Vraag nr. 2
van 25 september 1996 van mevrouw SONJA BECQ
Interministeriële Conferentie voor Vo l k s g e zo n d h e i d – Werking
Eind 1994 werd door de federale minister van Volksgezondheid het initiatief genomen tot het opzetten van een Interministeriële Conferentie voor Vo l k s g e z o n d h e i d , die wordt voorbereid door een interministeriële werkgroep.
1. Wie maakt deel uit van deze Interministeriële Conferentie voor Volksgezondheid ?
2. Hoe vaak kwam de conferentie samen ?
3. Wie maakt deel uit van de werkgroep en doet deze werkgroep dienst als een soort permanent drugsoverleg tussen het federale en het Vlaam-se niveau ?
4. Welke thema’s werden tot op heden besproken, enerzijds in de werkgroep en anderzijds in de interministeriële conferentie, en tot welke resul-taten hebben de besprekingen geleid ?
5. Hoe worden de resultaten van de besprekingen openbaar gemaakt ?
Antwoord
1. Aan de Interministeriële Conferentie voor Volksgezondheid nemen deel: de federale ministers van Volksgezondheid en Sociale Zaken en gemeenschaps- en gewestministers bevoegd voor Volksgezondheid.
De Interministeriële Conferentie specifiek rond t o x i c o m a n i e b e l e i d , bestaat uit dezelfde part-ners als de Conferentie voor Vo l k s g e z o n d h e i d , maar uitgebreid met Ju s t i t i e, B i n n e n l a n d s e Zaken en Wetenschapsbeleid.
2. Deze Interministeriële Conferentie rond toxico-manie kwam eenmaal samen, namelijk op 1 maart 1995.
3. Er is geen werkgroep meer actief, dus ook niet als permanent drugsoverleg tussen het federale en het Vlaamse niveau.
Op 20 juni 1996 heb ik, na de bespreking van de Vlaamse drugsnota in het Vlaams Parlement en na een gedachtenwisseling met de
parlementai-re werkgroep van de Kamer van Vo l k s v e r t e-genwoordigers belast met het onderzoek van de d r u g s p r o b l e m a t i e k , een schrijven gericht naar de eerste minister, de heer Dehaene. In deze brief heb ik het ontbreken van een geïntegreerd drugsbeleid in België aangekaart. Ik verzocht tevens in deze nota om een nieuwe Interminis-teriële Conferentie te willen samenroepen nadat de genoemde parlementaire werkgroep zijn conclusies zou hebben neergelegd. Dit laat-ste werd in het vooruitzicht gelaat-steld tegen 30 september 1996, doch de werkzaamheden heb-ben vertraging opgelopen.
4. In de Conferentie is een tekst goedgekeurd waarin de algemene principes zijn verwoord in verband met de coördinatie van de activiteiten inzake preventie, repressie, opvang en naverzor-ging inzake de drugsproblematiek,legale en ille-gale.
Dit akkoord heeft betrekking op de installatie in elke provincie, in Brussel en in de Duitstalige Gemeenschap van overlegplatforms.
Een werkgroep stelde de tekst op van een fede-raal ontwerp-ministerieel besluit, waarin voor elk dergelijk platform een specialist inzake gezondheidszorg zou worden gesubsidieerd. Volgens het ontwerp zouden deze “ D r u g s p l a t-f o r m s ” aansluiten bij de “ O v e r l e g p l a t t-f o r m s Geestelijke Gezondheidszorg”, die reeds fede-raal zijn gereglementeerd en gesubsidieerd. Het ontwerp werd begin oktober 1995 becommenta-rieerd vanuit de Vlaamse Gemeenschap om te bespreken op een toen in het vooruitzicht gestelde tweede Conferentie (oktober- n o v e m-ber 1995).
Nadien is er echter geen Conferentie meer samengeroepen.
Uit recente navraag (september 1996) bleek dat er nog steeds geen duidelijkheid is voor deze federale plannen rond specifieke erkenning en subsidiering van drugsplatforms.
Daarom heb ik mijn schrijven van 20 juni 1996 (cfr. supra) herhaald aan de eerste minister. 5. Geen concrete resultaten te melden.