• No results found

Jongeren in ontwikkeling

In document Slachtofferhulp Haaglanden (pagina 28-33)

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk willen we verduidelijken dat jongeren op hun weg naar volwassenheid een ontwikkelingsfase doormaken; een ontwikkeling die specifiek te noemen is als het gaat om groei (biologisch), waarnemen en begrijpen (cognitie). Daarbij spelen externe factoren zoals omgeving en sociale verbanden, een bepalende rol. Sommige jongeren raken in de puberteit regelmatig in de problemen, anderen weer helemaal niet. Dit vraagt, met betrekking tot de onderbouwing van ons onderzoek, om enige verdieping. De invalshoek ligt bij deelvraag 5 (In hoeverre speelt de

ontwikkelingsfase waarin jongeren zich bevinden een rol m.b.t. moreel besef?). Daarnaast draagt deze informatie ook bij aan het beantwoorden van deelvraag 2 (Hoe gaan jongeren om met het slachtoffer-schap?) en deelvraag 3 (In hoeverre hebben jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar behoefte aan Slachtofferhulp bij traumatische gebeurtenissen?). In de volgende twee hoofdstukken komen we hier zijdelings nog op terug. Met name in hoofdstuk 6 komen wij tot een verdieping met betrekking tot

‘ontwikkeling en geweten’: het moreel besef.

4.2 De puberteit

Individuele, constitutionele en seksegebonden verschillen zorgen er voor dat het steeds moeilijker wordt leeftijdsgrenzen aan te geven, waarbinnen bepaalde ontwikkelingen zich voltrekken. Het moment waarop de puberteit begint kan soms twee jaar verschillen tussen jongens en meisjes. Meestal begint het gemiddeld rond het 13e jaar en vaak beginnen meisjes iets eerder dan jongens.

Er verandert een heleboel voor de jongere op lichamelijk gebied: het uiterlijk verandert. Een kind in de puberteit heeft verder te kampen met onlusten en hij reageert dit meestal af op zijn omgeving. Vaak is redelijkheid ver te zoeken bij een puber en wanneer de ouders hem confronteren met het gebrek aan logica in zijn verwijten, is hij diep beledigd. Eigenlijk herkent het kind zichzelf niet meer in zijn gedrag en zijn wisselende gevoelsleven. Het komt er eigenlijk op neer dat de puber overgeleverd is aan zijn eigen humeurige buien, die veroorzaakt worden door hormonale veranderingen. Hij kan reageren met nukkigheid of met agressieve impulsen. Pubers zijn niet zo mededeelzaam. Ze vertonen de gewone puberteitsverschijnselen, zoals stoer en stug gedrag. Ze zullen dan ook niet snel uit zichzelf met klachten komen. Het zou het beste zijn als ouders in deze periode de juiste grenzen bieden als veiligheidsgarantie en ook de juiste uitdaging bieden om de jongere zelf nieuwe aspecten van de wereld te laten veroveren.

4.3 De adolescentie

Tussen jeugdjaren en de volwassenheid ligt de fase van de adolescentie. In de adolescentie treden grote biologische, psychologische en sociale veranderingen op. In deze periode van het leven wordt de lichamelijk al rijpe mens nog beperkt in zijn sociale verantwoordelijkheid en in zijn maatschappelijke onafhankelijkheid. Bij een volwassene is dat niet meer het geval. De lichamelijke veranderingen die in de puberteit optreden laten de omgeving zien dat een kind volwassen wordt. Waarin verschilt de jongere op de middelbare school nu eigenlijk qua denken van een basisschoolleerling? Het is logisch, dat iemand van vijftien jaar meer vragen van een typische intelligentietest kan beantwoorden dan iemand van acht. Ook is een mens in de adolescentie in staat problemen op te lossen waar hij als kind nog niet uitkwam. Is het dan zo, dat deze jongere nu meer presteert dan de nog jongere basisschool-leerling, omdat hij meer ervaring heeft opgedaan en dus meer weet?

Volgens de reeds eerder genoemde psycholoog Jean Piaget is dit een erg eenzijdige visie omdat je dan eigenlijk vergeet dat het denken van een mens in de leeftijd van elf tot vijftien jaar ook nog eens kwalitatief verandert: in deze periode vindt de overgang naar de “formeel-operationele” fase plaats.

