• No results found

1901. RAPPORTEN COMMISSIE IN NEDERLANDSCH INDIË OUDHEIDKUNDIG ONDERZOEK. Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "1901. RAPPORTEN COMMISSIE IN NEDERLANDSCH INDIË OUDHEIDKUNDIG ONDERZOEK. Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen."

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)
(4)
(5)

RAPPORTEN

VAN DE

COMMISSIE IN NEDERLANDSCH INDIË

YOOll

OUDHEIDKUNDIG ONDERZOEK

op

;

JAVA

en

MADOERA.

1901.

Uitgegeven

voor

rekening

VAN HET

Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.

ALBEECHT &

Co.,

M. NIJHO F

F,

BATAVIA. ’S (jRAVENHAGE.

1 9 04.

(6)
(7)

s.

Dat deze reeks van

rapporten,

die met dezen

jaargang

een aanvang

neemt,

thans

verschijnen kan,

en dat

zij

dit doet in het

gewaad

waarin

zij

voor het

publiek treedt,

heeft men te danken aan de

royale beschikking

van de Directie

van het Bataviaasch

Genootschap

van Kunsten en

Wetenschapen,

te vinden op

bladz. 5 van de Notulen van dat Instituut over 1904

(XLII).

De Commissie in Ned.-Indië voor

oudheidkundig

onderzoek op Java en

Madoera mag niet nalaten hier daarvoor

openlijk

haren

grondigen

dank te

betuigen,

evenals

zij

dit

indertijd

reeds deed in Not. B. G. XXXIX

(1901),

hl.

130,

voor den

grooten

moreelen steun van dezelfde

zijde

ondervonden

bij

het

inzetten der werkzaamheden.

De voorzitter der Commissie vnd.

Db. J. Brandes.

(8)
(9)

INHOUD.

Bld.

Driemaandelijkse!! rapport

over

Juli, Augustus

en

September

1901. 1.

Driemaandelijkse!! rapport

over

October,

November en December 1901. 5.

Bijlage (116). Beschrijving

van de beelden inde Chiueesche kerk

bij Goenoeng sari,

te

Weltevreden,

van J. Knebel 18.

(10)

1. Beelden inde Chineesche

kerk, Goeuoeug sari,

Weltevreden

Fig.

1. No. 1 van

Bijlage (116).

Fig.

2. No. 2 van

Bijlage (116).

Fig.

3. No. 19 van

Bijlage (116).

Fig.

4. No. 3 van

Bijlage (116).

2. Beelden inde Chineesche kerk,

Goenoeng

sari, Weltevreden

Fig.

1. No. 9 van

Bijlage (116).

Fig.

2. No. 10 van

Bijlage (116).

Fig.

3. No. 8 van

Bijlage (116).

Fig.

4. No. 11 van

Bijlage (116).

Fig.

5. No. 21 eu 22 van

Bijlage (116).

(11)

Driemaandelijkse!! Rapport

over

Juli, Augustus

en

September

1901

VAN DE

Commissie

in

Ned.=lndië

voor

Oudheidkundig onderzoek

op Java en

Madoera.

Bi]

Gouvernements Besluit van 18 Mei

1901,

No.

4,

werd met

ingang

van 1 Juli 1901

ingesteld

eene «Commissie in

Nederlandsch-Indië,

voor oud-

heidkundig

onderzoek op Java en

Madoera”,

welke Commissie te Batavia zal

zijn gevestigd,

en welker taak zal

zijn

het samenstellen van

archeologische

eu

architectonische

beschrijvingen

van de Oudheden op

genoemde eilanden,

het in

teekening brengen

dan wel

photografeeren

dier

Oudheden,

voor zoover dit nog

niet is

geschied,

het

vervaardigen

van

gipsafgietsels

en het aangeven van midde-

len om de monumenten voor verval te behoeden.

Tot leden dier Commissie werden benoemd de Heeren; Dr. J. L. A.

Beandes,

ambtenaar voor de

beoefening

der Indische

talen;

J.

Knebel,

oud-

assistent-resident;

en H. L. Leydie

Mblville, opzichter

der le klasse

bij

den

aanleg

der

Staatspoorwegen;

de eerste tevens tot voorzitter

(leider).

Als eerste

object

van onderzoek werd aangewezen de

Tjandi Toempang, nabij Malang (residentie Pasoeroean).

