Vraag nr. 149 van 24 april 1996
van mevrouw SONJA BECQ
Diensten voor opvanggezinnen – Normen
Thans worden voor erkende diensten voor opvangge-zinnen minimum- en maximumnormen opgelegd. Deze berekening gebeurt op grond van het minimumaantal onthaalmoeders vermenigvuldigd met drie voltijdse kinderen en tweehonderdtwintig werkingsdagen per jaar.
Anderzijds is het zo dat :
– onthaalmoeders maximaal vier kinderen mogen opvangen ;
– ook deeltijdse plaatsingsdagen (halve en derde dagen) als volle dagen worden geteld ;
– zelfs ingeval ouders elk afzonderlijk twintig vakan-tiedagen opnemen, het aantal opvangdagen de tweehonderdtwintig ruim overschrijdt.
1. Schept dit geen probleem voor diensten voor opvanggezinnen met een normaal aantal opvangge-zinnen per dienst ?
2. Zo ja, hoeveel diensten overschrijden de geformu-leerde maximumgrens ?
3. Zijn er reeds stappen ondernomen om het theore-tisch en het feitelijk toegestane aantal plaatsingsda-gen dichter bij mekaar te brenplaatsingsda-gen ? Zo neen, waar-om niet ?
Antwoord
Het aspect van de regelgeving van de diensten voor opvanggezinnen dat de Vlaamse volksvertegenwoordi-ger als problematisch signaleert, is mij bekend.
Het is inderdaad zo dat er een discrepantie is ontstaan tussen het theoretisch maximumaantal subsidieerbare plaatsingsdagen van een dienst en de feitelijke opvang-realiteit. De redenen die zij daarvoor aanhaalt zijn cor-rect.
Aansluitend bij deze vaststelling ga ik in op haar con-crete vragen.
1. Er kan zich binnen het vermelde kader een pro-bleem stellen voor een dienst met een normaal aan-tal opvanggezinnen. Hoe meer opvanggezinnen druk bezet zijn, hoe meer halve en derde plaatsings-dagen worden gepresteerd en hoe meer opvangda-gen de opvanggezinnen beschikbaar zijn, hoe groter de kans dat het maximumaantal dagen op jaarbasis en op het niveau van de dienst wordt overschreden. 2. In 1995 overschreden 46 diensten, op een totaal van
215, de maximumgrens.
3. De gestelde problematiek oplossen is niet eenvou-dig. Het gaat daarbij om meer dan het aanpassen van een rekenkundige formule.
De kwaliteit van de opvang is in het geding. Is het structureel veralgemenen van de opvang voor
vol-tijds gemiddeld vier kindjes, met een maximum van zes tegelijkertijd, wenselijk ?
De totale regelgeving is in het geding. De werking van diensten wordt geregeld via organische verban-den : het aantal opvanggezinnen is gekoppeld aan de minimaal te presteren plaatsingsdagen, de maxi-maal te subsidiëren plaatsingsdagen én de omvang van de personeelsbezetting van een dienst. Sleute-len aan één aspect brengt het hele systeem in bewe-ging, zodat een doordachte aanpak noodzakelijk is. De budgettaire context speelt mee. Het uitbreiding van de werkingsmogelijkheden van de diensten, op welke wijze ook gerealiseerd, heeft financiële impli-caties. En dat op een moment dat Kind en Gezin ter zake geen enkele beslissingsruimte heeft.
De uitwerking van een coherent beleid moet de doelstelling blijven. Gezien de optie in de beleids-brief buitenschoolse opvang om de diensten toe te laten kinderen tot 12 jaar op te vangen, verdient het de voorkeur een wijziging van de wetgeving via één globale operatie uit te voeren. Daarbij moeten én bezettingsproblematiek én buitenschoolse opvang samen worden verwerkt.
Besluitend wil ik stellen dat de problematiek die de Vlaamse volksvertegenwoordiger signaleert reëel is, dat bij het nastreven van een oplossing behoedzaamheid is geboden en dat daarom een gecombineerde aanpak (bezetting + buitenschoolse opvang) aangewezen is.