Volgens Piaget stopt de denkontwikkeling van een mens in deze fase. Het is de laatste fase van de door hem beschreven denkontwikkeling. In deze fase maakt de jongere, volgens Piaget, zich de verstandelijke voorwaarden eigen die nodig zijn om logisch en abstract te kunnen denken. Een voorbeeld van Piaget: Petra is groter dan Kirsten en Kirsten is groter dan Katrien. Wie van de drie is de grootste? Basisschoolleerlingen, in de concreet-operationele fase, geven alleen het juiste antwoord, als ze de drie kinderen voor zich zien staan of wanneer zij ze kennen. Het kind uit de

formeel-operationele fase kan dit vraagstuk ook wel aan, zeker wanneer hij het abstractasymbolisch voorgeschoteld krijgt (A>B>C). De jongere echter in de laatste fase, gaat vooruit in zijn denk-ontwikkeling. Hij is in staat boven het hier en nu uit te stijgen en kan nadenken over bepaalde mogelijkheden. Hij zou dus na kunnen denken over de vraag: “hoe zou het zijn als….”

Deze vaardigheid om zich mogelijke ontwikkelingen voor te kunnen stellen, opent voor de jongere nieuwe mogelijkheden in het omgaan met problemen. Eerst worden hypotheses (nog niet onderzochte verklaringen) geformuleerd, om daaruit af te leiden (te deduceren) op welke manier je de hypotheses controleren kunt (Mietzel 1992). Kinderen in de adolescentie ontwikkelen autonomie. Vrienden of de subgroepen waarin men verkeert, worden steeds belangrijker. Angst voor afwijzing door met name leeftijdsgenoten, ambivalentie ten aanzien van ouders en problemen met zelfstandig functioneren, staan centraal in deze ontwikkelingsperiode.

Het meemaken van een schokkende gebeurtenis of het overlijden van een dierbaar persoon kan deze ontwikkeling verstoren. Er ontstaan vaak conflicten met ouders en problemen op school. Vooral het verlies van een dierbare kan de adolescent aanzetten tot alcohol- of drugsmisbruik. Adolescenten kunnen zichzelf hard veroordelen en zich zeer schuldig voelen. Met het vermogen om abstract te redeneren kunnen zij net als volwassenen bedenken hoe een gebeurtenis had kunnen worden voor-komen, wat het motief is van een misdaad en wat de consequentie van de gebeurtenis op lange termijn is. Heftige emoties worden vaak onderdrukt en kunnen zich dan manifesteren als lastig gedrag en conflicten met de omgeving. Als er sprake is van bijvoorbeeld een gewelddadige dood kunnen destructieve fantasieën en agressie van de adolescent geactiveerd worden. Veel adolescenten zijn dan ook bang om controle te verliezen. Als dat toch gebeurt, kunnen zij zich daar erg over schamen.

Adolescentie is ook de periode waarin de identiteit gevormd wordt. De adolescent worstelt met identiteitskwesties, zelfwaardering en zijn of haar plaats in deze wereld. Je hoort in het dagelijks leven vaak de opmerking dat je jezelf eerst moet kennen voordat je andere mensen kunt begrijpen. De ontwikkelingspsycholoog Erikson stelt: pas als de identiteitsvorming ver gevorderd is, wordt echte intimiteit mogelijk (Mietzel 1992)

4.3.1 Leeftijdsgenoten als referentiegroep

De groep leeftijdsgenoten heeft een belangrijke functie bij het proces van volwassenwording. De volgende aspecten zijn hierin te onderscheiden:

• de groep van leeftijdsgenoten biedt mogelijkheden tot imitatie van gedrag dat voor volwassenen van belang is. Zo leren jongeren allerlei sociale vaardigheden in de omgang met leeftijdsgenoten van het andere geslacht;

• de leeftijdsgenoten bieden mogelijkheden tot experimenteren met allerlei, ook in het leven als volwassene, belangrijke sociale rollen zonder dat het de jongere tot iets verplicht;

• binnen de groep kan de jongere ontdekken welke rollen bij hem passen, maar ook door welke waarden en normen hij zich bij het vervullen van deze rollen wil laten leiden;

• de groep van leeftijdsgenoten biedt in het algemeen een perspectief van integratie in de samenleving van volwassenen;

• de groep leeftijdsgenoten biedt zekerheid in een levensfase waarin men vaak onzeker is over de vraag welk gedrag er verwacht wordt; deze onzekerheid kan worden verminderd door zich zoveel mogelijk op dezelfde wijze als leeftijdsgenoten te gaan gedragen. 9)

9) Wit de, J. Psychologie van de adolescentie. Blz. 102-103. Baarn: Intro 1999

4.3.2 Identiteitsontplooiing

De jongere heeft twee taken bij het ontwikkelen:

• hij moet loskomen van zijn ouders en een persoonlijke levensstijl vinden. Hij moet op een individuele door hem zelf als harmonisch ervaren wijze omgaan met zijn eigen behoefte en met andere mensen;

• hij moet een voor hem aanvaardbare plaats vinden binnen het netwerk van sociale rolver-deling en kiezen voor een samenstel van volwassen sociale rollen waaraan hij zich kan wijden.

