-wetten

Wij hebben de scholieren eerst goed ingelicht over wat wij wilden doen. Zij mochten de lijsten invullen op een rustige, veilige plek zodat zij zich in ieder geval op hun gemak zouden voelen. Er mocht geen sprake zijn van invloeden vanuit de omgeving derhalve was er toezicht tijdens het invullen van de vragenlijsten. Vooraf werd met de schoolleiding afgesproken tijdens welke les dit plaats zou vinden en welke ruimte er voor ons gereserveerd zou worden.

Faciliteiten

De faciliteiten die wij nodig hadden voor ons onderzoek waren zoals verwacht: telefoon, fax, computer, printer, internet, taperecorder, werkruimte en apparatuur die nodig is voor de presentatie.

Wij zijn allen in het bezit van telefoon, computer met internet en een printer en wij hebben thuis een plek om te werken. Bij Slachtofferhulp hebben wij een werkplek die echter niet altijd beschikbaar is.

Hierover hebben we met eigen collegae afspraken moeten maken.

1.6 Hoofdstukindeling

Om een overzichtelijk rapport aan te kunnen bieden delen wij dit verslag in in een aantal

hoofdstukken. Hierin komen enerzijds de uitkomsten van het theoretisch onderzoek naar voren en anderzijds lichten wij de uitkomsten van ons empirisch onderzoek toe. Wij hebben een uitgebreide literatuurverkenning gedaan omdat wij het noodzakelijk achtten goed op de hoogte te zijn van de meest belangrijke zaken die met onze doelgroep te maken hebben.

Hoofdstuk 2

Dit hoofdstuk gaat over Slachtofferhulp en schoolgaande jongeren. Wij geven informatie over slachtoffers, de schokkende gebeurtenis en wat de gevolgen kunnen zijn van een misdrijf of verkeersongeval. Ook wordt ingegaan op het feit dat jongeren vaak niet beseffen dat zij slachtoffer zijn. Op die manier willen wij aantonen dat het belangrijk kan zijn dat er meer samenwerking tussen Slachtofferhulp en scholen komt.

Hoofdstuk 3

In dit stuk lichten wij het onderwerp opgroeiende jongeren en slachtofferschap toe. Wij benoemen de maatschappelijke opvatting die in onze samenleving heerst omtrent slachtofferschap, de psychosociale gevolgen die kunnen optreden na een schokkende gebeurtenis en de manier waarop een slachtoffer dit zou kunnen verwerken. Wij willen aantonen dat jongeren in ontwikkeling problemen kunnen hebben bij het verwerken hiervan. Ook gaan wij dieper in op de gevolgen van een nare gebeurtenis.

(21)

Hoofdstuk 4

Wij geven hier de ontwikkeling van jongeren weer. Deze ontwikkeling kan op verschillende manieren verlopen. Niet iedere jongere is hetzelfde en de puberteit, de adolescentie en de identiteitsontplooiing verlopen bij ieder mens anders. Ook de gevolgen van een schokkende gebeurtenis kunnen bij iedere jongere verschillend zijn. Wij vinden het belangrijk deze zaken toe te lichten omdat ons onderzoek zich op jongeren richt en het goed is op de hoogte te zijn van de fases waarin een jongere zich kan bevinden op het moment dat hij een schokkende gebeurtenis meemaakt.

Hoofdstuk 5

In dit hoofdstuk geven wij een toelichting op jongeren en geweld. Er zijn sociologische verklaringen en psychologische verklaringen van geweld. Ook is er een toename van geweld onder jongeren. Wij willen dit in dit hoofdstuk nader toelichten, omdat jongeren hier op school ook mee geconfronteerd worden. Het is belangrijk voor ons onderzoek te weten hoe zij met geweld omgaan.

Hoofdstuk 6

Hoofdstuk 6 gaat over jongeren en hun moreel besef. Wij willen hier aantonen dat jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar best weten wat goed of fout is. Het is voor ons onderzoek van belang hier meer over te weten. Er zijn namelijk veel jonge slachtoffers, maar ook veel jonge daders.

Hoofdstuk 7

Dit hoofdstuk handelt over schoolgaande jongeren. Wij willen de lezer op de hoogte brengen van de bezigheden van jongeren in onze informatiemaatschappij. Computers, mobiele telefoons en internet maken een belangrijk deel uit van hun leven.

Hoofdstuk 8

In dit hoofdstuk treft u de grafieken aan die gemaakt zijn aan de hand van de uitkomsten van de enquête. De enquête bestond uit 23 vragen. De grafieken zijn voorzien van opmerkingen en een toelichting op de uitkomsten.