Met het

oog op den

tijd

van het

jaar,

die voor buiten werken

juist

de

goede

was, werd besloten de

tijd

voor de

voorbereidingen

zooveel

mogelijk

in

te

korten,

en daarom werd

daaraan,

in

plaats

van drie

maanden,

zooals oorspron-

kelijk

inde

bedoeling

had

gelegen,

slechts één maand gegeven, naar

gehoopt

wordt niet te veel ten nadeele van de

zaak,

omdat als eerste

stelregel bij

de

behandeling

der Oudheden toch voorop moet staan: het leveren van

positieve

gegevens en het zich onthouden van

bespiegelingen,

of het maken van

gissingen,

welker waarde vooral inden eersten

tijd

der

onderzoekingen

aan

bedenking onderhevig

zal kunnen

zijn.

.

De Heer Knebel

vervaardigde

een inleidende nota over de

Tjandi

Toem-

pang, waarin

vereenigd

werd wat over dit monument inde bestaande literatuur

al voorkwam. Deze nota werd

samengesteld

om haar als

legger

te laten dienen

bij

het onderzoek dat

volgen

zou, en wordt

hierbij

in afschrift

overgelegd.

Kapport 1901. 1

(12)

Ook verzamelde

hij

de Gouvernements

besluiten, bijbladen

en circulaires die op de Oudheden

betrekking hebben,

voor zoo ver als reeds

doenlijk

was, ten einde straks een soort van Vademecum voor de commissie vast te

leggen;

hij

maakte voorts een reeks korte

aanteekeningen

over

hetgeen

er inde laatste

jaren

op

oudheidkundig gebied,

op het terrein der

Commissie,

is

voorgevallen,

met de

bedoeling

om zoo de gegevens te vergaren voor een

bibliographisch overzicht,

welks

samenstelling

wel

eenigen tijd

kosten

zal, aangezien

er niet

geregeld aan

voortgewerkt

zal kunnen

worden,

daar ander

werk,

zoodra de

o o o 7

Commissie zelf nieuwe

gegevens zal hebben

verzameld,

voor zal moeten

gaan.

De Heer Melvillb, die

bij

de Commissie tevens ook als

photograat optreedt,

hield het toezicht

bij

het doen der keuze van de

instrumenten,

die aan-

geschaft

moesten worden. Er werden nog

pogingen gedaan

een camera, voor-

liet doel

geschikt,

in leen te

krijgen,

maar er moest besloten worden een nieuwe te

koopen,

waarmede

daarop dadelijk

een aanvang werd

gemaakt

met het aan-

leggen

eener serie opnamen.

Inde allereerste

plaats

werden daarvoor in

aanmerking gebracht

de

beelden van de

Tj. Toempang,

welke in het Museum van het Bataviaasch

Genootschap

van Kunsten en

Wetenschappen zijn

opgenomen, zie

photo 1,2, 3,

s—B

(No.

4 viel niet

goed uit,

ten

gevolge

van de slechte

belichting,

waarin

nog niet

tegemoet

kon worden

gekomen,

daar het beeld

ingemetseld

is eu

niet

verplaatst

kon

worden).

Daarna werden

dadelijk

ook de beelden

gephoto- grapheerd

die te vinden

zijn

inde Chineesche

klenteng bij Goenoeng sari,

het

oude woonhuis van Van Imhopp

(?),

zie

photo

9 tot en met 18. Deze werden daar-

om vooral op den

voorgrond gebracht,

omdat

zij

vlak onder het bereik

lagen,

en ten

gevolge

daarvan wel eens weer op den

achtergrond

konden

geraken. Op

den zolder van het huis werden

aangetroffen

de twee

trapvleugels, photo 17,

en

de

wapensteen, photo 18,

van F. I.

Coyett,

Ao. 1736. Deze drie

stukken,

die

niet als de anderen ter

vereering opgesteld

waren, werden daarna welwillend

afgestaan

aan het Bataviaasch

Genootschap.

Eene

beschrijving

van al deze beelden

werd door den Heer Knebel

gereed gemaakt,

maar was nog niet

voltooid,

toen

de Commissie Weltevreden verliet om naar de

Tjandi Toempang

te gaan.

Dit

geschiedde

den 3en

Augustus.

