• No results found

Vraag nr. 123van 21 maart 1996van mevrouw SONJA BECQ

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 123van 21 maart 1996van mevrouw SONJA BECQ"

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 123 van 21 maart 1996

van mevrouw SONJA BECQ

Kinderopvang – Ouderbijdrage en inkomenscategorie Kinderopvang is uit onze maatschappij niet meer weg te denken. Deze dienst stelt velen in staat een job te vinden en die ook te behouden. Maar terwijl iedereen ervan uitgaat dat kinderopvang een verworven recht is voor zowel bemiddelde als minder bemiddelde gezin-nen, schuilt er een onrecht of een discrepantie in de wetgeving. De ouderbijdrage is namelijk niet voor alle inkomenscategorieën evenredig bepaald. Volgend overzicht maakt dit duidelijk.

Inkomen Totaal per jaar Percentage (*) tot 200.000 fr. 16.280 fr. 8,14 % tot 400.000 fr. 49.060 fr. 12,266 % van 600.000 (**) 73.480 fr. 12,246 % tot 604.999 fr. van 800.000 89.760 fr. 11,22 % tot 804.999 fr. van 1 miljoen 101.420 fr. 10,142 % tot 1.009.999 fr. van 1.200.000 108.460 fr. 9,0383 % tot 1.209.999 fr. van 1.400.000 115.500 fr. 8,25 % tot 1.409.999 fr. 1.517.010 fr. en 123.640 fr. 8,15 % meer

(*) in geval van 220 plaatsingsdagen.

(**) percentage werd berekend op onderstreepte be-drag.

Bovendien is het zo dat lagere inkomens minder (of geen) profijt kunnen halen uit de mogelijke belastingaf-trek voor de kosten van kinderopvang.

1. Hoeveel ouders doen een beroep op kinderopvang, opgesplitst naar de diverse belastingschalen ? 2. Is er al iets ondernomen om deze wanverhouding in

de bijdragen tussen verschillende inkomenscatego-rieën te verhelpen ?

Antwoord

Vanuit de vaststelling dat de ouderbijdrage die wordt betaald in een erkende en gesubsidieerde opvangvoor-ziening niet evenredig wordt bepaald voor alle inko-menscategorieën, worden gegevens opgevraagd over aantallen ouders die een beroep doen op kinderop-vang, opgesplitst naar de diverse belastingschalen. Ik vermoed dat de term "belastingschalen" in deze con-text een vergissing is en dat eigenlijk bedoeld is "inko-menscategorieën".

Ter zake moet ik melden dat er geen recente gegevens beschikbaar zijn die informatie bevatten over de sprei-ding van de plaatsende ouders over de diverse inko-menscategorieën. De meest recente enquête dateert van 1987 en daaruit blijkt, wat niet onbelangrijk is, dat de laagste inkomenscategorieën relatief gezien in

min-dere mate een beroep doen op erkende en gesubsi-dieerde kinderopvang. Dit kan te maken hebben met de tewerkstellingsgraad van vrouwen uit de lagere inkomenscategorieën, met de grotere impact van infor-mele zorgkanalen (familie, vrienden) in hun midden, met het misschien niet voldoende aangepast zijn van het opvangaanbod aan hun specifieke noden ...

Een en ander betekent alvast dat conclusies over de rechtvaardigheid van betalingssystemen in gesubsi-dieerde voorzieningen complex zijn en met diverse fac-toren rekening moeten houden. Het is dan ook niet evi-dent om, op basis van een louter theoretisch rekenkun-dig verkregen percentage, te spreken over een wanver-houding in de bijdragen tussen de verschillende inko-menscategorieën.

Het is ook zo dat men, wanneer men met inkomensca-tegorieën werkt, noodgedwongen altijd een verschil in percentage heeft. Mensen met een verschillend inko-men binnen eenzelfde schaal betalen evenveel ... Bovendien is het zo dat het verschil tussen een goede acht en ruim twaalf procent binnen de perken van de redelijkheid blijft en op zich moeilijk kan worden bestempeld als een wanverhouding.

Daarnaast, maar niet minder belangrijk, wil ik vermel-den dat aan de naakte bepaling van de ouderbijdrage op basis van het inkomen voorbij, elementen opgeno-men zijn in de regelgeving die een passende aanpak van de problematiek van de minder gegoeden mogelijk maken. Zo is er de mogelijkheid dat ouders een ver-minderde ouderbijdrage betalen wanneer hun sociale en/of financiële situatie ertoe aanleiding geeft. Ook is het zo dat de ouderbijdrage met vaste bedragen wordt verminderd in verhouding tot het aantal kinderen ten laste en/of het aantal effectief geplaatste kinderen van een gezin.

Bovenstaande elementen kunnen evenwel niet wegcij-feren dat een bijsturing van de ouderbijdrageschalen moet worden overwogen. Rekening houdende met bevindingen die een correlatie vaststellen tussen het gebruik van kinderopvang en de inkomenscategorie van de plaatsende ouders, moet worden nagegaan of het huidige systeem voldoende impliceert dat de zwaar-ste schouders ook de zwaarzwaar-ste lazwaar-sten dragen. Ik denk dat de vragen van het Vlaams parlementslid uiteinde-lijk dit knelpunt signaleren. Ter zake kan ik melden dat ik zelf deze bekommernis deel en ze als dusdanig heb overgemaakt aan Kind en Gezin, met de bedoeling dat ze wordt in aanmerking genomen bij het opstellen van een beleidsplan-kinderopvang. Het is in deze context dat op middellange termijn een evaluatie zal worden doorgevoerd van het ouderbijdragesysteem zoals het nu bestaat. Daarbij zal er, dat heeft het parlementslid gemerkt, aandacht zijn voor de problematiek die via haar vraag wordt gesignaleerd.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Studietoelagen – Eenouder- en tweeoudergezinnen Voor de berekening en de toekenning van een studie- toelage wordt enerzijds rekening gehouden met het inkomen van de

Ingeval hun inkomen (waaraan het kadastraal inkomen dient te worden getoetst) geheel of gedeeltelijk is samengesteld uit het bestaansminimum, wordt de KI-test niet toege- past en

waaraan alle gemeenschappen en het federale niveau meewerken, onder andere ten behoeve van het Europees Drugsobservatorium in Lis- sabon.In 1992 en 1994 heeft

Door de Vlaamse overheid werd daarop geanti- cipeerd door een preventieproject goed te keu- ren dat zich specifiek richt op de problematiek van gezondheidsbevordering bij

Vrouwenemancipatie – Vlaamse administratie In het Algemeen Voortgangsrapport inzake Eman- cipatie 1995 (waarin ook wordt verwezen naar de Agenda 21 van de UNO-conferentie van Rio

Ik verzocht tevens in deze nota om een nieuwe Interminis- teriële Conferentie te willen samenroepen nadat de genoemde parlementaire werkgroep zijn conclusies zou

Het ministerieel besluit van 23 maart 1970 kent de beschutte werkplaatsen één sociaal assistent/ver- pleegster voor honderd werknemers toe?. Om hoeveel (kleinere) beschutte

Het rapport van de Koning Boudewijnstichting over de problematiek van autisme in België stelt dat het niet wenselijk is om kinderen met autisme binnen het buitengewoon