• No results found

V E R S L AG VAN DE COMMISSIE VOOR INLANDSCHE RECHTSPERSONEN INGESTELD BIJ BESLUIT VAN DEN GOUVERNEUR- GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË VAN H MEI 1929 No. 4x

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "V E R S L AG VAN DE COMMISSIE VOOR INLANDSCHE RECHTSPERSONEN INGESTELD BIJ BESLUIT VAN DEN GOUVERNEUR- GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË VAN H MEI 1929 No. 4x"

Copied!
170
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

V E R S L A G

VAN DE COMMISSIE VOOR INLANDSCHE RECHTSPERSONEN INGESTELD BIJ BESLUIT VAN DEN GOUVERNEUR- GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË

VAN H MEI 1929 No. 4x

e«Ê

GEPUBLICEERD MET MACHTIGING VAN DE REGEERING

L A N D S D R U K K E R I J — 1931 — BATA V I A C E N T R U M .

(2)

0093 4818

(3)

V E R S L A G

VAN DE COMMISSIE VOOR INLANDSCHE RECHTSPERSONEN INGESTELD BIJ BESLUIT VAN DEN GOUVERNEUR- GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË

VAN U MEI 1929 No. 4x

GEPUBLICEERD MET MACHTIGING VAN DE REGEERING

L A N D S D R U K K E R I J - J 93 J - B A T A V I A C E N T R U M .

(4)
(5)

biz.

Versi a g 1 Ontwerp ordonnantie op de inlandsclie maatschappij op aandeelen. 58

Acte van oprichting van een inlandsehe maatschappij op aandeelen. 72 Memorie van toelichting op de ontwerp ordonnantie op de

inlandsche maatschappij op aandeelen 76 Regeeringsverordening tot vaststelling van een model register

voor de inschrijving van de oprichting enz. van inlandsche maatschappijen op aandeelen en van de wijze van bewaring van de aeten van oprichting en andere bescheiden, waarvan de bewaring in de ordonnantie op de inlandsche maatschappijen op

aandeelen is voorgeschreven 113 Ontwerp ordonnantie op de inlandsche veueeniging 114

Statuten voor een inlandsche vereeniging 126 Memorie van toelichting op de ontwerp ordonnantie op de

inlandsehe vereeniging 127 Ontwerp ordonnantie op de gerechtelijke vereffening van

inlandsche rechtspersonen .'. 146 Memorie van toelichting op de ontwerp ordonnantie op de

gerechtelijke vereffening van inlandsche rechtspersonen 151 Ontwerp ordonnantie tot aanvulling van het Koninklijk Besluit

van 15 September 1916 No. 26 158 Memorie van toelichting op de ontwerp ordonnantie tot aanvulling

van het Koninklijk Besluit van 15 September 1916 No. 26 159

(6)
(7)

§ 1. De commissie voor inlandsche rechtspersonen (c. i. r.).

a. De opdracht.

Bij besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië dd. 14 Mei 1929 No. 4x werd ingesteld de commissie voor inlandsche rechtspersonen, welke tot taak heeft de regeering van advies te dienen nopens de vraag, of het mogelijk en wensehelijk is om, in de eerste plaats in verband met de behoeften van Java en Madoera, naast en tot consolidatie van hetgeen op dit gebied reeds bestaat, wettelijke regelingen in het leven te roepen nopens:

a. rechtspersoonlijkheid van inlandsche vereenigingen in het algemeen;

b. inlandsche vennootschappen op aandeelen, in het bijzonder;

c. de rechten en bevoegdheden van zulke inlandsche rechtspersonen t.a.v.

den grond;

alsmede om, voor zoover deze aanvragen bevestigend worden beantwoord, zoodanige wettelijke regelingen te ontwerpen, waarbij de commissie tevens werd uitgenoodigd om, wanneer de mogelijkheid en wenschelijkheid der sub a, b en c bedoelde regeling door haar zou worden beaamd, zoo spoedig mogelijk, als eerste deel van haar advies, een algemeene regeling der inlandsche vennootschappen op aandeelen, voor te stellen.

b. Samenstelling van de commissie.

Tot lid, tevens voorzitter werd bij genoemd besluit benoemd:

Professor Mr. Jb. Zeylemaker Jnz, tijdelijk hoogleeraar in het Nederlandsch-Indische handelsrecht aan de rechtshoogesehool ;

tot leden werden benoemd;

Raden Toemenggoeng Aria Abdoerachman, regent van Meester- Cornelis ;

Raden Achmad, landbouwondernemer te Tjipalangkah (Oost- Priangan) ;

J. A. Deknatel, lid van de Factorij der Nederlandsche Handel Maatschappij te Batavia.

Mr. Th. A. Pruin, directeur der Centrale Kas;

Professor J. van Gelderen, tijdelijk buitengewoon hoogleeraar in de staatshuishoudkunde aan de rechtshoogesehool ;

Professor Mr. B. ter Haar, buitengewoon hoogleeraar in het adat- recht aan de rechtshoogesehool;

Mr. H. Jelgerhuis Swildens, voorzitter van het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten in Nederlandsch-lndië, te Soerabaja ;

G. J. Du Marchie Sarvaas, resident ter beschikking, fd. inspecteur voor de agrarische zaken en verplichte diensten;

1

(8)

B. H. Paerels, hoofd van de afdeeling Landbouw van het Departe- ment van Landbouw, Nijverheid en Handel;

Mr. Mas Soemardi, advocaat en procureur te Semarang ;

Mas Soendjoto, administrateur van de Bank Nasional Indonesia te Baliwertie, Soerabaja;

Dr. J. W. de Stoppelaar, assistent-resident te Semarang.

Op 27 Juni 1929 werd op verzoek van de commissie door de Javasche Bank Dr. H. M. Hirschfeld, chef van de economisch- statistische afdeeling van de Javasche Bank, als deskundige aan de commissie toegevoegd.

Bij besluit van den Gouverneur-Generaal dd. 28 Juni 1929 No. lx, werd Jhr. Mr W. J. de Jonge, secretaris van het Algemeen Landbouw- Syndicaat, benoemd tot secretaris van de commissie.

c. Mutaties.

Bij besluit van den Gouverneur-Generaal van Ned.-Indië dd. 10 Juni 1929 No. lx, werd de benoeming van den Heer G. J. Du Marchie Sarvaas ingetrokken en tot lid benoemd Mr. C. C. J. Maassen, wd. adj.

inspecteur voor de agrarische zaken en verplichte diensten.

Op 8 Februari 1930 heeft Prof. J. van Gelderen als lid van de commissie bedankt.

In April 1930 heeft de heer J. A. Deknatcl als lid van de commissie bedankt en werd in zijn plaats benoemd de heer A. A. Pauw, lid van de Factorij der Ned. Handel Mij. te Batavia.

Het is hier de plaats om een bijzonder woord van dank te richten tot allen, die hun medewerking en steun aan de commissie hebben verleend. Speciaal mogen daarbij worden genoemd het europeesche en inlandsche bestuur op Java en Madoera, de landbouwvoorliehtingsdienst en de diensten en ambtenaren van het Volkscredietwezen en het bestuur van de Indonesische Studieclub te Soerabaja, die door hun voortvarend werk den arbeid van de commissie in belangrijke mate hebben gesteund.

Daarnaast verdient vermelding de uitstekende en belangelooze hulp van de hoeren Mr. E. M. A. G. Prenggodigdo, ambtenaar ter beschikking van den Gouverneur van Oost-Ja va en Mr. R. Hoedt Imanwiredjo, amb- tenaar ter beschikking van den voorzitter van den landraad te Djocja, die de sub-commissies voor Oost- en Midden-Java als secretaris ter zijde stonden.

§ 2. De werkwijze van de commissie.

In haar vergadering van 23/2.r> Juni 1929 heeft de commissie in de eerste plaats overwogen, welke werkwijze zij zou volgen ten einde met zoo veel mogelijk kennis van zaken het van haar gevorderde- advies te

(9)

kunnen uitbrengen. Wel telde zij onder hare leden twee afgevaardigden van den Soerabajasehen studieclub, van welke vereeniging aanvankelijk het verzoek was uitgegaan om door opzettelijke regeling grootere zeker- heid te krijgen nopens de mogelijkheid, corporaties met inlandsen« rechts- persoonlijkheid in het leven te roepen, vooral in verband met de rechten op den grond, en ook mocht de commissie rekenen op voorlichting van een ander lid, persoonlijk tot in bijzonderheden bekend met eenige in- landsche theeplantersvereenigingen in de Preanger, doch zij meende niettemin dat het noodzakelijk was door eigen ervaring zich inzicht te verschaffen in beteekenis, omvang en vormen van het vereenigings- en vennootschapswezen onder het inheemsche deel der bevolking.

De commissie besloot mitsdien te trachten gegevens te verkrijgen omtrent den feitelijken omvang van het inlandsche vereenigingswezen en zooveel mogelijk op de hoogte te komen van de ondervindingen der daar- aan deelnemende personen.

Ten einde het beoogde inzicht te verkrijgen heeft de commissie vooreerst door tussehenkomst van eenige bij den algemeenen landsdienst betrokken groepen van ambtenaren zooveel mogelijk opgave trachten te verkrijgen omtrent het bestaan van vereenigingen en vennootschappen, zooveel doenlijk onder overlegging van statuten en reglementen. Bijlage A bevat een overzicht van hetgeen langs dien weg werd bijeengebracht:

geordend naar den aard der corporaties (1) en naar de vestigings- plaatsen (2).

