• No results found

Afstudeerscriptie in het kader van de studie Bedrijfskunde aan de Rijksuniversiteit van

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Afstudeerscriptie in het kader van de studie Bedrijfskunde aan de Rijksuniversiteit van "

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Handel met Afrika door

ondernemingen uit Groningen?

(2)

Afstudeerscriptie in het kader van de studie Bedrijfskunde aan de Rijksuniversiteit van

Groningen

Auteur: J. Th. van der Veer Studentnummer: 1084453

Opdrachtgever: COS Groningen Begeleider COS: G. de Boer

Rijksuniversiteit Groningen

Afstudeerbegeleider: J.H. von Eije

Tweede begeleider: L. Karsten

(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord 5

Hoofdstuk 1. Inleiding

1.1. Aanleiding tot onderzoek 6

1.2. Belanghebbenden 7

Hoofdstuk 2. Probleemformulering en opzet onderzoek

2.1. Probleemstelling 8

2.2. Gemaakte keuzes 9

2.3. Hoofdstukindeling 10

Hoofdstuk 3. Introductie van het COS

3.1. COS Nederland 11

3.2. COS Groningen 12

3.3. Het netwerk van het COS in Groningen 13

3.4. Samenvatting 15

Hoofdstuk 4. Visies op ontwikkelingssamenwerking

4.1. Inleiding 16

4.2. Verschillende vormen van hulp 16

4.3. Waarom wordt er hulp gegeven? 17

4.4. Hulp in relatie met ontwikkeling 17

4.5. De verschillende begrippen 18

4.6. Make trade fair 18

4.7. In de praktijk 19

4.8. Conclusie 20

Hoofdstuk 5. Motivering manier van dataverzameling

5.1. De enquête 21

5.2. Afbakeningsbeslissingen 22

5.3. Expertinterviews 23

5.4. Conclusie 24

Hoofdstuk 6. Resultaten van de enquête

6.1. Respons 25

6.2. Juridische vorm 25

6.3. Aantal werknemers en omzet 26

6.4. In welke branche actief? 26

6.5. Relatie met Afrika 27

6.6. Plannen met Afrika 27

6.7. De reden en de omzet van de relatie 28

6.8. De relaties 28

6.9. Ontvangen onderzoeksresultaten en anonimiteit 29 Bladzijde

(4)

Hoofdstuk 7. Resultaten enquête diensten sector

7.1. Inleiding 31

7.2. Respons 31

7.3. In welke branche actief? 31

7.4. Relatie met Afrika 32

7.5. Conclusie 32

Hoofdstuk 8. Relaties met Afrika nader bekeken

8.1. Bedreigingen 33

8.2. Kansen 40

8.3. Interviews 41

8.3.1 Koninklijke Theodorus Niemeyer B.V. 41

8.3.2 Handelsonderneming Wilmink B.V. 42

8.3.3 Nivoba 42

8.3.4 Avebe 43

8.3.5 NNZ 44

8.3.6 KBM Master Alloys 44

8.3.7 Smurfit, De Halm Karton 45

8.4. Interviews niet commerciële organisaties 46

8.4.1. Haparako 46

8.4.2. Provincie Groningen 47

8.4.3. Gemeente Groningen 47

8.4.4. Rijksuniversiteit Groningen, BIS 48

8.5. Samenvatting interviews 48

Hoofdstuk 9. Conclusies en kanttekeningen

9.1. Conclusies 50

9.2. Kanttekeningen en aanbevelingen 52

Literatuurlijst 54

Bijlage 1. Begeleidende brief bij enquête Bijlage 2. Enquête

Bijlage 3. Waarde handel Nederland met Afrikaanse landen Bijlage 4. Totale waarde handel Nederland met de Werelddelen

Bijlage 5. Overzicht infrastructuur; telefoonlijnen, elektriciteitsverbruik en internetgebruikers.

Bijlage 6. Inflatiecijfers voor Afrikaanse landen Bijlage 7. Vragen interview

(5)

Voorwoord

Het laatste onderdeel van mijn studie Bedrijfskunde, afstudeerrichting Financieel

Waardemanagement, is het schrijven van een scriptie. Bij een afstudeerscriptie is gewoonlijk een onderneming betrokken die de student de mogelijkheid geeft om binnen de betreffende organisatie af te studeren.

Na een korte zoektocht naar een afstudeerplek, kwam ik via de heer Von Eije in contact met het COS. Het COS in Groningen wilde weten welke ondernemingen uit de provincie

Groningen een handelsrelatie hebben met Afrika. Beide aspecten, handelsrelatie en Afrika, wekten absoluut mijn interesse. De keuze was snel genomen om hiermee aan de slag te gaan.

Eind mei 2004 ben ik vol goede moed aan de slag gegaan. Het eerste gedeelte van het onderzoek ging redelijk vlot, een enquête onder ondernemingen in de provincie Groningen was voor de deadline van het COS voltooid. Aan de resultaten van de enquête was een deadline verbonden in verband met de voortgang van het project MVO van het COS.

Daarna zakte de motivatie van mijn kant, tevens ben ik in die periode een halfjaar aan het werk geweest. De voortgang met betrekking tot mijn scriptie was toen ver te zoeken.

De heer J.H. von Eije wil ik bij deze bedanken voor de extra begeleiding bij het afstuderen.

Veelvuldig ben ik bij de heer Von Eije langs geweest, soms zelfs een aantal keren per week.

En altijd was er tijd om de voortgang te bespreken. Dit heeft mij geholpen om uiteindelijk mijn scriptie te kunnen voltooien. Ook voor het inhoudelijke commentaar en de adviezen ter verbetering, mijn dank.

