• No results found

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Raad vanState

200901418/1/V1.

Datum uitspraak: 30 juli 2009

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

appellante,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank

's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 28 januari 2009 in zaak nrs. 08/25321 en 09/2765 in het geding tussen:

en

(2)

200901418/1/V1 2 30 juli 2009

1. Procesverloop Bij brief van 11 iuli 2008 hfipfr het

(hierna: het (hierna: de vreemdelingen)

geïnformeera over nun aanstaande overplaatsing naar een terugkeerlocatie.

Bij uitspraak van 28 januari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdelingen

ingestelde beroep gegrond verklaard, de als besluit aangemerkte brief vernietigd en bepaald dat het COa binnen zes weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft het COa bij faxbericht, bij de Raad van State binnengekomen op 26 februari 2009, hoger beroep ingesteld.

De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2 . 1 . Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met

artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), vangt de termijn voor het indienen van een hoger-beroepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.

Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift vier weken.

2.2. In dit geval is de termijn, nu de uitspraak op 28 januari 2009 is verzonden, op 29 januari 2009 aangevangen en op 25 februari 2009 geëindigd. Het COa heeft het hoger-beroepschrift derhalve niet tijdig ingediend. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden in verband

waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat het COa in verzuim is geweest.

2.3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.

2.4. Het COa dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

In het sedert 1 juli 2009 geldende vierde lid van artikel 1:1 van de Awb is bepaald dat de vermogensrechtelijke rechtsgevolgen van een

handeling van een bestuursorgaan de rechtspersoon treffen waartoe het bestuursorgaan behoort. Tegelijk is het derde lid van artikel 8:75 van de A w b komen te vervallen. In verband hiermee is het niet meer nodig dat de

Afdeling in geval zij het bestuursorgaan in de kosten veroordeelt, de

rechtspersoon aanwijst die de kosten moet vergoeden. Welke rechtspersoon daartoe is gehouden, volgt thans rechtstreeks uit de wet.

(3)

200901418/1/V1 3 30 juli 2009

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;

II. veroordeelt het COa tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge:

driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Klein Nulent lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2009 218-587.

Verzonden: 30 juli 2009

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State, voor deze.

mr. H.H.C. Visser,

directeur Bestuursrechtspraak

(4)

Raad vanState

200901941/1 A / 1 .

Datum uitspraak: 30 juli 2009

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 19 februari 2009 in zaak nr. 08/22658 in het geding tussen:

en

de staatssecretaris van Justitie.

(5)

200901941/1 A/1 2 30 juli 2009

1. Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna:

de staatssecretaris) een aanvraag van hierna: de vreemdeling) om verlenging van de geldigheidsduur van een aan haar verleende

verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.

Bij besluit van 28 mei 2008 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 19 februari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, het

daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 maart 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2 . 1 . Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de

Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de

rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.

2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

(6)

2 0 0 9 0 1 9 4 1 /1 / V 1 3 3 0 juli 2 0 0 9

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A . W . M . Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w . g . Bijloos w . g . Klein Nulent lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 0 juli 2 0 0 9

2 1 8 - 6 0 7 .

Verzonden: 3 0 juli 2 0 0 9

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State, voor deze,

mr. H.H.C. Visser,

directeur Bestuursrechtspraak

(7)

uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch Sector bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 08/22658

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2009

inzake ]

geboren op

van Guinese nationaliteit, ei seres,

gemachtigde mr. F.J.M. Schonkeren, tegen

de staatssecretaris van Justitie, te Den Haag,

verweerder,

gemachtigde mr. X J . Polak.

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlengen van de geldigheidsduur van de aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking: verblijf bij partner, afgewezen.

Eiseres heeft hiertegen op 28 februari 2008 bezwaar gemaakt bij verweerder.

Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 28 mei 2008 ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij de behandeling van een in te dienen beroepschrift niet in Nederland mag afwachten.

Eiseres heeft op 23 juni 2008 tegen dit besluit beroep ingesteld en tevens de

voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt dat uitzetting van eiseres achterwege wordt gelaten totdat uitspraak zal zijn gedaan op het beroep. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer AWB 08/22660.

De zaak is behandeld op de zitting van 28 november 2008, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

(8)

AWB 08/22658 2

Overwegingen

1. Aan de orde is of het besluit van 28 mei 2008 in rechte stand kan houden.

2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Eiseres heeft op 10 juli 2006 een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking: verblijf bij partner ] ierna: referent), ingediend. Bij besluit van 20 oktober 2006 is eiseres in het bezit gesteld van de gevraagde verblijfsvergunning, met ingang van 10 juli 2006, geldig tot 10 juli 2007. Op 3 mei 2007 heeft eiseres onderhavige aanvraag ingediend.

3. Het relevante wettelijke kader is als volgt.

4. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 is Onze minister bevoegd de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier af te wijzen.

5. Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet meer zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

In de artikelen 3.73 tot en met 3.76 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) is dit zogenaamde middelenvereiste nader uitgewerkt.

6. Krachtens artikel 3.73 van het Vb 2000 zijn middelen van bestaan in ieder geval zelfstandig, indien deze zijn verworven uit:

a. wettelijk toegestane arbeid in loondienst, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;

b. wettelijk toegestane arbeid als zelfstandige, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;

c. inkomensvervangende uitkeringen krachtens een sociale verzekeringswet waarvoor premies zijn afgedragen, of

d. eigen vermogen, voor zover de bron van de inkomsten niet wordt aangetast en de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen.

7. Op grond van artikel 3.74 aanhef en onder a, van het Vb 2000 zijn middelen van bestaan voldoende, voor zover van belang, indien het netto-inkomen gelijk is aan de bijstandsnorm, als bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand (Wwb) voor de desbetreffende categorie alleenstaanden, alleenstaande ouders of echtparen en gezinnen, met inbegrip van vakantiegeld.

8. In artikel 3.75, eerste lid, van het Vb 2000 is bepaald dat middelen van bestaan

duurzaam zijn, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Krachtens artikel 3.75, tweede lid, van het Vb 2000 zijn middelen van bestaan verkregen uit eigen vermogen duurzaam, indien zij gedurende een aaneengesloten periode van één jaar beschikbaar zijn geweest en nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Ingevolge artikel 3.75, derde lid, van het Vb 2000 zijn, in afwijking van artikel 3.75, eerste lid, van het Vb 2000 middelen van bestaan verkregen uit arbeid in loondienst ook duurzaam, indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven gedurende een ononderbroken periode van driejaren voldoende middelen van

(9)

AWB 08/22658 3

bestaan uit arbeid in loondienst zijn verworven en de middelen van bestaan gedurende nog zes maanden beschikbaar zijn. Indien tijdens de periode van driejaren gedurende een periode van in totaal niet langer dan 26 weken een werkloosheidsuitkering is ontvangen, wordt die uitkering gelijkgesteld met inkomen uit arbeid in loondienst.

9. De rechtbank overweegt als volgt.

10. Allereerst is de rechtbank uit de gedingstukken gebleken dat referent ten tijde van de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op 10 juli 2006 een uitkering genoot op grond van de Wwb, dat hij toen volledig arbeidsongeschikt was en dat (gedeeltelijk) herstel voor ten minste nog één jaar redelijkerwijs was uitgesloten. Om deze reden is eiseres destijds vrijgesteld van het middelen vereiste.

11. Ingevolge artikel 3.85, eerste en tweede lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 niet afgewezen wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan indien de vreemdeling en degene bij wie hij als gezinslid verblijft gezamenlijk zelfstandig en duurzaam over voldoende inkomen als bedoeld in artikel 3.74 van het Vb 2000, beschikken of indien de hoofdpersoon 65 jaar of ouder is of naar het oordeel van onze minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.

12. Krachtens het door verweerder gevoerde beleid, zoals neergelegd in paragraaf B2/2.10 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), wordt, indien de hoofdpersoon geen uitkering krachtens de WIA, WAO, WAZ of Wajong ontvangt, de blijvendheid van de arbeidsongeschiktheid aangenomen indien:

sprake is van ten minste twee jaar volledige arbeidsongeschiktheid;

(gedeeltelijk) herstel voor ten minste nog eenjaar redelijkerwijs is uitgesloten; en niet reeds op voorhand, gelet op de reden(en) van de arbeidsongeschiktheid, geheel of gedeeltelijk herstel na dit jaar is te verwachten.

13. In casu is gebleken dat verweerder, teneinde vast te stellen of referent blijvend en volledig arbeidsongeschikt is, eiseres bij brief van 18 juli 2007 in de gelegenheid heeft gesteld een verklaring van de GGD, bedrijfsarts of keuringsarts over te leggen, waaruit blijkt dat referent volledig arbeidsongeschikt is, sinds wanneer hij dat is en wat de verwachte duur van de arbeidsongeschiktheid is. Uit het arbeidsgeschiktheidsadvies van GGD Zuid-Holland West van 14 juli 2005 blijkt dat referent volledig arbeidsongeschikt is en dat een nieuw medisch advies wenselijk is over 12 maanden. Verder is uit een telefoongesprek met de Gemeente Delft op 1 oktober 2007 gebleken dat er een nieuw medisch advies is, waarin referent voor 20 uur per week arbeidsgeschikt wordt verklaard. Bij brief van 9 oktober 2007 is eiseres hierover door verweerder in kennis gesteld en is zij in de gelegenheid gesteld dit advies op te sturen. Nu uit het advies blijkt dat referent wordt geacht 20 uur te kunnen werken, heeft verweerder eveneens verzocht om te berichten of eiseres en/of referent inmiddels een baan hebben gevonden en als dat het geval is, een uitzend- of

arbeidsovereenkomst, een werkgeversverklaring, de aanmelding van de arbeidsovereenkomst bij de bevoegde instanties in verband met de te betalen sociale premies en belastingen en loonstroken of weekbriefjes over te leggen. Verweerder heeft op 18 oktober 2007 een brief ontvangen, waarbij referent het medisch advies van de Gemeente Delft van 30 augustus 2006 en een door hem ingediend bezwaarschrift hiertegen van 15 september 2006 heeft

overgelegd. Ook stelt referent dat hij niet kan werken omdat hij nog ziek is en geeft hij aan dat eiseres inmiddels Nederlandse taallessen volgt. Op 22 november 2007 heeft een