In de tweede plaats hebben uit de commissie gevormde subcommissies met vertegenwoordigers van totaal 10S' inlandsche corporaties en een aantal belangstellenden in tal van ver uiteenliggende plaatsen op Java en Madoera besprekingen gehouden. Een korte samenvatting van de resultaten dier ondervragingen en overleggingen is neergelegd in Bijlage B.

Gelijk uit de in de bijlagen A en B vervatte gegevens blijkt, kan men de corporaties door de inheemsche bevolking in het leven geroepen, ver- deden in drie groote groepen, weliswaar juridisch niet scherp uiteen te houden, doch die van de feitelijke toestanden een voldoende duidelijk beeld geven, te weten :

1. Vereenigingen met een in hoofdzaak ideëel doel (politieke, gods- dienstige, gezelligheid, sport- en schoolvereenigingen e.d.) alsmede de wederkecrige verzekering- en waarborgmaatschappijen.

2 Coöperatieve vereenigingen (verbruiks- en credietcoöperaties, spaarvereenigingen).

3. Vennootschappen van handel of bedrijf, het maken van winst beoogend.

(10)

Hieronder zal, indien uit het zinsverband niet anders blijkt, voor den eersten vorm de term vereeniging, voor den tweeden de term coö- peratieve vereeniging en voor den derden de term maatschappij op aan- deden worden gebezigd, terwijl voor de drie vormen te samen de term corporatie is gekozen.

Onder inlandsche corporatie wordt dan verstaan een corporatie uitsluitend bestaande uit tot de inheemsehe bevolking behoorende personen.

§ 3. Het materiaal.

De eerste vraag, die de commissie zich in hare tweede vergadering van 12, 13 en 14 Februari 1930 had te stellen, was: zijn de door het vooronderzoek, gehouden op de wijze als in de vorige paragraaf is mede- gedeeld, verkregen gegevens voldoende om daarop een oordeel te vormen over de wenschelijkheid en de mogelijkheid van de instelling van inland- sche rechtspersonen op Java en Madoera en om daarvoor bij bevestigende beantwoording dier vraag een wettelijke regeling te ontwerpen.

In de commissie bleek verschil van mecning over deze vraag te bestaan. Terwijl aan de eene zijde werd betoogd, dat men in de verstrekte gegevens aanleiding vond tot bevestigende beantwoording van de hoofd- vraag, en men ook uit het medegedeelde een duidelijk beeld had ver- kregen van de behoeften van vereenigingen en vennootschappen, welke door wettelijke regeling zouden kunnen worden bevredigd, werd van andere zijde betoogd, dat men uit de ten dienste staande feiten de wen- schelijkheid der instelling van inlandsche rechtspersonen niet kon afleiden en dat het verzamelde materiaal een zeer onvolledig beeld gaf van wat bestond. Een bespreking met de vertegenwoordigers van ruim een honderdtal vereenigingen en vennootschappen bij een totaal bekend aantal van ongeveer 900 kon geen zuiver beeld geven, en zou, zoo het iets bewees, alleen aantoonen de onverschilligheid van de belanghebbenden zelf ten aanzien van de vraag, die aan de commissie is voorgelegd. Zij bepleiten een nader onderzoek met behulp van het Binnenlandsch Bestuur, mede ook om de economische en sociale werking van de bestaande vereenigingen en vennootschappen dieper te onderzoeken.

Een derde opvatting die naar voren werd gebracht, hield in dat men zich met het verzamelde materiaal had tevreden te stellen.

Het gehouden onderzoek heeft de commissie een indruk gegeven van het aantal der op Java en Madoera bestaande corporaties en heeft haar bovendien in contact gebracht met een zeer behoorlijk aantal dier corporaties, waarvan uitvoerige mededeelingen omtrent hunne werkwijze en de door hen ondervonden moeilijkheden werden verkregen. Een

(11)

meer gedetailleerde analyse van de werkwijze van verschillende van deze in wezen zeer eenvoudige vereenigingen en vennootschappen zou volgens deze leden van de Commissie van geen praktisch belang kunnen zjjn.

Een nadere beschouwing van de door de verschillende vertegenwoor- digers der corporaties naar voren gebrachte verlangens doet ook zien, dat het vraagstuk zich concentreert op enkele belangrijke punten, die telkens weer naar voren komen, en die in de besprekingen meer dan voldoende onder de aandacht zijn gebracht.

De voorstanders van deze opvatting meenden derhalve, dat op het verzamelde materiaal een oordeel moest worden gebouwd, in welken zin dat oordeel dan ook zoü uitvallen. De stemming over de vraag, of de commissie van oordeel was dat reeds thans de zaak in verdere behande- ling moest komen en kon worden afgezien van een verder onderzoek, leverde liet resultaat, dat 7 der aanwezig commissieleden van oordeel waren, dat een nader onderzoek achterwege kon blijven, terwijl 4 leden van oordeel bleken, dat een nader onderzoek aan verdere besprekingen moest voorafgaan (een der commissieleden was niet opgekomen, wegens ziekte, een ander commissielid zonder kennisgeving, terwijl het lid der commissie de heer J. van Gelderen voor de vergadering zh'n ontslag had gevraagd).

§ 4. De behoefte aan regeling, en de mogelijkheid van bevrediging dier behoefte.

Het voorloopige onderzoek wees uit, dat de corporaties in de inheem- sche wereld uiteenvielen in drie groepen, die in § 2 reeds zijn aangegeven.

Door uitschakeling van de coöperatieve vereenigingen, die reeds wettelijke regeling bezitten bleek het mogelijk voor het verdere onderzoek deze drie groepen tot twee terug te brengen, n.1. een groep van corporaties, onder verschillende vormen werkende met het doel winst te behalen, een andere groep van corporaties, die geen winstbejag beoogden, werkende in de gedaante van (niet erkende) vereenigingen en coöperaties en bovendien in den vorm van onderlinge waarborgmaatschapph'tjes.

Met deze onderscheiding bleek ook het verschil in behoeften van elk der groepen samen te vallen, een feit dat gedurende het onderzoek reeds duidelijk geworden was.

De commissie besloot derhalve om de wenschelijkheid van het schep- pen van een inlandsche rechtspersoonlijkheid bezittenden vereenigings- vorm en de wenschelijkheid van het scheppen van een inlandsche rechts- persoonlijkheid bezittende corporatie met winstbejag als doel (vennoot- schap), afzonderlijk in behandeling te nemen.

(12)

a. de vereeniging.

Met grooten nadruk werd in het vooronderzoek door de vertegen- woordigers van de vereenigingen betoogd, dat zij door het ontbreken van de moge]ijkheid om binnen het kader van het inhcemsehe recht rechts- persoonlijkheid te verkrijgen, in allerlei moeilijkheden kwamen.

Werkende zonder erkenning wordt de vereeniging niet als rechtens bestaande aangemerkt, zoodat zij in procédures, bij het deponeeren van gelden bij afdcelingsbanken, en vooral bij het verkrijgen van grondbezit niet onder haar eigen naam kan optreden. Een der.bestuurders moet in dergelijke gevallen ' optreden als partij bij verbintenissen, hij deponeert gelden op zijn naam bij eene bank, gronden worden op zijn naam gekocht en in de landrenteregisters ingeschreven enz. Enkele bezwaren hier- boven genoemd zouden door de verkrijging van Europeesehe rechtsper- soonlijkheid kunnen worden opgeheven, maar dan zouden grootere be- zwaren voor die voordeden in de plaats treden. De vereeniging zou dan buiten staat zijn inlandsch bezitsrecht op den grond uit te oefenen, daar zij den status van europeaan zou hebben verkregen, bovendien zou zij ten aanzien van het recht zoowel voor het procesrecht, als voor het matc- rieele recht, alsook met betrekking tot den bevoegden rechter, onder- worpen zijn aan het europeesehe privaatrecht, dat ver staat van het recht van een groot deel der leden der vereenigingen, die dan ook liever geheel in eigen rechtssfeer willen blijven. Verder werd gewezen op de hooge kosten van het aanvragen van de europeesehe rechtspersoonlijkheid, welke niet konden worden gedragen door uit onvermogende inheemsehen gevormde vereenigingen.

De commissie was eenstemmig in de erkenning, dat de hier naar voren gebrachte bezwaren voor een deel of alle gegrond waren en dat het wenschelijk zou zijn de verbetering' van den toestand ter hand te nemen.

Enkele leden meenden echter, dat dit niet behoefde te leiden tot een nieuwen vorm, een vereeniging met inlandsche rechtspersoonlijkheid.

Zij meenden, dat door het aanbrengen van verbeteringen ten aanzien van de bestaande europeesehe rechtspersoonlijkheid aan de bezwaren groo- tendeels kon worden tegemoetgekomen.

Andere leden der commissie legden den nadruk op de rechtmatige begeerte van de vereenigingsvertegenwoordigers, dat de vereeniging in de inheemsche rechtssfeer zou kunnen blijven, en dat het onduldbaar zoude zijn, dat tusschen de vereeniging en hare naaste omgeving verhoudingen van intergentiel recht zouden ontstaan.

Tegen de meening van hen, die de oplossing der moeilijkheden wilden vinden door wijzigingen en aanvullingen der europeesehe regeling, werd opgemerkt, dat het dan veel eenvoudiger zou zijn een afzonderlijke rege-

(13)

ling te maken voor de vereenigingen van inheemschen, daar het aantal der wijzigingen, dat nood-ig zon zijn te hunnen behoeve, de regeling toch tot een geheel andere zou maken, en dan bovendien een regeling op deze wijze weinig fraai en overzichtelijk zou worden.