Den 6en werd inden morgen een aan-

vang

gemaakt

met de opname, om een

werkplan

vast te stellen. Yan Dr. Yee- beek’s

plattegrond

van de

tjandi,

zooals die voorkomt inden 2en druk van

Yeth’s

Java,

waren er van te voren door den Heer Melville

eenige vergroote copieën gemaakt,

waardoor het

gemakkelijk

was zich te orienteeren. Het

bleek,

dat het monument zoo

goed

als

geheel vrij ligt,

zoodat in dit

geval

er slechts

weinig

kosten voor het

deblayeeren

zullen

zijn,

iets wat wel niet het

geval

zal

zijn

(13)

3

niet de

nabijgelegen Tjandi Kidal,

waar er

ontgravingen

overeen

vrij groot

terrein zullen moeten

plaats

hebben. Deze

Tjandi

kon door de welwillende tusschenkomst van den controleur van

Toempang,

den Heer K. A. Baron van

Beede van

Oudtshoorn,

op den Bsten8sten

daaraanvolgende

door de commissie

worden

bezocht,

wat

geschiedde

met het oog op latere

onderzoekingen,

en voor

het

geval

dat er om de een of andere reden in het werk aan de

Tjandi

Toem-

pang

stagnatie

mocht ontstaan.

Op

den avond van dien

dag

werd het

werkplan

voor die

Tjandi vastgesteld,

en den morgen

daarop

door de Heeren Knebel en

Melville met het

eigenlijk

werk een

begin gemaakt, terwijl

de voorzitter

Tjandi Singasari ging bezoeken,

met een eender doel als

bij Tjandi Kidal,

en om zich

weer huiswaarts te

begeven.

Uit de

weekrapporten, ingesteld

om

geregeld

op de

hoogte

van den

voortgang

van den arbeid te

blijven, blijkt

dat de

hoofdteekeningen

van het

monument

vervaardigd zijn

en een nieuwe

beschrijving

er van a vue in

concept gereed

is. Deze laatste kan eerst dan als voltooid beschouwd

worden,

als de

vele

photographische

opnamen, die van de

Tjandi

genomen zullen moeten

worden,

klaar zullen

zijn,

en

zij

aan de hand van dat materiaal zal

zijn gecontroleerd. Volgens

een

globale berekening

is de

gezamenlijke strekking

van

de tableaux en

relief,

die in

vijf

banden om het monument te vinden

zijn,

ongeveer 200 Meter.

Daar,

deze reliefs alle

sprekend zijn,

d. w. z. illustraties

van verhalen en

verhaaltjes,

zoo zullen

zij

alle dienen te worden

gephoto- grapheerd.

Ook daarmede

is,

evenals met het opnemen van het

groote Amogha- pafa-beeld,

één der

Kala-koppen,

en andere

fragmenten,

een aanvang

gemaakt.

Met het in het net teekenen der

teekeningen

kon nog niet

begonnen worden,

omdat de aan de commissie

toegevoegde

teekenaar

zijne

werkzaamheden nog niet heeft kunnen aanvaarden.

De reden daarvan was, dat het

wenschelijk

was een

wijziging

aan te

vragen van het artikel in het G. B. van 18 Mei

1901,

No.

4,

waarin

zijne bezoldiging geregeld

was. Eerst daarna kan de

beschikbaarstelling

worden aan-

gevraagd, terwijl

de

kennisgeving,

dat dat is

geschied,

nog niet

ontvangen

werd voor den

afloop

van het kwartaal Juli

—Sept.

1901.

De

vervaardigde werk-teekeningen zijn:

Zij-aanzicht

in 5

bladen,

achteraanzicht in 2

bladen,

vooraanzicht in 2

bladen,

dwarsdoorsnede in 2

bladen, lengtedoorsnede

in 4

bladen, plattegrond

in

21/4 bladen, dwarsproffillen

in 3 bladen.

Met

zijne beschrijving

van de

Tjandi Toempang gereed gekomen,

verza-

melde de Heer Knebel ook de

gegevens voor een

voorloopige beschrijving

van

Tjandi

Kidal

(zooals

deze thans is waar te

nemen)

en

Tjandi Singasari.

Ook onder-

(14)

zocht

hij

verschillende op zich zelf staande oudheden

(beelden, enz.)

inde

omgeving,

zooals o.

a..

ter

hoofdplaats Malang,

en had

hij

in

opdracht

een

plan

te

concipieeren

voor het verdere

onderzoek,

inde eerste

plaats

van de residentie

Pasoeroean,

waar thans

gewerkt

wordt.