(10)

AWB 08/22658 4

ambtenaar van de Gemeente Delft aan verweerder doorgegeven dat het bezwaarschrift van referent op 16 maart 2007 ongegrond is verklaard en dat hij dus sinds 30 augustus 2006 voor 20 uur per week arbeidsgeschikt is en aan de arbeidsverplichtingen moet voldoen. Tevens gaf de ambtenaar aan dat referent tijdens de bezwaarprocedure niet was ontslagen van de arbeidsverplichtingen.

14. De rechtbank volgt verweerder in de conclusie dat uit het arbeidsgeschiktheidsadvies van de gemeente Delft van 30 augustus 2006 blijkt dat referent in staat wordt geacht 20 uren per week arbeid te kunnen verrichten en dat hij inspanningen dient te verrichten om een baan te vinden. Bovendien heeft eiseres nagelaten mede te delen dat het bezwaarschrift tegen het medisch advies op 16 maart 2007 ongegrond is verklaard. Nu referent al sinds

30 augustus 2006 50% arbeidsgeschikt is verklaard, is hiermee de vrijstelling van het middelenvereiste komen te vervallen. Gebleken is voorts dat eiseres en referent een Wwb-uitkering genieten, zodat zij niet beschikken over zelfstandige middelen en derhalve niet aan het middelenvereiste wordt voldaan. Niet is gebleken dat eiseres niet in staat is arbeid te verrichten, noch dat referent dan wel eiseres zelf alles in het werk hebben gesteld om in hun eigen inkomen te voorzien. Eiseres heeft namelijk tijdens de hoorzitting van de ambtelijke commissie verklaard dat zij en referent geen pogingen hebben ondernomen om een baan te vinden. De stelling dat eiseres vanwege de geringe beheersing van de

Nederlandse taal geen arbeid kan verrichten kan niet worden gevolgd. Immers, niet is gebleken dat eiseres geen arbeid kan verrichten waarbij een goede beheersing van de Nederlandse taal geen vereiste is, zoals productie- of schoonmaakwerk. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat niet valt in te zien dat door eiseres en referent niet aan het middelenvereiste kan worden voldaan.

15. Op grond van het voorgaande heeft verweerder de bevoegdheid de aanvraag af te wijzen.

Als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan worden afgewezen, omdat de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan, wordt bezien of de gevolgen voor de vreemdeling niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het

middelenvereiste te dienen doelen. Verweerder geeft hiermee toepassing aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft omtrent die afweging van belangen algemene regels gesteld en neergelegd in paragraaf B2/9-5.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000).

16. Als de zelfstandig verworven inkomsten voldoende zijn en gedurende het jaar direct voorafgaand aan het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend steeds voldoende zijn geweest, dan wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de

verblijfsvergunning niet afgewezen op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, Vw op de enkele grond dat deze inkomsten niet duurzaam zijn. Het economisch welzijn van Nederland kan in dat geval de inmenging in het familie- of gezinsleven, bedoeld in artikel 8 EVRM, niet rechtvaardigen, aangezien de hoofdpersoon nog altijd beschikt over voldoende bestaansmiddelen.

17. Als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan worden afgewezen, omdat de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer beschikt over voldoende zelfstandig verworven middelen van bestaan, wordt vervolgens door verweerder bezien of de gevolgen voor de vreemdeling niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het middelenvereiste te dienen doelen. Bij deze belangenafweging worden de volgende factoren betrokken:

(11)

AWB 08/22658 5

de nationaliteiten van de vreemdeling en de gezinsleden (waaronder tevens wordt begrepen de hoofdpersoon). Hierbij is met name van belang de vraag of (één van de) gezinsleden de Nederlandse nationaliteit heeft;

voor zover de hoofdpersoon in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier: het doel en de (niet-)tijdelijkheid van deze verblijfsvergunning;

de duur van het verblijf van de vreemdeling en de gezinsleden in Nederland op grond van een verblij fsvergunning;

de banden van de vreemdeling en de gezinsleden met het herkomstland;

de reden waarom niet meer wordt beschikt over voldoende middelen van bestaan;

de duur en hoogte van middelen van bestaan die eventueel nog wel beschikbaar zijn;

de mate waarin de vreemdeling eventueel een (aanvullend) beroep doet op de algemene middelen en (voor zover van toepassing) de reden waarom een vreemdeling dit beroep doet;

eventuele bijzondere omstandigheden ten aanzien van de vreemdeling en de gezinsleden.