Hoofdstuk 9

In dit hoofdstuk geven wij per deelvraag onze conclusies weer aan de hand van een analyse. Daarna geven wij antwoord op de centrale vraagstelling van ons onderzoek. Daaropvolgend treft u de aanbevelingen aan die wij aan Slachtofferhulp Haaglanden doen. Tevens benoemen wij de voors –en tegens en geven wij onze eigen mening. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk zullen wij aangeven of de doelstelling bereikt is.

Hoofdstuk 10

Dit stuk is het laatste hoofdstuk van ons onderzoeksverslag en bestaat uit een procesverslag, een nawoord, een begrippenlijst en een uitgebreide literatuurlijst. Daarna treft u diverse bijlagen aan.

Met deze hoofdstuk indeling zijn wij gekomen aan het einde van de uitgebreide toelichting op de opzet van ons onderzoek.

Hierop volgend zullen wij starten met het hoofdstuk Slachtofferhulp en schoolgaande jongeren, een onderdeel van het verslag van de uitkomsten van onze theoretische bevindingen.

(22)

HOOFDSTUK 2

Slachtofferhulp en schoolgaande jongeren

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk geven we aan waarom het voor een jongere van belang kan zijn dat hij op de hoogte is van het bestaan van Slachtofferhulp. Ook zullen wij uitleggen waarom het zinvol is dat een jongere bekend is met de werkwijze van genoemde organisatie.

In de periode van identiteitsvorming van een jongere kan het meemaken van een traumatische of schokkende gebeurtenis ernstige psychologische en/of sociale gevolgen hebben. Ook wijst de praktijk uit dat de aandacht vaak naar de volwassene uitgaat als er een ongeval of misdrijf plaats vindt en niet naar de jongere, terwijl deze vaak last heeft van de gevolgen van het incident. De meeste jongeren geven aan dat ze vaak wel met ouders, vrienden, mentor etc. kunnen praten over wat er gebeurd is.

Toch blijkt dit in de praktijk niet altijd voldoende te zijn. Vaak weten jongeren niet tot welke instanties zij zich kunnen richten en welke procedures de instanties hanteren. Vooral met betrekking tot de juridische en praktische hulpverlening bestaan er nogal wat vragen. Het is daarom van belang dat ook jongeren bij een hulpverleningsinstantie terecht kunnen die wel op de hoogte is van deze zaken en die hen goed kan begeleiden om de juiste weg te bewandelen. In dit hoofdstuk geven we een beeld van wat het effect kan zijn van een schokkende gebeurtenis op het leven van een jongere en hoe Slachtofferhulp deze jongeren wil bereiken.

2.2 Het slachtoffer

Soms krijgen vrijwilligers van bureau Slachtofferhulp te horen dat men de term slachtoffer geen goede benaming vindt. Misschien zou benadeelde of gedupeerde beter zijn om te hanteren. In de juridische wereld spreekt men over de beledigde partij, maar dit duidt meer op materiële schade. Het woord slachtoffer heeft een meer emotionele lading, omdat een misdrijf of verkeersongeval de meeste mensen, zowel oud als jong, uit hun evenwicht brengt. Hierbij wordt vaak materiële schade geleden.

Binnen Slachtofferhulp Nederland verstaan wij dan ook onder “slachtoffer”: personen en hun directe omgeving, aan wie materiële en/of immateriële schade is toegebracht. Dit houdt in dat familieleden en vrienden van de getroffene ook slachtoffer kunnen zijn. In de praktijk zien wij dat een inbraak in een woning het hele gezin kan treffen. Wanneer een jongere ziet dat er die nacht een inbreker in huis is geweest, dan heeft dat een impact op zijn leven. Misschien zijn er geen spullen van de jongere zelf gestolen, maar hij ziet wel dat de ouders overstuur zijn. De jongere kan zelf ook geschokt zijn, zodat ook de jongere als slachtoffer gekenmerkt kan worden. Wanneer dit gezin vervolgens door

Slachtofferhulp zou worden benaderd zal eerst met de ouders gesproken worden, maar het kind mag niet vergeten worden. De meeste jongeren zullen zeggen dat zij geen slachtofferhulp nodig hebben en dat zij er met ouders of vrienden over kunnen praten. Ook zullen zij misschien het voorval op school aankaarten en aan hun mentor vertellen. Toch moet de vrijwilliger bij Slachtofferhulp goed kijken of dit afdoende is. In ieder geval moet hij duidelijk maken dat Slachtofferhulp er ook voor de jongeren is, ook als deze naderhand nog hulp willen.

