• No results found

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Raad vanState

2 0 0 9 0 1 3 2 6 / 1 / V 2 .

Datum uitspraak: 2 5 maart 2 0 0 9

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep v a n :

appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank

's-Gravenhage, nevenztttingsplaats A r n h e m , van 18 februari 2 0 0 9 in zaak nrs. 0 9 / 3 1 4 4 en 0 9 / 3 1 4 6 in het geding tussen:

en

de staatssecretaris van Justitie.

(2)

2 0 0 9 0 1 3 2 6 / 1 / V 2 2 25 maart 2 0 0 9

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 0 januari 2 0 0 9 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna:

de staatssecretaris) een aanvraag van (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen,

afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 18 februari 2 0 0 9 , verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats A r n h e m , voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 3 februari 2 0 0 9 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2 . 1 . Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de

Vreemdelingenwet 2 0 0 0 , kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen o p w e r p t die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de

rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , t w e e d e lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan.

2 . 2 . Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2 . 3 . Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

(3)

2 0 0 9 0 1 3 2 6 / 1 / V 2 3 25 maart 2 0 0 9

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, ambtenaar van Staat.

w . g . Offers w . g . Zwinkels

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2 0 0 9

309-549.

Verzonden: 25 maart 2 0 0 9

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State, voor deze,

/

_ _ — — J - è —

mr. H.H.C. Visser,

directeur Bestuursrechtspraak

(4)

23. Feb. 2009 17:55 Berte, Naalste & 8lom advocaten Nr. 7111 P. 8

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Voorrf eoiogen ree hter

Vreemdelingenkamer Nevenzittingsplaats Amhcm

Registratienummers: AWB 09/3146 (verzoek) AWB 09/3144 (beroep) Datum uitspraak: 18 februari 2009

Uitspraak

Ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)

inzake

geboren op v-nummer

van Congolese nationaliteit, verzoeker,

gemachtigde mr. M.R.F. Berte, tegen

de Sta ats secretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst, verweerder.

Het procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2009 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 26 januari 2009 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Dit besluit is bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Zevenaar. Verzoeker heeft daartegen op 30 januari 2009 beroep ingesteld. Verzoeker is meegedeeld dat hij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 30 januari 2009 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 februari 2009. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F.M. Ticheler.

(5)

23. Feb. 2009 17:55 Berte. Naai st e & 81om advocaten N r . / l i l f.

Registratienummers: AWB 09/3146 (verzoek) 2 AWB 09/3144 fberoepj •

De beoordeling

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningcniechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2. Indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat nader onderzoek na de zitting redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Daarvoor beslaat aanleiding.

3. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden. De toetsing of de aanvraag in een aanmeldcentrum mocht worden afgewezen, mondt uit in een beoordeling van het naar de gedane aanvraag verrichte onderzoek en de motivering van de afwijzing.

4. Ter staving van zijn asielaanvraag heeft verzoeker, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht. Verzoeker is afkomstig uit Congo- . Vanwege de algehele situatie in dat land is verzoeker gevlucht naar de Democratische Republiek Congo (hierna: DRC). Aldaar heeft verzoeker toegezegd te getuigen in een proces tegen generaals in In de aanloop naar het proces is verzoeker opgepakt en naar een gevangenis gebracht alwaar hij gemarteld en mishandeld is. Een politieman, die een vriend van verzoekers broer is, heeft verzoeker geholpen te ontsnappen. Verzoeker is daarop wederom gevlucht naar de DRC. Aldaar werd verzoeker aangezien voor een Tutsi uit Rwanda om welke reden hij in de negatieve aandacht van de bewoners van de DRC is komen te staan. Na een conflict met de bewoners is verzoeker gevlucht naar de bush en vervolgens naar Nederland.

5. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en heeft daaraan het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd. Aan verzoeker wordt artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 tegengeworpen aangezien hij geen reisdocumenten heeft overgelegd. Dat verzoeker afhankelijk was van een reisagent maakt niet dat verzoeker geen reisdocumenten behoefde over te leggen. Verzoeker is er niet in geslaagd om gedetailleerd, verifieerbaar en consistent over zijn reisverhaal te verklaren.