18. De rechtbank is van oordeel dat dit beleid niet kennelijk onredelijk is te achten.

19. Eiseres heeft zich met betrekking tot de door verweerder gemaakte belangenafweging op het standpunt gesteld dat de gevolgen voor haar onevenredig zijn in verhouding tot de met het middelvereiste te dienen doelen. Daarbij geeft eiseres aan dat zij vanwege haar

onvoldoende taalkennis geen capaciteit heeft om een eigen inkomen te verwerven en dat de Sociale Dienst haar anders een sollicitatieplicht zou hebben opgelegd. Verder wordt

aangegeven dat uit de overgelegde medische verklaring van internist dr. Kaufftnann van 27 februari 2008 blijkt dat referent een moeilijk te bestrijden pijn heeft. Nu hij, gelet op zijn intellectuele achtergrond, hoogstens voor ongeschoolde betaalde arbeid (veelal lichamelijk werk) in aanmerking zal komen, is het voor referent in verband met zijn pijnklachten zeer problematisch om aan het middelenvereiste te voldoen. Tot slot geeft eiseres aan dat uit de overgelegde rapportages van het Amerikaanse Bureau voor Consulaire Zaken blijkt dat het voor referent, die constante medische zorg nodig heeft, volstrekt onverantwoord is om zich in Guinee of Guinée-Bissau te vestigen. Daarbij acht eiseres het onzorgvuldig dat verweerder geen advies heeft gevraagd aan Bureau Medische Advisering (BMA). Naar de mening van eiseres kan derhalve van haar en referent worden vastgesteld dat het op voorhand voor onmogelijk moet worden gehouden om aan het middelenvereiste te voldoen.

20. Verweerder heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat de gevolgen voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het middelenvereiste te dienen doelen.

Daarbij heeft verweerder zwaar laten wegen dat referent reeds sinds 30 augustus 2006 weer voor 50% arbeidsgeschikt is verklaard en geacht wordt voor 20 uur per week werk te kunnen verrichten, maar hij hiertoe geen actie heeft ondernomen. Evenmin heeft eiseres zelf stappen gezet om toe te treden tot de arbeidsmarkt. Volgens verweerder mag van referent verwacht worden dat hij in de toekomst uit de bijstand geraakt en zichzelf weer een zelfstandig en duurzaam inkomen kan verschaffen. Derhalve is naar de mening van verweerder niet gebleken is dat eiseres en referente in de toekomst niet alsnog over voldoende middelen van bestaan kunnen beschikken.

21. Verder heeft verweerder bij de belangenafweging betrokken dat niet afdoende is aangetoond dat het vóór eiseres en haar gezin onmogelijk is om het gezinsleven eventueel buiten Nederland voort te zetten. Hierbij geeft verweerder aan dat uit het feit dat referent sinds 12 augustus 1998 in Nederland verblijft, niet voortvloeit dat zij enkel en alleen in Nederland hun familie- of gezinsleven zouden kunnen uitoefenen. Naar de mening van verweerder zou referent eiseres ook kunnen volgen naar Guinee. Daarbij acht verweerder van belang dat hij jaren in Guinee heeft verbleven en wordt geacht nog steeds banden te

(12)

AWB 08/22658 6

hebben met dit land. Immers, hij heeft eiseres in Guinee ontmoet en is in september 2005 nogmaals naar geweest om haar weer te ontmoeten. Verder hebben referent en eiseres een zoon die in Guinee woonachtig is. Daarnaast acht verweerder van belang dat eiseres het grootste deel van haar leven in Guinee heeft gewoond, zodat wordt aangenomen dat haar banden met Guinee groter zijn dan die met Nederland, Eiseres heeft namelijk slechts gedurende een jaar over een geldige verblijfsvergunning beschikt. Ook wordt door

verweerder in aanmerking genomen dat, gelet op de jonge leeftijd van het kind van eiseres en referent, niet gebleken is dat dit kind niet zou kunnen worden opgevoed buiten Nederland.

Door verweerder valt niet in te zien dat het belang van het kind van eiseres met zich mee brengt dat het door beide ouders in Nederland wordt opgevoed, nu dit op geen enkele wijze is onderbouwd dan wel geconcretiseerd.