(23)

2.3 Schokkende gebeurtenissen in het leven van de jongere

Veel literatuur die over jongeren geschreven is, toont duidelijke psychologische en sociale problemen aan die kunnen voorkomen na het meemaken van een traumatische gebeurtenis in de periode van identiteitsvorming. Op behandelcontacten met hulpverleners reageren adolescenten vaak anders dan volwassenen. De band die de adolescent met de hulpverlener krijgt, kan tegelijkertijd intens of vluchtig zijn, maar ook aanhankelijke vormen aannemen. De relatie kan op het ene moment aanwezig zijn en het volgende moment niet meer, dat maakt het onvoorspelbaar.

Adolescenten staan tegenover volwassenen vaak kritisch. Het beeld van de adolescent op de volwassen gemeenschap wordt gekenmerkt door ambivalentie, wantrouwen en onzekerheid. Deze emoties kunnen versterkt worden door trauma en kunnen nog meer voor verwijdering zorgen door de houding van autoritaire figuren. Als resultaat kan er een verbinding ontstaan met andere adolescenten die nog sterker is. Dit kan aan de ene kant goed zijn omdat het tieners in verbinding brengt met leeftijdsgenoten waarvan ze waardevolle steun kunnen krijgen. Helaas kan er ook een negatief aspect kleven aan de schokkende gebeurtenis als adolescenten relaties aangaan die ongezond zijn en die gedurende vele jaren invloed hebben op hun leven.

De verstoring van de normale gang van zaken is een belangrijk effect van een schokkende gebeurtenis.

Hierbij kan men denken aan lichamelijke aandoeningen, verwonding, overlijden van familie/vrienden of bijvoorbeeld bij de verwoesting van het eigen huis. Er komt een gevoel van machteloosheid en onvoorspelbaarheid bij en ook een gebrek aan controle over de omgeving. Dit kan adolescenten van verschillende leeftijden op verscheidene manieren raken. Volwassenen vinden het een opgave om op een goede manier om te gaan met de psychische behoeftes van hun kinderen. Zij houden zich na een schokkende gebeurtenis vooral bezig met hun eigen reacties op de gebeurtenis. Voor het verminderen van de intensiteit en de duur van posttraumatische reacties lijkt het snel weer oppakken van bekende rollen en routines een handige strategie te zijn.

2.4 School

Uit onderzoek is gebleken dat de meeste middelbare scholen in de regio Haaglanden wel bekend zijn met Slachtofferhulp Nederland.8) Op de ene school heeft de leiding een meer gedetailleerd inzicht over wat Slachtofferhulp inhoudt dan op de andere school. Hieruit blijkt dat er een behoefteverschil is tussen de verschillende scholen als het gaat om contactlegging met Slachtofferhulp. Sommige scholen hebben de individuele hulp zelf erg goed geregeld door een regelmatig zorgoverleg in aanwezigheid van politie en maatschappelijk werk. Wanneer het niet goed gaat met een kind ofwel door problemen thuis ofwel door het meemaken van een schokkende gebeurtenis, zou dit tijdens dit overleg besproken kunnen worden. Vaak is er op een school een vertrouwenspersoon aangesteld. Het is belangrijk dat deze goed op de hoogte is van de grenzen en mogelijkheden van alle partners in de hulpverlening. Dit alles zou de jongere ten goede komen.

2.5 Conclusie

Iedere jongere die slachtoffer wordt van een misdrijf of verkeersongeval heeft het recht om zijn gevoelens en gedachten over het gebeuren te uiten en zou daarin ook gerespecteerd moeten worden.

Ouders, leerkrachten en hulpverleners zouden goed naar het kind moeten luisteren en niet letterlijk en figuurlijk over het hoofd van de jongere heen moeten praten. Als de jongeren weten dat

Slachtofferhulp bestaat, kunnen zij er voor kiezen daar hulp te vragen. Deelvraag 1 handelt over de bekendheid van Slachtofferhulp onder jongeren en wij hebben getracht in dit hoofdstuk bij deze deelvraag aan te sluiten.