Voorts overweegt verweerder dat van verzoekers relaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat, nu hij de naam van de gevangenis waar hij gevangen heeft gezeten en de naam van de politieman die hem heeft geholpen niet weet. Voorts acht verweerder niet

geloofwaardig dat verzoeker voor een Tutsi zou zijn aangezien, nu hij geen Kinyarwanda spreekt.

6. Hiermee kan verzoeker zich niet verenigen en daartoe wordt het volgende, kort samengevat, aangevoerd. Verzoeker was afhankelijk van de reisagent, zodat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij niet direct bij binnenkomst bescherming van de

Nederlandse autoriteiten heeft verzocht. Voorts is het reisverhaal van verzoeker onder verwijzing naar het ambtsbericht inzake de DRC weldegelijk voor verweerder te verifiëren. Verzoeker stelt vervolgens dat de naam van de gevangenis en de naam van de politieman voor hem niet van belang waren, gezien de situatie waarin hij zich bevond en aangezien hij slechts wilde ontsnappen. Verzoeker betwist het standpunt van verweerder

(6)

23. Feb. 2009 17:56 Berte, Naai st e & 81om advocaten Registratienummers: AWB 09/3146 (verzoek)

AWB 09/3144 (beroep)

dat om aangezien te worden voor een Tutsi in de DRC nodig is dat men Kinyarwanda spreekt Daartoe verwijst verzoeker wederom naar het ambtsbericht inzake de DRC.

7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

8. Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij de beoordeling van de aanvraag (onder andere) betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis* en of identiteitsdocumenten dan wel andere documenten heeft overgelegd, tenzij het ontbreken daarvan niet aan hem is toe te rekenen.

9. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker heeft aangegeven de

beschikking te hebben gehad over een ticket en een paspoort en deze aan de reisagent te hebben afgegeven. Zoals ter zitting door de gemachtigde van verzoeker is bevestigd, heeft verzoeker deze documenten niet onder dwang aan de reisagent afgegeven. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aan verzoeker is toe te rekenen dat hij niet beschikt over documenten ter staving van zijn reisroute. Dat verzoeker gedetailleerde en verifieerbare verklaringen omtrent zijn reisverhaal zou hebben afgelegd, doet, gezien de uitspraak van de Afdeling

bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 8 april 2008 (JV 2008, 228), aan het vorenstaande niet af nu geen sprake was van het afgeven van de documenten onder dwang van de reisagent.

10. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling brengt het toerekenbaar ontbreken van documenten mee dat op voorhand afbreuk is gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Waar verweerder in beginsel het relaas en de daarin gestelde feiten voor waar pleegt aan te nemen, indien de asielzoeker alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is, geldt indien zich een van de omstandigheden als opgesomd in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw 2000 voordoet, een extra voorwaarde. Blijkens de evenvermelde uitspraak van de Afdeling mogen in dat geval in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden Op het niveau van de relevante

bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.

11. Gezien de door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering gelezen in samenhang met (met name) het verklaarde omtrent verzoekers mogelijke getuigenis in het proces alsmede omtrent de gebeurtenissen in het dorp Kimanza, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat van het asielrelaas van verzoeker geen positieve overtuigingskracht uitgaat en derhalve ongeloofwaardig is. Verweerder heeft de gevraagde verblijfsvergunning dan ook terecht geweigerd.