22. Tot slot heeft verweerder bij de belangenafweging betrokken dat de door eiseres ingebrachte medische stukken inzake de medische situatie van referent geen aanleiding vormen voor de conclusie dat referent als blijvend arbeidsongeschikt dient te worden aangemerkt, dan wel dat het voor hem blijvend onmogelijk moet worden geacht om op enig moment te voldoen aan het middelen vereiste. Voorts wordt in de overgelegde rapporten van het Amerikaanse Bureau voor Consulaire Zaken van 28 augustus 2007 - waaruit blijkt dat het niveau van de medische faciliteiten in Guinee zeer laag is en dat gebrek bestaat aan elementaire voorzieningen (zoals medicijnen) — en van 12 september 2007 — waaruit volgt dat er in Guinée-Bissau geen moderne medische faciliteiten voorhanden zijn — enkel gesteld dat de medische voorzieningen beperkt zijn ten opzicht van andere landen. Er wordt in deze rapporten niet gesproken over de mogelijkheid van behandeling van klachten van referent, zodat volgens verweerder niet gebleken is dat hij zich vanwege zijn medische situatie

(HIV-infectie) niet kan vestigen in Guinee of Guinée-Bissau. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt en is derhalve van oordeel dat geen sprake is van schending van het

motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.

23. De rechtbank stelt vast dat verweerder alle betrokken belangen kenbaar heeft meegewogen. Marginaal toetsend is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de gemaakte belangenafweging in redelijkheid meer gewicht heeft mogen toekennen aan het economisch welzijn van Nederland dan aan de belangen van eiseres. Bovendien heeft verweerder in de door eiseres overgelegde stukken aangaande de medische situatie van referent geen aanleiding behoeven te zien advies in te winnen bij het BMA, nu hieruit niet blijkt dat hij zich vanwege zijn medische situatie niet kan vestigen in Guinee of

Guinée-Bissau. Er bestaat daarom voor verweerder geen aanleiding de reguliere

verblijfsvergunning, onder de gevraagde beperking te verlengen in afwijking van het terzake gevoerde beleid.

24. Eiseres heeft voorts een beroep gedaan op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

25. In artikel 8 van het EVRM is bepaald dat eenieder recht heeft op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde, het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de

gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

(13)

AWB 08/22658 7

26. In casu is niet in geschil dat er sprake is van gezinsleven van eiseres met referent en hun zoontje en dat vanwege de afwijzing van onderhavige aanvraag, eiseres de mogelijkheid van verblijf hier te lande en daarmee de mogelijkheid tot het uitoefenen van dit gezinsleven wordt ontnomen. De vraag die dan dient te worden beantwoord is of de inbreuk die het bestreden besluit maakt op het gezinsleven van eiseres met referent en hun kind, gelet op artikel 8, tweede lid, van het EVRM gerechtvaardigd is. Teneinde die vraag te

beantwoorden, dient een op de individuele zaak toegespitste belangenafweging te worden gemaakt tussen de belangen van de Nederlandse Staat enerzijds en die van eiseres op familie- en gezinsleven met haar partner (referent) en zoontje anderzijds. Het bereiken van een fair balance tussen die belangen staat daarbij voorop, waarbij aan de Nederlandse Staat een bepaalde mate van beoordelingsvrijheid (certain margin of appreciation) toekomt.

27. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat weliswaar sprake is van inmenging in de uitoefening van het recht op eerbiediging van het gezinsleven, maar dat in dit geval inmenging gerechtvaardigd is in het belang van het economisch welzijn van Nederland. Verweerder heeft in dit verband gewezen op de reeds eerder gemaakte belangenafweging in het kader van het middelen vereiste. Immers in dat kader is reeds in zijn algemeenheid een afweging gemaakt tussen het belang van eiseres op uitoefening van familie- of gezinsleven en het belang van de Nederlandse overheid. Indien niet aan het middelen vereiste wordt voldaan, wordt in beginsel aan het belang van de Nederlandse overheid overwegende betekenis toegekend, ook indien dit zou betekenen dat van

samenleving zou moeten worden afgezien. Niet is gebleken van objectieve belemmeringen om het gezinsleven uit te oefenen buiten Nederland. Zo is de aanvraag om toelating als vluchteling van referent van 12 augustus 1998 afgewezen, waarbij ondermeer werd

geoordeeld dat er geen klemmende redenen van humanitaire aard waren op grond waarvan een vergunning tot verblijf zou moeten worden verleend. Referent is destijds als

alleenstaande minderjarige asielzoeker in Nederland toegelaten. Verder heeft referent nog sterke banden met Guinee. Immers, uit de brief van de gemachtigde van eiseres van

11 april 2006 blijkt dat referent eiseres in Guinee heeft leren kennen toen hij 11 of 12 jaar oud was, dat hij een relatie met haar kreeg toen hij 15 of 16 jaar oud was en dat hij eiseres in september 2005 in Guinee heeft bezocht. Ook hebben referent en eiseres een zoon in Guinee.

Derhalve wordt referent ook geacht banden te hebben met Guinee en heeft hij de keus eiseres te volgen naar Guinee. Bovendien kan referent zich ook met eiseres in Guinée-Bissau

vestigen. Niet gebleken is dat eiseres de cultuur en de taal van Guinee dusdanig is ontwend dat het voor haar onmogelijk is om naar Guinee terug te keren. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die uitwijzen dat eiseres op verblijf in Nederland is aangewezen.