De heer L. Karsten wil ik bedanken als tweede afstudeerbegeleider voor de waardevolle opmerkingen aan het begin van het project.

Als laatste wil ik de heer G. de Boer bedanken, die mij begeleid heeft binnen het COS in Groningen. Voor het wegwijs maken binnen het COS en de wereld van de

ontwikkelingssamenwerking. Zijn verhalen en enthousiasme hebben mij zeker geholpen.

Johannes van der Veer Groningen, juli 2005

(6)

Hoofdstuk 1. Inleiding

In dit inleidende hoofdstuk zal de aanleiding van dit onderzoek worden beschreven en voor wie het onderzoek van belang kan zijn.

1.1. Aanleiding tot onderzoek

Het COS probeert het maatschappelijk debat over internationale vraagstukken met betrekking tot de derde wereld in relatie tot de eigen samenleving te stimuleren. Middels verschillende projecten wordt dit richting de samenleving gecommuniceerd. Enkele voorbeelden van projecten die het COS uitvoert zijn; verre culturen, duurzame ontwikkeling, mensenrechten, en multiculturele samenleving.

In 2002 hebben de COSsen gezamenlijk besloten om het thema Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) voor de komende jaren als thema op de agenda te zetten. De reden waarom het COS voor MVO heeft gekozen is omdat er op dit moment weinig gezegd en geschreven wordt over de zogenaamde mondiale component als men het over MVO heeft. De eerste zaken die mensen noemen bij MVO zijn het milieu, personeel en lokale betrokkenheid van de onderneming. Maar ook de mondiale component speelt een zeer belangrijke rol bij MVO, zoals armoedebestrijding, mensenrechten, tegengaan van uitbuiting etc.

Deze invloed van de onderneming op de wereldproblematiek wordt vaak vergeten, daarnaast weten veel ondernemers niet goed wat ze met de internationale component aan moeten.

Twee van de beoogde doelen en effecten die het COS wil bereiken met het project MVO zijn ten eerste inhoudelijke verbreding, en ten tweede geografische verbreding.

Bij inhoudelijke verbreding moet men aan het aspect mondialisering denken. Bij MVO wordt er op dit moment maar weinig gezegd over de zogenaamde mondiale component. Aspecten zoals mondiale duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding in ontwikkelingslanden, komen niet of slecht naar voren in discussies over MVO. Het COS wil middels inhoudelijke

verbreding de mondiale component extra aandacht geven in het debat rondom MVO.

Bij geografische verbreding moet men denken aan de verplaatsing van het maatschappelijk debat naar een lokaal niveau. Het COS wil graag dat het debat over MVO ook op een lokaal en regionaal niveau wordt gevoerd. Dus dat de inwoners van in dit geval de provincie Groningen zich bewust worden van de discussies over MVO.

Om deze twee doelen te bereiken is het voor het COS in Groningen belangrijk om te weten wat er in de provincie Groningen speelt met betrekking tot ondernemingen en de relaties die zij hebben met ontwikkelingslanden, meer specifiek met Afrika, om op die manier het debat naar het regionale niveau te brengen. Hier ontstaat echter een probleem omdat het niet bekend is hoeveel en welke relaties er zijn tussen het continent Afrika met ondernemingen in de provincie Groningen.

In deze scriptie zal geprobeerd worden om de relaties tussen ondernemingen uit de provincie Groningen met Afrika in kaart te brengen. Daarnaast zal er dieper op deze relaties in gegaan worden. Er zal gekeken worden welke kansen en bedreigingen een relatie met Afrika met zich meebrengt voor de ondernemingen en instellingen uit de provincie Groningen die een relatie hebben met Afrika.

(7)

1.2. Belanghebbenden

In deze paragraaf zal beschreven wie er belang heeft bij dit onderzoek en waarom.

Het COS

Als eerste heeft het COS in Groningen natuurlijk een belang bij dit onderzoek, dit vloeit voort uit het feit dat ze de opdrachtgever is. Het belang voor het COS in Groningen is dat ze een duidelijk inzicht krijgt in de handel die er gedreven wordt tussen ondernemingen uit

Groningen en Afrika. Met deze informatie kan het COS gerichter zijn voorlichting geven en met geïnteresseerde ondernemingen een partnership starten om zo het project MVO succesvol te maken.

Ook de andere 15 regionale COSsen kunnen baat hebben bij dit onderzoek. Het COS in Groningen is één van de eerste COSsen die op deze manier het project MVO probeert in te vullen. Als blijkt dat dit een goede manier is om het project MVO te voltooien en om de positie van het COS in de regio te versterken ligt het voor de hand dat andere COSsen het voorbeeld zullen volgen.

Provincie Groningen en de gemeente Groningen

Blijkbaar, omdat de gegevens nergens eenvoudig zijn op te vragen, is het op dit moment onduidelijk hoeveel relaties er zijn vanuit de provincie Groningen met Afrika. Als er duidelijkheid is over deze relaties kan het COS, maar ook de provincie en de gemeente dit gebruiken, voor bijvoorbeeld promotionele doeleinden.

Ondernemingen in Groningen

Op dit moment hebben ondernemingen die relaties hebben met Afrika formeel geen contact met elkaar. Maar deze ondernemingen kunnen wellicht van elkaar leren m.b.t. de problemen en mogelijkheden die deze relaties met zich meebrengen. Middels dit onderzoek kunnen ze achterhalen welke relaties er allemaal zijn.

Andere belanghebbenden

Iedereen die geïnteresseerd is in de relaties die ondernemingen hebben met Afrika kan baat hebben bij dit onderzoek. Dit onderzoek verschaft hier namelijk inzicht in, vanuit de focus van de provincie Groningen.

