• No results found

Over Multatuli. Delen 38-39 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Over Multatuli. Delen 38-39 · dbnl"

Copied!
132
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Over Multatuli. Delen 38-39. Huis aan de Drie Grachten, Amsterdam 1997

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_ove006199701_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

i.s.m.

(2)

[Nummer 38]

Woord vooraf

In het afgelopen jaar kreeg het tijdschrift Over Multatuli met twee veranderingen te maken waarvan de consequenties, naar wij hopen, voor de lezers aanvaardbaar zullen zijn.

Allereerst werd de subsidie die het tijdschrift sinds zijn oprichting in 1978 jaarlijks ontving - van 1978-1991 door het Ministerie van W.V.C., waarna de subsidiëring werd behandeld door het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds - vanaf 1996 stopgezet. Hierdoor werd het tijdschrift direct in zijn voortbestaan bedreigd.

Gelukkig is het Multatuli Genootschap er samen met uitgeverij ‘Huis aan de drie Grachten’ in geslaagd door het treffen van een aantal maatregelen de verschijning van het tijdschrift voor de komende jaren zeker te stellen. Een van deze maatregelen betreft het opnemen van advertenties; vanaf nummer 38 zullen advertenties dan ook een vaste plaats in het tijdschrift innemen. De bedrijven die vanaf dit eerste uur hun medewerking verlenen, worden hier zeer hartelijk bedankt. De vertrouwde

verschijningsvorm van het tijdschrift blijft verder onveranderd.

De tweede wijziging betreft de redactie. In 1996 hebben Olf Praamstra en Nop Maas laten weten de redactie van het tijdschrift aan het einde van het jaar neer te leggen. Na vijf jaar trouw redactiebeleid willen zij plaats maken voor een nieuwe enthousiaste redactie.

De nieuwe redactie betreurt hun besluit ten zeerste en neemt met grote

bescheidenheid het redactiestokje over. Zij hoopt het tijdschrift op hetzelfde niveau voort te zetten en vraagt daarvoor Olf Praamstra en Nop Maas om ook in de toekomst artikelen en recensies voor Over Multatuli te blijven schrijven. Overigens heeft de redactie voor dit nummer nog ruimschoots kunnen putten uit de door hen vergaarde kopij.

De redactie hoopt de komende jaren op vele artikelen en recensies op het gebied van het Multatuli-onderzoek. Daarbij zal zij trachten het onderzoek naar Multatuli's plaats temidden van zijn tijdgenoten, door de vorige redactie als aandachtsgebied aangemerkt, te blijven stimuleren en zo mogelijk verder uit te werken.

Verder hoopt zij dat met de voltooiing van de Volledige Werken nieuw beschikbaar gekomen materiaal tot nieuwe inspiratie zal leiden, en dat niet of niet geheel afgedrukte interessante teksten in de Volledige Werken een plaats in Over Multatuli zullen krijgen.

Chantal Keijsper

Reinder Storm

Hidde van der Veen

(3)

Nop Maas

Multatuli's gefrustreerde ambities

1

1.

Als aan het slot van Max Havelaar Multatuli de pen overneemt van de vertellers Stern en Droogstoppel, maakt hij nog eens duidelijk waar het hem met zijn boek om te doen is. Hij wil gelezen worden, opdat de hoofdstrekking van zijn boek allerwegen bekend wordt. Die hoofdstrekking is: ‘De Javaan wordt mishandeld’. Weerlegging van deze stelling lijkt hem onmogelijk. Vervolgens uit Multatuli het dreigement, dat hij zich, als Nederland hem geen gehoor zal schenken, zal wenden tot de publieke opinie in Europa. Als ook dat niet helpt, zal hij zijn boek vertalen in de talen van Insulinde: ‘En ik zou klewangwettende krygszangen slingeren in de gemoederen van de arme martelaren wien ik hulp heb toegezegd, ik, Multatuli.’ Als hij langs wettelijke weg niet kan bereiken wat hij wil, zal het met geweld moeten. Maar, hij vertrouwt erop dat dit niet nodig zal zijn, want boek en boodschap worden opgedragen aan koning Willem III, die niet zal tolereren dat nog langer dertig miljoen onderdanen mishandeld en uitgezogen worden in zijn naam.

Uit bestudering van de reacties op Max Havelaar in 1860

2

is gebleken dat de dreigementen die Multatuli aan het slot van de Havelaar uitte, hem door zijn landgenoten niet in dank werden afgenomen. Men achtte deze dreigementen

onvaderlandslievend en een gevaar voor de landgenoten in Indië. Hoe naïef met name het tweede deel van de bedreiging (de verspreiding van het boek onder de inlanders) ook moge klinken, ik denk dat er niet aan getwijfeld hoeft te worden dat het Multatuli menens was met zijn dreigementen.

De reacties op de Havelaar uit 1860 laten nog enkele andere verschijnselen zien die voor ons onderwerp van belang zijn. De woordvoerders van de koloniale oppositie maakten zich - zonder dat Multatuli dat aanvankelijk besefte waarschijnlijk - meester van de zaak en probeerden boek en auteur dienstbaar te maken aan hun bedoelingen.

Liberale scribenten, zoals P.J. Veth en Van Hoëvell, maakten onderscheid tussen de zaak van de inlander en de persoonlijke grieven en ambities van Multatuli. De laatste werden zoveel mogelijk terzijde geschoven; de zaak werd vertaald tot een protest tegen het heersende kultuurstelsel in Indië.

1 Dit is de enigszins bewerkte tekst van een lezing tijdens het symposium ‘De geest van Multatuli’ dat op 23 en 24 mei 1995 onder leiding van Th. D'haen en G. Termorshuizen gehouden werd door de letterenfaculteit van de Leidse universiteit. De lezingen van dit symposium zullen eerlang ook in een bundel verschijnen.

2 Zie: Nop Maas, ‘“Dat boek is meer dan een boek - het is een mensch”. Reacties op Max

Havelaar in 1860’, in Over Multatuli nr 29 (1992), p. 13-60.

(4)

Als reactie op dit liberale offensief volgde er actie vanuit het conservatieve kamp tegen Multatuli en zijn boek. Zonder erom gevraagd te hebben, werd Multatuli een speelbal tussen twee partijen. Uit naïviteit of opportunisme heeft Multatuli zich aanvankelijk de liberale omhelzing laten welgevallen. Het gevolg van een en ander was, dat de indruk heerste dat Multatuli een bestrijder was van het kultuurstelsel en een voorstander van het principe van vrije arbeid. Hij heeft in de volgende jaren heel wat energie besteed aan de bestrijding van dit misverstand.

2.

Wie wil spreken over Multatuli en het koloniale beleid, bevindt zich in dezelfde positie als wie het wil hebben over Multatuli en de vrouwenemancipatie, Multatuli en de sociale kwestie, enzovoorts. Hij zal het in alle gevallen in eerste instantie moeten hebben over Multatuli zelf. Het is duidelijk, dat Multatuli de zaak van de inlander identificeerde met zijn eigen positie. Zonder een centrale rol voor hemzelf is er in zijn visie geen heil voor de inlander mogelijk. Reeds in 1860 constateerden diverse auteurs dat Multatuli de zaak van de inlander geen goed deed door er voortdurend maar zelf vóór te gaan staan. Terecht constateerde Willem Frederik Hermans, dat de zwakte van Max Havelaar in vergelijking met De negerhut van oom Tom van Harriet Beecher Stowe gelegen is in de omstandigheid dat het Amerikaanse boek geheel gefocust is op de onderdrukking van de negers en de schrijver volledig buiten beeld laat, terwijl in het Nederlandse boek het pleidooi tegen de mishandeling van de inlander vertroebeld wordt door het bepleiten van de zaak van Max Havelaar zelf.

3

Wie Multatuli ziet opereren in de periode na het verschijnen van Max Havelaar kan zich niet aan de indruk onttrekken dat hij te maken heeft met een geniaal schrijver, die toegerust is met een grote dosis naïviteit en zelfoverschatting. Maar hij wekt onweerstaanbaar sympathie doordat hij het opneemt voor onderdrukte groepen als de inlanders, de vrouwen en de arbeiders.

3.

Multatuli heeft zich talloze malen kritisch uitgelaten over het Nederlandse beleid met betrekking tot Indië. Dat stempelt hem natuurlijk niet meteen tot een

anti-koloniaal. Integendeel, hij was ervan overtuigd dat Indië niet effectief kon functioneren zonder gezag van buitenaf. Zijn kritiek betreft in hoofdzaak de manier van optreden ten opzichte van de inlander.

3 Zie het interview van Olf Praamstra met Willem Frederik Hermans in nummer 35 van Over

Multatuli.

(5)

In het vervolg van deze bijdrage houd ik mij hoofdzakelijk bezig met Multatuli's beide brochures over vrije arbeid, in het bijzonder met enkele opmerkelijke passages daaruit. Het zijn typerende geschriften van Multatuli, terwijl hij daarin tevens - op zijn eigen dwarse manier - de discussie behandelt over het al dan niet vervangen van het kultuurstelsel door een systeem van vrije arbeid.

Multatuli schrijft de brochure Over vryen arbeid in Nederlandsch Indië en de tegenwoordige koloniale agitatie in december 1861 en januari 1862. De brochure wordt in twee delen gepubliceerd eind januari en begin februari 1862. Als motto gebruikt hij uit Shakespeare's Hamlet: ‘There is something rotten in the State of Denmark’, hetgeen hij in het verloop van zijn betoog zal uitwerken tot de stelling dat allerwegen de leugen heerst. Aan het begin van zijn brochure stelt Multatuli vast dat vrije arbeid al jaren de kwestie van de dag is. Multatuli zou Multatuli niet zijn, als hij daar niet een geheel andere kijk op zou hebben: ‘De kwestie over Vryen Arbeid is geen kwestie. Ik ben dus genoodzaakt by 't behandelen van dit voorgeschoven vraagstuk, gedurig te wyzen op andere zaken die wel de kwestie zyn. Goochelaars lokken uw blikken links, als ze iets willen wegmoffelen aan de rechter-zyde. Dat weet ge, niet waar? Welnu, ik zal trachten uw blikken te richten naar den kant dien de goochelaars willen dat ge niet ziet. Over Vryen Arbeid heb ik dus eigenlyk weinig te zeggen.’