Er is evenmin gebleken dat referent de cultuur en de taal van Guinee dusdanig is ontwend dat het voor hem onmogelijk is om zich met eiseres in Guinee te vestigen. Evenmin is gebleken dat hun zoontje dusdanig in de Nederlandse samenleving is geworteld dat vestiging in Guinee zal leiden tot onoverkomelijke problemen. De stelling dat referent vanwege zijn medische situatie in Guinee of in Guinée-Bissau geen adequaat bestaan kan opbouwen en dat daarom een positieve verplichting bestaat om het verblijf van eiseres in Nederland te doen continueren, kan niet worden gevolgd. Immers, hij wordt in staat geacht voor 20 uur per week arbeid te kunnen verrichten. Er valt derhalve niet op voorhand in te zien dat referent in Guinee of Guinée-Bissau geen arbeid zal kunnen verrichten om een inkomen te verwerven.

Evenmin is gebleken dat eiseres zelf niet in staat is in Guinee of Guinée-Bissau arbeid te verrichten. Daarnaast wordt het verblijf in Nederland van referent en zijn zoontje niet ontzegd. Niet is gebleken dat referent niet in staat is om naast de zorg voor zijn zoontje arbeid te verrichten teneinde een eigen inkomen te verwerven. Hij zou namelijk gebruik kunnen maken van kinderopvang wanneer hij werkt.

(14)

AWB 08/22658 8

28. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het algemeen belang dan aan het persoonlijk belang van eiseres. Het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM faalt derhalve.

29. Ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 3,9, eerste lid en 10, eerste lid, van het Internationaal Verdrag tot bescherming van de rechten van het Kind (IVRK) overweegt de rechtbank dat uit de tekst noch uit de wordingsgeschiedenis van het IVRK valt af te leiden dat de artikelen uit het IVRK de Nederlandse staat verplichtingen opleggen die verder gaan dan hetgeen reeds is neergelegd in het Nederlandse recht en beleid. In dit verband dient allereerst te worden opgemerkt dat de in artikel 3 van het IVRK neergelegde verplichting om bij maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging te doen vormen, niet zover gaat dat hiermee alle maatregelen die niet primair in het belang van het kind zijn worden verboden. Verder geldt dat in de jurisprudentie is aanvaard dat met het IVRK niet is beoogd een uitbreiding te geven aan de verplichtingen die uit artikel 8 van het EVRM voortvloeien.

30. Voor zover eiseres heeft gesteld dat het bestreden besluit strijdig is met artikel 9, eerste lid, van het IVRK omdat zij hierdoor tegen haar wil van haar kind wordt gescheiden, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat hiervan in de onderhavige zaak geen sprake is.

Immers, in casu is niet aangetoond dat niet van eiseres kan worden verwacht dat zij het aangegane gezinsleven voortzet in een ander land dan Nederland. Hierbij is door verweerder de zeer jonge leeftijd van het kind van eiseres betrokken waardoor nog geen sprake is van worteling in de Nederlandse maatschappij. Daarnaast is van belang dat noch referent, noch het kind van eiseres - beiden in het bezit van de Nederlandse nationaliteit - Nederland dienen te verlaten en dat het voor eiseres niet blijvend onmogelijk moet worden geacht om in Nederland het gezinsleven met haar partner en kind te kunnen uitoefenen.

31. Ten aanzien van eiseres beroep op artikel 10, eerste lid, van het IVRK wijst de rechtbank erop dat aan het neergelegde in deze bepaling - te weten onder meer dat aanvragen van een kind of zijn ouders om een staat voor gezinshereniging binnen te gaan door de Staten met welwillendheid, menselijkheid en spoed dienen te worden behandeld — reeds uitvoering is gegeven en gewaarborgd is in het nationale vreemdelingenrecht Eiseres heeft voorts niet voldoende concreet aangegeven waarom het bestreden besluit in het licht van voornoemde bepaling geen stand kan houden.

32. De rechtbank is op grond van al het voorgaande van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres heeft mogen afwijzen op grond van artikel 18, eerste lid aanhef en onder d, van de Vw 2000.

33. Het beroep is derhalve ongegrond.

34. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt, niet tot een ander oordeel.

35. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding.

36. Beslist wordt als volgt.

(15)

AWB 08/22658

Beslissing De rechtbank,

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door mr. H. Benek als rechter in tegenwoordigheid van mr. B.J. Groothedde als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2009.

u

/ i

Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:

Raad van State

Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 20019

2500 EA Den Haag

De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.