Het resultaat van deze overwegingen was, dat de commissie in groote meerderheid bleek te kunnen aanvaarden het scheppen van mogelijkheid van erkenning van inlandsche rechtspersoonlijkheid voor vereenigingen, dat echter tegen de uitvoering bij een belangrijk getal der leden het be- zwaar bestond, dat daardoor inlandsch bezitsrecht zou komen in handen van corporaties, hetwelk om meerdere redenen, wTaarover hieronder nader zal worden gehandeld, zeer onwenschelijk werd geacht.

De commissie verwierp dan ook een voorstel om een vorm te scheppen voor een inlandsche rechtspersoonlijkheid bezittende verecniging zonder eenige beperking ten aanzien van de uitoefening van inlandsche rechten op den grond, met 7 tegen 4 stemmen (die der aanwezige inhcemsche leden der commissie).

De commissie was echter unaniem van oordeel, dat het scheppen van den nieuwen vorm zonder aan de vereenigingen, die dezen vorm aanvaarden de mogelijkheid te geven inlandsch bezitsrecht uit te oefenen,

de voornaamste behoefte der vereenigingen onbevredigd zou laten.

Zij vereenigde zich met een voorstel om de mogelijkheid voor ver- eenigingen van inheemschen te openen om te Avorden erkend als inlandsch rechtspersoon met bevoegdheid om inlandsch bezitsrecht uit te oefenen op een zeer beperkte uitgestrektheid grond. Verderop in dit verslag zal nader op de uitwerking van dit punt worden teruggekomen.

b. Vennootschappen.

Het getal der bestaande, en vooral het getal der gehoorde corporaties, die gericht waren op winstbejag, die niet in wezen coöperatieve vereeni- gingen zijn, is in verhouding tot het aantal der vereenigngen niet groot.

Werkelijke vennootschappen komen er maar enkele in de inhcemsche maatschappij voor. Toch blijkt dat allerwege associatie, op deze wijze in wording is en wordt beproefd. Op verschillende plaatsen overal over Java verspreid, waar de commissie hare zittingen hield, vertoonde zich dit verschijnsel, zij het dan ook in hoofdzaak in een bepaalde richting, n.1. die van de samenwerking om te komen tot een betere bebouwing en het verkrijgen van een hoogere opbrengst van de door de deelnemers samengebrachten grond. Verder werden aangetroffen een paar associa- ties van handelaren, en enkele associaties, die het bank- (uitleen en deposito) bedrijf uitoefenden. Bovendien werd hierbij rekening gehouden met de Bank Nasional Indonesia, die door twee leden in de commissie vertegenwoordigd is.

(14)

Het op dit punt aanwezige materiaal leidde enkele leden van de commissie er toe om te betoogen, dat van een behoefte aan vennoot- schapsvormen in de inheemsche samenleving stellig niet was gebleken.

Het aantal werkelijke vennootschappen, dat zich bezig hield met eenigen tak van handel, industrie of grootere landbouw was nihil, of bepaalde zich tot een enkele hier en daar over geheel Java.

Deze enkeling kon nooit motiveeren het scheppen van een nieuwe wettelijke regeling. Bovendien werd met een beroep op de meening van den directeur van een der grootste inheemsche ondernemingen (zie bijlage B blz. 40) door die leden er op gewezen, dat deelnemen door grootere corporaties aan het handelsverkeer alleen maar denkbaar en mogelijk is bij volledige aanpassing aan de europeesche verhoudingen en dus ook aan het europeesche recht. Ben eigen vennootschapsvorm met rechtspersoon- lijkheid is daarom uiteraard minder geschikt en daarom ook voor de toekomst ongewenscht.

Van andere zijde werd met nadruk betoogd, dat men niet alleen naar het heden had te zien, maar ook naar de toekomst, en dat men, zoo men wilde bevorderen de economische opheffing van het inheemsche deel van de maatschappij, de rechtsvormen had te verschaffen, die voor die opheffing noodig waren. Bij de snelle ontwikkeling, die de inheem- sche bevolking zou moeten doormaken, zou niet kunnen worden gewacht tot deze vormen zonder hulp van den wetgever in het adatrecht zouden ontstaan, maar reeds aanstonds zouden zij beschikbaar moeten zijn.

Door een der commissieleden werd opgemerkt, dat reeds het aan- wezige materiaal wees op de aanwezigheid van vennootschappen tot gezamenlijke uitoefening van het landbouwbedrijf, analoog aan de europeesche naamlooze vennootschap, maar die waren gekleed in allerlei vormen, die voor haar niet geschikt waren, en die thans reeds alleen bruikbaar waren dank zij oogluikend toelaten van verhoudingen, die bij deze vormen niet passen.

Waar deze vennootschappen van kleinen omvang over geheel Java verspreid voorkomen en sommige een grootere levensvatbaarheid hebben getoond, is het in elk geval zeer gewenscht voor deze vennootschappen een vorm te scheppen, die het mogelijk maakt, dat zij zich organiseeren op een wijze die geheel met hare behoeften overeenkomt. Daartoe zal een vennootschapsvorm moeten worden mogelijk gemaakt, die rechtsper- soon is en gronden in inlandsch bezitsrecht kan hebben. De vennoot- schappen toch, welke moeten worden geholpen, hebben alle als basis inbreng van gronden, met name bouwvelden.

Het zal met het oog op de toekomstige ontwikkeling en ook om andere bestaande vennootschappen gelegenheid te geven zich nu reeds in de eigen rechtssfeer behoorlijk te organiseeren, zeer wcnschelijk zijn den

(15)

nieuwen vorm zoodanig te maken, dat er op ruime schaal en door ven- nootschappen met zeer verschillend doel en verschillende belangrijkheid

van zal kunnen worden gebruik gemaakt.

Als aangewezen vorm, zoowel met het oog op het bestaande als met het oog op de toekomst, moet worden aangemerkt een vennootschap met een in aandeelen verdeeld vast kapitaal.

Dit laatste standpunt vond in meerdere of mindere mate instem- ming bjj alle leden der commissie, onder opmerking evenwel van een aantal dier leden, dat bij de erkenning van de mogelijkheid van het uitoefenen van het inlandsche bezitsrecht door deze vennootschappen een beperking ten aanzien van de uitgestrektheid van het grondbezit een onafwijsbare voorwaarde was, en dat de instelling van een inlandsche rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap met inlandsche rechten op den grond alleen aanvaardbaar was, wanneer voldoende waarborgen konden worden gevonden tegen misbruik van dezen vorm door leden van andere bevolkingsgroepen, die op deze wijze het verbod van uitoefening van het inlandsche bezitsrecht zouden willen ontduiken.

Dientengevolge aanvaardde de commissie onder deze restricties de wenschelijkheid van de instelling van een inlandsche vennootschap met rechtspersoonlijkheid.

Zy achtte het wenschelijk deze vennootschap ook door den naam duidelijk te onderscheiden van de europeesche naamlooze vennootschap.

Zij vereenigde zich met een voorstel om deze vennootschap te noemen Inlandsche Maatschappij op Aandeelen.

c. Het inlandsche grondbezit.

De erkenning van de mogelijkheid van inländisch bezitrecht voor corporaties van inheemschen schept de mogelijkheid van verandering in de agrarische verhoudingen. Grootgrondbezit van inheemschen indivi- ducel komt niet veelvuldig voor, en heeft een neiging om door vererving- weer te worden gesplitst.

Het grondbezit van corporaties zal uiteraard veel bestendiger zijn, en zal naar verwacht mag worden in de toekomst veelvuldiger gaan voorkomen dan thans het individueele grootgrondbezit.

Deze overweging gaf enkele leden der commissie aanleiding op te merken, dat op deze wijze een bedreiging ontstond voor het kleingrond- bezit, dat door de agrarische wetgeving in bescherming was genomen, en afgescheiden daarvan zeker moest worden beschermd tegen het opkomen van grootgrondbezit, dat thans zooveel grooter bedreiging zou worden.

Van andere zijde werd ontkend, dat de agrarische wetgeving de bedoeling zou hebben gehad het kleingrondbezit in bescherming te nemen,

en dat de 'agrarische wetgeving veeleer bedoelde de inheemschen met

(16)

hun gebrek aan kapitaalkracht in bescherming te nemen tegen de niet- inheemschen, die in het algemeen economisch zooveel sterker waren.

Deze zelfde leden zagen in een uitbreiding van het grootgrondbezit ten koste van vele kleine landbouwers geen bezwaar, ja zelfs eerder een voordeel, daar alleen op deze wijze de economische ontwikkeling van de inheemsche bevolking kou worden verwacht.

Daarnaast werd opgemerkt, dat ook voor de europeesche groote landbouw gevaren kunnen dreigen bij de nieuwe mogelijkheden. Een groot inlandsen landbouwbedrijf in een streek waar vrijwel alle gronden regelmatig worden verhuurd aan eenigc suikerfabrieken b.v. zou tot zeer ongewenschte toestanden aanleiding kunnen geven.

Ook werd door een lid opgemerkt, dat daar het grondbezit nauw in verband staat met de verplichting tot het verrichten van dessadiensten, een inlandsehe vennootschap het evenwicht in deze gemeenschap zou kunnen verstoren. Het kwam dit lid gewenscht voor hiernaar een nader onderzoek in te stellen.