Het is de bedoeling dat hij een goed persoon wordt die goede relaties met zijn sociale omgeving onderhoudt. Bovengenoemde ontwikkelingstaken hebben een onderlinge samenhang. Zo is er aan de ene kant de noodzaak van het vervullen van aan volwassenen toebedeelde sociale rollen. Aan de andere kan moet de jongere zich losmaken van het gezin en zich ontplooien tot een zelfstandig individu. Kortom: het ontplooien van een eigen identiteit.

Het aandeel van de sociale omgeving in het proces van ontplooiing is ook belangrijk. Voor een optimale persoonlijkheidsontwikkeling is het van belang dat ouders, leeftijdsgenoten, leerkrachten etc.

hem activeren en prikkelen tot zelfstandig optreden. Hiermee bedoelen we dat zelfstandig optreden wordt ondersteund, het zelfstandige ervan positief wordt gewaardeerd en dat de eigen mening van de jongere serieus wordt genomen. 10)

4.3.3 Doorgangsfase

De adolescentie kan men ook zien als een doorgangsfase, waar problemen worden opgelost om een kind tot volwassenheid te laten komen. Kenmerkend voor deze periode zijn:

• algemene emotionele rijpheid;

• bewerkstelligen van seksuele interesse;

• algemene sociale rijpheid;

• emancipatie van het ouderlijk huis;

• intellectuele rijpheid;

• beroepskeuze;

• een gebruik leren maken van vrije tijd;

• een levenspsychologie opbouwen, waarbij gedrag gebaseerd is op geweten en plichtsbesef;

• identificatie van het zelf, ook wel perceptie van het zelf;

Het centrale vraagstuk in deze fase is: wie ben ik, wat wil ik en wat kan ik? 11)

4.4 Verschillende soorten ontwikkeling bij jongeren

De volgende beschrijving van deze leeftijdsgroep berust op een longitudinaal onderzoek van

Amerikaanse adolescente jongeren die een tijdje gevolgd zijn. Circa 30% van de jongeren maakt een gestroomlijnde ontwikkeling door, circa 50% een ontwikkeling met horten en stoten, en 20% een tumultueuze ontwikkeling.

4.4.1 Normale gestroomlijnde ontwikkeling

In fysiologisch opzicht zijn jongeren van 16, 17 jaar volgroeid. De ontwikkeling van jongeren verloopt evenwichtig en gelijkmatig. Men kan er van uitgaan dat de voorafgaande stadia probleemloos zijn verlopen. Er zijn geen traumatische of erg stressrijke gebeurtenissen in de familie voorgevallen en er zijn geen conflicten met de ouders over normen en waarden. De ouders moedigen de jongeren aan om onafhankelijk te worden. Deze jongeren zijn in staat goede relaties met leeftijdsgenoten van beide seksen te onderhouden. Ze zijn psychisch gezond en redelijk gelukkig. Zij neigen niet tot angst of depressiviteit. De voornaamste afweermechanismen die zij hanteren zijn ontkenning en isolatie.

10) Wit de, J. Psychologie van de adolescentie. Blz. 142-146. Baarn: Intro 1999

11) Lievegoed, B. De levensloop van de mens. Blz. 49-55. Alphen a/d Rijn: C. Haasbeek B.V. 2000

4.4.2 Ontwikkeling met horten en stoten

In het algemeen hebben de jongeren een goede aanpassing, alhoewel hun ontwikkeling niet altijd gelijkmatig verloopt, maar met spurts of met afwisselende periodes van vooruitgang en teruggang.

Tijdens een crisis zijn ze wat minder flexibel en is de kans op een depressieve reactie wat groter. De voornaamste defensiemechanismen die deze jongeren hanteren zijn woede en projectie. Als dit tekort schiet zou dit kunnen leiden tot angst en onevenwichtigheid. Ze hebben minder vertrouwen in de bovenvermelde eerste groep, of liever gezegd: dit gaat nogal op en neer en ze steunen zwaarder op bekrachtiging door ouderfiguren en leeftijdsgenoten. Als ze dit niet krijgen dan worden ze onzeker.