Afschriften verzonden:

1

3

FEB. 2003

(16)

ADVOCATENKANTOOR Mr F.J.M. SCHONKEREN

Smidspad 31 5046 JA Tilburg Telefoon 013-5335472 Fax

013-5335508

Tilburg, Inzake:

19 maart 2009

hoger beroep van mevrouw

IND-dossiernummer: 0603-20-0487

Aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State

Vreemdelingenzaken Postbus 20019

2500 EA 's-GRAVENHAGE

HOGER BEROEPSCHRIFT

Edelgrootachtbare Heer of Vrouwe,

Middels dit hoger beroepschrift wordt namens mevrouw vhiernate

noemen: betrokkene), geboren op _ van Guinese nationaliteit, hoger beroep inge- steld tegen de uitspraak van de Rechtbank te (s-Gravenhage, zittinghoudende te 's-Hertogen- bosch, d.d. 19 februari 2009 (Awb 08/22658).

Betrokkene heeft mij bepaaldelijk gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep. Zij kiest domicilie op mijn kantooradres.

Bijgaand treft u aan een kopie van de op 19 februari 2009 aan mij uitsluitend per telefax toegezonden uitspraak.

In de bestreden uitspraak wordt het namens betrokkene ingestelde beroep tegen de beschikking van de Staatssecretaris van Justitie d.d. 28 mei 2008, waarbij het bezwaarschrift gericht tegen de weigering de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier te verlengen ongegrond is verklaard, ongegrond verklaard.

Betrokkene kan zich in de bestreden uitspraak niet vinden en voert daartegen de volgende grieven aan.

Grief 1: Ten onrechte heeft de Rechtbank overwogen dat verweerder wordt gevolgd in zijn standpunt dat in de rapporten van het Amerikaanse Bureau voor Consulaire Zaken d.d. 28 augustus 2007 en 12 september 2007 enkel wordt gesteld dat de medische voorzieningen beperkt zijn ten opzichte van andere landen, waardoor niet is gebleken

(17)

dat referent zich vanwege zijn medische situatie niet kan vestigen in Guinee of Guinée-Bissau. In dit verband heeft de Rechtbank tevens ten onrechte overwogen dat geen sprake is van schending van het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.

Grief 2: Ten onrechte overweegt de Rechtbank dat verweerder bij de gemaakte belangenafwe- ging in redelijkheid meer gewicht heeft mogen toekennen aan het economisch welzijn van Nederland dan aan de belangen van eiseres. Daarbij heeft de Rechtbank even- eens ten onrechte overwogen dat verweerder in de door eiseres overgelegde stukken aangaande de medische situatie van referent geen aanleiding behoeven te zien advies in te winnen bij het BMA, nu hieruit niet blijkt dat hij zich vanwege zijn medische situatie niet kan vestigen in Guinee of Guinée-Bissau. Voorts heeft de Rechtbank in dit verband ten onrechte overwogen dat voor verweerder geen aanleiding bestaat om de reguliere verblijfsvergunning te verlengen.

Deze grieven richten zich tegen de rechtsoverwegingen 22 (vanaf regel 5) en 23 van de aange- vallen uitspraak.

Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevolgen van het niet verlengen van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning onevenredig zijn in verhouding tot de met het middel en vereiste te dienen doelen. Betrokkene heeft er in dit verband op gewezen dat referent constante medische zorg behoeft en dat het niveau van de medische zorg in Guinee en Guinee Bissau dusdanig slecht is dat het voor referent onverantwoord is om zich daar te vestigen. Het niet verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning leidt derhalve tot gedwong- en scheiding van het gezin.

Betrokkene stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de overgelegde medische bescheiden en de overgelegde informatie omtrent de medische faciliteiten in Guinee en Guinée-Bissau niet zou blijken dat referent zich vanwege zijn medi- sche situatie niet in deze landen kan vestigen.

Om te beginnen stelt betrokkene dat de Rechtbank met de kwalificatie "niet blijkt" lijkt te bedoelen "aantonen", hetgeen een te zware maatstaf is bij de beoordeling van de in het kader van de belangenafweging te betrekken factoren.

Uit de overgelegde medische bescheiden volgt dat referent o.m. voor zijn hiv-infectie antivi- raal wordt behandeld, waarbij ook wordt aangegeven welke anti-virale middelen door hem gebruikt worden. Gelet op deze noodzakelijke behandeling dient te worden geconstateerd dat uit de rapportages betreffende de medische zorg in Guinee en Guinée-Bissau tenminste de conclusie getrokken kan worden dat het zeer twijfelachtig is of referent daar adequate medi- sche zorg kan verkrijgen. De medische zorg in Guinee wordt immers als "onbetrouwbaar"

aangeduid en die in Guinée-Bissau als "nagenoeg niet aanwezig". Aangezien het BMA mede tot taak heeft verweerder te adviseren omtrent de medische behandelmogelijkheden in landen van herkomst, had van verweerder mogen worden verwacht dat deze alvorens bedoelde belangenafweging te maken het BMA om advies te vragen. Door betrokkene was immers

2

(18)

J ISC

voldoende aannemelijk gemaakt dat het verkrijgen van medische behandeling voor referent in Guinee en Guinée-Bissau op z'n minst zeer problematisch zou zijn.