Het is de commissie niet mogelijk een oordeel te geven over de practische waarde van de opgesomde gevaren en bezwaren. Zij heeft daarom in cenc meerderheid van 7—4 (de 4 inheemsche leden achtten de nadeelen zoo gering, dat zij zich voor een onbeperkt grondbezit verklaarden) een oplossing verkozen, die de mogelijkheid opent om, wanneer de bedoelde omstandigheden gevaren zouden doen ontstaan, deze te keeren.

Drie der leden, de twee vertegenwoordigers van de groote landbouw en de wnd. adjunct-inspecteur voor de agrarische zaken en de verplichte diensten meenden dat de gewenschte veiligheid van thans bestaande of door hen als bestaand aangenomen belangen alleen zou zijn verzekerd, wanneer het grondbezit werd beperkt tot een geringe uitgestrektheid.

Zij verklaarden zich te kunnen verecnigen met een grondbezit in inlandsen bezitrecht van ten hoogste 50 bouws bouwvelden voor vennootschappen, terwijl zij meenden, dat een bezit van bouwvelden voor vereenigingen overbodig was en deze aan een grootere of kleinere hoe- veelheid woonerven voor hunne doelstellingen voldoende zouden hebben.

Naar liet oordeel der meeste andere leden werd hierdoor speciaal ten aanzien van de vennootschappen niet voldoende tegemoetgekomen aan de behoeften zooals zij die zien. Zij meenden dat het ontstaan van groote inlandsche landbouwbedrijven moet worden bevorderd. Zij verecnigden zich tenslotte met een voorstel, dat ten aanzien van de vennootschappen alle mogelijkheden voor de toekomst open Iaat, en zoo volledig mogelijke vrijheid laat voor alle overwegingen van agrarische politiek in heden en toekomst.

Met uitzondering van de drie leden bovengenoemd, verklaarden de

(17)

overige leden te aanvaarden het recht voor de inlandsehe maatschappij op aandeden om inlandsen bezitsrecht uit te oefenen op bouwvelden tot een uitgestrektheid van 50 bouws zonder vergunning, en op bouwvelden tot een grootere uitgestrektheid met vergunning van den Gouverneur- Generaal, in welke vergunning de toegestane uitgestrektheid en de plaats waar die gronden zijn gelegen wordt vermeid. Naar het oordeel van de commissie behoort bij het vcrleenen van de vergunning te worden gelet op de agrarische verhoudingen ter plaatse, zoodat waar en voor zoover noodig èn het kleingrondbczit, en de europeesche landbouw kunnen worden beschermd.

Eenerzijds wordt dus de volledige mogelijkheid van ontwikkeling gegeven, naar de andere zijde worden bestaande belangen geëerbiedigd. De commissie acht het een belangrijk voordeel, dat op deze wijze een oplossing is gevonden, die zoo min mogelijk veranderingen brengt in de agrarische verhoudingen. Een uitspraak over de wenschelijkheid van de inlandsche rechtspersonen laat thans de agrarische regelingen geheel onberoerd.

Ten aanzien van de vereenigingen is het vraagstuk van het grond- bezit van veel minder belang. In het algemeen hebben de vereenigingen voor het bereiken van hun doel geen bouwvelden noodig. Woonerven zyn voldoende om haar in staat te stellen, vereenigingsgebouwen, scholen e.d. te stichten op voorwaarden, die financieel niet te bezwaarlijk zijn.

(Zeer vele vereenigingen zouden zeer goed eigendom voor hun doel kunnen verwerven, maar de zwakke financieele positie maakt, dat zij op het veel goedkoope inlandsche bezitrecht ;zijn aangewezen).

De opmerking werd evenwel gemaakt, dat aan vereenigingen soms bij erflating vaste goederen worden nagelaten, terwijl een enkele vereeni- ging (een voetbalvereeniging b.v.) wel een bouwveld noodig kon hebben.

In verband daarmede vereenigde de commissie zich met een regeling analoog aan die van de vennootschappen. De wnd. adjunct-inspecteur voor de agrarische zaken en de verplichte diensten verklaarde zich tegen onbeperkt woonervenbezit voor vereenigingen.

Toegelaten behoort te worden voor vereenigingen een onbeperkt bezit van woonerven in inlandsen bezitsrecht, terwijl in bijzondere gevallen dispensatie van het verbod van het bezitten van inlandsch bezitsrecht op bouwvelden behoort te kunnen worden verkregen.

Daarbij wordt opgemerkt, dat de verhouding tusschen het met en zonder dispensatie geoorloofde hier eenigszins anders is, dan bij de ven- nootschappen. Door het woord dispensatie heeft de commissie willen uitdrukken, dat de op deze wijze verleende vergunning uitzondering moet blijven, beperkt tot gevallen van noodzakelijkheid, terwijl bij de vennoot- schappen verwacht wordt, dat de vergunning zal worden verleend, wanneer daardoor geen andere belangen worden geschaad.

(18)

De dispensatie wenseht de commissie àan den Gouverneur van de provincie te zien opgedragen, daar deze gemakkelijker de noodzakelijk- heid van afwijking van den regel kan beoordeelen.

Het grondprobleem raakt ook de coöperatieve vereenigingen naai- de regeling van 1927. De commissie meent echter het daar ingenomen standpunt van vrijheid van grondbezit voor die vereenigingen onge- moeid te kunnen laten, daar de aard van de coöperatieve vereeniging medebrengt, dat het grondbezit tot een minimum beperkt zal bljjven, zoodat van die zijde geen gevaren te duchten zijn.

De regeling ten aanzien van het uitoefenen van inlandsen bezitsrecht op den grond, zooals de meerderheid van de commissie zieh die voorstelt kan als volgt worden samengevat:

Voor vereenigingen onbeperkte rechten t.a.v. woonerven en geen rechten t.a.v. bouwveldcn, behoudens dispensatie van den Gouverneur der provincie.

Voor de inlandsche maatschappij op aandeden beperkte rechten t.a.v. bouwvelden en wel tot eene uitgestrektheid van 50 bouws. Voor deze categorie van corporaties bestaat echter de mogelijkheid rechten op eene grootere uitgestrektheid uit te oefenen, doch deze wordt afhankelijk gesteld van eene speciale vergunning van den Gouverneur-Generaal.

Voor de coöperatieve verecniging 1927 wordt de bestaande vrijheid t.a.v. het grondbezit niet aangetast.

De commissie meent nogmaals met nadruk dit stelsel te moeten aanbevelen, omdat op deze wijze de agrarische moeilijkheden in concreto kunnen worden beslist wanneer zij zich voordoen, en niet wordt vooruit- geloopen op de ontwikkeling van de agrarische toestanden.

cl. Ontdiiikingsmogelijkheden.

De regelingen, zooals hierboven aanbevolen scheppen een verleiding tot misbruik van de nieuwe instituten en tot ontduiking van de beper- kende bepalingen.

Bene dergelijke verleiding doet zich bij vrijwel iedere beperkende bepaling voor en behoeft op zich zelf nog niet een steekhoudend argu- ment tegen eene nieuwe regeling te vormen.

In dit geval zijn er echter twee beperkingen, die essentieel zyn voor de regelingen, n.1. de beperking tot corporaties wier leden uitsluitend inheemschen zijn, en de beperking ten aanzien van het grondbezit, naar den omvang.

De handhavingsmogelijkheid van deze beide beperkingen is naar het oordeel van de meerderheid van de commissie essentieel voor de aan- vaardbaarheid van de nieuwe rechtspersoonsvormen.

Het inlandsche bezitsrecht is een recht, dat steeds is gereserveerd voor de inheemschen, en men heeft er steeds de niet-inheemschen van

(19)

uitgesloten. Het gaat niet aan, dat door de invoering van de nieuwe regelingen hierop zijdelings inbreuk zou kunnen worden gemaakt.

Naar liet oordeel van de commissie in haar geheel moet dan ook voor de vennootschappen worden geëischt, dat alle deelnemers inheem- schen zijn.

Alleen op deze wijze kan gewaarborgd zijn, dat het grondbezit in inheemsche handen blijft. Voor de vereenigingen zou een der leden van de commissie willen toelaten, dat een minderheid van leden van andere bevolkingsgroepen lid zouden kunnen zijn.

Allereerst moet dus in beide regelingen, die de commissie voorstelt, die op de maatschappij op aandeelen, en die op de reehtspersoonlijk- oordeel van de meerderheid van de commissie essentieel voor de aan- deelgenoot of lid zullen kunnen zijn.

De enkele bepaling alleen is echter geen voldoende waarborg, dat nu ook inderdaad de deelgenooten en leden alle inheemschen zullen zijn en vooral niet daartegen, dat deze deelnemende inheemschen in wezen stroomannen zijn voor leden van andere bevolkingsgroepen, die op deze wijze indirect rechten op den grond zouden kunnen uitoefenen, welke zij krachtens hun landaard niet kunnen hebben.

Ter voorkoming zijn voorzorgs- en repressiemaatregelen noodig.

Als zoodanig stelt de commissie voor en nam zij op in de ontwerpen : 1. controle op den landaard van de oprichters, en regelmatige controle

der lijsten van deelnemers en leden.

2. de voorwaarde bij de oprichting, dat het niet bekend is, dat op een of andere wijze achter de oprichters personen van anderen landaard staan, hetwelk naar het oordeel van de commissie kan blijken uit een verklaring van het Binnenlandsch Bestuur.

3. de straf van ontneming van de rechtspersoonlijkheid aan de vereeni- ging en de ontbinding der maatschappij op aandeelen, wanneer blijkt van overtreding van dit voorschrift.

