• No results found

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Raad

vanState

2 0 1 1 0 4 0 0 1 / 1 / V 2 .

Datum uitspraak: 2 7 juni 2 0 1 1

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 7 maart 2 0 1 1 in zaak nr. 1 0 / 3 4 4 8 0 in het geding tussen:

de vreemdeling en

de minister voor Immigratie en Asiel.

(2)

2 0 1 1 0 4 0 0 1 / 1 / V 2 2 27 juni 2 0 1 1

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2 0 1 0 heeft de minister van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 7 maart 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 4 april 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De minister van Immigratie en Asiel heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2 . 1 . Hetgeen in het hogerberoépschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en t w e e d e lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus

aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin

beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan.

2 . 2 . Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te w o r d e n bevestigd.

2 . 3 . Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

(3)

2 0 1 1 0 4 0 0 1 / 1 / V 2 3 27 juni 2 0 1 1

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C . J . M . Schuyt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, ambtenaar van staat.

w . g . Schuyt w . g . Zwinkels lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2 0 1 1

309-638.

Verzonden: 2 7 juni 2 0 1 1

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State,

mr. H.H.C. Visser

(4)

04/04/20)1 13:42- EdEngele,, A d v e n t | P H - ) 4 Î I + M S K « H M M -

uitspraak 7 ^

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE, zfttlnghoudend te MAASTRICHT Sector Bestuursrecht

Enkelvoudige kamer

Procedurenummen AWB 10/34480 Uitspraak

in het geding tussen eisercs, en

de Minister van Justitie, thans de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder Datum bestreden besluit: 10 september 2010

Kenmerk: 1001.20.1320 V-nummer:

1. Procesverloop

Eiseres heeft tijdig beroep ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2011. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, P.A.E. Engelen, advocaat te fCerkrade, en een tolk. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door S. Aboulouafa,

werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

2. Overwegingen

Eiseres, die stelt te zijn geboren op en (van oorsprong) burger van Oekraïne te zijn, heeftop 20 januari 2010 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag), als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), ingediend. Ter onderbouwing van haar asielaanvraag heeft eiseres - zakelijk weergegeven - gesteld dat haar echtgenoot problemen heeft met de autoriteiten in

Libië. Gelet op eerdere ervaringen van haar echtgenoot vormden deze problemen een reële bedreiging voor haar echtgenoot. Gezien de manier waarop die problemen zich ontwikkelden ging daarvan op enig moment ook voor eiseres een zekere dreiging uit Nadat de

veiligheidsdienst een aan lal keren op het adres van de schoonouders van eiseres, waar eiseres op dat moment verbleef, was langsgekomen, is eiseres medio december 2009 samen met haar echtgenoot Libië ontvlucht. Eiseres stelt eind december 2009 in Nederland te zijn

aangekomen. Op 6 januari 2010 heeft ze zich bij de autoriteiten hier te lande gemeld, waarna ze op 20 januari 2010 de reeds genoemde asielaanvraag heeft ingediend.

(5)

04/04/2011 ,3,43 Ed-Engeien Advocaat ( F A X - ^ I H ^ m ? MO*-

AWB 10/34480 pagina 2

Bij het in de aanhef van deze uitspraak~vermelde besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen. Zakelijk weergegeven heeft verweerder zich daartoe op het standpunt gesteld dat, hoewel van het asielrelaas van (de partner van) eiseres positieve overtuigingskracht uitgaat, het asielrelaas in de situatie van eiseres onvoldoende zwaarwegend is om op grond daarvan tot verlening van de gevraagde asiel vergunning over te gaan. Verweerder heeft daartoe gesteld dat de algehele situatie in Oekraïne niet zodanig is dat asielzoekers uit dat land 7onrfrr meer nh vluchteling zijn aan la merken. Daarnaast is eiseres er nkt in geslaagd persoonlijke feiten en omstandigheden aannemelijk te maken op grond waarvan zij als vluchteling dient te worden aangemerkt. Voorts meent verweerder dat eiseres evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat zij in haar land van herkomst een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens verweerder is in Oekraïne evenmin sprake van een uitzonderlijke (geweldssituatie ("the most extreme cases of general violence^, zijn er geen redenen van humanitaire aard op grond waarvan niet in redelijkheid van eiseres verwacht kan worden terug te keren naar haar land van herkomst en hoort eiseres ook niet tot een categorie asielzoekers voor wie terugkeer naar het land van herkomst in verband met de algehele situatie aldaar van bijzondere hardheid is. In samenhang gezien met het gegeven dat eiseres niet dezelfde nationaliteit bezit als haar echtgenoot leidt al het voorgaande verweerder tot de conclusie dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Eiseres heeft in beroep (zakelijk weergegeven) aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte heeft tegengeworpen dat zij zich na binnenkomst in Nederland niet onverwijld heeft vervoegd bij de (relevante) autoriteiten hier te lande, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Verder meent eiseres dat verweerder bij de beoordeling van haar asielaanvraag ten onrechte heeft getoetst aan de situatie in Oekraïne in plaats van in Libië. Eiseres stelt dat verweerder niet met zekerheid kan stellen dat zij de Oekraïense nationaliteit bezit. Eiseres voert daartoe aan dat, voor zover haar huwelijk met haar Libische partner al niet een voldoende aanknopingspunt vormt voor de stelling dat zij de Libische nationaliteit heeft verkregen, in dat huwelijk in elk geval een voldoende concreet .