4

Men kan de publicaties van Multatuli vanaf Max Havelaar tot en met de eerste brochure over vrije arbeid lezen als een doorlopend feuilleton over zijn relatie met de Nederlandse overheid, de politieke partijen en de publieke opinie. Omdat niemand opheldering vraagt over zijn beschuldigingen, voert hij op eigen initiatief steeds nieuwe evidentie aan voor zijn stellingen. Of er nu Minnebrieven, Brief aan den gouverneur-generaal in ruste of Vryen arbeid op staat, hij blijft doorpraten over zijn zaak.

In Vryen arbeid neemt hij de draad op, waar hij hem heeft laten liggen in Minnebrieven. Hij voelt zich bedrogen en bestolen door zowel liberalen als

conservatieven die hem hulp toezegden in de zaak van de mishandelde Javaan, die hij met zoveel woorden weer gelijkstelt aan zijn eigen zaak (184). Het is merkwaardig te zien hoe Multatuli het herstellen van hemzelf in een hoge Indische functie als volstrekt identiek beschouwt met het brengen van verbetering ‘in den ellendigen toestand van Indië’ (194).

5

Multatuli verdedigt zich tegen de beschuldiging als zou hij een agitator zijn of als zou hij handelen gedreven uit eerzucht.

De vraag waar het om gaat en waarvan liberale en conservatieve goochelaars de aandacht proberen af te leiden is volgens Multatuli de vraag die opgeworpen is door Max Havelaar.

4 VW II, p. 183.

5 Vgl. ook VW II, p. 342: ‘Dát is de Javanen kwestie. Zoolang ik niet overwin, durft er nog

niemand in Indië z'n pligt te doen. Juist IK, IK, IK! Dáárin ligt juist de ware kwestie: of ik

of v. Twist gelyk heb? -’

(6)

‘WORDT DE JAVAAN MISHANDELD?

ZAL HY DIT VOORTDUREND VERDRAGEN?

WAT MOET ER GEDAAN WORDEN OM EEN EIND TE MAKEN AAN DIE MISHANDELING?’

Daarmee is ook de inzet van het debat geïntroduceerd: zal Indië voor Nederland behouden blijven.

Omstandig betoogt Multatuli dat Max Havelaar ten onrechte geïnterpreteerd is als een aanval op het kultuurstelsel en een pleidooi voor het systeem van vrije arbeid, dat hij beschouwt als ‘een nog afschuwelyker wyse van uitzuigen’ dan die van het kultuurstelsel. Hij wijt het misverstand aan verkeerde interpretatie van enkele passages in Max Havelaar waarin hij het kultuurstelsel kritisch benadert. Hij zegt daarover:

‘[...] ik erken dat niemand na 't lezen van die regels my kon aanzien voor een vurig aanhanger van dat stelsel. Maar dit sluit volstrekt niet in, dat ik party trek voor hen die, misbruik makende van den schonen klank: vry, een gedwongen Vryen arbeid willen invoeren, waarby de eerste avonturier de beste zich in de plaats stellen zou van de Regering, om in compliciteit met de Hoofden, den Javaan uit te zuigen. [...]

De ellende die 't Kultuurstelsel over den Javaan brengt, kan vermeden worden door een Gouverneur-Generaal die zyn plicht doet [...]’ (209).

Multatuli beschouwt het kultuurstelsel als een stelsel dat alle vooruitgang, ontwikkeling en veredeling tegengaat. Het degradeert de Javaan tot minder dan een machine die koffie voortbrengt. Maar het overleveren van die Javaan aan particuliere intriganten zal zijn lot nog verergeren. In dit kader werpt Multatuli de vraag op wat de Nederlander recht geeft op de arbeid van de Javaan:

‘Ge hebt u by den Javaan - dat heet by zyn Hoofden, want de eigenlyke Javaan kent u niet - ingedrongen met zachte vleiende woorden. Ge hebt u opgeworpen als scheidsrechter in de geschillen, die ze argeloos onderwierpen aan uw oordeel. Ge hebt die onnozelheid misbruikt om u meester te maken van wat u niet behoorde.

Schrede voor schrede zyt ge voortgeslopen, en hebt uw voet gezet op den akker van uw naaste, gedurig den grenspaal verzettende... dat verboden is in uw eigen Bybel, hoort gy!’ (212-213).

Deze belangwekkende en niet bepaald koloniale gedachte laat Multatuli vervolgens weer vallen. Ze speelt in zijn betoog verder geen rol. In plaats daarvan begeeft hij zich in uitgebreide beschouwingen over de leugen die allerwegen heerst:

‘Leugen. Dat is de naam van de ziekte, de rottende ziekte waaraan de Natie lydt.

Wie naar waarheid streeft, wordt gescholden, belasterd en mishandeld. Wie zich aansluit aan een party die leugens uitvindt tegenover de leugens der andere party, wordt gesteund, verheven, beloond.’

De strafoefening van Multatuli wordt in het Humoristisch Album - uitge-

(7)

geven door dezelfde uitgever Nijgh die ook de liberale NRC uitgeeft - samengevat als volgt:

‘Er wordt geschimpt op alles: op die honden van Hollanders die met drek vechten, die ellendelingen die ons vertegenwoordigen in de Kamers, op onze ministers, gouverneurs, predikanten, op behoudsmannen en andere, handelaren en niet handelaren, op den Bijbel, de dagbladen, op u en op mij, op Jan en Alleman, met uitzondering alleen van den mishandelden, uitgezogen, uitgepersten, vermoorden Javaan en Havelaar zijn profeet, dien hij hier voor de honderdste maal kruisigt en hemelhoog verheft.’

6

Intussen zat Multatuli wel nog met een klein probleempje, namelijk dat hij in de Amsterdamsche Courant van 9 december 1859 een ingezonden stuk had laten opnemen waarin hij stelde dat het systeem van vrije arbeid bewijsbaar beter en zedelijker was en meer kans bood op welvaart. Ingepakt in paradoxen en

vergelijkingen en satirisch verhandelend over preken en parlementaire redevoeringen trekt hij deze adhesie met het stelsel van vrije arbeid in. Multatuli betoogt dat echte vrijwillige arbeid goed zou zijn, maar dat het nonsens is dergelijke vrijwilligheid bij wet te regelen.

Dat wil nu ook weer niet zeggen, dat hij het kultuurstelsel omhelst. Hier komen we bij een van de interessantste passages uit de brochure:

‘De Javaan is zeer ondergeschikt aan zyn Hoofden. Onderworpenheid aan den wil van zyn erfelyken heer is zyn godsdienst, een godsdienst van te bindender kracht, omdat ze niet in een boek staat, en dus niet afhankelyk is van verschillende uitlegging.

Het Kultuurstelsel is op deze verregaande onderdanigheid gebouwd. Dit stelsel is een kontrakt tussen de Javaanse Hoofden en het Nederlands Gouvernement, om den geringen man uit te zuigen voor gezamenlyke rekening. En hoezeer 't nu vanzelf spreekt dat er by zodanigen handel - ik bedoel: Schwindel, maar vind er geen hollands woord voor - dat daarby sprake is van een leeuwen-aandeel in den buit, zou niet ieder misschien terstond op het denkbeeld komen dat er twee ruim gemeten partes leonis worden afgenomen. En toch is dit zo.

- O, dat Kultuurstelsel! roepen de Vry-arbeiders.

Ja, dat Kultuurstelsel werkt inderdaad noodlottig. En ik ben er tégen. Maar ik ben alleen dáárom tegen dit stelsel wyl ik... geen nationaliteit bezit. 't Woord is er uit. Ik kan 't niet helpen, en ik neem het niet terug.’

Multatuli wenst het recht te stellen ‘boven buurtgenootschap, boven

provinciegenootschap, boven landgenootschap, boven werelddeelgenootschap’

(264-265). Misschien mogen we deze natieloosheid in verband brengen met de min of meer geheime agenda van Multatuli waarover ik straks nog kom te spreken.

Duidelijk is in ieder geval dat hij de exploitatie van de inlander door de hoof-

6 Groen, ‘Welke onderwerpen ik in mijne, later hier te plaatsen stukken, niet zal behandelen’,

in Humoristisch Album (1862), p. 93-95.

(8)

den en door het gouvernement afkeurt. Vervolgens betoogt hij dan, dat gezien vanuit Nederlands standpunt - dus niet het zijne - het kultuurstelsel uitstekend geschikt is.

Het Nederlands gezag op Java (drie miljoen Nederlanders die dertien miljoen Javanen in bedwang hebben) steunt op hetzelfde principe als het kultuurstelsel: gebruik maken van de hoofden om de bevolking eronder te houden. Steeds sprekend vanuit

Nederlands standpunt stelt hij vast, dat het kultuurstelsel zo erg nog niet is, als de wetten maar gehandhaafd zouden worden. Max Havelaar liet zien dat de wetten niet gehandhaafd worden.

In een naschrift vat Multatuli de zaken samen als volgt. Alle gepraat over vrije arbeid of kultuurstelsel wordt door de politici gebruikt om de aandacht bedrieglijk af te leiden van de hoofdzaak, die belichaamd is in de Havelaarszaak, namelijk dat de Javaan mishandeld wordt. En hij vervolgt:

‘Indië zal voor Nederland verloren gaan, met of zonder Kultuurstelsel, met of zonder Vry-arbeid. Mét dien vryen arbeid spoediger nog, maar verloren gaan zal 't zéker, als Nederland niet zorgt dat den Javaan recht wordt gedaan.’

De manier waarop Indië verloren zal gaan, stelt hij in deze brochure niet aan de orde, maar we mogen wellicht aannemen dat daarbij een rol weggelegd is voor de jongelingen, vrouwen en meisjes die nog niet geheel verleugend zijn en die hij aan het slot van zijn brochure oproept:

‘Op, jongelieden die nog uw hart voelt kloppen voor het goede!