(8)

Hoofdstuk 2. Probleemformulering en opzet onderzoek

In dit hoofdstuk zal aandacht geschonken worden aan de probleemstelling en daarnaast zullen de gemaakte keuzes voor het onderzoek worden toegelicht. In de laatste paragraaf zal de hoofdstukindeling worden besproken.

2.1. Probleemstelling

De functie van de probleemstelling is tweeledig: Afstemming met de klant en interne sturing van het onderzoek. De probleemstelling bestaat uit een doelstelling, vraagstelling en

randvoorwaarden [De Leeuw, 1996].

Doelstelling:

Het verschaffen van inzicht voor het COS, in de relaties van ondernemingen uit de provincie Groningen met Afrika.

Vraagstelling:

Welke ondernemingen uit de provincie Groningen hebben een relatie met Afrika, en welke bedreigingen en kansen bieden deze relaties?

Deelvragen

1. Wat is het COS, en hoe opereert het in een netwerk?

2. Wat zijn verschillende visies op ontwikkelingssamenwerking?

3. Welke ondernemingen uit de provincie Groningen hebben relaties met Afrika?

4. Met welke bedreigingen en kansen krijgen de ondernemingen uit Groningen te maken met betrekking tot de relaties met Afrika?

Het uiteindelijke doel voor het COS van dit onderzoek is het opzetten van een partnership met een onderneming die relaties heeft met Afrika, om zo de twee doelen (paragraaf 1.1) van het project MVO te kunnen realiseren, namelijk inhoudelijke verbreding en geografische verbreding.

Met inhoudelijke verbreding wordt bedoeld om de mondiale component bij het debat rondom MVO extra aandacht te geven. Bij MVO worden vaak alleen lokale aspecten besproken, zoals bijvoorbeeld aspecten met betrekking tot werknemers, het beleid op het gebied van afval, etc.

Het mondiale aspect, invloed van de onderneming op mondiale vraagstukken zoals

armoedebestrijding in ontwikkelingslanden en kinderarbeid zijn vaak onderbelicht. Het COS wil hier verandering in brengen.

Bij geografische verbreding moet men denken aan de verplaatsing van het maatschappelijk debat naar een lokaal niveau. Het COS wil graag dat het debat over MVO ook op een lokaal en regionaal niveau wordt gevoerd. Dus dat de inwoners van in dit geval de provincie Groningen zich bewust worden van de discussie over MVO.

Het eindproduct van dit onderzoek zal naast deze scriptie wellicht kunnen leiden tot het maken van een folder met 2 á 3 ondernemingen die als voorbeeld kunnen dienen voor het COS in hun voorlichting.

(9)

Ter verduidelijking:

Als er over het COS wordt gesproken wordt het COS in Groningen bedoeld, als COS Nederland bedoeld wordt zal dit expliciet genoemd worden.

Als er gesproken wordt over ondernemingen in Groningen worden ondernemingen in de provincie Groningen bedoeld.

Randvoorwaarden:

Het onderzoek beperkt zich tot ondernemingen in de provincie Groningen, omdat het onderzoek wordt uitgevoerd voor het COS in Groningen. Het provinciegebied Groningen is het gebied waar het COS Groningen zich op richt.

Het onderzoek moet november 2004 resultaten hebben opgeleverd dit in verband met de voortgang van het project MVO van het COS.

2.2. Gemaakte keuzes

In deze paragraaf zal worden beschreven welke keuzes zijn gemaakt bij het onderzoek en waarom. Uiteraard zijn er vele verschillende manieren van handel mogelijk, zoals import versus export, maar bijvoorbeeld ook indirecte handel, handel die via verschillende stappen (landen) gaat.

Import en export

In dit onderzoek zal gekeken worden naar zowel de import als de export van producten met Afrika. Zoals wellicht bekend is Nederland vooral een exporterend land. Als men bijlage 3 bekijkt, blijkt dat Nederland uit een aantal Afrikaanse landen vooral importeert, en naar andere landen voornamelijk exporteert. Door zowel import als export mee te nemen in het onderzoek wordt het onderzoek breder. Dit heeft naar mijn mening in dit geval alleen maar voordelen. Het is namelijk niet de verwachting dat er honderden ondernemingen zullen zijn uit de provincie Groningen die een relatie hebben met Afrika. Door zowel import als export mee te nemen wordt het onderzoek niet te gecompliceerd, alleen maar breder.

Het begrip Trade not Aid speelt onder andere op het gebied van het importeren van ruwe grondstoffen uit Afrika. Door alleen maar de ruwe grondstoffen te importeren uit Afrika, krijgt de economie daar geen kans om zicht te ontwikkelen. Er worden dan geen producten in Afrika zelf gemaakt waarbij technologie belangrijk is.

Bij het exporteren kan men bijvoorbeeld ook aan de universiteit in Groningen denken die vele relaties heeft in Zuid Afrika met betrekking tot kennisontwikkeling. Ook hier kan MVO een rol spelen, wat heeft de universiteit Afrika te bieden en wat vraagt het daar voor terug? En in hoeverre spelen economische belangen hierbij een rol.

Maar ook de suikerindustrie in Groningen is een voorbeeld van een exporterend bedrijf dat invloed heeft op de ontwikkeling van Afrika. Middels subsidie wordt de overtallige suiker op de wereldmarkt verkocht, waardoor de suikerrietproducent in Afrika, die in principe

goedkoper kan produceren, geen kans maakt om te concurreren. Dit is een complex geheel van regelingen en subsidies en economische belangen. De laatste paar maanden wordt steeds meer gesproken om de landbouwsubsidies af te schaffen, maar aan de andere kant is daar al jaren sprake van. Onder andere vanwege de complexe aard van landbouwsubsidies valt dit buiten het bereik van dit onderzoek, maar dat wil niet zeggen dat het niet van belang is voor het COS en bij het denken over ontwikkelingshulp in de vorm van Trade not Aid.