aanknopingspunt is gelegen om nader onderzoek te doen naar het verkrijgen van de Libische nationaliteit. Eiseres meent daarbij dat het op de weg van verweerder ligt dit onderzoek uit te (laten) voeren. Ter onderbouwing hiervan stelt eiseres dat het voor haar niet mogelijk is, althans in redelijkheid niet van haar verwacht mag worden, om in contact te treden met de Libische autoriteiten, aangezien haar (schoon-) familie (daardoor) het risico loopt in de negatieve aandacht van de Libische autoriteiten te komen. Onder verwijzing naar

jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft eiseres ter zitting nog aangevoerd dat bij de afwijzing van haar aanvraag, voor zover deze ziet op het bepaalde in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder e en f, van de Vw 2000, ten onrechte niet is beoordeeld of de afwijzing strijd met artikel 8 van het EVRM oplevert.

De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of verweerder de asielaanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen. Ter beantwoording van die vraag overweegt de rechtbank als volgt Beantwoording van de vraag of verweerder een vreemdeling al dan niet terecht een

omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw 2000 tegenwerpt, is relevant voor de vraag of van het asielrelaas al dan niet positieve overtuigingskracht dient uit te gaan. Tussen partijen is niet in geschil dat van het asielrelaas van (de echtgenoot van) eiseres positieve overtuigingskracht uitgaat. Gelet hierop kan

(6)

04/04/2011 13:44 Ed Engelen Advocaat •(•FA-X)f3H455354867 P.G06

AWB 10/34480 pagina 3

hetgeen eiseres heeft aangevoerd tegen het door verweerder tegenwerpen van het in artikel 31, tweede lid* aanhef en onder c, van de Vw 2000 bepaalde, wat daarvan verder zij, niet leiden tot een voor eiseres gunstigere situatie. De rechtbank ziet daarom geen grond te treden in (verdere) beoordeling van het ter zake aangevoerde.

Ten aanzien van de vraag of verweerder in het geval van eiseres terecht heeft getoetst aan (de situatie in) Oekraïne overweegt de rechtbank als volgt.

Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken.

Tussen partijen is niet in geschil dat voor de beantwoording van de vraag welk land als land van herkomst van de vreemdeling heeft te gelden, de nationaliteit van die vreemdeling bepalend is. Verder is tussen partijen niet in geschil dat eiseres bij haar aanmelding heeft gesteld de Oekraïense nationaliteit te hebben en dat zij een nationaliteitsverklaring heeft ondertekend waarop eveneens vermeld staat dat zij de Oekraïense nationaliteit heeft.

Verweerder heeft niet betwist dat eiseres gehuwd is met haar Libische partner.

Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd, anders dan haar huwelijk met haar Libische partner, waardoor haar eerder afgelegde verklaringen over haar Oekraïense nationaliteit in een ander daglicht bezien zouden kunnen of moeten worden. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen, gezien de enkele stelling dat zij door haar huwelijk met haar Libische partner mogelijk de Libische nationaliteit heeft verkregen. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij de Libische nationaliteit heeft verkregen. De rechtbank betrekt hierbij dat niet is gesteld, noch gebleken, dat een (begin van) onderbouwing van het bedoelde verband tussen het huwelijk én de verkrijging van de Libische nationaliteit uitsluitend zou kunnen worden geleverd door informatie die slechts door, of met behulp van, de autoriteiten van Libië kan worden verschaft.

Uit het voorgaande vloeit voort dat de rechtbank geen grond ziet voor het oordeel dat verweerder in (de melding van) het huwelijk van eiseres met haar Libische partner reeds voldoende aanleiding heeft moeten vinden om het (daardoor) verkrijgen van de Libische nationaliteit door eiseres te onderzoeken.

Gezien hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van de asielaanvraag van eiseres terecht heeft getoetst aan (de situatie in) Oekraïne.