[...]

‘Op, vrouwen die moeders zyt van een volgend geslacht dat schaamte zal voelen over 't vorige!

‘Op, meisjes, die bestemd zyt moeders te worden!

[...]

‘Op dan! Ten stryde tegen de leugen! Op, ten stryde! Op, ter overwinning! Op, tot het byeenroepen, tot het ordenen, tot het wapenen van de DERDE PARTY .’ (283)

Door de Java-Bode zou deze oproep een kleine tien jaar later gekarakteriseerd worden als ‘eene soort van kruisvaartprediking zonder kruis, een geestelijke

wapenkreet, bij uitnemendheid geschikt om indruk te maken op jonge en ontvankelijke gemoederen.’

7

4.

In december 1870 publiceert Multatuli de brochure Nog eens: vrye arbeid in Nederlands-Indië. Hij klaagt daarin dat zijn brochure uit 1862 doodgezwegen wordt.

Dat wil zeggen: de brochure wordt wel gelezen en de opvattingen eruit overgenomen, maar Multatuli zelf wordt niet erkend. Het lijkt erop dat het

7 VW XIV, p. 456.

(9)

geschrift in 1862 ook in de pers weinig weerklank vond (maar systematisch onderzoek daarnaar is waarschijnlijk nooit gedaan). Behalve een vijandig artikel in het

Humoristisch Album beschik ik alleen over een stuk in De Nederlandsche Spectator van Arnold Ising. Ising doet opmerkelijk serieus zijn best een samenvatting te geven van Multatuli's opvattingen.

8

De brochure van 1870 oogst heel wat meer schriftelijke reacties, sommige instemmend, andere vijandig. Erg boos werd Multatuli over de bespreking in de NRC van 6 januari 1871. Inhoudelijk beperkt de NRC zich tot de beschuldiging dat Multatuli van mening veranderd is: in de Havelaar viel hij het heersende stelsel aan, in eerste brochure trad hij half terug, in de tweede verdedigt hij het oorspronkelijke stelsel.

Multatuli schildert de vrije arbeid in kleuren die gebruikelijk zijn bij het conservatieve Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage. Wat Multatuli zegt over het verkeerd begrijpen van de Havelaar noemt de NRC een uitvlucht. Niet voor niets probeerde de conservatief Van Lennep het boek uit handen van het volk te houden.

Veel nieuwe gezichtspunten biedt Nog eens: vrye arbeid niet. Wel kan men vaststellen dat deze brochure iets meer het karakter heeft van een lineair betoog.

Opnieuw wijst Multatuli erop dat hij in de Havelaar niet het kultuurstelsel als zodanig aanviel:

‘De Havelaar had geen staatkundige strekking. Myn klachten waren van zedelyken en administratieven aard. Ik streed tegen misbruik, tegen plichtverzaking, lauwheid, traagheid, egoïsme.’

9

Het miskennen van zijn bedoelingen heeft geleid tot verergering van de toestand.

En: ‘Zolang de Natie geen recht doet in de Havelaarzaak, is elke poging tot herstel van den toestand in Indië ydel, en alle debat daarover, à la côté de la question. Wie zal zich daarginder offeren aan zyn plicht, indien 't verzaken daarvan tot eer en aanzien leidt? Helden en martelaars zyn zeldzaam, en een bestuursstelsel dat op 't tegendeel rekent, noem ik onpraktisch.’ (406-407)

Het kultuurstelsel is volgens hem niets anders dan ‘de Javaanse zeden overgezet in staatsblad-termen’. Multatuli behandelt een drietal bezwaren die tegen het kultuurstelsel worden ingebracht (411 e.v.):

1. De hoofden maken misbruik van hun gezag over de Javaan. Maar, antwoordt hij, dat misbruik is geen noodzakelijk gevolg van het stelsel.

2. De Javaan wordt niet opgeleid tot zedelijke en intellectuele vooruitgang. Dat is grotendeels juist volgens Multatuli, maar dat zal niet beter worden als het

kultuurstelsel en het volgens hem daarmee onlosmakelijk verbonden stelsel van gezag afgebroken zal worden. Iedere verandering van de Augiasstal die Indië is, zal in eerste instantie gebruik moeten maken van de inlandse hoofden om

8 A. Ising, ‘Een punt der koloniale kwestie’, in De Nederlandsche Spectator van 29 maart 1862, p. 99-100.

9 VW V, p. 405.

(10)

doorgevoerd te worden. Het is overigens de vraag - en daarmee zal Multatuli vele tijdgenoten verbaasd hebben - of de Europeaan zover boven de Javaan staat in beschaving. Juist van de Europeanen leert de Javaan het kwaad. Door de Europeaan

‘wordt hy afgericht tot huiswerk, tot tafel-, keuken-, stal- en ogendienst’ (423). En wie de domheid van de Javaan wil opheffen, zou zich moeten realiseren dat er in Europa ook nog wel een en ander te ontwikkelen is bij de geringe man (424).

3. Het monopolie van de arbeid van de Javanen strekt tot nadeel van de particuliere industrie. Omdat dat monopolie verbonden is met het gezag dat noodzakelijk is, heeft juist de particuliere industrie er volgens Multatuli het meest belang bij. Deze merkwaardige redenering bestaat alleen bij de gratie van Multatuli's vereenzelviging van het kultuurstelsel met het gezag op Java. Deze visie van Multatuli werd o.a.

bekritiseerd door J.P. Moltzer in het Studenten Weekblad, die er tegen inbrengt, dat Multatuli uitgaat van de onbewezen en onjuiste premisse, ‘dat de tegenstanders van het Kultuurstelsel de basis waarop onze heerschappij in Indië steunt - dat is 't stelsel van 't Nederlandsch gezag uit te oefenen door middel van de hoofden - willen wegnemen en een ander bestuur invoeren’.

10

Een nieuwe orde, zoals de liberalen die volgens Multatuli zouden moeten invoeren, zou een langdurige chaos in Indië veroorzaken. Java zal onder het nieuwe stelsel overstroomd worden door allerlei tuig en gelukzoekers. Hij ziet een soort

concurrentiestrijd ontstaan die op grootscheeps bloedvergieten moet uitdraaien.

Het handhaven van het heersende stelsel is de enige manier om Java voor Nederland te behouden. En Java betekent voor Nederland niet alleen financieel gewin, maar ook ‘een veld voor wetenschappelyke onderzoekingen, een oefenschool voor [Nederlands] vernuft, een tuin voor [...] vermaak, een heerlykheid die [Nederlands]

kleinen naam adelt...’ (441). De liberalen willen dat de winst niet terecht komt bij Nederland maar bij enkele tientallen personen. Dat is niet in het belang van de Nederlandse staat. Bovendien kan de inlander onder het kultuurstelsel beschermd worden, als de regeringsfunctionarissen hun plicht doen; onder het nieuwe stelsel zou de Javaan geheel vogelvrij zijn.

Weer zinspeelt hij aan het slot van zijn brochure op een mogelijk verlies van Indië voor Nederland. Eerst herhaalt hij samenvattend het standpunt uit zijn beide brochures:

‘De kwestie over Vryen arbeid is geen kwestie. Besteel den Javaan niet, plunder hem niet, vermoord hem niet... dan zal er over enigen tyd blyken of hy vrywillig arbeiden wil...’

10 J.P. Moltzer, ‘Eenige bedenkingen tegen “Nog eens vrije arbeid” van Multatuli’, in Studenten

Weekblad 1 (1871-1872), p. 3 (13 maart 1871), 11-12 (27 maart), 14-15 (3 april). Een reactie

van Multatuli verscheen in het nummer van 17 april, een dupliek van Moltzer in de aflevering

van 24 april. Zie ook VW XIV, p. 477.

(11)

En Multatuli voegt daaraan toe:

‘Ik geloof: Ja! En in dien zin ben ik een voorstander van vrywilligen arbeid en particuliere industrie.

Waarlyk, dan zal ook de beschaving zich niet laten wachten, en haar zou ik - elders niet minder dan op Java - met vreugd verwelkomen, al bracht ze voor Nederland het verlies mede van 't prachtige Insulinde.

Want boven Vaderland staat de Mensheid.’ (461)

De tweede brochure over vrije arbeid oogstte heel wat meer reacties dan de eerste.

Vanuit liberale hoek trachtte men hem persoonlijk aan te vallen. In de NRC van 6 januari 1871 gaat het hoofdzakelijk over Multatuli's niet-vlekkeloze karakter en zijn grenzeloze ijdelheid. In de NRC wordt gesuggereerd, wat in Uilenspiegel met zoveel woorden uitgesproken wordt: Multatuli heeft zich laten kopen door de

conservatieven.

11

De conservatieve pers omhelst Multatuli's brochure. Het Dagblad wijdt er vier uitgebreide artikelen aan. Multatuli wordt, kortom, opnieuw een speelbal tussen de partijen. Concrete resultaten levert een en ander voor hem niet op. In een brief van 5 juni 1871 constateert hij dat conservatieven en liberalen beiden weigeren hem recht te doen: ‘In de behoudende couranten waar men van myn oordeel over dien huichelachtigen Vryen-Arbeid met zeer veel ophef gewaagt, komt geen woord voor over myne zaak. Zy gebruiken myne opinie als wapen tegen de liberalen, maar wachten zich wel van aandringen op regt in de Havelaarszaak.’

12

5.

In 1995 verscheen van Tristan Haan het boekje Multatuli's legioen van Insulinde

13

. In dit boekje komen de jonge vrouwen - en een enkele man - aan de orde met wie Multatuli vanaf 1862 contact aanknoopte en die hij beschouwde als zijn legionairs.

Tristan Haan probeert - tegen de opinies van Julius Pée en Willem Frederik Hermans in - aannemelijk te maken dat Multatuli en zijn volgelingen wel degelijk serieus dachten aan een keizerrijk Insulinde, aan het hoofd waarvan Multatuli zou staan en waarvan Sietske Abrahamsz de kroonprinses zou zijn. ‘Hoe dit aanstaande keizerrijk tot stand moest komen’, schrijft de gedoodverfde ‘Hertogin van Sumatra’ achteraf,

‘welken weg zich M. voorstelde tot het bereiken van zijn doel, heeft hij nooit verklaard, maar in de onbevangenheid mijner 18 jaren was ik vervuld met groote bewondering voor dezen kolonialen Napoleon [...]’