De voorzitter der Commissie in Ned.-lndië voor

oudheidkundig

onderzoek op Java en

Madoera, («'. y.)

De. J. Brandes.

Oct. 1901.

(15)

Driemaandelijkse!! Rapport

over

October,

November en December 1901

VAX DE

Commissie in Ned.-Indië

voor

Oudheidkundig onderzoek

op Java

en

Madoera.

Einde

September

berichtte de Heer Knebbl overeen beschreven

steen,

hem aangewezen door den Heer K. A. Baron van Rebde van

Oudtshooen,

te

Lawa

djati,

die een bleek te

dragen

van

Mpu Sindok,

van

(jaka

851.

Daar de steen

omgevallen

was, heeft men tot nog toe slechts vaneen

zijde

een afdruk kunnen maken.

De

indertijd

ten Oosten of achter de

Tj. Toempang

te vinden

tjandi

is

geheel weggedragen.

De

plaats

er van werd

vermoedelijk teruggevonden

inde

plek,

waar daar nu nog de

onafgewerkte

kala of

banaspati-koppen liggen.

Het

schijnt

wel dat men aannemen mag, dat deze

tempel opgezet,

maar nog niet

geacheveerd

versierd was,

vgl.

den

tempel

te

Singasari.

De arbeid aan

Tjandi Toempang

was met het einde van het

vorige

kwar-

taal nog niet

voltooid,

al was ook de Heer Knebel van het terrein vertrokken.

Hij

werd door den Heer Mblvilee

geregeld voortgezet,

tot op het

oogenblik,

dat de voorzitter der commissie weer ter

plaatse

kon

zijn,

wat zoo

goed

als samen-

viel met het

beëindigen

er van, en in

begin

November

plaats

had. Na

overleg

hadden er nog

eenige

aanvullende

opmetiugen

en opnamen

plaats,

en

werd door het graven vaneen

geul

verticaal op eender

lange zijden

van het

monument

getracht

uitte vinden of de

tempel

een

duidelijk afgebakend tempel- plein

heeft

gehad.

Daar dit geen

dadelijk

succes

gaf,

werd dit

onderzoek,

in

verband met den

tijd

van het

jaar

en de beschikbare

gelden,

weer

gestaakt,

doch een andere

uitgraving daarentegen krachtig voortgezet,

want ondertusschen

was er een

aanwijzing gedaan,

dat het voetstuk van het

groote

beeld,

achter de

tjandi,

op het terrein

zelf, indertijd hij

het in orde

brengen

vaneen

slokan,

inden

grond ingegraven

was. Ruim 3 Meter inden

grond

werd het

statige, majestueuse,

en toch van vorm en

lijn

zoo

eenvoudige,

maar

daardoor ook te indrukwekkender voetstuk inderdaad

aangetroffen

en

daarop

weder te

voorschijn gebracht,

om het daarna voor de

tjandi

een

plaatste

geven.

(16)

Het

voorgedeelte

van het terrein om het monument is

namelijk uitgekozen

om er, in twee

reeksen,

ter

weerszijden

van den

tempel,

de los

aangetroffen

beel-

den en

fragmenten

te

plaatsen

en uitte

stallen,

zooals te zien is op de

photo’s,

die genomen werden vóór dat het terrein verlaten

werd,

om

aanschouwelijk

te maken welke

schikkingen

er

getroffen zijn

om orde op het

geheel

te stellen

hij

het

heengaan.

Daarvoor moest ook dienen een bamboe

pagër

om het

terrein,

welke

vervaardigd

werd van het

materiaal,

dat voor den

werkstijger gebruikt

was,

terwijl

behoudens de opnamen, die van den

tempel

en

zijne

onder-

deelen qua talis werden

gemaakt,

ook die losse stukken

groepsgewijze

of afzon-

derlijk,

al naar aangewezen

bleek, gephotographeerd

werden.