8) S. Lamens en M. Schendstok . Scholen in het voortgezet onderwijs en Slachtofferhulp. Den Haag: Slachtofferhulp Haaglanden 2005

(24)

HOOFDSTUK 3

Opgroeiende jongeren en slachtofferschap

3.1 Inleiding

Voor de wet is een jongere pas volwassen als hij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Het is een weg naar volwassenheid die verschillende stadia/fases kent; van kind via puberteit naar adolescentie (in hoofdstuk 4 gaan wij hier dieper op in). Bij de één gaat het met horten en stoten en bij de ander gaat het meer van een leien dakje. Feit is wel dat een jongere op de één of andere manier te maken kan krijgen met een gebeurtenis die het persoonlijk evenwicht voor een korte of langere tijd verstoort. Een vechtpartij, een aanrijding, ruzie thuis of met vrienden, het zijn allemaal ervaringen die een gevoel van onveiligheid met zich meebrengen. De psychologische gevolgen van een schokkende gebeurtenis kunnen een enorme impact hebben, met name op jongeren die in een tijd leven waar onzekerheid, kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid samengaan. In dit hoofdstuk willen wij hier aandacht aan besteden, maar ook stilstaan bij de maatschappelijke opvattingen omtrent slachtofferschap. Kortom, hoe gaan jongeren om met slachtofferschap, welke psychologische gevolgen brengt een schokkende ervaring met zich mee en hoe komt de algemene verwerking tot stand. Wij achten dit hoofdstuk relevant met betrekking tot het beantwoorden van deelvraag 2: hoe gaan jongeren om met slachtofferschap?

3.2 Maatschappelijke opvatting over slachtofferschap

In iedere tijdsperiode zien wij maatschappelijke ontwikkelingen die bij die bewuste tijd horen en daarom is de samenleving ook geen statisch geheel. Het opzetten van een betere wetgeving voor wat betreft de bejegening van slachtoffers door het OM en het opzetten van Slachtofferhulp Nederland, zijn een vervolg op de ontwikkeling van de algemeen maatschappelijke opvatting over slachtoffers (macroniveau). Er is nu erkenning voor de slachtoffers gekomen. Het recht op ondersteuning en begeleiding is hierdoor nu ook van de grond gekomen.

In de praktijk blijkt dat Slachtofferhulp Nederland ook een functie heeft voor het sociale netwerk van de slachtoffers en dus niet alleen voor het slachtoffer zelf. Het kan op de omgeving van het slachtoffer zeer grote invloed hebben, dat een dierbaar iemand onrecht is aangedaan. De directe familieleden en goede vrienden van het slachtoffer krijgen net zo goed een schok als er iets ernstigs is gebeurd. Soms kunnen ze zelf met emotionele problemen te maken krijgen. Om in het dagelijkse leven goed te kunnen functioneren, behoort de mens een basisgevoel van veiligheid te hebben. Als een mens moet leven met een constant verhoogd gevoel van alertheid dan veroorzaakt dit onrust in het bestaan.

Wanneer een persoon, een jongere of volwassene, slachtoffer wordt van een misdrijf dan wordt het basisgevoel van veiligheid geschaad. Dit geldt dan voor het slachtoffer zelf maar ook voor de mensen die om hem geven.

Om het gevoel van veiligheid te herstellen kan het afweermechanisme “blaming the victim” in werking treden. Bij dit afweermechanisme veronderstelt men dat het slachtoffer het misdrijf had kunnen voorkomen of dat hij hier in zekere mate invloed op uit had kunnen oefenen. Men kan bijvoorbeeld zeggen: “Waarom liep je dan ook nog zo laat op straat”of “Ik had ze een pak slaag gegeven” of bijvoorbeeld ingeval van verkrachting: “Je draagt ook wel erg korte rokken”. Voor het slachtoffer zijn dit soort uitspraken schadelijk. De omgeving kan hierdoor in de veronderstelling raken dat zij zelf wél in staat zullen zijn dit soort situaties te voorkomen. Voor het sociale netwerk van het slachtoffer kan het belastend zijn om het verhaal van de verkrachting of een ander geweldsmisdrijf aan te horen, terwijl het voor het slachtoffer zelf juist zo goed kan zijn de gebeurtenis vaak te vertellen. Zo kan de schokkende gebeurtenis immers verwerkt worden. Helaas horen slachtoffers maar al te vaak dat ze er maar niet meer over na moeten denken omdat het dan wel over zal gaan.

(25)

Deze reactie van de omgeving is enigszins te begrijpen, maar werkt niet in het voordeel van het slachtoffer. Het kan secundaire victimisatie in de hand werken. Dit houdt in dat het slachtoffer voor de tweede keer slachtoffer wordt. De eerste keer door de schokkende gebeurtenis zelf en bij de tweede keer wordt hij slachtoffer door de reacties van de omgeving. Het verwerken van de gebeurtenis wordt daardoor zwaarder. De vrijwillige medewerkers van Slachtofferhulp kunnen met hun werk de zorg van het sociale netwerk overnemen waardoor de naaste omgeving ontlast wordt.