14

Voor

11 VW XIV, p. 292.

12 VW XIV, p. 570.

13 [Amsterdam, Bas Lubberhuizen 1995]. Het boekje is deel 8 van de serie De Nieuwe Engelbewaarder.

14 A.W., p. 28, zie ook p. 116.

(12)

Mimi Hamminck Schepel was in dit rijk waarschijnlijk de functie van keizerin weggelegd (39). Haan citeert een brief van Multatuli aan de Indische ambtenaar G.J.A. Boulet van 5 april 1876, waarin Multatuli zich uitlaat over de treurige toestand in Indië, waar ‘de rooversvlag waait’. Hij vervolgt:

‘Nu is 't wel zeker dat die vlag in betrekkelyk korten tyd zal neergehaald worden, maar wat kort is in de Geschiedenis, kan lang zyn in 't leven van 'n mensch, en ik ben al 56 jaren oud! Maar gy zyt jong genoeg om de verandering te beleven. Toch vrees ik dat die verandering niet ten goede wezen zal! Indien men 't Hollandsch gezag verjaagt, vóór de stevige grondslagen van zelfregering gelegd zyn (waartoe grooter eensgezindheid in de oppositie vereischt wordt, dan er tot nog toe bestaat!) dan zie ik met schrik den tyd te-gemoet dat men den “hollandschen tyd” betreuren moet.’

En even verder:

‘Het wachtwoord voor ieder die 't wel meent met de toekomst van Land & Volk, is “Holland er uit” o ja, maar... eerst: “eenheid onder 'n algemeen erkend hoofd”. Als duizend personen ieder 'n anderen weg-uittrekken, oefenen ze minder kracht uit, dan 't zwakste kind zou kunnen doen. En toch geschiedt dit in Indie sedert den Havelaar.

Ieder vloekt Holland maar niemand schynt intezien dat er, om iets degelyks te bereiken, eenheid en organisatie noodig is.’

Willem Frederik Hermans zag in deze brief geen bewijs voor revolutionaire neigingen bij Multatuli. Hij beschouwde dergelijke teksten meer als ‘verhaaltjes waarmee hij meisjes amuseerde’.

15

In 1876, toen hij de brief aan Boulet schreef, koesterde Multatuli inmiddels twijfel bij het antwoord op de vraag of hijzelf dat algemeen erkende hoofd zou kunnen worden, maar het lijkt mij niet aan twijfel onderhevig dat hij deze ambitie gekoesterd heeft. Een belangrijk document is in dit verband de brief die Multatuli op 30 juni 1874 verstuurde aan zijn neef Auguste Douwes Dekker, de oudste zoon van zijn broer Jan. Hij klaagt daarin dat hij in zijn optreden sinds Lebak steeds door allerlei kleine tegenslagen afgehouden is van wat hij de ‘hoofdzaak’ noemt. De hoofdzaak formuleert hij in de stelling: ‘Nederland heeft opgehouden te regeeren in den Ind. Archipel.’ Hij vervolgt dan:

‘Intusschen worstel ik met de kleinigheden, waaronder de moeielykheid om in leven te blyven een eerste plaats bekleedt. M'n schryven is letterlyk middel, en geenszins doel. Als ik m'n zin had, kreeg Holland geen syllabe schrifts van me.

Immers waartoe? Ze kunnen of willen niet lezen. Betoogen, bewyzen, redeneeren, alles is te vergeefs. Maar voelen zouden ze die publicatie als ik maar zo over komen kon om die vervloekte dagelyksche dingen te overwinnen!

Nog eens, ik had op die kleinigheden niet gerekend. Dit was onnozel,

15 Willem Frederik Hermans, De raadselachtige Multatuli. [Tweede druk.] Amsterdam, De

Bezige Bij 1987, p. 91-92.

(13)

naïef als je wilt, maar, eilieve, Cortez nam Mexico met (ik meen) nog geen 200 man!

Garibaldi pakte Napels in met 1000. En Insulinde is met minder macht te verlossen.

Maar dat weinige heb ik juist niet.

Misschien vind je dat ik ongelyk heb met het zoogenaamd grootere te bejagen, als ik by voortduring optorn tegen het nietige. Welnu, dat nietige is m'n fort niet. Nog altyd hoop ik dat men eenmaal hè! zeggen zal (als by 'n vuurwerk!) zoodra ik in staat wezen zal het groote te entameeren. Dát komt me makkelyk voor!

Voor 'n jaar of... vier zou ik je op het hart gedrukt hebben geen woord te laten vallen over die zaken, of zelfs ik zou ze niet toevertrouwd hebben aan de post. Welnu, op dit oogenblik is er geen gevaar by, en zelfs houd ik 't voor nuttig dat je hier en daar 'n woordje vallen laat van m'n zeer radicale plannen. Zoolang ik leef, geef ik niet op wat ik doen wil zooals ik in den Havelaar gedreigd heb, of althans loyaal gewaarschuwd. Na dien heeft Holland 't er waarachtig niet naar gemaakt om my te doen veranderen van opinie. Zoodra ik kan, doe ik wat ik gezegd heb. Myn incidenteel getob verandert niets aan de zaak. En zelfs als ik stierf zonder myn doel bereikt te hebben, dan nog zal men later inzien dat ik geen bluffer ben geweest. De

tegenwoordige verwarring in 't vyandelyke kamp is myn werk. Dit ziet men niet in omdat men 't van te naby beschouwt.’

16

Als men deze brief beschouwt in combinatie met een aantal gegevens uit het voorafgaande, mag men mijns inziens concluderen, dat de zin: ‘En ik zou

klewangwettende krygszangen slingeren in de gemoederen van de arme martelaren wien ik hulp heb toegezegd, ik, Multatuli’, dat deze zin niet letterlijk genoeg genomen kan worden. Waarschijnlijk was het Multatuli's opzet om zich, als Nederland in gebreke zou blijven het lot van de Javaan en van hemzelf te verbeteren, als een nieuwe Napoleon, Cortez of Garibaldi aan het hoofd te stellen van een Insulinde dat zich losgemaakt had van Nederland. Onder zijn leiding - noodzakelijk om het land voor afglijden in de chaos te behoeden, nu het voor zelfregering niet rijp was - zou de inlander niet meer mishandeld worden. Noch de inlandse hoofden, noch het

Nederlandse gouvernement, noch de nationale en internationale vrij-arbeiders zouden de Javaan kunnen uitbuiten. Deze constructie verklaart de oproep tot de jongelingen, vrouwen en meisjes aan het slot van Vrye arbeid. Ze verklaart tevens waarom Multatuli daar bij de bespreking van het kultuurstelsel nadrukkelijk onderscheid maakt tussen het Nederlandse standpunt dat daaromtrent verstandig zou zijn en zijn eigen afwijzing van het stelsel. De constructie maakt ook Multatuli's vraag over het recht dat de Nederlanders hebben op de arbeid van de Javaan tot meer dan een losse flodder.

Vooral op grond van zijn eigen uitspraken nemen wij aan dat Multatuli's zwijgen als schrijver in de laatste jaren van zijn leven een gevolg was van de moorddadige aanval die Johannes van Vloten op hem deed door de publicatie van

16 VW XVI, p. 593.

(14)

Onkruid onder de tarwe in 1875. Ik geloof niet dat Van Vloten alleen verantwoordelijk

is voor dat zwijgen. Diens aanval kwam in de periode dat Multatuli zelf begon te

twijfelen aan zijn mogelijkheden als revolutionair - zie de geciteerde brief aan Boulet

van 5 april 1876. Het verdwijnen van dat perspectief maakte zijn schrijverij geheel

zinloos. Hij was immers niet geïnteresseerd in het schrijven van romans of leven van

de pen. Hij schreef om medestanders te mobiliseren en revolutie te maken.

(15)

Ir W. Buijze

Multatuli op Ambon

In het laatst van februari 1852 kwam Dekker aan op zijn standplaats Ambon, waar hij was benoemd tot Assistent-Resident. Hij kwam uit Menado in de Minahasa op Celebes.

Hij zou op Ambon blijven tot hij op 24 juli 1852 met het schip ‘ HARMONIE ’ met verlof via Banda en Java naar Nederland vertrok.

In de nauwelijks vijf maanden van zijn verblijf in Ambonstad woonde hij in een huis in een wijk, die ook nu nog bekend staat als Tanah Tinggi, wat ‘hooggelegen grond’ betekent. Zijn huis stond aan de Nekkebrekerssteeg op de hoek van de Poeloe Gangsaweg, zoals de straten in Multatuli's tijd heetten. Ruim vóór de Tweede Wereldoorlog werden deze straten omgedoopt tot respectievelijk Burgemeester Schutstraat en Tanah Tinggistraat. Nu dragen zij de namen Jalan Benteng Kapaha respectievelijk Jalan W.P. Supratman.

Even terzijde:

Benteng betekent vesting of fort. Het fort Kapaha lag op een rotspunt op het noordelijke schiereiland Leihituvan het eiland Ambon. Dit door de Ambonezen zwaar verdedigde fort viel in de jaren veertig van de 17e- eeuw, na een lange belegering in handen van de V.O.C., die daarmee haar hegemonie op het eiland definitief vestigde.

Van Multatuli's huis bevindt zich een foto in de Perpustakaan Rumphius - dat wil zeggen Rumphius Bibliotheek op Ambonstad -, die beheerd wordt door de oud-bisschop van de Molukken, Monseigneur A.P.C. Sol msc. Deze foto (1) is waarschijnlijk gemaakt rond de eeuwwisseling. Het was een klassiek oud-Indisch stenen huis met een in de Molukken ook nu nog zeer gebruikelijk dak van gedroogde palmbladeren, daar wel ‘gabah-gabah’ genoemd.