4. voor de maatschappij op aandeelen daarenboven de eisch dat de aan- deelen zullen worden gesteld op naam, dat de overdracht zal geschie- den door overschrijving in een register ten kantore der vennootschap, waarvan afschrift wordt gegeven aan de griffie van landraad, waar naar het voorstel van de commissie de maatschappij op aandeelen wordt ingeschreven, verbod van vertegenwoordiging op de vergadering van aandeelhouders anders dan door een anderen aandeelhouder, het dwingende voorschrift, dat niemand meer dan 12 stemmen zal uitbrengen voor zich en voor anderen samen en dat het bestuur uit de aandeelhouders zal worden gekozen.

Ook op overtreding van deze bepalingen is de sanctie van ontbinding der maatschappij op aandeelen gesteld.

(20)

Er mag hier worden opgemerkt, dat tegen de ontbinding als sanctie geen wezenlijke bezwaren van juridischen aard bestaan. Zij laat, anders dan de nietigheid, hetgeen is geschied intact, alle aangegane verbinte- nissen blijven dus van kracht voor zoover zij overigens wettelijk mogelijk zijn; alleen de rechtspersoon houdt op te bestaan en kan dus verder geen schade doen.

De ontbinding is de eenige afdoende straf, die de commissie zich kan voorstellen. Van het voorstellen van strafbepalingen is afgezien, omdat, men van oordeel was, dat de hiervoren bedoelde sanctie gecom- bineerd met het toezicht op de tot standkoming en gedurende het bestaan voldoende waarborgen biedt tegen overtreding van het verbod, dat leden van andere bevolkingsgroepen direct of indirect deel hebben aan of medezeggenschap hebben in de vereeniging of de vennootschap.

De commissie verheelt zich niet, dat ondanks deze strenge bepa- lingen toch ontduiking op dit punt zal kunnen voorkomen. Zij meent echter, dat waar deze zoo moeilijk is gemaakt, degenen, die op deze- wijze indirect inlandsch bezitsrecht zouden willen verwerven veel eerder hun toevlucht zullen blijven nemen tot de middelen, die thans reeds tot dat doel worden aangewend. Door de instelling van de door de commissie voorgestelde nieuwe instituten, zal naar het oordeel van de meerderheid het gevaar voor ontduiking niet worden vergroot.

Een belangrijke versterking van de personencontrole zou kunnen worden verkregen, wanneer de opgaven zouden Kunnen worden getoetst aan een burgerlijken stand. De commissie beveelt dan ook in verband hiermede ten sterkste aan de spoedige invoering van een burgerlijken stand voor inheemsehen. <

De andere ontduikingsmogelijkheid geldt de uitgestrektheid van het grondbezit. Als eenige ontduikingsmogelijkheid staat hier aan de commis- sie voor oogen, dat zelfde personen een aantal vennootschappen naast zul- len oprichten, elk met het recht op een grondgebied van 50 bouws bouw- veld en dat zij op die wijze door samenwerking een grooter grondbezit als een geheel zullen exploiteeren.

Ook hiertegen meent de commissie, dat zeer voldoende wordt gewaakt, wanneer ook daaromtrent een verklaring van het bestuur bij de oprichting wordt geëischt en indien op overtreding, die later mocht plaats vinden of blijken, de sanctie van ontbinding wordt gesteld. Ook hier stuitte de commissie op de moeilijkheid waarmede betrouwbare gegevens omtrent

het grondbezit kunnen worden verkregen ten gevolge van het ontbreken van een behoorlijke registratie van den grond.

De commissie merkt op, dat bij de toenemende economisehen ont- wikkeling van de inheemsche maatschappij zoodanige registratie niet kan worden gemist.

(21)

De gemakkelijkheid, waarmede normaal de vergunning tot het be- zitten van grootere uitgestrektheden bouwvelden zal worden verleend, aeht de commissie een waarborg tegen dezen vorm van ontduiking.

Op deze wijze meent de commissie dat de bezwaren ten aanzien van het. grondbezit, die moeten worden opgeheven om de nieuwe instituten aannemelijk te maken, kunnen worden ondervangen.

§ 5. Het stelsel der voorgestelde regelingen.

De commissie komt tot de conclusie, dat twee nieuwe mogelijkheden zullen moeten worden geopend. Er zal behooren te zijn een inlandsehe vereeniging met rechtspersoonlijkheid, en een inlandsche maatschappij op aandeelen.

Ten aanzien van de vereeniging en tot op zekere hoogte ook ten aanzien van de vennootschappen kan de vraag worden gesteld, of het scheppen van nieuwe vormen noodig is, en of niet veeleer in het inheem- schc recht beide vormen reeds thans als rechtspersonen moeten worden erkend.

In deze twistvraag heeft de commissie zich geen partij gesteld. Zij is van oordeel, dat zelfs al zou rechtspersoonlijkheid van vereeniging en vennootschap reeds thans moeten worden aangenomen de rechtspraak te onzeker is op dit punt, en bovendien de criteria, die zouden moeten doen besluiten tot het aannemen van het bestaan der rechtspersoonlijkheid zoo onvast zijn, dat het in alle gevallen noodig is, vormen te scheppen, die stellig als rechtspersonen zullen worden erkend.

Bij het scheppen dezer vormen hield de commissie rekening met het in de praktijk aanwezige verschil tusschen vereeniging en vennootschap, voor welke vormen de rogeering de aandacht der commissie vroeg en daarnaast de bestaande, reeds inlandsche rechtspersoonlijkheid bezittende

coöperatieve vereenigingen volgens de regeling van 1927.

De meerderheid der commissie in een stemmenverhouding van 6—5 wilde niet in de regeling zelf het arbeidsveld afpalen. Zij achtte het de zuiverste manier om de regelingen zoodanig te maken, dat de oprichters als het ware vanzelf en in het belang der corporatie zouden worden gedreven naar den vorm, die voor hen door de commissie is bedoeld.

Zij meent, dat op deze wijze de beste ontwikkelingskansen worden gegeven aan het corporatieleven, en dat bovendien de afscheiding in twijfelgevallen in de praktijk moeilijk zal zijn te onderkennen.

De minderheid der commissie meende, dat een eigen arbeidsveld aan elk der drie vormen zou moeten worden aangewezen en dat dit alleen zou kunnen geschieden door de vereenigingen te binden aan een ideëele doelstelling, die het beste negatief wordt bepaald door bet winstbejag

(22)

van de vennootschap en de op materieele voordeelen bedachte coöperatie- gedachte der coöperatieve vereenigingen.

De commissie ziet zeer goed, dat in de huidige verhoudingen dit stelsel van vrije keuze van direct belang is voor de coöperatieve'ver- eeniging.

Het is de commissie toch bij hare besprekingen zeer duidelijk geble- ken, dat de regeling van Staatsblad 1927 No. 91 bezwaren ' ontmoet wegens de wijze, waarop het toezicht daarin geregeld is, terwijl de regeling van 1915 wordt vermeden, omdat de vereeniging, die zich daaraan onderwerpt europeesch rechtspersoon zou worden.

Hoewel zij zich uiteraard stelt op het standpunt, dat het in het algemeen belang zou wezen, indien de inlandsche coöperatieve vereeni gingen m Nederlandsch-Indië zich alle onderwerpen aan de regeling van liet jaar 1927, waarin de wetgever die voorschriften heeft neergelegd welke hij voor zulke vereenigingen noodig oordeelde, ziet de bovenge- noemde meerderheid van de commissie niettemin geen heil in eenige bep°a- Inig, die op formeelen basis voor deze vereenigingen de twee thans ont- worpen rechtsfiguren zou probeeren te sluiten.

Vooreerst acht z« iedere poging daartoe ondeugdelijk, omdat de ontduiking van de verboden artikelen - de praktijk in Nederland en elders levert daarvoor het bewijs met tallooze voorbeelden — ook hier met zal zijn tegen te gaan en voorts heeft de praktijk in Nederlandsch- Indie thans reeds aangetoond, dat de coöperatieve vereenigingen ook den vereenigmgsvorm zonder rechtspersoonlijkheid verkiezen boven een erken- ning als rechtspersoon, wanneer daaraan het toezicht, dat zij niet wen- sen en, wordt verboden.

De meerderheid acht het dus ook in hooge mate ongewenscht te trachten de mate, waarin van de regeling van Staatsblad 1927 No 91 gebruik zal worden gemaakt te bevorderen door het ontwerpen van voor- schriften die „coöperatieve vereenigingen" uitsluiten van andere rechts figuren. Wel zal zij zich - naar vanzelf spreekt - onthouden van het opnemen van bepalingen, die in het bijzonder aan de behoeften van de coöperatieve vereenigingen tegemoet komen.

De ervaring zal, naar de meerderheid vertrouwt, leeren, dat de regeling op de coöperatieve vereenigingen aan zulke corporaties nu reeds den meest verkieselijken vorm biedt, of op welke punten die regeling herziening behoeft.

De grootst mogelijke minderheid zag in de onderscheiding alleen naar de mr.chting niet alleen een gevaar voor de coöperatieve vereeni- gingen, maar ook acht zij niet denkbeeldig, dat thans ter ontduiking van dwingende bepalingen betreffende de maatschappij op aandeden, soms voor een vennootschap de vereenigmgsvorm zal worden gezocht

(23)

Krijgen de corporaties dus de keuze tusschen drie vormen van inlandsche rechtspersonen, ook de europeesche vormen blijven open voor de inheemsehen die deze verkiezen. In dat geval blijft evenwel de cor- poratie onderworpen aan het europeesche recht en is inlandsen bezitsrecht ten eenenmalc uitgesloten.