Op

een

duidelijke plaatswas

een bord

aangebracht

met de

hierondervolgende mededeelingen

in

het Javaansch en het Maleisch:

o

* o O o OQ- O O O /O

IIitJivjnukrjcm i\ nsijifji w un turi tut (hwm cci ihtji \ 7jun innmh thonn nsn nru-n

o o o G) Cy s o

rui vutcutik

ti/rjjitsiitut mrt fM amr^JI m ui (ijiimmrj cm

<~n\

vjjvj(Uj(irr^

cm \ ~.uisn

nmirviji 6 1901"

Tjandi Djago, Toempang,

ini

pekarangan koelilinguja tjandi,

tida bole

di tanemi

palawidja

atawa

kitren,

sebab soedah

djadi sengkeranja negri,

soedah

masoek

gambar,

di

priksa tanggal

6

Augustus

1901.

Een enkel

fragment

vaneen terracotta ornament, meer werd er niet

gevonden,

werd

aangeboden

aan het Bataviaasch

Genootschap

van Kunsten

en

Wetenschappen,

om het daar inde

verzameling

oudheden een

plaatste

geven.

Behalve de

teekeningen,

die in het

vorige rapport genoemd zijn,

werd

er met het oog op het

groote

aantal

photo’s,

die genomen moesten worden

(no. I—B, 19—237),

nevens verschillende

detail-teekeningetjes,

ook een

platte- grond ontworpen

ter

orienteering bij

het

bezichtigen

der

afbeeldingen.

Het ten

gevolge

van deze

verrichtingen gedwongen langere verblijf bij Tj. Toempang,

werd benut voor een herhaald bezoek aan

Tj. Kidal, Tj. Singasari,

en

Malang.

Bij Tj.

Kidal kon

bij

deze

gelegenheid

het bestaan vaneen oude bad-

plaats,

met drie ineen

steenachtigen

wand

ingemetselde

oude

spuiers,

gecon-

stateerd

worden,

die van het terrein uitte zien

is,

en op hare beurt een ver-

rukkelijk gezicht

op het

Tjandi-terrein

aanbiedt. Niet minder interessant was

het vaststellen van het voorhanden

zijn

van minstens drie

andere,

in restanten,

inde

onmiddellijke nabijheid

van

Tjandi

Kidal nog

aanwezige

of aan te

wijzen tjandi’s,

of den onderhouw daarvan.

Op

het

tempelterrein,

dat door de resten

vaneen

roodsteenen' ommuring

nu nog

grootendeels afgebakend

is en van

(17)

7

grooten

omvang was, zal straks veel gegraven moeten worden. Het onderzoek vooral van de roode baksteen

fragmenten

zal uiterst

zorgvuldig

moeten

geschieden,

daar de stukken veel kleiner

zijn

dan wanneer er met

natuurlijken

steen

gebouwd is,

en de

verbrijzeling

ook veel

gemakkelijker

en

spoediger plaats

heeft. Ook hier

werden nog een paar

photo’s (No.

246

—249)

genomen, om

dadelijken

steun

te hebben

bij

het in orde

brengen

der

beschrijving

van

Tj. Toempang,

en

bij

die

gelegenheid

tevens dein de medaillons aan den

tempel

ten volle uit voor-

komende makara’s of olifantvisschen

voorloopig

vast te

leggen.

Singasari

bevindt zich ineen

deplorabelen

toestand. De

tjandi

zelf is er

wel niet erger aan toe dan inden laatsten

tijd

het

geval

was, maar van het

overige, tenzij

ook hier inden

grond

nog het en ander

verborgen zit,

rest er

niet veel meer. De

Tj. Wajang,

inde desa

Pagëntan,

even om de zuid van

Tj.

Singasari,

is zoo

goed

als

geheel weggebroken;

men vindt daar nog slechts

enkele

gedeelten

van de

fundamenten,

die in het binnenwerk uit

padas (wadas, tjadas)

blokken

blijken

bestaan te hebben. De

geornamenteerde

stukken of orna-

mentblokken,

die er nog werden

aangetroffen, wijzen

er allen op, dat ook deze

tempel,

waarnevens ook roodsteenen bouwwerken moeten hebben

gestaan,

evenals

de

groote tempel

van

Singasari,

wel

opgezet,

maar niet

afgewerkt

was. Van

fijnere versiering,

van reliëfwerk of

graveersel,

werd geen spoor ontdekt. Alleen

een zeer

beschadigd

voetstuk trok

dadelijk

de

aandacht,

in verband met het te

Tj. Toempang

weer te

voorschijn gebrachte

van het

Amoghapafa-beeld,

en het

te

eigenlijk gezegd Singasari

nog

voorhandene,

in vorm zoo

eigenaardige,

met

zijn

17 vierkante

verzinkingen.