Formeel waren dergelijke daken verboden, sinds de grote brand van 11 januari 1687 op Ambon de stad in de as legde. Bij die brand verloor de beroemde bioloog G.E. Rumphius (1627-1702) welhaast zijn gehele bibliotheek en zijn collecties. Maar met dit voorschrift werd, vanwege het instortingsgevaar van met pannen bedekte daken bij de vaak voorkomende aardbevingen, veelal de hand gelicht.

A.Th. Manusama - dit is niet de onlangs overleden leider van de Molukkers in

Nederland - publiceerde op 31 mei 1930 in het Bataviaase blad ‘Actueel

Wereldnieuws’ een plattegrond van dit huis (zie VW IX p. 250).

(16)

Afb. 1. Het huis van Multatuli op Ambon. Situatie rond 1900. (foto: Perpustakaan Rumphius,

Amboina).

(17)

Bij het vergelijken van de foto (1) en de plattegrond valt op dat de foto in de muur langs de Poeloe Gangsaweg twee ramen te zien geeft, waar Manusama er drie intekent.

Hij tekent een extra raam in de buitenmuur van de binnengalerij, ook wel voorhuis genoemd. Zo'n derde raam was ook niet nodig, want het voorhuis ontving zijn licht via ramen aan de voorgalerij. Ook het derde raam in het voorhuis daartegenover, aan de tuin, zal er niet geweest zijn. Op mijn tekening (2) die ik hierbij geef zijn die ramen dan ook vervallen.

Multatuli's huis bestaat niet meer sinds het zware Amerikaanse bombardement op Ambonstad van 24 augustus 1944, dat vrijwel de gehele stad verwoestte. Het is mogelijk dat er nog enkele muren restten want de heer H.J.Z. Pirsouw vertelde mij dat daar ná de oorlog weer een woning was verrezen waarin hij les kreeg. Hij kende ook nog het driehoekige pleintje ervóór, waar toen een grote boom stond. Dat huis is ook al weer verdwenen. Hoe verdrietig de situatie daar nu is, is goed te zien op foto (3). Dit kiekje is bijna vanaf dezelfde plek gemaakt als foto (1). Men ziet, alles is weg en alleen herkenbaar is - helemaal links achter - de Poeloe Gangsabrug over de rivier Way Tomo. Over deze brug ging men al in de 17e-eeuw naar het

Compagnies' Siekenhuijs dat natuurlijk ook al weer lang verdwenen is.

Foto (4) is gemaakt vanaf de brug in de richting van het driehoekige pleintje aan het eind van de Nekkebrekerssteeg. Het grote gebouw dat men ziet is het hotel MANISE , dat mede op het verdwenen pleintje staat. Op de plek van de oude voorgalerij en van het vroegere voorhuis staan nu betja's geparkeerd, wachtend op hotelgasten.

Afb. 3. Deze foto werd in 1996 genomen door Dr. C.J. Heij vanaf nagenoeg dezelfde plaats en in

dezelfdde richting van waaruit de fotograaf (afb. 1) in 1900 zijn foto nam.

(18)

Afb. 4. Genomen in 1996 vanaf de Poeloe Gangsabrug. Links achter de gewitte golfplaten lagen Dekkers huis en erf. (foto: Dr. C.J. Heij)

Foto (6) geeft een beeld van delen van het terrein in 1996. Op Manusama's schets is de plaats aangegeven waar een waterput zou hebben gestaan. Dr C.J. Heij, die op mijn verzoek het terrein bezocht en daar foto's maakte, stelde vast dat er wel een waterput is, maar dat deze ligt op de plek die ik op mijn plattegrond (2) heb

ingetekend. Het is bijzonder onwaarschijnlijk dat, toen men op de oude fundamenten na de oorlog een nieuw huis bouwde, men toen een nieuwe put zou hebben gegraven, terwijl er even verder al een put aanwezig was. Wie - zoals ik - voor de oorlog in Indië leefde, vindt de nieuwe locatie tussen het huis en de bijgebouwen ook veel aanvaardbaarder. Waterputten hebben een lang leven. Een put legde men bij voorkeur tussen de bebouwing en niet op een plek midden in de tuin. Vanaf de achtergalerij zou het gezicht op de tuin bedorven worden door de put waar telkens water gehaald werd. Het ziet er dus naar uit dat Manusama die put op een verkeerde plek heeft ingetekend. De recente foto (5) geeft de waterput zoals die nu bestaat. Het is met grote waarschijnlijkheid het enige wat er nog over is van de woning Multatuli. Het terrein is nu in het bezit van TELKOM , die daar wil gaan bouwen. Spoedig zal ook deze put wel verdwijnen.

Spookverhalen

Dekker meende dat het huis aan de Nekkebrekerssteeg ooit de woning was geweest

van de bekende Compagniesdominee François Valentijn (1660?-1727) schrijver van

het werk Van Oud en Nieuw Oost-Indië. Hij staat ook bekend als letterdief van onder

andere het werk van Rumphius. Mimi (VW IX p. 244) deelt mee dat

(19)

Dekker dacht dat aan de grote tafel met een marmeren blad, die hij in het huis had aangetroffen, Valentijn zou hebben gewerkt. Dat Valentijn daar gewoond heeft staat geenszins vast.

Wat wèl vaststaat is dat dominee Joseph Kam (1769-1833) dat huis bewoonde vanaf 3 maart 1815 tot begin 1816. Toen deze Joseph Kam op Ambon arriveerde heerste daar woningnood, maar het huis aan de Nekkebrekerssteeg stond leeg. Het stond bekend als een huis waarin het spookte sinds de laatste bewoner, de heer Hoekstra er stierf. Enklaar, die in onze eeuw op Ambon jarenlang predikant was, meldt naar aanleiding hiervan dat Kam zich daar niets van aantrok. Na avondmaal en bidstond begaf hij zich ter ruste. Om middernacht vielen er met veel gestommel twee mensenbenen en -armen door het plafond, gevolgd door een romp en een hoofd.

Die lichaamsdelen voegden zich aaneen en daar stond de Europese heer Hoekstra.

Die sprak toen, volgens een vóór de oorlog nog op Ambon bestaand volksgeloof, de volgende woorden: ‘Gij zijt een gezant Gods, daarom verlaat ik dit huis voorgoed.

De schatten die ik verborg zijn voor U’. Kam ging weer slapen en voorwaar - volgens het goena-goena-verhaal althans - vond Kam later ‘duizenden realen’. Die zou hij hebben gebruikt voor de bouw van een weeshuis. Enklaar tekende een ander dergelijk verhaal op over Haman Perdido, die door zijn moeder was vervloekt en toen gestorven.

Het lukte niet om hem te begraven, de aarde nam zijn lijk niet op. Zijn

geestverschijning zwierf al tijden door de wijk Tanah Tinggi. Hij liep met een komfoortje met gloeiende houtskool op zijn hoofd. Natuurlijk schreeuwde hij klagend;

het was echt bloedstollend. Maar onze Joseph Kam verloste hem vakkundig met gebed van zijn vervloeking. Hij kon begraven worden. Voor zover ik heb kunnen nagaan bestaan deze verhalen op Ambon niet meer. Goenagoena daarentegen bloeit er nog steeds. Zelfs een rector van een universiteit begraaft bij maanlicht voorwerpen in andermans tuin om iets van de geesten gedaan te krijgen.

Afb. 5. De waterput bij Dekkers huis in 1996. (foto: Dr. C.J. Heij).

(20)

inblies en die kerk een nieuw élan gaf. Hij werd zeer vereerd en men noemde hem

wel ‘De Apostel van de

(21)

Molukken’. Zo heet ook het boek dat Enklaar in 1963 over deze man schreef.

Met Multatuli heeft dit slechts te maken, dat beide grote mannen in het zelfde huis hebben gewoond. Toch is er nòg iets: Joseph Kam kreeg op Ambon een zoon Joseph Karel. Deze Joseph Karel werd ook dominee en werd ook benoemd op Ambon. Van 1847 tot 1854 stond Joseph Karel Kam (1819-1898) op Ambon.

Dekker ontmoette de jonge Kam voor het eerst op Menado toen Joseph Karel daar enkele maanden doorbracht. Dekker betaalde hem op nog onopgehelderde gronden

‘ongeautoriseerd’ een bedrag uit à fl. 360,- als ‘achterstallig tractement over de maand augustus 1849’. Aan deze financiële affaire kwamen de G.G. Duymaer van Twist, de Rekenkamer en de Minister van Koloniën te pas. De affaire sleepte zich volgens VW IX (van p. 267 tot p. 276) nog járen voort. Het tweede contact met deze Kam vond plaats op Ambon, waar hij hem wel tegen het lijf moest lopen. Blijkbaar was het meubilair dat Dekker in het huis aan de Nekkebrekerssteeg had staan, nog steeds bezit van de familie Kam. Dit blijkt uit een afrekening met J.K. Kam, die men kan vinden op p. 261 van VW IX voor een betaling aan deze voor daar nader gespecificeerd meubilair. Opmerkelijk is dat als je de afrekening controleert ziet dat Dekker Joseph Karel 40 cent tekort doet.

Afb. 6. Een kijkje op het terrein van Dekkers huis in 1996. Er zijn muren te zien, die voor een deel

zeker tot het oude huis behoorden. Let ook op de fundamenten rechts vooraan. (foto: Dr. C.J. Heij).

(22)

Multatuli en Ambon nu

Daar kunnen we kort over zijn. Multatuli is daar alleen nog bekend bij een snel kleiner wordende groep mensen die nog Nederlands onderwijs hebben gehad.

Joseph Kam is daarentegen bepaald niét vergeten. Toen een jaar of tien geleden het oude Europese kerkhof Soya di Belakang volledig zou worden geruimd werd als gevolg van algemeen protest het graf van Joseph Kam als énig graf gespaard. Verder is het zo dat, als er fluitspel opklinkt uit Molukse kerken, men dit als een eerbetoon aan Kam kan opvatten.

Hij was de man die de fluit bij kerkdiensten introduceerde. Er was geen geld voor orgels en fluiten waren goedkoop.

