• No results found

VAN AANDEELHOUDERS

VAN HET EINDE VAN DE INLANDSCHE MAATSCHAPPIJ OP AANDEELEN

3. Naast de normale wijze van beëindiging van de inlandsche maatschappij op aandeden is voorzien in een abnormaal einde door twee omstandigheden. De eene is de ontbinding door den Gouverneur-Generaal als straf op de overtreding van de bepalingen van deze ordonnantie, strijd met de wet, de openbare orde, de goede zeden en het algemeen belang en ook op het niet naleven van het in de acte gestelde doel, de andere is het intreden van de gerechtelijke vereffening.

2. Aan dit laatste is de voorkeur gegeven, omdat het aan der.

eisch van eenvoud voldoet. Praktisch zal een rechtspersoon, die fail-leert toch ophouden te bestaan. De aanbieding van een accoord komt zelden voor en heeft in het algemeen niet veel zin. Bij de regeling van de gerechtelijke vereffening is clan ook de mogelijkheid van ge-rechtelijk aceoórd niet geopend. Daarmede vervalt de eenige redelijke grond voor het doen voortbestaan van de inlandsche maatschappij op aandeelen, ook na het intreden van de gerechtelijke vereffening.

3. Voor de gerechtelijke vereffening zelve, zie de afzonderlijke ordonnantie daarvoor ontworpen.

Artikel 33.

Voor lid 1 zie de algemeene opmerkingen op afdeeling 6.

Lid 2 bepaalt, dat de rechtspersoonlijkheid gedurende de vereffe-ning voor zoover noodig blijft voortbestaan. Dit is een thans algemeen aanvaarde opvatting en voor een behoorlijke afwikkeling de meest eenvoudige regeling. In de plaats van het bestuur kan dan eenvoudig de vereffenaar treden met zijn beperkte taak en de inlandsche maat-schappij op aandeelen leeft voort met dien verstande dat de beperkt bevoegde vereffenaar niet alle handelingen bindend kan verrichten, waartoe het bestuur bevoegd was.

Artikel 34.

De ontbinding is in handen van den Gouverneur-Generaal gelegd.

Hij verleent de bewilliging, zoodat het voor de hand ligt ook de ontbin-ding in zijn handen te leggen. Waar het betreft ontbinontbin-ding wegens strijd met het algemeen belang, is hij de eenig bevoegde beoordeelaar.

Dit is in overeenstemming met het ten aanzien van de naamlooze vennootschap geldende recht.

2. Daadwerkelijk toezicht kan echter van hem niet worden verwacht.

Toch is dit toezicht noodig, daar deze ontbinding niet alleen de straf is op in het algemeen door de politie aan te brengen vergrijpen tegen de gemeenschapsordening, maar ook op de aan deze ordonnantie eigen over-tredingen, met betrekking tot de landaard van de aandeelhouders, den invloed van personen van andere landaard, en het grondbezit.

Daarom is de controle op het werken binnen de door deze ordonnan-tie gestelde perken uitdrukkelijkopgedragen aan de residenten-afdeelings-hoofden (lid 3), van welke, door middel van de hen ondergeschikte ambtenaren, een daadwerkelijk toezicht kan worden verwacht.

3. Aan een rechterlijke autoriteit wordt opgedragen om advies uit te brengen over de aangebrachte overtreding en wel na verhoor van het bestuur, of althans behoorlijke oproeping. Hierdoor wordt de procedure omgeven met de waarborgen van rechtsbedeeling, wat van te meer belang is, nu de ontbinding kan worden uitgesproken op gronden, zooveel

grooter in aantal, dan bij de naamlooze vennootschap.

Als adviseerend rechter is de landraad gekozen, de rechter, die het naast bij de inlandsche maatschappij op aandeelen staat.

4. lid 3. De verplichting tot ontbinding 'vervalt, en wordt een recht tot ontbinding, wanneer in de onder c en d gestelde gevallen de fout voor het onderzoek is hersteld en de goede trouw van de maat-schappij is gebleken.

Ware dit niet bepaald, dan zou in vele gevallen de straf onevenredig zijn aan het vergrijp.

5. lid 5. De ontbinding behoort natuurlijk bij een gemotiveerd besluit te geschieden.

6. Deze regeling stemt in hoofdzaak overeen met die op de naam-looze vennootschap.

7. In de inleiding werd reeds uitvoerig ingegaan op de preventieve werking welke uitgaat van do mogelijkheid van ontbinding. Hier mogen nog enkele toelichtingen volgen op de in dit artikel genoemde vier gronden van ontbinding die wenschelijk zijn voor het handhaven van het karakter van de inlandsche maatschappij op aandeelen.

De eerste grond van ontbinding verwijst eenvoudig naar den eisch met betrekking tot het grondbezit in artikel 5 gesteld.

De tweede grond voor ontbinding reikt verder dan het toezicht op dat punt bij de oprichting.