Het Chineesche kerkhof te

Malang

is een waar museum. Er werd een

situatieschets van in

gereedheid gebracht,

waaruit o. a.

blijkt

dat er meer dan

160 beelden en ornamentstukken

staan,

die

ongelukkig gedeeltelijk

werden

bij- gewerkt.

Dat is o. a. ook

geschied

met een

Ganefa-beeld,

op welks

rogge-

stuk de Heer Melvillb Oud-Javaansch schrift constateerde. Er bleek het einde van

een oorkonde

op te

staan,

en wel het

vervolg

en slot van de niet

afloopende acte,

die men aantreft op den

steen,

welke

indertijd

in

Gang

Batoetoelis te Weltevreden stond en thans onder No. 54 voorkomt in het Museum te Batavia. Dat stuk is

uit 813

(j'aka

en dateert dus uit den oudsten

tijd

van het Hindoeleven op Oost-Java. De beide

fragmenten

sluiten

netjes bij

elkander aan, zoo dat het

eerste

eindigt

met een

afgebroken woord,

waarvan de staart het

begin

van het

andere

gedeelte

is. De

eigenaar,

de Chinees Han

Liang Twan,

stond welwillend toe het stuk elders

nauwkeuriger

te onderzoeken en er een afdruk van te nemen,

en

gaf

het daarna ten

geschenke,

waarom aan het Bataviaasch

Genootschap

in

overweging

is gegeven het op te vragen en in

zijn

Museum te

plaatsen.

Een

(18)

nauwkeurig

onderzoek van de op dat kerkhof voorhanden ornamentstukken

schijnt

zeer

gewenscht..

Er werd elders reeds opgewezen, hoe vooral het oudere

onder de restanten op Oost-Java

(Kediri, Soerabaja, Pasoeroehan, enz.)

vermoe-

delijk

wel het

moeilijkste gedeelte

van de te bestudeeren

objecten

zal uitmaken.

Wat op dit

oogenblik

het

eigenlijke onderwerp

van

behandeling

voor de Commissie

heeft

uitgemaakt,

is van veel

jongeren

datum en levert verschillende

dingen niet,

of

geheel anders,

dan men ze op Midden-Java te aanschouwen

krijgt.

In

hoeverre er

op Oost-Java

nog ruïnen worden

aangetroffen,

die

werkelijk

tot

den ouderen en den oudsten

tijd

van deze

kunstuitingen behooren,

is der Com-

missie

nog

niet,

of nog zoo

goed

als niet

bekend,

want het haar niet vreemde

materiaal van deze soort bestaat slechts uit

opschriften

en beschreven steenen,

waarvan er

eenigen

intusschen

geornamenteerd zijn.

Hoewel het makara-

ornament inden

jongeren tijd

ook daar niet

geheel ontbreekt,

bestaan er zekere

aanwijzingen

om te

veronderstellen,

dat de ornamentstukken die

op het kerkhot te

Malang,

en

bijv.

ook

bij

de

woning

van den assistent-resident aldaar gevon- den

worden,

en den makara- of

olifantvischkop

geven, uit die oudere

periode afkomstig

zullen

zijn.

Het doet er

weinig

aan toe of er onder die stukken

zijn,

die niet mooi

zijn. Zij

moeten en zullen

vermoedelijk

ook wel kunnen dienen

om ons iets nader te

brengen bij

de

oplossing

van dit naar het zich aan laat zien

zeer

moeilijke probleem,

dat zich niet minder

dadelijk opdringt bij

de

beschouwing

der beelden van Oost-Java. Doch ook dezen

zijn

ten eenemale nog niet metho- disch onderzocht of

vergeleken,

en het kan de vraag

zijn

of de residentie

Pasoeroehan daarvoor wel het

geschikte

terrein zal

zijn.