Ik onderzoek nu in hoeverre het mogelijk is, tezijnertijd, op het gebouw dat wordt opgericht op de plek van Multatuli's en Kam's huis een kleine plaat in de gevel te laten aanbrengen. Een plaat alleen voor Multatuli zal wel niet lukken. Samen met J.

Kam is er wellicht een kansje.

Met dank aan: Dr. C.J. Heij, H.J.Z. Pirsouw en Mgr. A.P.C. Sol msc.

Literatuur:

Multatuli Volledige Werken deel IX, Amsterdam, 1956.

Enklaar I.H., Joseph Kam Apostel der Molukken. Den Haag, 1963.

(23)

Boudien de Vries

Een boek met veel lezers.

Op zoek naar de lezers van Multatuli in de negentiende eeuw Dure boeken, weinig lezers?

‘Ik wil gelezen worden!’ Wie kent niet Multatuli's uitroep aan het eind van de Max Havelaar?

‘Ik wil gelezen worden door staatslieden..., door letterkundigen..., door handelaren..., door kameniers, die me huren voor weinige centen..., door bidpredikers, ... door duizenden en tienduizenden van exemplaren uit het droogstoppelras, die... 't hardst zullen meeschreeuwen over de mooiigheid van m'n geschryf’.

1

Maar wie las de Max Havelaar eigenlijk? De dwingende woorden van Multatuli hadden vermoedelijk maar weinig invloed op het leesgedrag. Trokken de staatslieden en droogstoppels, kameniers en dominees zich er iets van aan en lazen ze zijn ‘Max’?

En, los van hun mening over de ‘mooiigheid’ van het boek, wat vonden ze van de inhoud? Multatuli zelf was ervan overtuigd dat de strekking onweerlegbaar was, maar wat dachten zijn lezers? Het succes van de eerste editie van de Max Havelaar en de herdrukken in de jaren zeventig duiden er in elk geval op dat het boek gelezen werd, maar welke indruk het maakte op al die duizenden lezers, zal voor ons altijd onbekend blijven. Zelfs de beantwoording van de vraag wie die lezers waren moet vaag blijven; het is nu eenmaal onmogelijk om met enige nauwkeurigheid de omvang en samenstelling van een lezerspubliek vast te stellen. Wel is zeker dat de eerste oplage, die tot hevige teleurstelling van Multatuli voor het forse bedrag van f4 over de toonbank ging, onbereikbaar was voor het volk.

2

Ook de latere edities waren niet goedkoop. De Max Havelaar, waarvan omstreeks 1875 in totaal 8500 exemplaren in omloop waren gebracht,

3

lag alleen binnen het bereik van kopers met een redelijk ruime beurs. Maar niet elke lezer hoeft een koper te zijn. Boeken werden aan familie, vrienden en kennissen geleend, hele bibliotheken in nalatenschappen werden geveild, waardoor veel boeken in het omvangrijke en veelal spotgoedkope tweedehands circuit kwamen. Dan was er het wijdverbreide

1 V.W. I, 292.

2 Boudien de Vries, ‘Een welgesteld heer zonder geld’ in: Over Multatuli 26 (1991) 16-18.

3 Hidde R.J. van der Veen, ‘Wie smoorde Max Havelaar?’ in: Over Multatuli 36 (1996), 23-24.

(24)

fenomeen van de winkel- en andere leenbibliotheken, om maar niet te spreken van de talloze negentiende-eeuwse leeskringen, leesgezelschappen en leesmusea.

Boekhandelaren leenden voor enkele centen in de week boeken uit, terwijl via de leesgezelschappen één exemplaar van een boek eveneens een veelvoud aan lezers kon opleveren.

Lezersonderzoek: een speurtocht in het donker

Als altijd in het onderzoek naar leesgedrag zijn de bronnen een groot probleem, dus ook bij een zoektocht naar het leespubliek van Multatuli. Boekhandelsadministraties die zicht geven op de kopers zijn sporadisch bewaard gebleven en, voor zover ik weet, niet voor de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. Beschrijvingen van nalatenschappen, de zogeheten boedelinventarissen, leveren soms informatie op over wat iemand aan lectuur in huis had, maar veelal onthalen ze ons op een minitieuze opsomming van het porselein en tafelzilver en zijn ze teleurstellend op het moment dat de boeken aan de beurt komen. Met ‘enige boeken en divers’ of ‘een boekenhanger en de boeken’, moet de onderzoeker het dan maar doen. Veilingcatalogi melden niet zelden opgewekt dat het de boeken betreft, merendeels afkomstig uit de nalatenschap van deze of gene en zijn daarmee onbruikbaar voor de reconstructie van het

individuele boekenbezit. De vraagkant op de veilingen is evenmin onproblematisch.

Als we al weten wie de kopers zijn, dan scoren de boekhandelaren zelf het hoogst, waarmee we weinig opschieten.

De smaak van het lezerspubliek is evenmin gemakkelijk te distilleren uit de archieven van de leenbibliotheken. Uit de catalogi valt weliswaar af te leiden wat de globale belangstelling voor verschillende genres was, maar de populariteit van een auteur is op deze manier niet te meten, noch geven ze inzicht in het leesgedrag van de leners. Bovendien is het maar de vraag of het boekenbezit van de ideële

leenbibliotheken, zoals die van 't Nut, niet eerder een weerspiegeling is van de normatieve opstelling van het bestuur dan van de voorkeuren van de lezers.

4

De leesgezelschappen lijken nog het meeste op te leveren. Hoewel soms alleen hun naam aan de vergetelheid is ontsnapt, zijn er zóveel van deze gezelschappen geweest, dat allicht heel wat aanschaflijsten en ledenadministraties te vinden zijn. Daarmee is nog niet de individuele voorkeur bekend, maar de boekaanschaf van leescirkels

weerspiegelt in elk geval de collectieve literaire of andere interesses van de leden.

Het gaat hier meestal om vrij kleine groepen, die zich bij hun boekaan-

4 De bibliotheken op ideële grondslagen moesten hun aanschafbeleid wel enigszins aanpassen

aan de publieksvoorkeur, zie bijvoorbeeld: W. van den Berg, ‘“Gij die nu begeerig zijt om

uwen geest op te schranderen”’ in: W. van den Berg, Henk Eijssens en Ton van Kalmthout

(red.), Haarlemse kringen. Vijftien verkenningen naar het literair-culturele leven in een

negentiende-eeuwse stad (Hilversum 1993) 9-26, aldaar 25.

(25)

schaf weinig lieten leiden door opvoedende of morele motieven, zodat deze bronnen wat minder ‘ruis’ bevatten dan de catalogi van de ideële bibliotheken.

Het allermooist, helaas zéér uitzonderlijk, zijn leenregisters van bibliotheken. In deze registers manifesteert zich, even goed als in het koopgedrag, de bewuste keuze van een identificeerbare lezer voor een bepaald boek. Niet voor niets gaat dit artikel daarom vooral over de lezers van het Haarlemse Leesmuseum en hun belangstelling voor de Max Havelaar en andere werken van Multatuli. Zesenveertig jaar lang, tussen 1868 en 1914, werd dag na dag, boek voor boek, genoteerd wie het leende en wanneer het werd terugbezorgd. Deze unieke serie betreft ruim 100.000 uitleningen aan de gemiddeld 100 leden van dit leesgezelschap. De vraag wie de Max Havelaar las is met behulp van deze registers nauwkeurig te beantwoorden, maar dat niet alleen:

werd de Max Havelaar vaker of minder vaak gelezen dan andere werken? Werd het boek door bepaalde lezers geleend? Was Multatuli geliefd in vergelijking met andere auteurs? Wat lazen de leden nog meer? De leenregisters zijn een ware goudmijn voor het lezersonderzoek, niet in de laatste plaats omdat blijkt dat er verschillen bestonden tussen koop- en leengedrag. Doorgaans kocht men vakliteratuur, natuurhistorische werken, geschiedenis, reisbeschrijvingen en de Nederlandse en buitenlandse

‘klassieken’, terwijl eigentijdse romans en verhalen via een leesgezelschap werden betrokken. Dit betekent dat zelfs áls het ‘koopgedrag’ via boekhandel of veiling in kaart gebracht kan worden, dit in veel gevallen nog niet het volledige ‘leesgedrag’

weerspiegelt.

Multatuli en het Haarlemse Leesmuseum

Het Leesmuseum werd in 1861 opgericht door 22 vooraanstaande Haarlemse heren, onder wie Conrad Busken Huet en de bekende uitgever A.C. Kruseman, een

jeugdvriend van Multatuli. Het lidmaatschap kostte f 10 per jaar, waarvoor de leden konden putten uit een bibliotheek, die met zo'n 200 delen per jaar groeide. Behalve boeken werden er talrijke brochures over actuele politieke en maatschappelijke onderwerpen aangeschaft en was het Leesmuseum geabonneerd op een aantal binnen- en buitenlandse tijdschriften. De leden konden daarnaast hun eigen boeken,

tijdschriften en brochures aan het Leesmuseum schenken dan wel ter inzage geven.

Of de veertien tijdschriften op het gebied van de land- en tuinbouw en bloementeelt, waarmee de heer Krelage de leestafel verrijkte,

5

werden verslonden is de vraag, duidelijk is dat in de jaren tachtig het Leesmuseum met een bibliotheek van zo'n 5000 boekdelen, 50 tijdschriften en duizenden brochures een belangrijke collectie in huis had. Hoewel naar de toenmalige maatstaven

5 Gemeentearchief Haarlem (GAH), Verslag van den toestand der gemeente Haarlem over

het jaar 1915, bijlage H, blz. 20. Deze bijlage behelst het verslag van de Stadsbibliotheek,

waarin o.a. wordt teruggeblikt op de beginjaren van het Leesmuseum.

(26)

de contributie aan de pittige kant was, stroomden de leden toe. In 1870 waren er 90 leden, onder wie enkele dames. De top werd bereikt in de jaren tachtig, toen het Leesmuseum 127 leden telde.