12. Derhalve is het beroep ongegrond. Gelet hierop dient het verzoek te worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Nr. 7111 P. 10 3

(7)

23. Feb. 2009 17:56 Berte. Naai st e & Blom advocaten Registratienummers: AWB 09/3146 (verzoek)

AWB 09/3144 (beroep

Hr. 7111 P. H

De beslissing

De voorzieningenrechier:

verklaart het beroep ongegrond;

wijst het verzoek een voorlopige voorziening te treffen af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Groverman en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2009 in tegenwoordigheid van mr. C. Aaldere als griffier.

de griffier de voorzieningenrechter

/"

VERZONDEN OP 1 8 FEB 2009

Voor fotokopie conform

D e t o ï ï e r . v a n d e R c c h t b a ^ S W e n h a g e Nevef lzitririgSpja a £ s A n i h c m

Rechtsmiddel:

Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC V Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten.

Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl),

Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen rechtsmiddel open.

(8)

23. Feb. 2009 17:52 Berte, N a a l s t : & Blom a d v o c a t e n 'f. 7111 P. 1

B e r t e , M a a l s t é & B l o m

A D V O C A T E N

SczotbdrcsTObui?

Wrtiptem 104 T013 53S3S8S F 013 707 « 9 0 CoRviDondenteMtti Postbus 202S 5001 CA Tilburg

Vteco Da Gamaban i l T030 707 4112

F03O 707*113

Postbus 2245 350QGEUtrvcrft irrfopbmbadvocawruil wwwJwnbettvocflteruiJ ffTW NL 81*3 29159 ÖOl

RAAD VAN STATE

INGEKOMEN

2 3 FEB 2009

AANGETEKEND I/KKHR.

AAN:

3ZZ

BEHANDELD: OD:

Raad van State

Afdeling Bestuursrechtspraak Hoger Beroep Vreemdelingenzaken Postbus 16113

2500 BC Den Haag

Tevens per fax: 070 3651 380 ( t/ra bijlage 2) Tilburg, 23 februari 2009

HOGERBEROEPSCHRIFT VREEMDELINGENZAKEN

Betreft: de heer geboren op . _ van Congolese nationaliteit

Ons kenmerk: 20090110 Vnr.:

INDnr.: 0901-26-1097

UTE

PAR:

Geeft met verschuldigde eerbied te kennen;

De heer geboren op van Congolese nationaliteit, thans verblijvende te Amsterdam, verder te noemen "appellant", die deze zaak woonplaats kiezende aan het Verdiplein 96 te Tilburg, -postadres -: postbus 2025, 5001 CA Tilburg, ten kantore van advocate mw. mr. Madeleine R.F. Berte, die als zodanig bepaaldelijk daartoe gevolmachtigd onderhavig hoger beroepschrift namens appellant ondertekend en indient.

Onderhavig hoger beroepschrift richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, zittinghoudende te Arnhem d.d. 18 februari 2009, AWB 09/ 3144 BEPTDN RE39 AD SE53 (bijlage J).

GRIEF 1

Appellant kan zich niet verenigen met rechtsoverweging 9. van de rechtbank:

• " De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker heeft aangegeven de beschikking te hebben gehad over een ticket en een paspoort en deze aan de reisagent te hebben afgegeven. Zoals ter zitting door de gemachtigde van verzoeker is bevestigd, heeft verzoeker deze documenten niet onder dwang aan de reisagent afgegeven. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aan verzoeker is toe te rekenen dat hij niet beschikt over documenten ter staving van zijn reisroute. Dat verzoeker gedetailleerde en verifieerbare verklaringen omtrent zijn reisverhaal zou hebben afgelegd, doet, gezien de uitspraak van (..) de Afdeling van 8 april 2008 (JV 2008, 228) aan het vorenstaande niet af nu geen sprake was van het afgeven van de documenten onder dwang aan de reisagent.