Dat er in die oudere

periode

ook daar

gebouwd

moet

zijn,

kan men met zekerheid hieruit

afleiden,

dat het aantal

prajasti’s

op

steen,

in

schrift,

in

taal,

en in

spelling homogeen

en correct naar de

tijdsomstandigheden,

ook daar uit de oudere

periode

niet

ontbreken,

waar evenwel het onderzoek vaneen andere

zijde

in deze

richting

weer

bemoeilijkt

wordt door de

pracasti’s

op metaal met

lagere jaarcijfers,

omdat dezen

duidelijk

de sporen vertoonen van furtief te

zijn,

d. w. z. in

laterentijd vervaardigd,

of

opnieuw

weer

gesteld,

wat

jaren geleden

reeds werd

geconstateerd,

en sedert wel

zijne bevestiging gevonden

heeft in het bericht inde

Nagara- krëtagama,

dat

Hayamwuruk

de

piagem’s

heeft laten onderzoeken en vernieuwen.

Als

bijzonderheid zij

hier

vermeld,

dat de Heer Berger te

Malang

in

zijn

bezit heeft een zodiak-beker met den

vogel

en het

jaartal

1253

(A.

D.

1331),

twee

bokor’s,

die

indertijd

aan den

radja

van Lombok

toebehoorden,

en uit witten

steen

gesneden

modellen of

miniatuurreproducties

van de

raksasa’s,

den

Ganefa,

en den Nandi van

Singasari,

benevens een dito

Buddhabeeldje.

Wat die bokor’s betreft

blijkt

dat uit het

opschrift

dat

zij dragen,

bolcvr darmee ida

Ifokonla

, en

(19)

9

met die witsteenen

stukjes

kan men

vergelijken

de

reproductie

van den beschreven steen van

Ngantang, aanwezig

inde

verzamelingen

van de

opgeheven

inrich-

ting

voor de

opleiding

van ambtenaren te Delft, en de miniatuur-modellen van

Tjandi Kidal,

die

genoemd zijn

in

Tijdschr.

Ind. ï. L. en

Vk.,

IX

(1859),

hl. 1(5.

Bij

het

hospitaal

te

Malaug

werd op den

grooten

weg

gevonden

een

vrouwebeeld en

face,

in

fila-houding gezeten

op een rund en

profil (ParwatiV),

met nog een ander onkenbaar stuk.

Even voor het

oogenblik

dat de voorzitter

Malang

weer verlaten zou,

toen de werkzaamheden op

Toempaug

zoo ver

gevorderd

waren, dat

zijne tegenwoordigheid

niet meer vereischt

werd,

werd de

heuchelijke tijding

ont-

vangen, dat de

Regeering

iu Ned.-Indië

goedgunstig

een

beschikking

had

genomen in verhand met het

schrijven,

dat de

voorzitter,

onder ddo. 5

September

1901, aan den Directeur van het

Dept.

van O. E. en N. had

gericht,

tot

blootlegging

van den

hachelijken toestand,

waarin de

commissie,

die de haar

opgelegde

taak desniettemin

begonnen

was uitte voeren, zich bevond door het

geringe bedrag,

dat haar ter

verwerking

was toegestaan. Wel is waar kwam

O O cj' O o

de

beschikking laat,

maar

zij

maakt de

geregelde dadelijke afwerking

van het-

geen in 1901 verzameld kon worden,

mogelijk,

en verzekerde den

voortgang

van den arbeid in het

volgende jaar

zoo, dat zich alsdan dezelfde

nijpende moeilijkheden

niet weder zullen voordoen. Dat de commissie

intusschen,

hoe-

wel

matig

en

voorzichtig,

het werk onbevreesd is

blijven

voortzetten, had

zij

te danken aan een

royale toezegging,

de

voorwaardelijke beschikking

overeen

zeker

bedrag,

dat de Directie van het Bataviaasch

Genootschap

voor het doel

ten dienste van den voorzitter stelde, de reden waarom

deze,

op het einde van

dit

kwartaal,

te Weltevreden

teruggekeerd,

aan die

Directie,

namens de Com-

missie, mededeeling

deed van die

goedgunstige beschikking,

onder

dankzegging

voor den

grooten

moreelen steun van haren kant gegeven,

bij

het inzetten van

de

geregelde oudheidkundige • onderzoekingen

hier in Nederlandsch-Indië.

De

terugreis

naar Midden-Java werd om de zuid

gemaakt,

door den

voorzitter

bepaaldelijk

om

Tj.

Panataran te

zien, die hij

nog niet

kende,

en

om daar

vergelijkende

studiën te maken ten bate van dein het onderzoek reeds betrokken

tjandi’s bij Malang, Tj. Toempang, Tj. Singasari

en

Tj.