6

Het Leesmuseum kocht veel werken van Multatuli, vrijwel alle onmiddellijk nadat ze uitkwamen. De brochure Over vrijen arbeid in Nederlandsch Indië en de

tegenwoordige koloniale agitatie moet één van de eerste aanwinsten van het

Leesmuseum zijn geweest, gezien het feit dat het nummer vijf in de catalogus kreeg.

Het Leesmuseum beschikte over de volledige collectie Ideën, zowel de afleveringen als later ook de bundels. Het toneelstuk De bruid daarboven stond sedert 1865 op de plank, in de jaren zeventig gevolgd door Duizend en eenige hoofdstukken over specialiteiten, Millioenenstudiën, de bloemlezing uit Multatuli's werken van Heloïse (pseudoniem van Mimi Hamminck Schepel), andere brochures en pas in 1871, elf jaar na de eerste druk, de Max Havelaar. Waarom het boek niet meteen in 1861 werd aangeschaft, weten we niet. De boekaankoop werd doorgaans niet gemotiveerd, slechts bij hoge uitzondering is in de bronnen hierover iets te vinden. Op 18 januari 1871 leverde één van de vaste boekhandelaren van het Leesmuseum, de Erven Loosjes, de derde druk van de Max Havelaar voor de prijs van f2,90. Het boek werd als nummer 2166 in de collectie opgenomen. In de jaren tachtig werd de komedie Aleid aangeschaft en na Multatuli's dood kocht het Leesmuseum Woutertje Pieterse en de diverse delen brieven, die door Mimi werden uitgegeven. Opvallend genoeg ontbreken de Minnebrieven.

De lezers van de Max Havelaar

Nieuwe boeken kwamen eerst een paar maanden op de leestafel te liggen. Of de leden van het Leesmuseum de-ter-inzage-liggende Max Havelaar uit elkaars handen gristen? Helaas, we weten het niet, maar de frequentie van uitleningen toen de inzage-periode voorbij was, doen vermoeden van niet. Gezien de snel opeenvolgende uitleningen bestond er aanvankelijk wel belangstelling voor het boek, maar al spoedig was het meer ‘thuis’ dan ‘uit’.

In mei 1871 werd de Max Havelaar voor het eerst uitgeleend en sedertdien is het boek door de leenregisters te volgen. Dit lijkt erg op het zoeken naar een speld in een hooiberg: men moet duizenden uitleningen doorlopen, om er een specifiek boek uit te halen. Voor dit ene werk van Multatuli heb ik dat gedaan vanaf de eerste uitlening tot en met december 1878. Kort daarna verandert de opzet van de serie, waardoor uitlening van oudere boeken in deze registers niet

6 Voor een overzicht van de geschiedenis van het Leesmuseum zie Boudien de Vries,

‘Leescultuur van de elite. Het Haarlemse Leesmuseum aan het eind van de negentiende eeuw’

in: Van den Berg, Eijssens en Van Kalmthout (red.), Haarlemse kringen. 175-191.

(27)

meer is te volgen. Het heeft weinig zin om op deze plaats in te gaan op de zonder meer ingewikkelde structuur en onderlinge verhouding van de diverse series leenregisters, ik beperk me daarom tot de bruikbare en interessante voor het onderzoek naar Multatuli's lezers. Een tweede serie beslaat ongeveer de jaren 1885-1890. Hierin werden de boeken aangetekend die al wat langer in het bezit waren van het

Leesmuseum, aanvankelijk alfabetisch op naam van de lener, later op naam van de auteur. Dan is er ten slotte een serie die de naam van de leners vermeldt per titel van recent aangeschafte werken, waarbij het echter onduidelijk is op welk moment de boeken werden uitgeleend.

7

Laten we eerst de uitleningen van Multatuli's beroemdste werk in de jaren zeventig volgen. De eerste lezer die de Max Havelaar op 11 mei 1871 mee naar huis nam, was E. Gerdes. Hij was in zijn tijd een populair auteur, die zo'n 250 (!) titels voor de christelijke jeugd op zijn naam had staan.

8

Gerdes bracht het boek terug op 8 juni.

Kennelijk waren er nog meer leden van het Leesmuseum nieuwsgierig naar het boek, want twee dagen later werd het geleend door de weduwe Verburg, die het op 1 juli terugbezorgde. Half juli nam B.M. Kool van Kasteel het mee. Wij zullen deze

‘instituteur’, deze kostschoolhouder, nog vaker tegenkomen in de leenregisters. Een ander lid, dat geen beroep uitoefende, nam het mee in september en de laatste lener van 1871 was de HBS-leraar F.A. de Graaff, die het boek op 14 november leende en - onze voorouders waren niet braver dan wij - het pas op 7 juni van het

daaropvolgende jaar terugbezorgde. De hoofdonderwijzer van de Rooms-Katholieke parochiale school, H.A. Odenwald, nam het in juli 1872 voor twee weken mee, daarna was de hervormde predikant C.J. Brutel de La Rivière aan de beurt. De vaart was er toen definitief uit, want pas in mei 1873 komt de Max Havelaar weer in de

leenregisters voor, en wel ten name van J.B. Duisenbergen, die geen beroep

uitoefende. Twee uitleningen volgden in dat jaar, eveneens aan heren zonder beroep.

In januari 1874 leende de hoofdonderwijzer Odenwald het opnieuw voor een week, spoedig gevolgd door Neeltje van Eeden-van Warmelo, de moeder van Frederik van Eeden. 1874 was een jaar met vrij veel uitleningen, de Max Havelaar werd verder nog gelezen door twee renteniers, de predikant van de verenigde Doopsgezinde gemeente, en een emeritus predikant. Ten slotte profiteerde mej. C. Visser,

onderwijzeres aan de meisjesschool, van haar kerstvakantie om het boek te lezen. In 1875 kwam de Max Havelaar vier maal uit de kast: twee keer voor de

kostschoolhouder Kool

7 Respectievelijk gaat het om GAH, Archief van het Leesmuseum, inv. no. 9: Uitleenregisters chronologisch 1868-1914, inv. no. 10, Uitleenregisters 1880-1886, naar de namen der werken (de titel klopt niet, deze uitleenregisters beslaan de periode 1885-1890) en inv. no. 8: Register voor het bespreken van uit te lenen boeken 1873-1913.

8 R.G.K. Kraan, ‘Cultuurhistorische schets’ in: Idem (red.), Omzien met een glimlach. Aspecten

van een eeuw protestantse leescultuur (Den Haag 1991) 21.

(28)

van Kasteel, een keer voor de HBS-leraar De Graaff, die we ook al eerder tegenkwamen, en een keer voor een ongehuwde, alleenstaande juffrouw. De

gepensioneerde kolonel J.L. Lindwurm was de eerste lener van 1876, gevolgd door Duisenbergen, ook geen onbekende lener. Zuurpruim Johan Winkler, die er een hobby van maakte het ‘register van klachten en wensen’ vol te schrijven, had het boek drie weken in huis in november/december 1876. De schrijver E. Gerdes, die het boek als eerste had geleend, sloot de rij van leners van dat jaar. In 1877 werd de Max Havelaar slechts twee keer uitgeleend, een keer aan een rechter en een keer aan een lezer, van wie we geen beroep weten. Voor 1878 noteerden we eveneens twee uitleningen, beide keren aan Kool van Kasteel, die het boek nu voor de vierde en vijfde keer meenam. Leende de instituteur het boek misschien ten behoeve van de lectuur van zijn leerlingen? Las hij eruit voor? Wat voor Kool van Kasteel geldt, gaat evenzeer op voor de andere uitleningen. In hoeverre circuleerden de boeken die een lid van het Leesmuseum mee naar huis nam onder gezinsleden? Intrigerend is bijvoorbeeld de vraag of Frederik van Eeden de Max Havelaar las tijdens de periode - eind januari tot half februari 1874 - waarin zijn moeder het boek leende. Frederik was toen veertien jaar oud en het is niet ondenkbeeldig dat dit zijn eerste kennismaking was met Multatuli's werk. Henriette Roland Holst las de Havelaar immers

gefascineerd op dertien-jarige leeftijd.

9

Maar zeker weten we dit niet:

10

we kunnen het boek wel in Frederiks ouderlijk huis zien liggen, maar het hem niet in handen geven. Hoe aantrekkelijk de leenregisters als bron ook zijn, de potentiële krans van lezers om leners heen blijft dus noodgedwongen in het vage. Maar door de beroepen van de leners te achterhalen, is in elk geval wel een milieu aangeduid waarin de Max Havelaar werd gelezen.

De frequentie van uitleningen zegt op zichzelf niet zoveel. Daarom is de populariteit van de Max Havelaar in deze jaren vergeleken met een controversiële roman, namelijk Lidewyde van Busken Huet. Deze ‘Haarlemse roman’ verscheen in 1868 en betekende wegens zijn voor die tijd gewaagde passages een steen in de vaderlandse vijver.

11

Lidewyde bracht net als de Max Havelaar heel wat tongen en pennen in beweging.

De mede-oprichter van het Leesmuseum zat reeds op de boot naar Indië, toen zijn roman in de boekwinkels lag. Het Leesmuseum schafte zich meteen in 1868 een exemplaar van deze eerste roman van Busken Huet aan. Op 24 juni 1868 leverde boekhandel Van Asperen van der Velde dit dure boek (f6,30) aan het Leesmuseum.

Net als de Max Havelaar, werd Lidewyde aanvankelijk gretig geleend: in 1869, toen het boek nog volop de pers haalde, zeven keer. Het daaropvolgende jaar liep de belangstelling al sterk terug tot drie uitleningen.

9 Elsbeth Etty, Liefde is heel het leven niet. Henriette Roland Holst 1869-1952 (z.p. 1996) 32.

10 Zie Jan Fontijn, Tweespalt. Het leven van Frederik van Eeden tot 1901 (Amsterdam 1990), 75.

11 Olf Praamstra, ‘Een Haarlemse roman’ in: Van den Berg, Eijssens en Van Kalmthout (red.),

Haarlemse kringen, 153-161.