Icd*w aamprakalqUietd is beptflu tot het bedrag dat r i net «festWttefténde gevsl onder de beroeps«dftsp(«keli)Wwyiwizekwing wordt uUgefceerd, vermeerderd mei hei eigen rlsko onder dte verzekering. Een kopie van de huidige polis met voomajrden ligt tet inzage op het ItantoorKttetariaat.Stichting Beheer Derdengetóen Mr». Cooman &Maabté, KvK nr. 30198685, rekeningnummer470156430

(9)

23. Feb. 2009 1 7 : 5 3 B e r t e , N a a l s t e & Blom a d v o c a t e n Nr. 7111 P. 2

Berte, Maalsté & Blom

A D V O C A T E N

Volgens onderdeel C4/3.6.3 is het uitgangspunt in de situatie waarin een asielzoeker zijn documenten aan de reisagent heeft afgestaan dat dit aan hem is toe te rekenen. Wanneer echter de asielzoeker aannemelijk maakt dat de papieren onder dwang aan de reisagent zijn afgegeven en hij ook op alle andere elementen van de beoordeling van de asielaanvraag volledig meewerkt en geloofwaardig is, is het ontbreken van documenten niet aan hem toe te rekenen.

Thans wordt aangegeven dat ondergetekende ter zitting zou hebben aangegeven dat de documenten niet onder dwang zijn afgegeven. Zowel appellant als ondergetekende kunnen 2ich daarmede niet verenigen. Aangegeven is dat de reisagent de documenten afpakte van appellant onder het mom dat hij deze nodig had om een ticket te halen om naar de plek te gaan alwaar appellant asiel kon aanvragen.

Het betreft in deze dan ook geen dwang in de zin van dat appellant bedreigd is door de reisagent maar wel psychische dwang, nu appellant onwetende is, afhankelijk is van de reisagent die hem had wijsgemaakt het valse paspoort nodig te hebben voor een vervolg ticket. Gelijk als hierboven heeft ondergetekende een en andere ook ter zitting toegelicht, zodat niet kortheidshalve gezegd kan worden dat dezerzijds gesteld is dat er geen sprake was van dwang, nu er wel degelijk sprake was van psychische dwang, in de zin van het gevoel volledig afhankelijk te zijn van de reisagent totdat deze appellant gebracht heeft naar de plek alwaar hij uiteindelijk asiel kan aanvragen. Herhaald dj hier dat appellant dit zelf ook heeft aangegeven in zijn eerste gehoor, pagina 6,. Op de vraag waarom hij het ticket en paspoort moest afgeven: " Vanaf mijn vertrek werd ik aan hem overgedragen. Er werd gezegd dat hij verantwoordelijk voor mijn leven was, daarom moest ik naar hem luisteren".

De appellant op het moment dat de reisagent het door hem gebruikte paspoort afpakte reeds in Nederland was alwaar hij de bescherming van de autoriteiten kan ingeroepen, doet aan het vorenstaande niet af. Appellant is daar immers niet mee bekend en eerlijkheidshalve niet alleen appellant. Appellant heef lang gewacht op de reisagent totdat deze terug zou komen met de tickets om verder te reizen. Doch de reisagent kwam niet terug. Uiteindelijk heeft appellant jongeren aangesproken die tegen hem gezegd hebben dat ze hem zouden brengen naar alwaar hij zijn probleem kon vertellen (pagina 10 eerste gehoor) De jongeren hebben appellant toen uitgelegd hoe hij in Ter Apel kon komen. Met het vorenstaande beoogd appellant uit ter leggen dat als zelfs voor hier ten lande wonende jongeren de plek alwaar asiel/bescherming gevraagd kan worden Ter Apel is hoe kan dan van appellant verwacht worden dat hij er wel wetenschap van heeft dat hij ook onmiddellijk bij aankomst in Nederland asiel kon aanvragen onder overlegging van het valse paspoort.

Appellant is van mening dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat het paspoort en ticket (boardingpas) onder "psychische"dwang is afgepakt door de reisagent Nu appellant

daarboven een verifieerbaar reisverhaal heeft is ten onrechte op voorhand afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van appellant zijn verklaringen met als gevolg dat er vervolgens een foutieve toetsingskader is aangenomen, namelijk dat van de positieve overtuigingskracht en het niet mogen voorkomen van vaagheden, hiaten, ongerijmde wendingen en

tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden.