De keuzemogelijkheid kan nog worden vergroot door aan de inland- sehe rechtspersonen de gelegenheid te geven zich te onderwerpen aan het europeesche privaatrecht. In dat geval zou de corporatie leven naar europeesch recht en toch de inlandsehe bezitsrechten kunnen blijven behouden en verkrijgen.

Voor corporaties van inheemsehen zullen dus bij de aanvaarding van het stelsel der commissie de volgende mogelijkheden bestaan : 1. de inlandsche maatschappij op aandeden, gekenmerkt door hare

commercieele inrichting (aandeelenkapitaal), geen mogelijkheid van uittreding door terugnemen van het aandeel, wel echter overdraag- baarheid, recht om bouwvelden te bezitten (onder boven aangegeven beperkingen).

2. de coöperatieve vcreeniging geregeld bij ordonnantie van Stbl. 1927 No. 91, speciaal bestemd voor eigenlijke coöperaties onder toezicht van den adviseur voor de coöperatie.

3. de inlandsche vcreeniging met rechtspersoonlijkheid, georganiseerd als de europeesche vcreeniging, met vrije in- en uittreding van leden, en persoonlijkheid van het lidmaatschap en met verbod om bouwvelden te bezitten.

4. de europeesche naamlooze vennootschap.

5. de coöperatieve vcreeniging met europeesche rechtspersoonlijkheid van Stbl. 1915 No. 431.

6. de vereeniging met europeesche rechtspersoonlijkheid volgens Stbl.

1870 No. 64,

7. de inlandsche maatschappij op aandeden onderworpen aan het europeesche privaatrecht,

8. de inlandsche vereeniging met rechtspersoonlijkheid onderworpen aan het europeesche privaatrecht. Voor de vormen sub 1 en 3 ge- noemd ontwierp de commissie een regeling.

Buiten beschouwing bleven tot dusver de onderlinge waarborgmaat- schappijen, uitsluitend bestaande uit inheemschen. Hare rechtspositie is op het oogenblik onzeker. Zij verkrijgen zelfs geen erkenning als euro- peesche vereenigingen, omdat naar het oordeel van het Departement van Justitie zij reeds rechtspersonen zijn krachtens haar aard. Of deze rechtspersoonlijkheid een europeesche dan wel een inlandsche is, is onzeker.

2

(24)

Het is wenschelijk, dat haar de gelegenheid wordt gegeven naar vrije keuze europeesehe, dan inlandsche rechtspersoonlijkheid te ver- werven.

Er wordt door de commissie een regeling voorgesteld, waardoor het recht voor inlandsche rechtspersonen om zich te onderwerpen aan. het europeesehe recht wordt vastgelegd, terwijl tevens de vrije keuze voor de onderlinge waarborgmaatschappijen van inheemschen wordt mogelijk gemaakt door een voorziening m de ordonnantie Stbl. 1870 No. 64. Op deze wijze meent de commissie de vormen te hebben gevonden, waarin het corporatiewezen op Java in al zijn uitingen van klein tot groot tot opbloei kan geraken.

§ 6, Het verleenen der rechtspersoonlijkheid.

De vraag van de verleening der rechtspersoonlijkheid deed de commissie opnieuw stuiten op de verschillen tusschen vennootschappen en vereenigingen.

Bij de vereenigingen had de commissie zich rekenschap te geven omtrent de wenschelijkheid om evenals in het europeesehe recht reehts- persoonlijkheidsverleening te verbinden aan een goedkeuring van de vcr- eeniging door de regeering. Aan beide kwesties wordt hier een woord gewijd.

De vennootschap in den vorm van inlandsche maatschappij op aandeelen kan niet werken zonder rechtspersoonlijkheid. Zij dient aan- wezig te zijn onmiddellijk na de oprichting, zij moet duren tot de beëindiging. In het stelsel van de commissie vallen daarom oprichting en vcrlcening van rechtspersoonlijkheid samen evenals beëindiging van de maatschappij en einde der rechtspersoonlijkheid. Daarom is de op- richting gesteld onder controle van een regeeringsorgaan ; de beëindiging, die in bepaalde gevallen plaats heeft door ontbinding door de overheid doet automatisch de rechtspersoonlijkheid ophouden bij het teniet gaan der maatschappij.

Geheel anders is het bij de vereeniging. Vereenigingen zonder rechtspersoonlijkheid zijn zeer wel denkbaar, zij zijn een veelvuldig voor- komend verschijnsel ook in het europeesch recht.

Hiermede rekening houdende, behandelt de ontwerpordonnantie op de vereenigingen alleen de verleening en het verlies van de rechtspersoon- lijkheid. De vereeniging kan voordien bestaan, zij kan na het verlies der rechtspersoonlijkheid voortbestaan.

T'en aanzien van de vereeniging meent de commissie te moeten breken met het bestaande stelsel van onverbrekelijke samenkoppeling van goed- keuring en verleening van rechtspersoonlijkheid. Dit leidt slechts tot misverstand en moeilijkheden.

(25)

De regeering zelve geeft blijk deze moeilijkheid te beseffen. In hare mededeelingen omtrent eenige onderwerpen van algemeen belang 1924 blz. 33 uit zij zich toch als volgt:

„Ware de verleening van rechtspersoonlijkheid hier te lande ook in bare gevolgen niet meer dan de erkenning van eene vereeniging als rechtssubject, dan zoude er geen zwarigheid zijn gerezen. Doch de Rcgeering had zich bij hare overwegingen rekenschap te geven, dat in Nederlandsch-Indië onder den invloed van de voorstellingen en de nawer- king van vroegere positiebepalingen in breede kringen de verleening van rechtspersoonlijkheid nog wordt beschouwd als een placet van regeerings- wege op doen en laten, op de bedoelingen van eene vereeniging, terwijl zij wist, dat aan de andere kant de overgroote meerderheid der bevolking op Ambon verbijsterd zou zijn over een dergelijke stilzwijgende Regee- ringsgoedkeuring op de handelingen van den S. S. propagandist Patty.

In die omstandigheden kon de Regeering de gevraagde goedkeuring- op de statuten niet verkenen! Overwegende, dat hoe onschuldig die statuten er ook mochten uitzien, het optreden naar buiten der vereeniging, met name de actie van Patty tegen het overheidsgezag zoomede de onop- rechte inhoud van het vereenigingsblad de verleening der rechtspersoon- lijkheid stempelden tot een daad strijdig met het algemeene belang, wees de Regeering de aanvraag af".

De commissie doet een poging de verleening der rechtspersoonlijkheid voor de inlandsche vereenigingen te maken, wat zij moet zijn, de erken- ning van de vereeniging als rechtssubject. Zij laat de goedkeuring geheel buiten hare regeling, het aan de Regeering overlatende, desge- wenscht een regeling te geven aangaande de goedkeuring, die voor politieke en jeugdvereenigingen gewenscht kan zijn, en dan ook blijkens de aan de commissie door vertegenwoordigers van vereenigingen ver- strekte inlichtingen gewenscht wordt.

Om duidelijk te doen uitkomen, dat de goedkeuring door de Regee- ring niet verbonden is aan het verkrijgen van de rechtspersoonlijkheid, meent de commissie niet beter te kunnen doen, dan de verleening der rechtspersoonlijkheid te brengen bij een lager orgaan.

Als orgaan koos zij daartoe den voorzitter van den landraad.

Deze is geen bestuursorgaan, maar rechtsverzorger en zijn positie als zoodanig wordt naar het voorkomt door de bevolking voldoende begrepen.

De tusschenkomst van den landraadvoorzitter en van het, landraad- kantoor zn'n bovendien naar het oordeel van de commissie in elk geval onontbeerlijk.

De landraadvoorzitter is door zijn ambt reeds thans de juridische voorlichter van de bevolking, hij is gemakkelijk te bereiken.

(26)

Bij de totstandkoming van vereenigingen zal rechtskundige voor- lichting veelal zeer noodig zijn. De landraadvoorzitter is aangewezen om deze voorlichting bij do aanvrage om verleening der rechtspersoon- lijkheid te geven.

Naar inheemsche opvattingen is de preventieve rechtszorg zoo nauw verbonden met de berechting van rechtszaken, dat deze positie van den landraadvoorzitter voor de bevolking vanzelfsprekend zal zijn en er toe zal bijdragen de functie van den landraad in de waardeering

van de bevolking te doen stijgen.

Tenslotte is de landraad de rechter, die in geschillen met betrekking tot tic vereenigingen zal hebben recht te spreken. In dit verband is het gewenscht, dat de zaken de vereeniging betreffende, op het landraad- kantoor zijn geconcentreerd.

Bij het plaatselijk onderzoek is gebleken, dat er bij sommige belang- hebbenden bezwaren gevoeld werden tegen eene regeling, waarbij de auto- riteit die de verlecning van rechtspersoonlijkheid aan inlandsehe vereeni- gingen tot taak zou krijgen eene andere en wel veel lagere zou zijn dan de autoriteit 'die de erkenning van curopeeschc vereenigingen in handen heeft. Men wees op het gevaar, dat daaruit zelfs wel eene minderwaar- digheid van de inlandsche vereeniging zou kunnen worden geconcludeerd.

De commissie laat de waarde van dit bezwaar geheel in het midden.