Ze kunnen goed relaties aanknopen, maar hebben meer moeite die goed te houden. Met de ouders verschillen ze vaker van inzicht over de waarde van discipline, schoolprestaties en geloof. Sommige moeders hebben moeite hun zoons los te laten. Het werken aan de eigen toekomst gaat met meer tegenzin en nogal wisselvallig, maar op den duur bereiken ze toch hun doel. Deze jongeren gaan meestal vrij laat een vaste seksuele relatie aan en ze zijn dikwijls wat geremd. Als geheel is de aanpassing toch even geslaagd als de eerste groep.

4.4.3 Tumultueuze ontwikkeling

Deze minderheid van 20% wordt vaak in de psychiatrische, psychoanalytische en aanverwante literatuur beschreven en daarmee ten onrechte tot norm verheven voor de normale adolescent. Deze ontwikkelingsgang gaat met de nodige beroering gepaard. Er zijn openlijk problemen en escalerende conflicten thuis, maar ook op school. Deze jongeren twijfelen vaker aan zichzelf. Vaak scheppen zij op maar ze kennen ook tijden van geremdheid. Het valt op dat de leerprestaties op school vaak wisselvallig zijn. Meestal zien zij de periode van puberteit naar volwassenheid als een periode van onenigheid en narigheid, hoewel dit niet uitsluitend negatief is. Bij deze jongeren is hun achtergrond minder stabiel dan bij de andere twee groepen; veel ouders hebben openlijke conflicten of psychische klachten.

Deze jongeren komen statistisch vaker uit lagere maatschappelijke klassen en hebben meer traumatische ervaringen meegemaakt. Een vrij hoog percentage heeft psychotherapeutische of

vergelijkbare hulp gehad. Zolang alles een beetje meezit gaat het goed met hen maar als ze emotioneel op de proef worden gesteld, schieten hun afweermechanismen tekort. Vaak zijn ze gevoelig en vallen zij vaker ten prooi aan angst of depressiviteit dan de jongeren uit andere groepen. Het komt ook voor dat zij wantrouwen hebben ten opzichte van volwassenen en zij zijn ook wat afhankelijk van leeftijd-genoten. Hun studieresultaten zijn vaak minder maar op langere termijn komt dit meestal weer goed.

Hoewel ze minder gelukkig zijn, is hun aanpassing aan de eigen omgeving meestal betrekkelijk goed.

Belangrijke begrippen bij het doorlopen in deze leeftijdsfase12) omschrijven wij hieronder.

• Separatie: losmaken van een gevoelsmatige band, losmaking uit een afhankelijkheidsrelatie met de ouders;

• Verzelfstandiging: emotioneel en daadwerkelijk op eigen benen staan, autonome beslissingen en eigen verantwoordelijkheid durven nemen;

• Individuatie: ontwikkeling van een eigen identiteit die in principe uniek is ook al zijn er wel overeenkomsten met die van de ouders.

Als de jongere zijn separatie -en individuatieproces tot een bevredigend eind heeft weten te brengen, kan hij zichzelf volwassen noemen. De fase van verzelfstandiging kan men beschrijven als een emancipatorisch proces; de jongere groeit in een nieuwe identiteit.

12) Oudshoorn, D.N. Kinder –en adolescentie psychiatrie (blz. 137-142). Tielt: Uitgeverij Lannoo NV 2003

4.5 Conclusie

De puberteit en de adolescentie moet men zien als periodes die voor veel jongeren problemen met zich mee kunnen brengen, maar ook voor hun omgeving. De jongeren maken zich langzaam los van hun ouders en willen hun eigen koers gaan varen. Het hoeft echter niet alleen een periode van problemen te zijn, maar ook juist een periode van nieuwe kansen en mogelijkheden. In deze fase van een leven kan een jongere ook proberen de schade die hij in zijn vroege jeugd heeft opgelopen teniet te doen.

Wanneer een jongere in deze fase van zijn leven een schokkende gebeurtenis meemaakt, is het van groot belang dat hij ondersteund wordt bij de verwerking hiervan. Wat de jongere aan ondersteuning verlangt, is voor een volwassene en de vrijwilliger bij Slachtofferhulp de vraag. Om aan te kunnen sluiten bij deelvraag 2, 3 en 5 van ons onderzoek, hebben wij in dit hoofdstuk getracht het één en ander te vertellen over de ontwikkeling van opgroeiende jongeren, wat hen bezighoudt en wat hun behoeftes zijn.

In document Slachtofferhulp Haaglanden (pagina 28-33)