Vraag nr. 2
van 25 september 1996
van de heer MICHEL DOOMST
Meerwerken – Regularisatiebeslissingen gemeente-raad
Overeenkomstig de bepaling van artikel 236 van de Gemeentewet stelt het schepencollege de procedu-re in en gunt de opdracht voor aannemingen van w e r k e n , leveringen of diensten. Voormeld artikel bepaalt tevens dat het schepencollege aan de over-eenkomsten iedere wijziging kan aanbrengen die het bij de uitvoering nodig acht, in zover hieruit geen bijkomende uitgaven van meer dan 10 % v o o r t v l o e i e n . Indien de wijziging meer dan 10 % b e d r a a g t , moet het dossier opnieuw aan de ge-meenteraad worden voorgelegd.
Ingeval het schepencollege deze bepaling niet r e s p e c t e e r t , wordt de gemeenteraad meestal uitge-nodigd zich over de meerwerken uit te spreken nadat de werken zijn beëindigd of op het ogenblik dat de eindafrekening wordt opgesteld. Dit bete-kent dat soms een belangrijk deel van de werken (meerwerken zijn soms zeer uitgebreid) wordt uit-gevoerd zonder geldige beslissing en dat de gemeenteraad soms lange tijd na het uitvoeren en beëindigen van de werken wordt uitgenodigd een beslissing te nemen aangaande de meerwerken. Aangezien een deel van het werk manifest op een onregelmatige manier werd uitgevoerd, rijst de vraag of een latere regularisatiebeslissing van de raad nog wel rechtsgeldig kan worden genomen, e n of deze beslissing als basis kan dienen voor een regelmatige betaling van de voorgelegde facturen. Dergelijke praktijken zijn vaak een miskenning van de bevoegdheden van de gemeenteraad en hebben alleen de bedoeling onregelmatige hande-lingen in overeenstemming te brengen met de wet-ten en reglemenwet-ten.
Welk beleid voert de minister in het algemeen met betrekking tot regularisatiebeslissingen waarvan het voorwerp kadert in de bepalingen van artikel 234 en 236 van de Gemeentewet en in de bepalin-gen van de wetgeving op de overheidsopdrachten ?
Antwoord
Het algemeen administratief toezicht wordt gere-geld door het decreet van 28 april 1996 houdende r e g e l i n g, voor het Vlaams Gewest, van het adminis-tratief toezicht op de gemeenten.
Volgens de memorie van toelichting bij de tot-standkoming van voormeld decreet van 28 april 1993 strekt het decreet ertoe de rol van de gemeen-ten te erkennen als partners in een gezamelijk overheidsbeleid door een doelbewuste stap te zet-ten naar een verregaande vereenvoudiging en har-monisering van het toezicht, doch gekoppeld aan een daadwerkelijke responsabilisering van de besturen.
Bij aandachtige lezing van voormeld decreet van 28 april 1993 zal de Vlaamse volksvertegenwoordi-ger vaststellen dat de decreetgever heeft geopteerd voor een soepel toezicht. Zo moeten in de regel de collegebesluiten niet worden toegestuurd aan de toezichthoudende overheid en zijn ze uitvoerbaar bij voorraad. Zelfs die collegebesluiten die over-eenkomstig artikel 29 van bovenvermeld decreet wel dienen toegestuurd te worden (o. m . de gunnin-gen hoger dan 10 miljoen), zijn eveneens uitvoer-baar bij voorraad.
In die zin wordt volledig gerekend op de alertheid van de raadsleden die via interpellaties, recht van i n z a g e, e n z o v o o r t , ten volle hun controlemogelijk-heden kunnen uitoefenen en eventueel een beroep kunnen doen op de toezichthoudende overheid. Het is inderdaad zo dat alle collegebesluiten, w a a r-onder ook die welke gelet op de bovenvermelde systematiek van het toezicht, niet naar de toezicht-houdende overheid dienen te worden opgestuurd, te allen tijde door deze laatste kunnen worden opgevraagd voor onderzoek en eventueel passend gevolg (schorsing of vernietiging).
Voor het overige betreft het inderdaad een faculta-tief toezicht, waarbij de toezichthoudende overheid in haar besluit gehouden is tot een zorgvuldig en nauwkeurig afwegen van alle elementen in het dos-s i e r, waaronder uiteraard eveneendos-s de wettigheiddos-s- wettigheids-controle.