2

(10)

23. Feb. 2009 17:53 Berte, Naai st e & Blom advocaten Nr. 7111 P. 3

Berte, Maalsté & Blom A DGRIKP2P A T E N

Appellant kan zich eveneens niet verenigen met de navolgende overweging van de rechtbank:

• "Gezien de door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering gelezen in samenhang met (met name) het verklaarde omtrent verzoekers mogelijke getuigenis in het proces alsmede omtrent de gebeurtenissen in het dorp

. IJ de voorzieningenrechter van oordeel dat venveerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat van het asielrelaas van verzoeker geen positieve overtuigingskracht uitgaat en derhalve ongeloofwaardig is.

Zoals hiervoor al aangegeven kan appellant zich niet verenigen met het in casu gehanteerde toetsingskader aangaande de positieve overtuigingskracht Niettemin stelt appellant dat ook daarvan uitgaande in casu in redelijkheid niet tot ongeloofwaardigheid geconcludeerd kon worden.

De motivering in de beschikking van verweerder om tot ongeloofwaardigheid te concluderen is gestoeld op twee redenen, te weten:

1. Het niet geloofwaardig achten van appellant zijn detentie en

2. Het niet geloofwaardig achten dat mensen appellant voor een Tutsi aanzagen, terwijl appellant hun taal - het Kinyarwanda - niet spreekt en zijn moeder dit probleem niet had.

Appellant heeft zowel in de zienswijze (bijlage 2) als in de gronden van beroep (bijlage 3) uitgebreid betoogd waarom deze omstandigheden redelijkerwijs niet tot ongeloofwaardigheid kunnen leiden. De rechtbank heeft echter ongemotiveerd dit alles van de hand gewezen en bovendien ook nog eens zelf zonder enige motivatie nog meer gronden voor ongeloofwaardigheid aangedragen namelijk: * gelezen in samenhang met (met name) het verklaarde omtrent verzoekers mogelijke getuigenis in het proces alsmede omtrent de gebeurtenissen in het dorp

De rechtbank is hier buiten het geschil getreden en bovendien is de aanvulling van de rechtbank niet gemotiveerd!

Volledigheidshalve wenst appellant hier nogmaals te benadrukken waarom de uiteindelijk overgebleven ongeloofwaardigheidoverwegingen van verweerder uit de bestreden beschikking geen doel treffen.

1. de detentie

De detentie wordt niet geloofwaardig wordt geacht om de navolgende reden:

• Nu appellant niet de naam van de gevangenis kent alwaar hij gedetineerd heeft gezeten terwijl een politieman hem nog had verteld dat dit een zeer gevaarlijke gevangenis was.

• Dat appellant niet de naam kan noemen van de vriend van zijn broer die hem geholpen heeft met ontsnappen.

Verweerder is blijkens de bestreden beschikking van mening is dat het redelijkerwijs voor de hand had gelegen dat toen de politieman vertelde dat de gevangenis een gevaarlijke plek is appellant had willen weten waar hij dan verzeild is geraakt en hoe het heet.

3

(11)

23. Feb. 2009 17:54 Berte, Naai ste & Blom advocaten Nr. 7111 P. 4

Berte, Maalsté & Blom

A D V O C A T E N

Dit lag voor appellant echter niet voor de hand, de meest voor de hand liggende vraag is namelijk: hoc kom ik hier weg, i.p.v. hoe heet het hier.

Doch zelfs als de stelling van verweerder wordt gevolgd dat de naam vragen wel voor de hand ligt wil nog niet zeggen dat indien dit niet gebeurt daarmee de detentie ongeloofwaardig wordt.