Kidal. Het

resultaat was eendeels zeer

belangwekkend,

maar vaneen anderen kant

gaf

het

bezoek veel

teleurstelling.

In verband met het Gouvernement» besluit van 22 Juli

190U,

No.

18,

zie Not. B. G. XXXYII

(1899),

bl.

78,

XXXVIII

(1900).

bl. (54, is nl. de

hoofdtempel

van Panataran

gerestaureerd.

Daaromtrent wordt nader bericht ineen

aparte

nota van het Commissielid

Knebel, die,

omdat

hij

deze

tjandi

van vroeger

goed kende,

men zie slechts

zijne beschrijving

iu

(20)

Tijdschr.

Ind. T. L. en

Yk., XLII,

in

opdracht kreeg

haar ook in haren

tegen- woordigen

staat op te nemen en daarover

verslag

te doen. Van bouwkundigen

° o

aard waren de

bevindingen,

die zouden kunnen strekken tot

toelichting

van de

Tj. Toempang,

behoudens wat betreft het

uiterlijk

van het te Panataran

nog

bestaande,

dan ook

luttel,

maar zooveel te ruimer en interessanter waren

zij

wat de reliefstableaux

aangaat.

De bovenste reeks van Panataran

(nl.

die om

het 2e

terras) wijst

toch wel

uit,

dat de

interpretatie

van de

weinige reliefs,

die nog voorhanden

zijn,

aan het lichaam van het

eigenlijk gezegde tempel- gebouw

van de

Tj. Toempang,

als zouden deze illustraties

zijn

van stukken

van de

Krësnayana,

niet

onjuist

is. Ook

geeft

het strekkende onder- en boven- bandornament almede weer meer licht

daarover,

en vindt men inde wolken-

tooneelen van de vierkante

Ramayana

tafreelen van het onderste terras, mis- schien wel de

verklaring

voor de vele

onduidelijke,

en de

voorstellingen

ver-

onduidelijkende krullen,

die men

bij

de reliefs aan de

Tj. Toempang

zoo druk

ziet

aangebracht.

Vindt men aan de Baraboedoer in zoovele tableaux de open

vlakken,

den hemel of het

luchtruim, sierlijk,

smaakvol en met

fijn overleg, gevuld

met op wolken

statig

aanvarende

hemelingen, bloemenregens

in losse

bloemen en in

tuiltjes,

in kransen en in snoeren, hier heeft de kunste-

naar daarvoor

gekozen

de

wolkengezichten,

zooals

zij

zich

bijv.

inden avond-

stond

impressionistisch vertoonen,

en een ieder ze kent. Men ziet

leeuwen,

apen,

slangen, olifanten,

reuzen en wat al niet meer door het zwerk

jagen

en.

op zich

afstormen,

nu eens en

profil,

dan weer en

troisquarts,

dan weer en

face. Dezelfde

tableaux,

allen

zijn impressionistisch,

met slechts hier en daal-

de

noodzakelijke lijnen scherp

en

duidelijk getrokken,

maar het

overige

in

wattige, volle,

bolle vormen en

krullen,

vindt men dan weer in ’t

groot, grootsch, grotesque,

dan weer in kleinere

afmetingen.

Men vindt ze vol

getee- kend, duidelijker, sprekender,

en dan weer in enkel

sierlijnen aangebracht,

als waren

het slechts

bloemstukken, arabesken, verloopen

dood ornament. Maar wie een

blik heeft op die

lijnen,

en een open oog voor dit zich nimmer verloochenende

transponeeren

der Indische

kunstenaars,

in hun kunst en in hun

kunstuitingen,

die kan daar

genieten,

evenals een ieder daar school zal kunnen gaan

en een les nemen om de Hindu-ornamentiek naar haar wezen te

begrij-

pen en te waardeeren. Bet is niet

mogelijk

die tableaux in woorden te

beschrijven,

slechts

goede afbeeldingen

zouden in staat

zijn

er een

behoorlijk

idee

van te

geven. Van Kixsbf.rgen's

photo’s

laten

hier,

het moet

gezegd worden,

den beschouwer

vrijwel

inden steek. Maar om slechts vaneen enkel stuk

eenig

idee te geven,

zij

hier gewezen op esn

olifantsgezicht.

Het dier is ver-

woed,

het komt op den toeschouwer aanrennen, het heeft den

kop omhoog

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN