Vraag nr. 631 van 17 juni 2005
van de heer RUDI DAEMS
Milieubeleidsovereenkomst Elektriciteitssector – Stand van zaken
In de Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed (zit-ting 9 juni 2005) bleef de minister het antwoord schuldig m.b.t. de stand van zaken over de milieu-beleidsovereenkomst betreffende vermindering van de SO2- en NOx-emissies afkomstig van installaties van elektriciteitsproducenten. Er werd de afspraak gemaakt dit verder uit te klaren via een schrifte-lijke vraag.
Op 12 april 2004 werd tussen het Vlaams Gewest en de beroepsfederatie van de elektriciteitssector de milieubeleidsovereenkomst (MBO) betreffende de vermindering van SO2- en NOx-emissies afkom-stig van installaties van elektriciteitsproducenten ondertekend. De MBO werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 1 juli 2004. Deze milieube-leidsovereenkomst is uniek in haar soort, omdat zij absolute emissieplafonds oplegt aan de sector die passen in een ambitieus reductiebeleid voor verzu-rende stoffen en ozonprecursoren.
De beroepsfederatie van de elektriciteitssector, BFE, is ten gevolge van de liberalisering van de elektriciteitsmarkt op 1 mei 2005 in vereffening gegaan. De activiteiten met betrekking tot het netbeheer worden overgedragen aan Synergrid en de activiteiten met betrekking tot productie wor-den overgedragen aan Febeg, de Federatie van de Belgische Elektriciteits- en Gasbedrijven. BFE moet dan ook overgaan tot de opzegging van de MBO, met inachtname van een opzegtermijn van zes maanden.
1. Werd de MBO opgezegd door BFE?
Heeft Febeg zich geëngageerd om de naleving van de MBO voort te zetten?
2. In uitvoering van artikel 4 van de MBO is bepaald dat tegen begin 2005 door de federatie
een plan 2005-2009 en een indicatief plan 2010-2014 worden opgemaakt die aangeven welke maatregelen genomen zullen worden om de absolute plafonds respectievelijk in 2009, 2010 en 2013 te bereiken.
Is dit plan reeds ter beschikking?
Zo ja, worden de resultaatsverbintenissen gehaald?
Zo neen, wat onderneemt de minister om deze verbintenissen vooralsnog te laten halen? 3. In uitvoering van artikel 7 van de MBO wordt
uiterlijk zes maanden na het afsluiten van elk volledig jaar een rapport ingediend betreffende de uitvoering van de MBO bij de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu. Dit rap-port omvat 1) een oplijsting van de belangrijkste knelpunten en oplossingen, 2) een artikelsge-wijze bespreking van de stand van zaken en 3) de opportuniteit van de overeenkomst in relatie tot de eventueel gewijzigde externe omstandig-heden.
Is dit rapport ter beschikking? Zo ja, wat zijn de conclusies?
4. De MBO bepaalt dat nieuwe installaties die niet onder de MBO vallen, moeten voldoen aan BBT (beste beschikbare techniek). De emissies van deze nieuwe installaties komen wel in min-dering van het plafond van de producenten die deelnemen aan de MBO.
Zijn er in het voorbije jaar nieuwe installaties in gebruik genomen die geleid hebben tot een aan-passing van de pfafonds?
5. Heeft de minister kennis van de impact van de emissieplafonds afgesproken voor 2010 en 2013 op de CO2-uitstoot van de elektriciteitssector? Antwoord
FEBEG. Enerzijds wordt de MBO door BFE opgezegd, anderzijds wordt door FEBEG ver-zocht om tot de MBO toe te treden. De admini-stratieve procedure voor deze overdracht is nog lopende.
2. Dit plan is nog niet volledig afgewerkt.
Er is wel reeds overleg geweest over de inhoud van dit plan tussen de administratie en de sec-tor, maar het plan is nog niet formeel voorge-legd aan de begeleidingsgroep.
Omwille van de overdracht van de MBO van BFE naar FEBEG heeft de opmaak van dit plan vertraging opgelopen.
Uit het informeel overleg en de eerste draftver-sie van dit plan blijkt dat de doelstellingen van de MBO zullen kunnen gehaald worden.
3. Het eerste rapport moet pas ingediend worden tegen 1 juli 2006.
De MBO is in werking getreden op 1 januari 2005 (zie art. 8, §1). Het eerste volledige jaar is dus pas afgelopen eind 2005. Zes maanden later is 1 juli 2006.
4. De MBO is van toepassing op de in bijlage 1 opgenomen lijst van thermische productie-installaties. Deze lijst bevat alle bestaande ther-mische productie-installaties die eind 2004 in dienst waren. Daarnaast zijn in de lijst tevens enkele geplande installaties opgenomen die in de nabije toekomst (in de loop van 2005) in dienst zouden genomen worden: het betreft enkele kleinere WKK-gasmotoren en de STEG-WKK Zandvliet. In de loop van 2005 zullen naast de geplande installaties opgenomen in bijlage 1, geen nieuwe thermische installaties in dienst worden genomen.
Artikel 6 van de MBO bepaalt dat de begelei-dingsgroep minstens 1 maal per jaar samen komt waarbij het aspect van nieuwe installaties ter sprake kan komen. Dit is voor het jaar 2005 nog niet gebeurd en is voor het najaar gepland. De begeleidingsgroep zal vergaderen als de
sec-tor haar plan heeft afgewerkt.
5. De plafonds die in de MBO zijn afgespro-ken, zijn grotendeels gebaseerd op de studie "Evaluatie van het reductiepotentieel voor diverse polluenten naar het compartiment lucht voor elektriciteitsproductie in Vlaanderen", VITO, mei 2002.
In deze studie zijn voor NOX en SO2 marginale kostencurven opgesteld, waarbij tevens gekeken is naar de impact van de reductiemaatregelen voor SO2 en NOX op de emissies van CO2. De maatregelen die volgens de kostencurven voor NOX en SO2 moeten genomen worden om de vastgestelde plafonds van de MBO te kunnen halen, zouden voor CO2 een reductie kunnen opleveren van ca. 2 a 4 Mton. Vermits echter geen gezamenlijke analyse in de studie is uitge-voerd naar de impact op CO2, is dit cijfer een ruwe schatting. De concrete impact zal afhan-kelijk zijn van de door de sector gekozen opties. Verwacht kan worden dat de elektriciteitspro-ducenten de kosten maximaal zullen proberen te drukken door de reductiemaatregelen voor de MBO (NOX en SO2) en klimaat (CO2) opti-maal op elkaar af te stemmen.