Daar werd gesproken van direct of indirect deelnemen, hier wordt naast het werkelijk bezitten van aandeelen (dit gaat verder dan aandeel-houder zijn) genoemd het feitelijk voordeelen genieten van aandeelen in handen van anderen door niet-inheemschen, waarmede elke persoonlijke verhouding van een niet-inheemsche tot een aandeelhouder wordt

getrof-fen, waardoor de rechten uit het aandeel aan hem ten goede komen, en mede het geval, dat de gronden der inlandsehe maatschappij op aandeel en door rechtstreekschen of zijdelingsehen dwang direct of indirect worden geëxploiteerd in het belang van niet-inheemschen. Onder dit laaste geval vallen onder andere het verplicht zijn gronden met bepaalde;

gewassen te bebouwen, of zich te onthouden van de bebouwing met be-paalde gewassen ten bate van de niet-inheemschen, ook de verplichting om gronden aan niet-inheemschen te verhuren.

Een normale contractueel© verplichting valt hier niet onder, van dwang is daarbij geen sprake.

Overigens wordt hier aan den Gouverneur-Generaal een groote vrijheid van appreciatie gelaten, die mogelijk maakt, dat de beoordee-ling kan geschieden in den geest van deze ordonnantie.

8. De derde grond voor ontbinding is het niet werken overeen-komstig het statutaire doel; ook dit behoort grond voor ontbinding te zijn. Wijziging van doel is mogelijk en stuit op geen bezwaar; wel bezwaarlijk is het, wanneer door de statuten een verkeerde voorstelling aangaande het werken der inlandsche maatschappij op aandeelen wordt gewekt bij het publiek.

Artikel 35.

1. Het einde van de inlandsche maatschappij op aandeelen moet worden aangeteekend in liet register ter griffie van den landraad, waai-de volledige geschiewaai-denis van waai-de inlandsche maatschappij op aanwaai-deelen voor een elk toegankelijk moet zijn.

Bovendien moet het publiek met het einde worden bekend gemaakt.

Daartoe dient de openbaarmaking door middel van het offieieele nieuwsblad.

2. Voor de inschrijving en de openbaarmaking moet in verschil-lende gevallen op verschilverschil-lende wijze worden gezorgd.

Bij einde door besluit van de algemeene vergadering van aandeel-houders rust de verzorging dezer plichten op het bestuur met als sanctie, dat de ontbinding voor de openbaarmaking geen rechtskracht heeft, Ingeval van ontbinding kan dit niet aan het bestuur worden overgelaten, en is de inschrijving opgedragen aan den griffier van den landraad, die ambtshalve van het ontbindingsbesluit kennis neemt

(vergelijk ook artikel 36 lid 2).

De openbaarmaking is opgedragen aan den vereffenaar, die naai' de regeling van artikel 36 lid 2 en volgende ingeval van ontbinding steeds wordt benoemd.

Ingeval van beëindiging door tijdsverloop behoeft uiteraard geen

inschrijving noch ook publicatie plaats to hebben daar de inschrijving en de acte reeds dat tijdstip vermelden.

Ingeval van gerechtelijke vereffening schrijft de ontwerp-ordon-nantie op de gerechtelijke vereffening van rechtspersonen reeds een inschrijving en publicatie voor.

Artikel 36.

1. In het eerste lid bepaalt het artikel algemeen, dat elke inlandsche maatschappij op aandeel en, die is geëindigd, wordt vereffend.

Ingeval van gerechtelijke vereffening is dat vanzelfsprekend, daar dan immers de bevolen vereffening het einde medebrengt.

Daarbij is tevens de wijze van vereffening aangegeven.

2. Afzonderlijk moet het artikel dan ook alleen aangeven de wijze van vereffening in geval van ontbinding en in geval van eindigen door besluit der algemeene vergadering van aandeelhouders en door tijds-verloop.

3. Voor het eerste geval is de procedure van de gerechtelijke vereffening toepasselijk verklaard.

Het is niet wensehelijk, dat het bestuur van een inlandsche maat-schappij op aandeden, dat zich schuldig heeft gemaakt aan overtre-dingen als in artikel 34 genoemd, zelf vrijelijk zou kunnen vereffenen.

Artikel 36 bepaalt dan in het 2c lid, dat de voorzitter van den landraad in het daargenoemde geval een of meerdere vereffenaars zal benoemen, na ontvangst van het besluit van ontbinding ter griffie van den landraad. Hij treedt over deze vereffening zelf op als contrôlee-rend orgaan, of draagt dat aan een ander lid van den landraad op.

Daarmede is dezelfde toestand gegeven als ontstaat na het uitspreken van de gerechtelijke vereffening door den landraad en kan de verdere procedure voor dat geval worden gevolgd, waarheen dan ook wordt ver-wezen.

4. Bij normale beëindiging moet het bestuur of een door de inland-sche maatschappij op aandeelen zelf benoemde vereffenaar liquidceren.

De gang van deze vereffening in de volgende afdeeling geregeld.

AFDEELINCi 7.