(29)

In 1871 was de interesse nihil. In de daaropvolgende jaren is er een tamelijk constante, zij het geringe animo onder de leners. Tussen mei 1871 en december 1878, dezelfde periode waarin we 29 uitleningen van de Max Havelaar aan 21 verschillende leners traceerden, wa-ren er 12 leners van Lidewyde. Maar voor de Max Havelaar zitten daar de beginjaren bij, toen het boek voor het eerst in de collectie van het

Lees-museum werd opgenomen en de belangstelling dus relatief groot was. Nemen we de hele periode december 1868 tot en met december 1878 in ogenschouw, dan stijgt het aantal uitleningen van Lidewyde tot 22. Geen opvallend verschil dus. Voor beide boeken geldt dat na een korte periode van frequente uitleningen, er slechts af en toe een lezer was die het leende. Stukgelezen werden beide boeken niet, maar er is vermoedelijk wel een verschil hoe ze werden gelezen en gebruikt. Bij Lidewyde komt het namelijk niet voor dat dezelfde lezer het meer dan een keer leende, terwijl er onder de lezers van Multatuli wel dubbeltellingen zijn, misschien niet helemaal toevallig bijna allemaal leraren. Meer dan Busken Huets roman lokte de Max Havelaar lezen en herlezen uit, en wellicht ook vóórlezen. Ten slotte, het feit dát het

Leesmuseum de Max Havelaar aanschafte, zegt iets over de potentiële belangstelling van de leden. Een qua sociale samenstelling vergelijkbaar, maar wat kleiner Haarlems leesgezelschap, De Vereeniging, kocht Lidewyde wél, maar van Multatuli niets, behalve zijn brochure Een en ander naar aanleiding van J. Bosscha's Pruisen en Nederland. De brochure werd aangeschaft samen met Pruisen en Nederland van Bosscha zelf, twee aankopen die overigens detoneren in het overheersende genre dat de leden van De Vereeniging onder ogen kregen, namelijk romans en verhalen.

12

Frederik van Eeden, 1874

12 Zie: Boudien de Vries, ‘De Vereeniging: de geschiedenis van een Haarlems leesgezelschap, 1854-1920’ in: Hans Brokken, Florence Koorn en Ab van der Steur, Hart voor Haarlem.

Liber Amicorum voor Jaap Temminck (Haarlem 1996) 371-384.

(30)

De leeszal van het Leesmuseum omstreeks 1900, Bron: Atlas van het Gemeentearchief Haarlem.

(31)

Multatuli en andere schrijvers

Een andere serie leenregisters, die de periode juni 1885 tot ongeveer 1890 beslaat, maakt het mogelijk om vrij snel inzicht te krijgen in de leners van álle werken van Multatuli die het Leesmuseum bezat en ze op hun droogstoppelgehalte te toetsen.

De leden van het Leesmuseum konden in deze jaren kiezen uit meerdere titels van Multatuli. Een aantal werd nooit uitgeleend, bijvoorbeeld een paar brochures en de Duizend en eenige hoofdstukken over specialiteiten. Een reden kan zijn dat het hier gaat om een aantal van de vele vermiste catalogusnummers. Herhaaldelijk werd geklaagd dat veel boeken en brochures bij de leden bleven hangen, en een aantal kwam nooit meer boven water. De uitleningen waren als volgt verdeeld:

Tabel I Frequentie van uitleningen van Multatuli's werken, 1885-1890 5

Over vrijen arbeid

5 De bruid daarboven

9 Max Havelaar

26 Afzonderlijke bundels Ideën

4 Millioenenstudiën

4 Bloemlezing

Vergelijkingen kunnen enig reliëf geven aan deze cijfers. Laten we ons vooral géén illusies maken over de populariteit van Multatuli, zelfs niet van de Ideën, die zich in een groot lezerspubliek mochten verheugen. Als het om ‘Indische’ thematiek ging, doken de lezers liever in De familie van de resident van Melati van Java dan in de Max Havelaar. Terwijl de Max Havelaar in anderhalf jaar tijd twee lezers telde, waren dit er 51 voor de diverse romans van Melati van Java. Nu ging het bij ‘Melati’

wel om tamelijk recente titels, terwijl de Max Havelaar inmiddels al twintig jaar oud was. Maar ook de recentere werken van Multatuli konden niet bogen op een

uitzonderlijke belangstelling. Minstens even populair als de Ideën waren de steeds herdrukte Betuwsche en Over-Betuwsche novellen van J.J. Cremer. De Engelse schrijfsters Ouida en Mrs. Oliphant met hun sentimentele romans vielen duidelijk evenzeer in de smaak als Multatuli, Nederlandse auteurs als W.J. ten Hoet, Jan Holland en E.J. Nieuwland - wie kent ze nog vandaag de dag? - waren buitengewoon geliefd.

Toch waren sommigen gegrepen door Multatuli, zoals valt af te leiden uit het

leengedrag. De 21-jarige J.E. Sachse bijvoorbeeld, begon in januari 1886 met De

bruid daarboven en Over vrijen arbeid en leende kort daarop de verschillende bundels

Ideën, de bloemlezing en in 1887 Millioenenstudiën. Majoor Zurich begon met de

Ideën, snel gevolgd door de Max Havelaar. En er zijn meer leners die vaker

voorkomen, zoals de uitgever Tjeenk Willink en de bankier W.C. Mees (beiden de

Max Havelaar en de Ideën), de HBS-directeur Brongersma (De bruid daarboven

(32)

en Millioenenstudiën) en de onderwijzeres mej. A. Goteling Vinnis (De bruid daarboven en de Max Havelaar).

De derde serie leenregisters betreft de nieuw aangeschafte werken. Alle boeken en brochures kregen een eigen bladzijde, en de leden konden de titels reserveren door hun handtekening te zetten. Dat maakt het eenvoudig om het aantal reserveringen per catalogusnummer te achterhalen, maar de exacte datering of volgorde van de uitleningen weten we niet. Deze serie start in de jaren zeventig, maar is aanvankelijk niet erg betrouwbaar. Door de verschillende elkaar overlappende voorkeurs-, bezorg- en inschrijfboeken raakten de leden wel eens de kluts kwijt en schreven zelf

meegenomen boeken in in het register voor de bezorging of voor reservering en andersom. In de jaren tachtig lijkt het systeem beter te werken. Het beeld dat uit deze registers naar voren komt, is niet anders dan we eerder konden constateren: voor de nieuwe titels van Multatuli (Aleid, Woutertje Pieterse en verschillende delen van de Brieven) is de belangstelling alleszins redelijk, maar niet uitzonderlijk. Aleid telde 66 leners, ongeveer evenveel als L'argent van Zola (61) en Onder zeil van C. van Nievelt (67). Een Franse vertaling van Tolstoj met de uitnodigende titel Plaisirs Vicieux leverde 71 leners op. Geliefd was eveneens de nieuwste bloem uit het oeuvre van Hélène Swarth, Passiebloemen, en de zoveelste roman van mrs. Oliphant of Ouida kon op ook zo'n 60 à 70 lezers rekenen. Woutertje Pieterse viel met zijn 64 leners in dezelfde categorie als Willoozen van Jan Holland. Over de hele linie is er voor de romans en reisverhalen grotere belangstelling dan voor serieuzere lectuur.

Die Bevolkerungsjrage in ihrer Beziehung zu den Nothstanden der Gegenwart van Dr. Otto Zacharias, of De werking der Nederlandsche Drankenwet van Mr. J.

Kruseman trokken de aandacht van respectievelijk 36 en 24 lezers, minder dan de 50 belangstellenden voor De nadeelen van het protectionisme voor de werkende klassen van Mr. M. Mees. August Bebels Die Frau und der Sozialismus scoorde met zijn 59 reserveringen erg hoog in dit genre.

Multatuli's leespubliek: dominees, droogstoppels en dagloners?

Weinig staatslieden woonden in Haarlem, en de handelaren in koffie? Die zaten vooral in Amsterdam, dus vinden we ze evenmin onder Multatuli's Haarlemse lezers.

De vraag is of Multatuli een specifiek soort lezers aantrok. Hiervoor kunnen we de beroepen van alle lezers van het Leesmuseum vergelijken met degenen die

belangstelling voor Multatuli aan de dag legden. In tabel II zijn de 127 leden die het

Leesmuseum in 1885 telde, de 21 lezers van de Max Havelaar tussen 1871 en 1878

en de 28 lezers van Multatuli over de periode 1885 beginjaren negentig ingedeeld

in een aantal beroepscategorieën.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar Banning had mij destijds gevraagd de titel Tijd en Taak te mogen gebruiken, die stond namelijk in mijn verzenbundel Elementen. En tegelijk vroeg hij mijn medewerking voor

Ook uitspraken van Dekker zèlf doen dat niet, zelfs niet wanneer ze op de wisselingen in zijn houding tegenover allerlei zaken doelen: ‘Ik ben de secretaris van mijn gemoed.’

Deze periode uit Multatuli's leven is nog lang niet uitputtend onderzocht. Illustratief hiervoor is de wijze waarop we beschikken over één van de belangrijkste bronnen voor onze

4) Hoe verklaar je dat Stern op zo korte tijd zo goed Nederlands heeft geleerd? In de slotrede ironiseert Multatuli zelf zijn eigen procédé met de woorden: ‘Ik heb u in 't

Om deze weerklank gedurende zo lange tijd bij het publiek te behouden - daarvoor moet de kunstenaar over kunde en talent beschikken. Vooral vereist is stembeheersing zodat zijn

Zelfs prijken de sinds 1950 verschijnende Volledige Werken (in de vervolge aan te duiden als VW) met een Havelaartekst die haast evenzeer het werk is van Stuiveling als van

Maar over al die onderwerpen heeft Jeroen Brouwers toch geen woord gezegd! Het is waar. ‘Dat den Javaan wordt onderdrukt en zo’, dat was zijn tekst, en daarover moet ik het nu dan

Sinds het verschijnen van Multatuli's roman Max Havelaar: of de koffijveilingen der Nederlandsche Handel-maatschappij in mei 1860 is er een enorme vloed van secondaire literatuur