In dit verband wijst betrokkene er nog op dat de rapporten van het Amerikaanse Bureau voor Consulaire Zaken d.d. 28 augustus 2007 en 12 september 2007 een veel verdergaande conclu- sie trekken dan de conclusie die verweerder hieruit distilleert (nl. dat de medische voorziening- en "beperkt" zijn ten opzichte van andere landen).

Betrokkene stelt zich dan ook op het standpunt dat de Rechtbank heeft miskend dat verweerder de betrokken belangen onzorgvuldig heeft afgewogen. Verweerder had zich middels een

advies van het BMA zekerheid moeten verschaffen omtrent het al dan niet voorhanden zijn van behandelmogelijkheden in Guinee en Guinée-Bissau. Daarbij dient tevens te worden betrokken dat het voor betrokkene onmogelijk is om aan te tonen dat zulke behandelmogelijk- heden niet voorhanden zijn bij gebreke aan kennis en toegang tot informatie betreffende de medische instituties in genoemde landen.

Aangezien de betrokken belangen op onzorgvuldige wijze zijn afgewogen, dient te worden geconcludeerd dat het besluit van verweerder op dit punt eveneens ondeugdelijk is gemoti- veerd.

Gelet op het voorgaande had de Rechtbank niet tot de bestreden rechtsoverwegingen mogen.

komen.

Grief 3: Ten onrechte heeft de Rechtbank overwogen dat verweerder heeft kunnen conclude- ren dat inmenging in het recht op eerbiediging van het gezinsleven is gerechtvaardigd in het belang van het economisch welzijn van Nederland. In dit verband heeft de Rechtbank eveneens ten onrechte overwogen dat niet is gebleken van objectieve belemmeringen om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Voorts heeft de Rechtbank ten onrechte overwogen dat verweerder in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het algemeen belang dan aan het belang van eisers, waardoor het beroep op art. 8 EVRMfaalt.

Deze grief richt zich tegen de rechtsoverwegingen 27 en 28 van de aangevallen uitspraak.

Uit hetgeen ter toelichting op de grieven 1 en 2 is aangevoerd volgt dat betrokkene in ieder geval voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat referent zich vanwege zijn medische toestand niet kan vestigen in Guinee of Guinée-Bissau (omdat hij aldaar geen adequate behandeling kan verkrijgen). Betrokkene heeft dan ook aangevoerd dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen, waardoor Nederland in het verdere verblijf van betrokkene zou moeten berusten.

Betrokkene stelt zich op het standpunt dat verweerder de belangenafweging in het kader van art. 8 EVRM op onzorgvuldige wijze heeft doen plaatsvinden, omdat verweerder zich in

3

(19)

_ISU

weerwil van de overgelegde medische informatie betreffende referent en de landen Guinee en Guinée-Bissau zich zonder nader advies van het BMA (of ander onderzoek) op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen.

Gelet op het voorgaande had de Rechtbank niet tot de bestreden rechtsoverwegingen mogen komen.

Grief 4: Ten onrechte heeft de Rechtbank het namens betrokkene ingesteld beroep ongegrond verklaard en nagelaten de beschikking van 28 mei 2008 te vernietigen.

Uit hetgeen ter toelichting op de grieven 1 t/m 3 is opgemerkt volgt dat de Rechtbank het beroep gegrond had dienen te verklaren en de beschikking van verweerder had dienen te vernietigen.

MET CONCLUSIE:

Betrokkene verzoekt de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State de bestreden uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te 's-Hertogenbosch, te vernie- tigen en, opnieuw rechtdoende, het op 23 juni 2008 ingediende beroep alsnog gegrond te verklaren en de beschikking van verweerder d.d. 28 mei 2008 ie vernietigen.

F.J.M. Schonkeren /]

gemachtigde / /

-•"s

i

4

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

200702121/1 (www.raadvanstate.nl) betreffende een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'medische behandeling' heeft de Afdeling overwogen dat de

Voor zover de rechtbank met deze overweging heeft willen aangeven dat ook in de situatie waarin in het licht van artikel 3.75 lid 3 Vb 2000 moet worden aangenomen dat de

In de t w e e d e grief klaagt de minister dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij in het besluit van 2 september 201 1 niet deugdelijk heeft gemotiveerd

Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aan eiser is toe te rekenen dat hij niet beschikt over documenten ter staving van zijn reisroute.

Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser tijdens het gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden zelf heeft verklaard dat hij sinds 1996 wist dat hij zijn grootvader

van de Libische nationaliteit door eiseres vloeit reeds voort dat verweerder zich naar het oordeel van dé rechtbank terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk

Gemachtigde, mr J.M. Niemer, advocaat te Amsterdam, verklaart door appellante bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd om dit hoger beroep in te stellen.. De Rechtbank gaat

Eiser heeft op 21 december 2006 wijziging van de beperking waaronder de verblijfsvergunning wordt verleend aangevraagd in verband met zijn overstap naar de