3.3 Psychosociale gevolgen van een schokkende gebeurtenis

Schokkende gebeurtenissen zijn gebeurtenissen die voor een individu het leven op zijn kop kunnen zetten. Wanneer iemand een nare gebeurtenis heeft meegemaakt, kan de invloed van die gebeurtenis lang doorwerken. Men kan zich somber, verdrietig en leeg voelen. Soms kunnen mensen verward zijn of lijken zij zich te vervreemden van de alledaagse dingen. Dit zijn een paar voorbeelden van reacties die een schokkende gebeurtenis kunnen veroorzaken. Bij de meeste mensen verdwijnen de klachten na een tijd en kan men zeggen dat die persoon de schokkende gebeurtenis heeft verwerkt. Helaas houdt een aantal mensen last van bepaalde klachten en bij sommige mensen gaan de klachten nooit helemaal weg. Wanneer een jongere te maken krijgt met een schokkende gebeurtenis is het dus van groot belang dat de gevolgen hiervan beperkt worden. Het zou ernstig zijn als je daar de rest van je leven last van blijft houden.

Wat is nu precies een schokkende gebeurtenis? In ons werk bij Slachtofferhulp denken wij hierbij aan een gewelds- of zedenmisdrijf of een verkeersongeval. Deze gebeurtenis moet bij vrijwel iedereen duidelijk leed veroorzaken, dus zowel bij het slachtoffer als de omgeving. Enkele voorbeelden zijn:

• bedreiging van iemands leven;

• mishandeling waarbij letsel is toegebracht;

• het zien van iemand die gewond of gedood is door een ongeluk of door geweld;

• aanranding c.q verkrachting;

• een overval, of een woningoverval;

• zelfdoding;

• een verkeersongeval met ernstig letsel;

• een verkeersongeval met dodelijk afloop.

Het is normaal dat een mens in het dagelijkse leven het gevoel heeft zelf over zaken te kunnen

beslissen. Het is een gevoel van onkwetsbaarheid en geborgenheid. In een redelijk normaal leven is het dagelijkse leven ook best te voorspellen omdat dit leven volgens een bepaald patroon verloopt. Veel mensen hebben vertrouwen in de medemens en geloven in een rechtvaardige wereld. Wanneer een individu echter een schokkende gebeurtenis meemaakt, verandert dit beeld drastisch en ziet men dat die onkwetsbaarheid eigenlijk een illusie is. Men voelt zich van het één op het andere moment onveilig, kwetsbaar, machteloos en de wereld is niet meer zo rechtvaardig als men dacht.

Een schokkende gebeurtenis confronteert een mens met een situatie waarop hij nauwelijks tot geen invloed kan uitoefenen. Het kan soms zo overweldigend zijn dat het individu zich hulpeloos voelt.

Doordat men dan geen invloed kan uitoefenen kan iemand te maken krijgen met een extreem gevoel van machteloosheid. Hier kunnen maar weinig mensen goed mee om gaan.

Soms wordt de machteloosheid onbewust omgezet in een ander gevoel en dit kan zich uiten in agressie. Ook kunnen hierbij gevoelens van schuld en depressie optreden. Ook kan iemand

vermijdingsgedrag gaan vertonen. Datgene wat het individu machteloos maakt wordt dan juist uit de weg gegaan. Ook kunnen gevoelens van ontkenning optreden na een schokkende gebeurtenis.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

name uit naar Latijns-Amerika. · In talloze landen heersen dictaturen die vervolgen, ontvoeren, martelen en moor- den. Kranten warden verboden, godsdien-

Het besef dat heel veel mensen op onze Aarde nog aan het worstelen zijn met deze lessen in de oranje klas en het besef. dat ik in andere levens zelf heel rigide was, heeft me een

Verder bleek uit een aantal reacties de zorg dat invoering van generieke eisen Engels een drempel opwerpt om een diploma te halen voor studenten die niet willen doorstromen naar

Henri Polak hoogleraar arbeidsverhoudingen – AIAS-HSI. Divosa voorjaarscongres Den Bosch, 1

Daarmee hebben we de angst voor overbevolking gericht op ouderen: de mensen die niet meer werken en veel zorg behoeven.. De Britse filosofe Barones Mary Warnock heeft

God heeft het zo gewild dat wij zouden geloven, in de eerste plaats in de Heer Jezus Christus Die ons verlost heeft op het kruis, zonder dat we Hem met onze vleselijke zintuigen op

Hierdoor zullen alle weldenkende mensen leren begrijpen dat er geen vernieuwing van wereld en maatschappij mogelijk is tenzij er een begin wordt gemaakt met de schepping van

De kritiek moet een positieve insteek hebben om bijvoorbeeld een collega te behoeden voor een potentieel probleem, om de organisatie te versterken, op tijd mee te bewegen