Zij meent evenwel, dat het ook ten aanzien van de Buropeesche vereeni- gingen zeer wcnschelijk zou zijn de verleening van rechtspersoonlijkheid en de erkenning als goedkeuring te scheiden. De verleening van de rechtspersoonlijkheid zou dan aan een (veel) lagere autoriteit dan tot dusver kunnen worden toevertrouwd. De commissie zou deze verandering te meer toejuichen, omdat daardoor het boven medegedeelde bezwaar van zelf zou vervallen. De gewenschte scheiding bij de europeesche vereeni- gingen zou zeer eenvoudig kunnen worden bewerkstelligd voor de artikelen 1 lid 1 en 3 lid 1 van de ordonnantie Stbl. 1870 No. 64 in plaats van Gouverneur-Generaal te lezen, „president van den Baad van J u s t i t i e " en uit die ordonnantie het tweede lid van art. 1 te doen vervallen.

Ten aanzien van de goedkeuring van vereenigingen zou dan zoo gewenscht een afzonderlijke regeling moeten worden gemaakt, eventueel voor Europeesche en Inlandsche vereenigingen tezamen.

Ook voor de maatschappijen op aandeelen wordt het in principe gewenscht geacht, dat de voorzitter van den landraad de autoriteit is, tot welke men zich bij de oprichting heeft te wenden en wordt het juist geoordeeld, dat de gegevens omtrent de maatschappij geconcentreerd zijn op het landraadkantoor. Daarvoor gelden dezelfde redenen als boven voor de vereeniging aangegeven.

(27)

Desondanks is de bewilliging van de oprichting hier in handen gelegd van de Regeering. Dit is geschied, omdat wordt gevreesd voor groote verscheidenheid van opvatting' bij de verschillende voorzitters ten aanzien van de vraag, welke bepalingen in acten van oprichting van maatschap- pijen op aandeden in verband met de wettelijke regeling geoorloofd of verboden zullen zijn. Ter bevordering van eenheid der jurisprudentie op dat punt is het verleenen van de bewilliging geconcentreerd bij de Eegeering, zij het dan, dat de acte wordt ingediend bij den voorzitter van den landraad, die voor doorzending naar de Eegeering zorgt en de acte na verleende bewilliging weer terug ontvangt. Daardoor wordt ook hier gezorgd voor de mogelijkheid van hulp door den landraadvoor- zitter bij de oprichting en de samenstelling der acte.

Voor de vereenigingen behoeft vrees voor uiteenloop ende jurispru- dentie niet te bestaan, daar statuten van vereenigingen uit den aard der zaak veel gelijkvormiger zullen zijn.

De commissie verheelt zich niet, dat zij op deze wijze een naar om- standigheden zware taak op de schouders van de voorzitters van den land- raad legt. Zij heeft getracht deze taak te verlichten door bij de ontwerp or- donnanties en als deel van deze te ontwerpen een model statuten en een model acte van oprichting, die in de meeste eenvoudige gevallen door enkele invulling geschikt zullen zijn voor de Verceniging die rechtsper- soonlijkheid aanvraagt, of de maatschappij die staat te worden opgericht.

De voorzitter van den landraad behoudt natuurlijk vrijheid, wanneer hem dat gewenscht voorkomt voor het geval dat onder zijn aandacht is, deze modellen aan te vullen of ter zijde te stellen.

De commissie heeft zich de vraag gesteld of het mogelijk zou zijn de aanvraag van rechtspersoonlijkheid te doen geschieden bij een ambte- lijke instantie, waarvan de vertegenwoordigers in grooteren getale en meer verspreid over het land voorkomen dan de voorzitters van den land- raad. Meer in het bijzonder had men daarbij het oog op den wedana.

De commissie oordeelt echter, dat dit niet te verwezenlijken is, omdat hierdoor de juridische voorlichting van partijen zou verloren gaan en de toegankelijkheid van de gegevens omtrent de rechtspersoon te veel zou verminderen. Wel beveelt de commissie aan, dat -de regeering de daarvoor in aanmerking komende bestuursambtenaren opdrage zooveel mogelijk hulp en voorlichting te verschaffen aan hen, die rechtspersonen willen oprichten.

§ 7. De gerechtelijke vereffening.

Ten slotte zij een enkel woord gewijd aan de gerechtelijke vereffening.

De invoering der rechtspersoonlijkheid in het inheemsche recht brengt naar het oordeel der commissie als noodwendig gevolg mede de

(28)

mogelijkheid van gerechtelijke vereffening in geval van insolventie en in geval van gedwongen ontbinding.

De toestand, die bij gebreke van een faillissementsregeling voor inheemsche natuurlijke personen bestaat, kan voor de corporaties niet worden bestendigd. Hier zullen soms aanmerkelijke vermogens zijn bij- eengebracht, belangrijke verbintenissen zijn aangegaan en bij ontbinding of verloop van de vereeniging of vennootschap zal er na korten tijd geen subject meer zijn, dat met eenig succes tot betaling kan worden aange- sproken. Daarom moeten de schuldeischers kunnen ingrijpen, wanneer zij de zaken verkeerd zien gaan, en moet bij het eindigen der rechts- persoonlijkheid worden gezorgd, dat onverwijld het aanwezige vermogen onder de schuldeischers wordt verdeeld, voor het her- en derwaarts is verbrokkeld. Dit is alleen mogelijk door een gerechtelijke vereffening op de wijze van een faillissementsafwikkeling.

Daar deze afwikkeling voor beide vormen van corporaties dezelfde kan zijn en het de commissie gewenscht voorkomt, dat ook andere inlandsche rechtspersonen, die niet zijn publieke lichamen op dezelfde wijze worden-vereffend, ontwierp de commissie een afzonderlijke ordon- nantie op de gerechtelijke vereffening van inlandsche rechtspersonen.

In verband met de voorloopig eenvoudige verhoudingen in de in- heemsche maatschappij, waar de vennootschappen en vereenigingen zullen bestaan, is de regeling zoo summier en eenvoudig mogelijk gehouden.

§ 8. Fiscale regeling.

Waar het kostenbezwaar, vooral ten aanzien van de oprichting van vereenigingen bij het gehouden onderzoek herhaaldelijk de oorzaak bleek, waarom men niet erkenning als europeeschc vereeniging had gevraagd, heeft de commissie zich ook van deze zijde van het vraagstuk rekenschap gegeven.

Ten aanzien van de vereenigingen heeft dit de commissie er toe geleid van zegelkosten af te zien ten aanzien van alle stukken die ver- eischt worden voor de oprichting van een vereeniging. Geheel kostelooze verleening van rechtspersoonlijkheid is echter niet noodig. Daarom meent de commissie in overweging te kunnen geven voor de erkenning der rechtspersoonlijkheid een vast recht te heffen van ƒ 5.—. Gezien de kapitaalkracht in de inheemsche wereld1, oordeelt de' commissie dit bedrag een maximum.

Ten aanzien van de vennootschappen staat de zaak geheel anders.

Deze behooren geheel op dezelfde wijze te worden belast als de europee- schc n.v. Iliertoe zal de zegelordonnantie moeten worden gewijzigd.

Ten aanzien van deze wijziging maakt de commissie er op opmerk- zaam dat het noodzakelijk zal zijn te zorgen, dat de belasting betaald

(29)

wordt, voordat de aanvrage door den landraadvoorzitter wordt aanvaard.

Geschiedt dit niet, dan bestaat de kans, dat de vennootschap op dat oogenblik geen contanten zal hebben om de belasting te betalen, omdat al liet geld in de onderneming kan zijn gestoken. In dat geval is de bewilliging verleend maar heeft toch de maatschappij geen rechtspersoon- lijkheid wat tot ongewenschtc verhoudingen en begripsverwarringen aan- leiding moet geven. Op het oogenblik van de aanvrage, dus bij den aanvang van de maatschappij' is, dank zij de stortingsverplichting, steeds geld aanwezig.

T'en aanzien van het bedrag van de belasting wordt opgemerkt, dat, waar het voorstel luidt aandeden met een nominale waarde van ƒ 1.—

toe te laten en deze zelfs als regel worden gedacht in verband met de behoefte om zich te interessecren in maatschappijen op aandeelen door geleidelijke betaling, een minimum-heffing per aandeel op de wijze als thans in de zegelordomiantie voor de curopeesehe n. v. is voorzien hier niet mogelijk en niet wcnschelijk is.

Naar het oordeel van de commissie mag de oprichting van de in- landschc maatschappijen op aandeden in geen geval naar verhouding duurder zijn dan de oprichting van naamlooze vennootschappen.

§ 9.

In het bovenstaande heeft de commissie in hoofdzaak hare over- wegingen en hare algemeenc resultaten neergelegd. De uitwerking daarvan is vervat in de ontwerpen van ordonnanties, die aan dit verslag zijn toegevoegd.

(30)

Bijlage A.