Voor zover de afwijzing van de asielaanvraag ziet op het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e of f, van de Vw 2000 (de zogenoemde afhankelijke asielvergunning), is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen geslaagd beroep kan doen op deze bepalingen. In genoemde bepalingen is immers als concrete voorwaarde gesteld dat de (afhankelijke) echtgenoot of partner van de vreemdeling aan wie een asielvergunning is of kan worden verleend, dezelfde nationaliteit heeft als die vreemdeling. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de verkrijging

(7)

04/04/2011 13:46 Ed Engel en Advocaat

L

AWB 10/34480 ; pagina4

van de Libische nationaliteit door eiseres vloeit reeds voort dat verweerder zich naar het oordeel van dé rechtbank terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dezelfde nationaliteit te bezitten als haar echtgenoot. Eiseres heer) daarmee niet aannemelijk gemaakt dat zij voldoet aan de wettelijke vereisten van artikel 29, eerste lid aanhef en onder e off, van de Vw 2000.

Ten aanzien van de stelling van eiseres dat ten onrechte niet is getoetst aan artikel 8 van het FVKM fiffilt dr Tchfbiink vnormuf viid iTnf ilii mgi'tnrnf tfr7ittmg it nBngrvorrd rn nift kan worden aangemerkt als (nadere) onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt

Verweerder heeft zich niet verzet tegen het bij de beoordeling door de rechtbank meewegen van deze informatie en ter zitting op déze informatie gereageerd. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van strijd met de goede procesorde zodat de rechtbank bedoelde informatie bij de beoordeling zal betrekken.

i

Uit bestendige jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat verweerder, gelet op het bijzondere karakter van de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, van de Vw 2000 geregelde toelatingsgronden en de inbreuk die daannee op de algemene systematiek van de Vw 2000 is gemaakt, de reikwijdte van deze bepalingen terecht beperkt opvat. Uit hetgeen hiervoor door de rechtbank is overwogen blijkt dat verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet voldoet aan het in bedoelde bepalingen neergelegde nationaliteitsvereiste. Onder die omstandigheid ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte tot afwijzing van de asielaanvraag van eiseres heeft besloten zonder dat een nadere afweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft plaatsgevonden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit niet leidt tot een schending van een verdragsverplichting omdat, in het geval eiseres van mening is dat artikel 8 EVRM toch aanspraak op toelating geeft, voor eiseres de mogelijkheid openstaat daartoe een aanvraag om verlening van een reguliere verblijfsvergunning in te dienen.

Gezien al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit, bezien in het licht van het daarop van toepassing zijnde toetsingskader en hetgeen tegen het besluit is aangevoerd, de rechterlijke toets kan doorstaan.

Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslist wordt als aangegeven in rubriek 3.

{-FAX-)H1H5W4W -P.-007

(8)

04/04/2011 13:47 Ed- Eng«l en- Advocaat (FAX) f 3H4H3-54867 COGS

AWB 10/34480 pagina 5

3. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door A.M. Schutte, rechter, in tegenwoordigheid van H.A.M. van de Ven, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2011.

w.g. M. van de Ven w.g. A.M. Schutte

Voor eensluidend afschrift:

de griffier.

Verzonden op: - 7 MRT 2011

Partijen kunnen tegen deze uitspraaktfïoger beroèp^instellen bij de Afdeling

H

srechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 2500 BC 's-Gravenhage.

tijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt tferweËil na de datum van verzending van deze uitspraak Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 dient het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, van de Awb of aan artikel 85, eerste of tweede lid, van de Vw 2000.

Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 88 van de Vw 2000 juncto artikel 8:81 van de Awb de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek

een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

(9)

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Afdeling Vreemdelingenzaken*

per fax: 070-3651380

RAAD VAN STATE

INGEKOMEN \ D 4 APR im

*mLy. ÓJL R/o^hr

B€Hftf3L*»-'

Kerkrade 4 april 2011

Betreft / hoger beroep

Onze referentie 10.32 Uw referentie

-

A D V O C A A T & P R O C U R E U R

H A A N R A D E R W E C 4 7 K E R K R A D E

P O S T B U S 1 2 6 6 4 6 0 AC KERKRADE

T + 3 1 (0)45 567 13 45 F + 31 (0)45 535 48 67

.M. .tn.fo@engelenadvocaten.nl- W w w w . e n g e l e n a d v o c a t e n . n l

Edelgrootachtbaar College,

Hierbij doe ïk u in tweevoud toekomen het heger beroepschrift namens opgemelde cliënte met het eerbiedige verzoek dit in behandeling te nemen.

