Vraag nr. 177 van 22 april 2005
van de heer RUDI DAEMS
Sportgebonden schoolinfrastructuur – Gebruik door derden
Een van de grootste vraagstukken in verband met de schoolinfrastructuur is hoe schoolgebouwen en speelplaatsen die na de schooluren en tijdens het weekend niet gebruikt worden, benut kunnen worden door derden, zoals educatieve instellingen, verenigingsleven, jeugdverenigingen, sportvereni-gingen.
De vragen hebben primair betrekking op enerzijds turnzalen of schoolsportinfrastructuur in het alge-meen en anderzijds speelplaatsen of sportvelden. In de vragen gebruik ik als gemeenschappelijke noemer "sportgebonden" schoolinfrastructuur. Graag in de antwoorden een uitsplitsing in de twee vermelde subcategorieën.
1. Algemeen : wat is de beleidsvisie van de Vlaamse overheid op het gedeelde gebruik van deze "sportgebonden" infrastructuur na de schooltijd?
2. Wat zijn de voornaamste knelpunten om een "sportgebonden" schoolinfrastructuur te delen? 3. Welke initiatieven neemt de Vlaamse overheid
ter ondersteuning van deze beleidsvisie?
4. Wie is verantwoordelijk voor het bepalen/uit-betalen van subsidies voor "sportgebonden" schoolinfrastructuur?
5. Op basis van welke criteria worden subsidies toegekend voor schoolinfrastructuur?
In welke mate wordt daarbij rekening gehouden met mogelijk gedeeld gebruik van de infrastruc-tuur?
6. Hoe wordt de benuttingsgraad (intern en extern gebruik) van "sportgebonden" schoolinfrastruc-tuur bepaald?
In welke mate wordt bij de toekenning van sub-sidies voor "sportgebonden" schoolinfrastruc-tuur de benuttingsgraad van gemeentelijke of
andere private sportinfrastructuur – en ik denk daarbij in de eerste plaats aan gemeentelijke sporthallen – rekening gehouden?
7. Welk bedrag is de afgelopen tien jaren toege-kend voor "sportgebonden" schoolinfrastruc-tuur?
Hoe verhoudt zich dit tot het totale bedrag dat aan schoolinfrastructuur wordt besteed?
8. Hoe groot is de "wachtlijst" voor de investering in "sportgebonden" schoolinfrastructuur? In welk bedrag voorziet de Vlaamse overheid
daarvoor in deze legislatuur? Antwoord
1. In mijn beleidsnota 2004-2009 is een volledig hoofdstuk gewijd aan de 'Brede School'. Een 'brede school' is een duurzame samenwerking van scholen met andere instellingen of partners voor de ontwikkeling van kinderen. Hoe die samenwerking vorm krijgt, met welke instel-lingen de school samenwerkt en met welk doel, hangt af van de lokale behoeften en omstandig-heden.
In Vlaanderen lieten verscheidene sectoren hun interesse in de 'brede school' blijken. Met name de cultuur- en sportsector zijn vragende partij om samen met de onderwijssector 'brede scho-len' te introduceren.
Vanuit de centrale overheid zullen we de samen-werkingsverbanden de nodige ruimte en onder-steuning bieden. We zullen zorgen dat wie wil samenwerken dat ook kan, door onder meer juridische hinderpalen weg te werken. In dit kader denken we aan:
– het opheffen van verbodsbepalingen rond het gebruik van schoolgebouwen;
– het onderling afstemmen van nonnen voor schoolgebouwen en normen voor gebouwen met andere dan een onderwijsfunctie;
2. Het openstellen en het gemeenschappelijk gebruik van sportinfrastructuur brengt een aantal beslommeringen met zich mee, zowel financieel, juridisch als logistiek. Sommige van die problemen kunnen alleen opgelost worden doordat de betrokken partners duidelijke en sluitende afspraken maken. Hierbij kan de over-heid een rol spelen door modellen van oplossing voor veel voorkomende problemen te versprei-den. Andere problemen kunnen door de over-heid zelf worden opgelost.
De openstelling veroorzaakt een snellere slijtage van de gebouwen en het materiaal. Daarnaast wordt de school geconfronteerd met extra ener-gie- en onderhoudskosten.
Hiertegenover staan de inkomsten door huurgel-den die de school ontvangt maar zijn deze vol-doende om de meerkost te dekken? Daarnaast komt nog de mogelijkheid tot het verliezen van de vrijstelling van onroerende voorheffing voor schoolgebouwen.
Het gemeenschappelijke gebruik van sportinfra-structuur zorgt ook voor een aantal logistieke en organisatorische hinderpalen, zoals toezicht en toegang, extra inspanningen voor het admi-nistratief en onderwijzend personeel.
Bij het openstellen van schoolinfrastructuur is het belangrijk dat er samenwerkingsakkoorden gesloten worden tussen enerzijds de school en anderzijds de 'derden' zoals sport- en vereni-gingsleven.
In het hoger onderwijs is de praktijk van het ter beschikking stellen van de sportinfrastructuur vrij gangbaar. De infrastructuur wordt gebruikt door studenten, oud-studenten, personeel, over-heden, verenigingen, bedrijven en particulieren. Er worden verschillende tarieven toegepast in functie van de band met de instelling.
3. Er wordt overwogen om de bepalingen uit de schoolpactwet en uit het decreet basisonder-wijs die gemeenten en provincies verbieden om andere voordelen dan de sociale voordelen toe te kennen aan leerlingen van een ander net, op te heffen. Die regel verhindert niet zozeer de samenwerking met externen, maar wel de samenwerking tussen scholen onderling.
Scholen verliezen hun vrijstelling van onroe-rende voorheffing wanneer ze hun sportinfra-structuur ter beschikking stellen voor andere doeleinden dan onderwijs. Over dit knelpunt bevat de beleidsnota van mijn collega, bevoegd voor Sport, concrete voorstellen.
Daarnaast zal in de onderwijsbegroting een bedrag worden voorzien om projecten inzake brede school te ondersteunen. Daar zullen niet alleen sportprojecten mee worden onder-steund.
In het kader van schoolinfrastructuur wordt gezocht naar alternatieve financieringsmogelijk-heden zoals onder andere PPS. Deze publieke-private samenwerking biedt mogelijkheid om het strikt schoolse karakter van de sportaccom-modatie uit te breiden met de geëigende speci-fieke noden van de niet-schoolse gebruiker. 4. De Dienst voor Infrastructuurwerken van het
Gesubsidieerd Onderwijs (DIGO) staat in voor de subsidiëring van alle schoolinfrastructuur in het gesubsidieerd onderwijs, waaronder ook de sportinfrastructuur.
In het Gemeenschapsonderwijs worden de schoolgebouwen betoelaagd uit de begroting van de RAGO.
De universiteiten en de hogescholen hebben de mogelijkheid om hun investeringsmiddelen aan te wenden voor sportinfrastructuur, in de mate dat dit verband houdt met hun opdracht. Het kan hierbij zowel om hun onderwijsopdracht, hun onderzoeksopdracht of hun dienstverle-ningsopdracht gaan.
5. Om beroep te kunnen doen op investeringsmid-delen voor schoolinfrastructuur moeten:
– instellingen beantwoorden aan de criteria van een rationalisatie- en programmatieplan – voor deze instellingen de behoefte aan
nieuwbouw of uitbreiding aangetoond zijn – de werken beantwoorden aan de vastgestelde
fysische en financiële normen
hou-dende vaststelling van de regels die de behoefte aan nieuwbouw of uitbreiding bepalen en van de fysische en financiële normen voor de schoolgebouwen, internaten en CLETs (het zogenaamde normenbesluit).
6. Subsidies voor sportinfrastructuur worden toe-gekend op basis van het aantal estijden lichame-lijke opvoeding (art 9. van het BVR 27/02/1992 voor basisonderwijs en art. 15 van het BVR 27/02/1992 voor secundair onderwijs).
In de toekenning van subsidies voor "sportge-bonden" schoolinfrastructuur wordt geen reke-ning gehouden met de benuttingsgraad van gemeentelijke of andere private schoolinfra-structuur.
7. Van de bedragen (= subsidiebedragen berekend obv. de raming van de kostprijs van het bouw-project) toegekend voor sportgebonden school-infrastructuur hebben we enkel gegevens van de afgelopen twee jaar.
De investeringsmiddelen die de DIGO ter beschikkingkreeg in de afgelopen twee jaar: Totaal Machtigingen 2003 2004 Gesubsidieerd
vrij niet-hoger
onderwijs 84 454 000 euro 73 976 000 euro Gesubsidieerd
officieel niet-hoger
onderwijs 20 112 000 euro 17 617 000 euro Het Gemeenschapsonderwijs leverde cijfers voor de periode 2000-2004. In de 5 jaren had het Gemeenschapsonderwijs een investeringsmachti-ging van 144.568.000 euro. Van die investerings-machtiging wordt 64% bestemd voor nieuwbouw en grote infrastructuurwerken. De rest wordt over de scholengroepen verdeeld voor kleine infra-structuurwerken. Op de jaarplanningen van het centrale bestuursniveau werd in die periode voor een bedrag van 4.500.000 euro aan projecten voor sportinfrastructuur opgenomen.