• r c B l o j

•JOA - s p r a q S i p u p j e i q ;

•qsun>i

•J9A p â n e f

•JOA ' Q s u a p p i p i

•J9A g ^ g i q i p j

•J9A -Sp!9llSt[19Z9S '-;.tods ' u g q i g q i o o g

M9AÎ[BA

•J9A "psp0£)

MOA l O O i p g

'U9SpU0J s i U 9 j ü j 3 g g

•JOA S j o q -JT3BAY '[JOpUO

•JOA s j g p u B H

•J9A JL'Cdg

SOp-BJ

•adyoo SXT3 ' J 9 A

•S9I^13J0dQO0

CD

zn ce ui

CO l O O l O l O t O - ^ ö i C O l O l ß O l O C C i^O Ci co co o O J O M ^ H C O C J C O D - M r l t O N ^ CO CM CM T-H

T-H T-H T-H

H H C J C O H I O O H ' I O C O M ^ C O CO r-H IT—< L~

Ci Ci

T-H C O

1

H H l-l 1 1 lW H 1 1 1 M 1 M I M 3

f N ( M I i—1 I r - ( CM CNJ ^ * - • # r T - l T-C < N CN r H i—! 1 C O

u» * | | | ,-. | | | | | e« | | | | | | i

(N N H 1 J CM i—( CM Cvl f C^l j i—I [ '' J [1 - H

I O - * Q C O L O C O C O C D C O ^ ( M O W C O CO O CM -^H —'

T—1 r-H r-( T—) (M rH CM

O C O - " ( H H C O ^ ( M ^ ^ H C O H ( M i—( 00 I 1 M

T—I T-H

CO C5 lO 1 1 m CO (N CO (M (M CÛ W uO CM ^H 1 1 t >

CO O OÎ H l M GO C-l LO Is- H l > H N d CO H (N H 1-H 1 rH

»-* i i i i i

IH

i r i i i

M M

O —i I I | 1 0 ( 0 l O M M f f i I d ! uO CM i -•* t--

B"S i H i i i i j H i i i i : i i i i

œ o p i i r M a i i o o - ^ r f r - ' - H c M ^H c o r-i co oo

i—l 1 1 1 T-H .-1 H

- * C J i l O ( D 1 0 0 0 C i ! t - - * O I N H M O I> • * 1 CO CO

T—1 i-H i-H r-i CM rH 1 CM

. •

Weltevreden Soerabaja . Bangkalan. Bondowoso Djember . Malang. . Kediri . Solo. . . Djocja . . Poerwokerto Tegal . . Semarang . Serang. Buitenzorg. Garoèt. . Tasikmalaja Bandoeng . Soekaboemi Koedoes . Pekalongan

C O CM

O

T-H

r-H

00 O

1—1

C l

C i

T-H

00

O

T - l

O

r-H

O

C i

-v

(31)

Bijlage B.

KORT VERSLAG

van het Resultaat der Zittingen, gehouden door de subcommissies der commissie voor inlandsche rechtspersonen in de verschillende

centra van Java en Madoera van September tot December 1929, en in Januari 1930.

Inleidende opmerkingen.

Door de subcommissies zijn gehouden 32 zittingen in de verschillende plaatsen van Java en Madoera. x) In Januari 1930' zijn daarop nog vier speciale vergaderingen met genoodigden in de handelscentra Koedoes., üjocjakarta, Tasikmalaja en Pekalongan gevolgd.

Van al deze zittingen en vergaderingen zijn afzonderlijke notulen opgemaakt, die door hun omvang en door het soms vertrouwelijke karakter der gedane mededeelingen niet in hun geheel kunnen worden vermenigvuldigd.

Zij vormen daarenboven een vrij onoverzichtelijk geheel, waarin alle gegevens, die verstrekt zijn, door elkaar voorkomen.

In dit kort verslag is getracht de verkregen gegevens te systcmati- seeren, opdat zij een grondslag voor de besprekingen van de commissie

*) Vergadering zijn belegd te Weltevreden

Soerabaja Soerabaja Bangkalan Bondowoso Djember Dj ember Malang Malang Kediri Kediri Solo Solo Djocja Djocja Weltevreden

14 Sept.

11 Oct.

11 Oct.

12 Oct.

14 Oct.

14 Oct.

IB Oct.

15 Oct.

16 Oct.

16 Oct.

17 Oct.

17 Oct.

18 Oct.

18 Oct.

19 Oct.

30 Oct.

1929 1929 1929 1929 1929 1929 1929 1929 1929 1929 1929 1929 1929 1929 1929 1929

v.m.

v.m.

n.m.

v.m.

v.m.

n.m.

v.m.

n.m.

v.m.

n.m.

v.m.

n m.

v.m.

n.m.

v.m.

n.m.

8.30 8 30 5.30 9 8.30 6 8.30 6 8.30 6 8.30 6 8.30 6 8.30 6

Poerwokerto Poervvokerto Tegal Tegal Semarang Serang Buitenzorg Buitenzorg Garoet Garoet Bandoeng Bandoeng Soekaboemi Soekaboemi Weltevreden Weltevreden Koedoes Djokja Tasikmalaja Pekalongan

7 Nov.

8 Nov.

8 Nov.

9 Nov.

9 Nov.

15 Nov.

16 Nov.

17 Nov.

21 Nov.

22 Nov.

22 Nov.

23 Nov.

23 Nov.

24 Nov.

30 Nov.

30 Nov.

7 Jan.

7 Jan.

8 Jan.

17 Jan.

1929 1929 1929 1929 1929 1929 1929 1929 1929 1929 1929 1929 1929 1929 1929 1929 1930 1930 1930 1930

n.m.

v.m.

n.m.

v.m.

n.m.

n.m.

n.m.

v.m.

n.m.

v.m.

n.m.

v.m.

n.m.

v.m.

v.m.

n.m.

v.m.

n.m.

v.m.

n.m.

6 8.30 6 8.30 6 6 6.30 8 30 6 8.30 6 8.30 6 8.30 8.30 6 9 6.30 11.30

7

(32)

in pleno zullen kunnen vormen. Ten aanzien der geuite wenschen en bezwaren is hierbij volledigheid betracht. Bij elk onderdeel zijn zooveel mogelijk de vcreenigingen vermeld, die een wensch of bezwaar hebben geuit. Enkele zeer ondergeschikte opmerkingen ziju terzijde gelaten.

De volledige notulen der zittingen liggen ter inzage van de leden en adviseurs der commissie ten kantore van den Secretaris, Kali Besar West 11 te Batavia en zullen ter vergadering der commissie aanwezig zijn.

I. Het materiaal.

1. In totaal ontving de commissie van het B.B. op Java en Madoera, van den Landbouwvoorlichtingsdienst, en van den dienst van het volkscredietwezcn opgave van het bestaan van 994 vennootschappen en vcreenigingen op Java en Madoera.

Van deze verschenen op de vergadering der subcommissies 108 associaties, waarvan 64 met een materieele doelstelling en 44 met een ideëele doelstelling.

Daarenboven een aantal particuliere belanghebbenden en belang- stellenden.

Onder de eerste zijn hier mcdegetcld de begrafenisvereenigingen en de spaarverecnigingen. De eerste worden bij de bespreking der wenschen en behoeften gerangschikt onder de vcreenigingen met ideëel doel, omdat zij daarmede de grootste overeenstemming vertoonen in werkwijze en organisatie, de spaarverecnigingen zijn in wezen veelal tevens crediet- coöperatics en zijn daarom onder de materieele associaties ondergebracht.

2. Van de 64 associaties met materieele doelstelling zijn:

A. 22 zuivere coöperaties. Als criterium is aangenomen, dat zij hun bedrijf alleen uitstrekken tot de leden en dat de winst wordt verdeeld naar verhouding van het gebruik dat van de coöperatie is gemaakt (naar de afname, naar het genoten crediet).

Van deze coöperaties was er een erkend overeenkomstig de regeling van Stbl. 1915—431 en een overeenkomstig de regeling van Stbl. 1927—91.

Een der gehoorde coöperaties is een coöperatieve bond van 17 plaatselijke coöperaties, waarvan 3 zijn erkend overeenkomstig Stbl. 1915—431.

B. .13 vcreenigingen, die zich coöperatie noemen zonder het in werkelijkheid te zijn, daar winstbejag haar uitgesproken doel is en die naar haar aard handelsvereenigingcn zijn.

Van een tweetal dezer groep en van vier van de onder de eerste groep ondergebrachte associaties is het karakter twijfelachtig. Zij worden afzonderlijk besproken.

C. 3 Spaarverecnigingen, die hun geld beleggen door uitleening, soms alleen aan de spaarders zelf, en daardoor de credietcoöperatie naderen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

door middel van electriciteit in Nederlandsch-Indië. Binnen bet gebied van Ned.-Indië worden geen geleidingen voor eleetriscbe verlichting of voor het overbrengen van kracht door

dat het monument zoo goed als geheel vrij ligt, zoodat in dit geval er slechts weinig kosten voor het deblayeeren zullen zijn, iets wat wel niet het geval zal zijn... niet

vrouw aan te wijzen deskundige. Indien die persoon niet kan schrijven', geldt het vierde lid van artikel 6. Staatsblad 1901: 348: De wettigheid van het gemengde huwelijk

maal de nominale waarde der preferente aan- deden. Hier komt de factor van de meest voordeelige financiering mede naar voren. In Nederland heeft men steeds de stemrecht- looze

Indien op den eersten vastgestelden dag geen der opgeroepen bestuursleden van de vereeni- ging, waarvan de ontneming der rechtspersoonlijkheid wordt verzocht, verschijnt en

3.1 Vanaf het moment dat het bedrag van uw Lening door de notaris is ontvangen, moet U iedere maand de overeengekomen rente en aflossing betalen op de 25e dag van de maand, met

De werknemer die een geschil heeft met zijn werkgever over de toepassing van de cao kan dit geschil voorleggen aan een interne- of externe geschillencommissie.. Legt de werknemer

Als gevolg van het inwerking treden van de Wet Werk en zekerheid per 1 januari 2015, geldt ook voor de werknemers in het bijzonder onderwijs de preventieve ontslagtoets en is