Hoogachtend, uw dw.,

mr P.A.E. Engelen

y

(10)

04/04/2011 13:39 Cd En«el en -Advocaat {FAX) + 3114 553 54867 P.002

De Raad van State

Afdeling Vreemdelingenzaken Postbus 20019

2500 EA 's Gravenhage

Edelgrootachtbaar College,

geboren op van Oekraïense nationaliteit, thans verblijvende te te dezer zake domicilie kiezende te Kerkrade ten kantore van hun gemachtigde mr P.A.E. Engelen, advocaat en procureur, aan de Haanraderweg 47 (postadres: Postbus 126, Ó460 AC Kerkrade) die bepaaldelijk gevolmachtigd is tot het indienen van dit hoger beroepschrift, wordt hierbij hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zitting houdende te Maastricht, sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, d.d. 7 maart 2011 (Awb 10/34480);

Een afschrift van deze uitspraak voeg ik bij (prod. A);

De uitspraak werd bekend gemaakt op 7 maart 2011 ;

Appellante kan zich met deze uitspraak niet verenigen en stelt hierbij tijdig hiertegen hoger beroep in;

Appellante heeft één grief die dient te leiden tot gegrond verklaring van het hoger beroep;

De grief van appellante stellen vragen aan de orde die in het belang zijn van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling en de rechtsbescherming. Van een verkorte afdoening kan dan ook geen sprake zijn;

Grief

Van cruciaal belang in onderhavige zaak is de vraag of appellante de

Libische nationaliteit heeft verkregen, enkel reeds vanwege haar huwelijk met een Libische man.

De echtgenoot van appellante werd in het bezit gesteld van een

verblijfsvergunning asiel, naar aanleiding van zijn verzoek om verlening van

een verblijfsvergunning asiel, welk verzoek hij gelijktijdig met appellante

(11)

04/04/20H"-H;-4-0 Ed- Engelen Advocaat (fAX-H31-f4W548&7 P.003

indiende. Verweerder betwist dit niet in beroep, waardoor we van deze omstandigheid ook uit dienen te gaan bij de beoordeling van het hoger

beroep. . . . . . . _

De rechtbank overweegt: uit het voorgaande vloeit voort dat de rechtbank

geen grond ziet voor het oordeel dat verweerder in (de melding van) het huwelijkvan eiseres met haar Libische partner reeds voldoende aanleiding

heeft moeten vinden om het (daardoor) verkrijgen van de Libische

nationaliteit door eiseres te onderzoeken.

Niettegenstaande het feit dat appellante tijden het eerste gehoor verklaarde de Oekraïense nationaliteit te bezitten, kan verweerder zich daardoor niet vrijpleiten van de onderzoeksplicht die ex artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht op hem rust. Dit temeer nu van appellante niet verwacht noch verlangt kan worden dat zij bekend is met het feit dat de vraag naar haar juiste nationaliteit van doorslaggevend belang kan zijn bij de behoordeling van haar verzoek om verlening van een verblijfsvergunning asiel.

Er rust derhalve op verweerder een vergewisplicht, juist omdat de echtgenoot van appellante in het bezit gesteld werd van een

verblijfsvergunning asiel, waardoor de vraag naar de juiste -al dan niet dubbele- nationaliteit van appellante cruciaal is.

De rechtbank gaat met bovengenoemde overweging voorbij aan de onderzoeks- en vergewisplicht van verweerder.

Conclusie

Appellant concludeert tot gegrond verklaring van het hoger beroep, primair met het verzoek aan uw Afdeling te doen wat de rechtbank had behoren te doen met gegrond verklaring van het beroep, subsidiair wordt verzocht het hoger beroep gegrond te willen verklaren en de procedure terug te verwijzen naar de rechtbank te 's-Gravenhage, ziftinghoudende te Maastricht.

Hetwelk doende enz.

namens L. Nevalenna

bepaaldelijk gevolmachtigde mr P.A.E. Engelen

Kerkrade, 4 april 2011

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Verweerder zou lopen bij zijn terugkeer naar Afghanistan ten rijde van het besluit van 25 februari 2004 niet uitsluiten dat hij onder die omstandig- heden het slachtoffer zou

In de t w e e d e grief klaagt de minister dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij in het besluit van 2 september 201 1 niet deugdelijk heeft gemotiveerd

Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aan eiser is toe te rekenen dat hij niet beschikt over documenten ter staving van zijn reisroute.

Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser tijdens het gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden zelf heeft verklaard dat hij sinds 1996 wist dat hij zijn grootvader

Gemachtigde, mr J.M. Niemer, advocaat te Amsterdam, verklaart door appellante bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd om dit hoger beroep in te stellen.. De Rechtbank gaat

Eiser heeft op 21 december 2006 wijziging van de beperking waaronder de verblijfsvergunning wordt verleend aangevraagd in verband met zijn overstap naar de

200702121/1 (www.raadvanstate.nl) betreffende een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'medische behandeling' heeft de Afdeling overwogen dat de

Voor zover de rechtbank met deze overweging heeft willen aangeven dat ook in de situatie waarin in het licht van artikel 3.75 lid 3 Vb 2000 moet worden aangenomen dat de