(10)

Handel middels meerdere stappen

Bij het kijken naar de handel die ondernemingen uit Groningen hebben met ondernemingen uit Afrika zal alleen gekeken worden naar rechtstreekse handel. Hier wordt mee bedoeld dat goederen die bijvoorbeeld eerst in Duitsland worden geïmporteerd vanuit Afrika en daar eventueel worden behandeld en daarna terecht komen in Groningen niet meegenomen worden. De eerste reden is omdat het onderzoek zich beperkt tot ondernemingen uit

Groningen die handel hebben met Afrika. De tweede reden is omdat het onderzoek anders te complex zou worden. In veel producten zit namelijk wel een grondstof die gewonnen is in Afrika, en daarna verder is bewerkt in een ander land, waarna weer in een ander land het eindproduct is ontstaan dat uiteindelijk geëxporteerd is naar Groningen.

Waarom Afrika

Waarom is er specifiek voor Afrika gekozen en bijvoorbeeld niet voor Zuid-Amerika? Dit heeft met de algemene beeldvorming te maken. Als men aan ontwikkelingslanden denkt, denken de meeste mensen aan Afrika. Met de keuze voor Afrika wil ik niet afdoen aan de problemen die spelen in andere ontwikkelingslanden.

Voor de voorlichting van het COS is het belangrijk om aan te sluiten bij het al heersende beeld om zo het maximale rendement uit de voorlichting te halen.

2.3. Hoofdstukindeling

De indeling van de hoofdstukken is gerelateerd aan de opbouw van de deelvragen, daarom zal ik eerst in hoofdstuk 3 een beschrijving geven het COS, om zo een beeld te krijgen van het COS Groningen. Wat zijn bijvoorbeeld de doelstellingen van het COS. Daarnaast komt wordt het netwerk waar het COS zich in bevindt besproken.

In hoofdstuk 4 zal een theoretisch kader geschapen worden met betrekking tot een nieuwe visie op ontwikkelingshulp, oftewel Trade not Aid. Daarnaast worden verschillende soorten ontwikkelingshulp besproken.

Daarna zal in hoofdstuk 5 een motivering worden gegeven voor de gekozen manier van data verzamelen. Hoe wordt de kwantiteit van de handel met Afrika in beeld gebracht en waarom is gekozen voor een enquête?

Hoofdstuk 6 en 7 zullen de resultaten gegeven worden van de enquête. Er zal antwoord worden gegeven op de vraag welke ondernemingen een relatie hebben met Afrika. En wat zijn de belangrijkste kenmerken van deze ondernemingen. In hoofdstuk 8 zullen de kansen en bedreigingen van relaties met Afrika worden besproken. Enerzijds door literatuur en data te behandelen en anderzijds door interviews met ondernemingen die een relatie hebben met Afrika. Hoofdstuk 9 tenslotte zal de conclusie bevatten en eventuele aanbevelingen.

(11)

Hoofdstuk 3. Introductie van het COS

In dit inleidende hoofdstuk zal een beeld gegeven worden van de organisatie COS, meer specifiek COS Nederland en het COS in Groningen. Ook zal aangegeven worden in paragraaf 3.3. hoe het netwerk van het COS in Groningen eruit ziet.

3.1. COS Nederland

COS was oorspronkelijk de afkorting van Centrum voor OntwikkelingsSamenwerking, maar tegenwoordig wordt deze afkorting niet meer gebruikt en is COS een eigennaam geworden.

COS Nederland is een vereniging van centra voor internationale samenwerking. De

toevoeging ‘centrum voor internationale samenwerking’ geeft aan dat het COS inmiddels op een veel breder terrein actief is.

COS Nederland is de landelijke vereniging van 16 regionale COSsen. Deze 16 regionale COSsen samen, vormen een netwerk van zelfstandige, professionele organisaties. COS Nederland, de landelijke vereniging, is gevestigd in Dordrecht.

De 16 regionale COSsen zijn zelfstandige rechtspersonen die als zodanig lid zijn van de vereniging COS Nederland. Het belangrijkste en beleidsbepalende orgaan van de vereniging is de Algemene Ledenvergadering die twee maal per jaar bijeenkomt. Daarnaast is er

verscheidene malen per jaar een directeurenoverleg, gericht op operationalisering van beleid.

En wordt jaarlijks een besturendag alsmede een COS Neder-Landdag voor alle COS- medewerkers georganiseerd.

De kern van het COS-werk vindt plaats in de regio’s. De relatief kleine, zelfstandige

organisaties vormen een solide regionale basis met een eigen dynamiek en creativiteit en zijn de kracht van het COS-netwerk.

De vereniging COS Nederland houdt zich onder andere met de volgende zaken bezig:

ondersteuning van de afzonderlijke COSsen

formulering van de gezamenlijke COS-identiteit

stimulering van de samenwerking tussen COSsen

bevordering van de samenwerking tussen COSsen en landelijke organisaties

behartiging van de belangen van de COSsen

ontwikkeling en acquirering van projecten

Via COS Nederland is er samenwerking met een groot aantal landelijke organisaties. Er zijn contacten met relevante ministeries en maatschappelijke organisaties. COSsen werken samen in diverse landelijke campagnes en projecten.

Het werk van de vereniging COS Nederland wordt mogelijk gemaakt door financiële bijdragen van NCDO, gemeenten, provincies, ministeries, landelijke organisaties en diverse fondsen. Deze organisaties zullen in paragraaf 3.3. nader worden toegelicht.