Zoals uit de zienswijze reeds moge blijken kan ondergetekende zich niet verenigen met de standaardoverweging van verweerder dat het ongeloofwaardig is dat men hulp krijgt van anderen bij een ontsnapping enkel en alleen vanwege het enorme risico dat de hulpgever daarmee zelf neemt. Er is in deze reeds verwezen naar de geschiedenis die hier talloze voorbeelden van kent Zo hebben in de Tweede Wereldoorlog mensen zelfs onbekende Joden stiekem onderdak geboden met alle risico's van dien. Dat appellant niet gevraagd heeft naar de naam van zijn helpende hand kan eveneens an sich niet leiden tot ongeloofwaardigheid van de ontsnapping. Net als de naam van de gevangenis deed dit er voor appellant niet toe en wellicht heeft de helpende hand zijn naam bewust ook niet zelf genoemd om zijn risico te verkleinen. Daarnaast zij hier herhaald dat de ontsnapping wel goed was voorbereidt waarmee het risico natuurlijk verkleint.

Appellant persisteert dan ook in zijn stelling dat de enkele omstandigheid dat hij de naam van de gevangenis niet kende en hij daar ook niet naar gevraagd heeft en hij van een vriend van zijn verdwenen broer hulp heeft gehad bij zijn ontsnapping, welke ontsnapping goed was voorbereidt, redelijkerwijs niet maakt dat zijn detentie ongeloofwaardig wordt geacht.

2. Aangezien worden voor een Tuti ook aj spreekt appellant geen Kinyarwanda

Met betrekking tot de stelling in de bestreden beschikking dat het ongeloofwaardig is dat de mensen appellant voor een Tutsi aanzagen, terwijl appellant hun taal niet spreekt, het volgende. In het voornemen is aangegeven dat deze mensen niet wisten dat appellant geen Kinyarwanda spreekt. In de bestreden beschikking geeft verweerder aan dat dit een aanname is die niet wordt gevolgd nu deze stelling niet is onderbouwd. Appellant wenst hiertegen in de brengen dat de omgekeerde stelling, die verweerder kennelijk inneemt, te weten dat de mensen wel wisten dat appellant geen Kinyarwanda spreekt, net zo goed een niet onderbouwde aanname is. Het is echter logischer dat indien de mensen wisten dat appellant die taal niet sprak ze hem eerder niet voor een Tutsi zouden hebben aangezien. Kennelijk gingen de mensen ervan uit dat appellant deze taal wel sprak. De overweging in de bestreden beschikking dat niet valt in te zien waarom dan iemand die deze taal niet spreekt, toch als Tutsi wordt gezien wordt dan ook niet gevolgd nu het een enkel een aanname van verweerder is dat de mensen ervan op de hoogte waren dat appellant die taal niet sprak.

Bovendien volgt appellant niet de stelling van verweerder dat mensen andere verdenken van een Tutsi afkomst redelijkerwijs voor een aanzienlijk dee] in de taal ligt, zeker nu lichamelijke kenmerken niet altijd even duidelijk zijn. Appellantheeft in dit verband een artikel van het NRC Handelsblad van 13 september 2007 overgelegd (productie S bij bijlage 3), waarin een Congolese vrouw het volgende verklaard:

"Wij Tutsi's vallen door ons uiterlijk makkelijk te herkennen en worden doelwit".

4

(12)

23. Feb. 2009 17:54 Berte, Naai st e & 81om advocaten N r. 7111 P. 5

Berte, Maalsté & Blom

A DV&de9''Heef*' appeflaÀI in dit verband in de beroepsfase een uitspraak van uw Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State overgelegd van 7 maart 2006 (productie 6 bij bijlage 3), waarin wordt verwezen naar een passage in het ambtsbericht DRC van 1 april 2005 te weten:

"(...) kan gesteld worden dat er in een sluimerende haat tegen personen bestaat die Rwanda (immers de vijand) personifiëren. Dit betreft hen die een Rwandese of Tutsi morfologie hebben of Kinyarwanda spreken. Het is niet mogelijk om in het algemeen een uitlating te doen wat een "Tutsi morfologie " inhoud. Volgens meerdere bronnen erkent de lokale Congolese bevolking dit echter onmiddellijk".

Uit deze passage blijkt al dat het spreken van Kinyarwanda niet nodig is om als Tutsi te worden aangemerkt. Dat de bevolking deze Tutsi morfologie niet herkende bij de moeder van is ter zitting bij de rechtbank nog nader toegelicht. Appellant is zelf lang, heeft een tenger postuur ( ook pagina 9 nader gehoor; uIk ben lang en struU") terwijl zijn moeder daarentegen klein en gezet is.

Voorts heeft appellant in de gronden van beroep nog opgemerkt dat in de bestreden beschikking niet is ingegaan op het verweer tegen de overweging in het voornemen dat niet valt in te zien dat Paul het risico zou hebben genomen voor appellant op te komen in het bijzijn van woedende gewapende dorpelingen. Dit nu Paul de vriend van de moeder van appellant is en het volstrekt logisch is dat de2e appellant, zijnde de zoon van zijn geliefde, heeft geholpen.

Al met al is appellant dan ook van mening in tegenstelling tot het oordeel van de rechtbank de ongeloofwaardigheidmotivering van verweerder de redelijkheidstoets niet kan doorstaan, terwijl de rechtbank alle argumenten in deze ongemotiveerd van de hand wijst.

Uitgaande van de geloofwaardigheid van appellant zijn asielrelaas komt hij in aanmerking voor een asielvergunning nu hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst vreest voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, een reëel risico heeft op een verboden behandeling zoals bedoeld in artikel 3 EVRM, getraumatiseerd is, de algehele situatie in Congo Brazaville categoriaal beschermingswaardig is en daarnaast de DRC geen veilig derde land is gebleken.

GRIEF 3

Voorts kan appellant zich er niet mee verenigen dat de rechtbank niet is ingegaan op de navolgende beroepsgrond:

" Verder wenst eiser hier nog te benadrukken dat in de zienswijze reeds is vermeld dat er geen recent ambtsbericht bestaat over de situatie in Congo Brazzaville. De verwijzing in het voornemen na dit ambtsbericht ter onderbouwing dat de algehele situatie in Congo Brazzaville niet zodanig is dat asielzoekers uit het land zondermeer als vluchtelingen zijn aan te merken acht ondergetekende dan ook onvoldoende gemotiveerd. Bij de zienswijze is in dit kader nog recentere informatie overgelegd middels een rapport van de US Department of State, waaruit blijkt dat de algemene situatie in Congo Brazzaville slecht is. Nu hier in de bestreden beschikking niet op in is gegaan wordt de bestreden beschikking onzorgvuldig geacht. ".

5

(13)

23. Feb. 2009 1 7 : 5 5 B e r t e , Naai s t e & 81om a d v o c a t e n

Berte, Maafsté & Blom

A D V O C A T E N

REDENEN WAAROM appellant uw Raad van State eerbiedig verzoekt de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage,, zittinghoudende te Arnhem d.d. 18 februari 2009, AWB 09/ 3144 BEPTDN RE39 AD SE53 te vernietigen.

Gemachtigde,

mr. Madeleine R.F. Berte

6

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

200702121/1 (www.raadvanstate.nl) betreffende een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'medische behandeling' heeft de Afdeling overwogen dat de

Voor zover de rechtbank met deze overweging heeft willen aangeven dat ook in de situatie waarin in het licht van artikel 3.75 lid 3 Vb 2000 moet worden aangenomen dat de

In de t w e e d e grief klaagt de minister dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij in het besluit van 2 september 201 1 niet deugdelijk heeft gemotiveerd

Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aan eiser is toe te rekenen dat hij niet beschikt over documenten ter staving van zijn reisroute.

Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser tijdens het gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden zelf heeft verklaard dat hij sinds 1996 wist dat hij zijn grootvader

van de Libische nationaliteit door eiseres vloeit reeds voort dat verweerder zich naar het oordeel van dé rechtbank terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk

Gemachtigde, mr J.M. Niemer, advocaat te Amsterdam, verklaart door appellante bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd om dit hoger beroep in te stellen.. De Rechtbank gaat

Eiser heeft op 21 december 2006 wijziging van de beperking waaronder de verblijfsvergunning wordt verleend aangevraagd in verband met zijn overstap naar de