(12)

3.2. COS Groningen

Het COS in Groningen is de provinciale spin in het web op het gebied van internationale samenwerking. Zij onderhoudt contacten met lokale en regionale organisaties en is op de hoogte van de activiteiten van deze organisaties. Middels nieuwsbrieven, bijeenkomsten, informatie via streekmedia en directe samenwerkingsverbanden wordt onderling informatie uitgewisseld.

Het COS betrekt organisaties en instellingen in haar regio bij activiteiten van landelijke organisaties (top-down), maar signaleert ook ontwikkelingen in de regio die relevant zijn voor het nationale niveau (bottom-up).

De regionale COSsen hebben hun netwerk idealiter als volgt opgebouwd:

Een breed spectrum van regionale en lokale organisaties die tot de ‘klassieke achterban’ van COSsen mogen worden gerekend: plaatselijke derde wereldgroepen, wereldwinkels, stedenbanden en kerkelijke ontwikkelingsorganisaties.

Organisaties op het gebied van mensenrechten, milieu en in toenemende mate ook organisaties van en voor migranten en vluchtelingen.

Organisaties en instellingen in het maatschappelijk middenveld: werkgevers- en werknemersorganisaties, vrouwenorganisaties, ouderenorganisaties,

welzijnsinstellingen, steunfunctie-instellingen etc.

Het onderwijsveld: basisscholen, instellingen voor voortgezet en hoger onderwijs, docenten, onderwijsbegeleidingsdiensten.

Lokale en provinciale overheden: bestuurders, ambtenaren en politieke partijen.

Lokale en regionale media.

Van deze organisaties beschikt een COS over een actueel bestand van contactpersonen en adresgegevens. Met tal van sleutelfiguren bestaan directe contacten.

Het COS is dankzij kennis en ervaring in staat om op pro-actieve wijze in te spelen op relevante ontwikkelingen in de werkomgeving.

Een COS brengt op eigen initiatief of op verzoek van derden partijen bijeen om

dwarsverbanden en samenwerking in concrete activiteiten en projecten tot stand te brengen.

Dat beperkt zich niet tot partijen in de ‘klassieke’ achterban. In nagenoeg alle projecten werkt het COS met meer dan één organisatie samen.

COS beweegt burgers, overheden, bedrijven en andere organisaties en instellingen in

Nederland ertoe een mondiale bril op te zetten bij besluiten die zij nemen. Daarvoor is kennis én betrokkenheid nodig. De COSsen spelen een rol in het verstrekken van kennis

(voorlichting, informatie, service en advies) en het stimuleren van bewustwording en gedragsverandering (als consument, als kiezer).

Onder het motto ‘Denk mondiaal, handel lokaal’ stimuleren de COSsen het maatschappelijk debat over internationale vraagstukken in relatie tot de eigen samenleving.

De missie van de regionale COSsen (dus ook Groningen) kan als volgt worden omschreven;

Een regionale COS werkt aan versterking van het draagvlak voor een duurzame en

rechtvaardige wereld door de burgers in Nederland actief te betrekken bij activiteiten op het gebied van internationale samenwerking en discussies over mondiale vraagstukken.

[www.cos.nl]

(13)

3.3. Het netwerk van het COS in Groningen

Het COS in Groningen is zelf een kleine organisatie, maar vervult een belangrijke functie in het netwerk waarin het zit. Zoals uit de vorige paragraaf blijkt zijn er vele verbanden tussen het COS in Groningen en lokale organisaties op het gebied van ontwikkelingshulp, maar ook met de lagere overheden.

In het netwerk van het COS zijn drie verschillende groepen te onderscheiden, als eerste zijn er de opdrachtgevers, als tweede is er de doelgroep, en als laatste zijn er de concurrenten die echter ook collega’s zijn of te wel de conculega’s.

Figuur 3.1. Het COS Groningen en zijn omgeving

Zoals te zien is in figuur 3.1. is er verschil gemaakt tussen bestaande relaties en relaties die gewenst zijn vanuit het COS Groningen.

Op de volgende pagina zal een beschrijving worden gegeven van de verschillende spelers in het netwerk van het COS Groningen.

COS Groningen

COS Nederland

Bevolking Groningen

Linkis

Provincie Groningen

Gemeente Groningen

NCDO

Ondernemingen

Goede doelen Humanitas

WING Opdrachtgevers

Conculega’s Doelgroepen

Rijksuniversiteit Groningen Ondernemingen die een relatie hebben met Afrika

Bestaande relatie Gewenste relatie

(14)

COS Nederland

Is zoals eerder al beschreven de vereniging die boven de 16 regionale COSsen staat. Dit is een opdrachtgever. COS Nederland geeft namelijk in grote mate aan in welke richting gewerkt worden, bijvo

Provincie en gemeente Groningen

De provincie en de gemeente Groningen geven subsidie aan het COS in Groningen. Ze zijn opdrachtgever omdat ze het belangrijk vinden dat de bevolking van Groningen voorlichting krijgt over onder andere ontwikkelingslanden en de daarbij behorende vraagstukken.

NCDO

Staat voor Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame

Ontwikkeling. NCDO is de organisatie die door de overheid is aangewezen om een gedeelte van het ontwikkelingsgeld te verdelen over verschillende belanghebbenden, waaronder het COS. NCDO is een belangrijke opdrachtgever van het COS, onder andere door Linkis.

Linkis

Linkis is de naam voor het programma waarmee particulieren subsidie aan kunnen vragen voor projecten in ontwikkelingslanden. Linkis valt onder NCDO, omdat NCDO niet bedolven wil worden onder aanvragen van particulieren is het COS het eerste aanspreekpunt voor particulieren om middels Linkis subsidie aan te vragen. Het COS is hier de ideale partner voor omdat het COS in tegenstelling tot het NCDO regionaal aanwezig is.

Particulieren komen bij het COS met hun plannen. Het COS maakt een eerste selectie in de zin dat ze aanwijzingen geeft waar een subsidie aanvraag aan moet voldoen. Op deze manier komen alleen goede en volledige onderbouwde aanvragen bij het NCDO binnen.

Conculega´s

Zoals het woord conculega’s al doet vermoeden zijn de verschillende conculega’s zowel concurrenten als collega’s. Op het eerste gezicht zijn het concurrenten omdat ze allemaal in dezelfde vijver vissen met betrekking tot financiële middelen. Allemaal proberen ze een deel van het geld verkrijgen, dat beschikbaar gesteld wordt door de overheid.

Maar het aspect dat het collega’s zijn voert de boventoon. In het algemeen streven de verschillende organisaties dezelfde soort doelen na. Om die doelen te bereiken hebben ze elkaar ook nodig, zo blijkt uit de vele projecten die in samenwerking met elkaar worden uitgevoerd.

Rijksuniversiteit Groningen

In figuur 3.1. is de universiteit apart gezet omdat het een speciale positie heeft in het netwerk van het COS. De relatie blijkt bijvoorbeeld uit dit onderzoek, maar daarnaast zijn er al meerdere gezamenlijke onderzoeken geweest, bijvoorbeeld in samenwerking met de wetenschapswinkel van de universiteit.

Bevolking van Groningen

De doelgroep van het COS in Groningen is de bevolking van Groningen. Dit komt duidelijk naar voren in de missie: Het versterken van het draagvlak voor een duurzame en

rechtvaardige wereld door de burgers in Groningen actief te betrekken bij activiteiten op het gebied van internationale samenwerking en discussies over mondiale vraagstukken.

De bevolking van Groningen wordt onder andere bereikt door activiteiten te organiseren op lokaal niveau, bijvoorbeeld in buurthuizen. Naast de lijn van bestaande relaties is er ook een

(15)

lijn getrokken van gewenste relaties. Deze dubbele lijnen zijn getekend om aan te geven dat er op dit moment zeker contact is met de bevolking van Groningen. Maar daarnaast is het

gewenst om dit contact te vergroten/uit te breiden.

Ondernemingen in Groningen

Voorheen richtte het COS zich niet zozeer op ondernemingen, maar de laatste jaren is daar verandering in gekomen. Het streven van het COS is om middels een zogenaamd partnership met een onderneming nog meer uiting te geven aan haar missie. Het idee achter zo´n

partnership is dat de bevolking van Groningen zich meer betrokken voelt, omdat middels de lokale onderneming mondiale vraagstukken dichter bij huis worden gebracht.

Ondernemingen die een relatie hebben met Afrika

De stippellijn in figuur 3.1 geeft aan dat dit een gewenste relatie is. Op dit moment is er geen contact met ondernemingen die een relatie hebben met Afrika, terwijl dit wel gewenst is. Dit is gewenst onder andere om een partnership te starten en zo de doelen van het COS te kunnen bereiken met betrekking tot het project MVO (zie ook paragraaf 1.1). In dit geval wordt er specifiek over Afrika gesproken omdat het onderzoek zich richt op Afrika, echter Afrika zou ook vervangen kunnen worden door een ander ontwikkelingsland.

3.4. Samenvatting

Zoals uit de werkwijze van het COS Groningen blijkt speelt het netwerk waarin het zich bevindt een belangrijke rol. Om het netwerk goed te laten aansluiten bij de doelen van het COS Groningen zijn er op dit moment een tweetal relaties die extra aandacht vragen.

Enerzijds de relatie met de bevolking van Groningen versterken en anderzijds een relatie opzetten, eventueel in de vorm van een partnership met een onderneming. Deze twee relaties worden nagestreefd om ten eerste het COS sterker neer te zetten, en ten tweede om het project MVO succesvol te volbrengen. Het is de bedoeling om middels een partnership met een Groningse onderneming de relatie met de bevolking van Groningen te versterken. Deze twee relaties in het netwerk hangen dus met elkaar samen.

Om deze twee gewenste relaties gestalte te kunnen geven is dit onderzoek gewenst. Zoals uit paragraaf 1.1 blijkt zijn de ondernemingen uit de provincie Groningen die een relatie hebben met Afrika nergens bekend. Als niet bekend is welke ondernemingen een relatie hebben met Afrika is een partnership moeilijk te starten. Vandaar dat dit onderzoek inzicht zal verschaffen in welke ondernemingen uit de provincie Groningen een relatie hebben met Afrika.

(16)

Hoofdstuk 4. Visies op ontwikkelingssamenwerking

4.1. Inleiding

In de laatste dertig jaar daalde het aandeel van Afrika in de wereldhandel van 4 procent naar 1,5 procent. Een jaarlijks verlies van 70 miljard dollar [IS, november 2004, blz.13]. Daar valt natuurlijk niet tegenaan te helpen. De totale ontwikkelingshulp die Afrika jaarlijks ontvangt, bedraagt 15 miljard dollar. Het roer moet dus om. Afrika moet een grotere rol krijgen in de wereldhandel wil het zichzelf kunnen ontworstelen aan de armoede.

Dat er verandering gewenst is wordt duidelijk uit het bovenstaande, ook de WTO liet tijdens de conferentie in Doha (Qatar, 2001) zien dat het die mening was toegedaan. De ministers spraken af dat ontwikkelingslanden (Afrika in het bijzonder) nadrukkelijk betrokken zouden worden bij de onderhandelingen over de liberalisering van de wereldmarkt. Bij voorgaande onderhandelingen over de wereldhandel deed Afrika eigenlijk niet mee.

Dit hoofdstuk zal inzicht verschaffen in het begrip hulp, welke vormen zijn er, en waarom geven we eigenlijk hulp. Ook zal de toenemende nadruk op handel bij

ontwikkelingsvraagstukken worden beschreven en welke methoden zijn er om Afrika een groter deel van de wereldhandel voor zijn rekening te laten nemen.

4.2. Verschillende vormen van hulp

Hulp is simpel gezegd de beweging van ´resources´ van ontwikkelde landen naar

ontwikkelingslanden. Hulp kan op deze manier drie verschillende vormen hebben, namelijk financiële hulp, goederenhulp, of technische hulp [Cho, 1995 blz. 59].

Financiële hulp bestaat voornamelijk uit het verstrekken van zogenaamde zachte leningen. Dit zijn leningen met een aflossingsvrije periode in combinatie met lage rente.1

Bij goederenhulp moet men denken aan hulp in de vorm van goederen. Deze goederen kunnen elke vorm aannemen, van schoolbenodigdheden tot grote landbouwmachines. De

voornaamste vorm van goederenhulp is in de vorm van voedselhulp.

Technische hulp bestaat uit het ´leveren´ van mensen. Deze vorm van hulp kan een grote rol spelen bij de ontwikkeling van een ontwikkelingsland omdat als de technische kennis toeneemt van bijvoorbeeld moderne apparatuur, het land meer moderne apparatuur kan aantrekken en inzetten.

Vaak wordt hulp door ontwikkelde landen zo geboden dat het land dat hulp aanbiedt er zelf ook voordeel van heeft. Bij voedselhulp kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een overschot aan agrarische producten. Door juist die producten als voedselhulp aan te bieden wordt het eigen overschot verkleind.

Daarnaast kan het voorkomen dat financiële hulp gebonden hulp is. Dit wil zeggen dat de financiële hulp gebonden is aan bepaalde voorwaarden. Het geld moet vaak besteed worden bij bedrijven die afkomstig zijn uit het land dat de financiële hulp aanbiedt. Op deze manier

1 13 juni 2005 is bekend geworden dat 18 van de armste landen per direct een kwijtschelding krijgen van hun schulden aan internationale instellingen zoals het IMF en de Wereldbank. Dat zijn de ministers van Financiën van de G8 overeengekomen. In totaal gaat het om een bedrag van ruim 34 miljard euro. Van deze 18 arme landen liggen er 14 in sub-sahara Afrika. (NRC handelsblad 13-06-2005).

(17)

wordt de waarde van de geboden hulp verlaagd doordat er niet vrij gekozen kan worden hoe het geld te besteden.

Hulp is bilateraal wanneer de hulptransactie plaats vindt tussen twee overheden. Hulp is multilateraal wanneer internationale organisaties voor de hulp zorgen. Tussen 1980 en 1988 bedroeg de bilaterale hulp driekwart van de totale hulp [Cho, 1995 blz 59].

Naast deze twee vormen van financiële hulp is er natuurlijk ook nog de mogelijkheid van private investeringen. Alhoewel dit vaak niet als hulp wordt gedefinieerd is het daarom niet minder belangrijk [Leys, 1996]. Private investeringen worden vaak genomen uit eigen belang, maar zorgen dikwijls voor ontwikkeling en groei in ontwikkelingslanden. Naast de

investering wordt er dan ook toegang geboden tot de internationale markt, technische kennis en managementvaardigheden.

4.3. Waarom wordt er hulp gegeven?

Als eerste zou men verwachten dat hulp gegeven wordt om morele en humanitaire redenen.

Dit is ook vaak het geval bij rampen, maar er is geen historisch bewijs dat over een langere tijdsperiode landen die hulp geven geen voordelen van deze hulp verwachten [Todaro, 2000].

De motivatie voor het geven van hulp kan onderverdeeld worden in twee vaak gerelateerde groepen, namelijk politieke en economische motivatie.

Politieke motivatie voor het geven van hulp is vaak de belangrijkste. Ook het Marshall plan dat West-Europa moest helpen om de economie weer op te bouwen na de tweede oorlog is onder andere om politieke redenen ingegeven, namelijk het tegengaan van de internationale verspreiding van het communisme.

Economische motivatie voor het geven van hulp komt vaak naar voren door hulp te geven die gebonden is. Dit wil zeggen dat het geld dat aangeboden wordt als hulp, besteed moet worden bij bepaalde bedrijven. Een Britse minister van overzeese ontwikkeling omschreef het als volgt: “He once noted that about two-thirds of our aid is spent on goods and services from Britain….Trade follows aid. We equip a factory overseas and later on we get orders for spare parts and replacements….aid is in our long-term interest” [Todaro, 2000 blz 180].

Alhoewel een economische motivatie voor het geven van hulp op het eerste gezicht oneerlijk lijkt, wordt er in het algemeen positief over gesproken. Newsweek vindt bijvoorbeeld dat bij het verstrekken van kredieten aan ontwikkelingslanden Nederland goed nadenkt. Arme landen krijgen niet ‘zo maar’ een zak met geld, daaraan zijn namelijk eisen verbonden. Zo mogen ontwikkelingslanden geleend geld soms alleen besteden bij Nederlandse bedrijven. Het bedrijfsleven kan op deze manier meeprofiteren [Elsevier, 24 juli 2004].

4.4. Hulp in relatie met ontwikkeling

In het algemeen wordt aangenomen dat het geven van hulp aan ontwikkelingslanden altijd goed is voor de ontwikkeling en groei van dat land. Deze gedachte is verdedigbaar als de hulp geboden wordt aan landen waar een solide economie was, maar waar bijvoorbeeld door oorlog of politieke onrust de economie vrijwel volledig verwoest is. De dan aangeboden hulp heeft een positief effect op de economie.

Een andere gedachte is dat het geven van hulp de economie niet sneller doet groeien, maar dat de hulp juist de economie vertraagt [Todaro, 2000]. Deze gedachte rust op het feit dat als buitenlandse financiële middelen een economie binnenkomen, dit er voor zorgt dat

(18)

groeiende economie. Daarnaast wordt het ontwikkelingsland opgezadeld met

betalingsproblemen omdat het de buitenlandse hulp vaak moet terugbetalen in de vorm van een lening, of in de vorm van gebonden hulp waarbij goederen en diensten van het gevende land moeten worden afgenomen.

4.5. De verschillende begrippen

Met de woorden Trade en Aid zijn vele combinaties te maken, al dan niet met toevoeging van een ander woord. Al deze combinaties zijn veelvuldig terug te vinden in verschillende

literatuur. De volgende begrippen komen veelvuldig terug in de bestaande literatuur, Trade not Aid, Trade and Aid, Fair Trade, Aid for Trade, Make Trade Fair.

In het algemeen hebben deze begrippen dezelfde doelstelling, echter met steeds een andere insteek. De doelstelling die ze gemeenschappelijk hebben is de volgende: ervoor zorgen dat middels handel de economie van ontwikkelingslanden geholpen wordt. Hieronder zal uitgelegd worden hoe elk begrip dat op een andere manier wil bereiken.

Trade not Aid is een begrip dat voornamelijk in de jaren 80 populair is geworden. Het begrip is ontstaan mede door de opkomst van de Aziatische tijgers die middels hun export een flinke economische groei verkregen. Dit gecombineerd met de stagnerende economieën van

verschillende Afrikaanse landen die veel hulp ontvingen, is het begrip Trade not Aid snel onderbouwd. Het idee is dat er geen hulp (Aid) moet worden gegeven, maar alleen handel moet worden gedreven met ontwikkelingslanden.

Nu is het duidelijk dat er teveel verwacht werd van Trade not Aid, handel en hulp vervangen elkaar namelijk niet, maar zijn juist aanvullingen op elkaar. Een beter begrip is dan ook Trade and Aid [P. Jacquet, 2002, blz 8]. Trade and Aid, probeert middels de juiste combinatie van handel en hulp de economie van een ontwikkelingsland te helpen.

4.6. Make trade fair

Make Trade Fair is een onderdeel van Trade and Aid. Bij Make Trade Fair wordt de nadruk gelegd op handel, maar dat wil niet zeggen dat de pleitbezorgers van dit begrip hulp willen afschaffen. Ze willen de handel eerlijker maken.

Make Trade Fair is ontstaan uit de paradox van de internationale handel. Aan de ene kant is de wereldhandel een bron van welvaart, maar vooral voor de rijkere landen. Miljoenen mensen zijn buitengesloten van deze handel, of krijgen lage prijzen voor hun producten en arbeid. En dat terwijl de wereldhandel net de motor zou kunnen zijn achter het terugdringen van armoede en het versterken van economieën van arme landen. Op de vraag waarom dit niet gebeurt probeert Novib een antwoord te geven. Hieronder zijn een aantal argumenten van Novib beschreven waarom de wereldhandel niet eerlijk zou zijn [www.novib.nl].

De wereldhandel is in vele opzichten ‘oneerlijk’ en benadeelt de boeren en handwerklieden en fabrieksarbeiders in arme landen. Enkele trieste feiten:

- Tussen 1988 en 1993 raakte de armste 5% van de wereldbevolking bijna een kwart van haar netto inkomen kwijt. De rijkste 5% kreeg er 12% bij.

- Voor iedere euro die Afrika aan ontwikkelingshulp heeft gekregen verloor het vijftig

(19)

eurocent door het kelderen van de prijzen voor haar exportgoederen.

- Rijke landen spenderen dagelijks 1 miljard dollar aan landbouwsubsidies. Het gevolg is dat boeren in ontwikkelingslanden worden weggeconcurreerd en hun inkomen verliezen.

- Van elke 100 US $ die de wereldexport oplevert, komt slechts 3 dollar in de arme landen terecht.

- Importeurs die producten uit arme landen verschepen naar rijke landen moeten tot 4 keer hogere invoerrechten betalen als importeurs van rijke landen.

Dat handel armoede kan helpen bestrijden, wordt maar door weinig mensen en organisaties tegengesproken.

Ook Novib geeft aan dat handel wel degelijk armoede, honger en ellende kan helpen bestrijden, echter dan moet de handel wel eerlijk gemaakt worden.

Novib denkt aan de volgende spelregels [www.novib.nl].

• Opheffen van handelsbarrières voor import uit alle arme landen

• Afschaffen van exportsubsidies op landbouwproducten door rijke landen

• Soepele voorwaarden voor arme landen voor IMF- of Wereldbankleningen

• Structureel eerlijke prijzen voor producenten in arme landen.

• Eerlijke patentwetten zodat ook arme landen zich medicijnen en nieuwe technologie kunnen veroorloven

• Naleven van de internationaal erkende arbeidswetten

De Wereldhandelsorganisatie rekening laten houden met de armste mensen

Stern [2003] is het eens met de oplossingen die Novib aandraagt. In zijn artikel worden de kansen en bedreigingen beschreven om de doelen van het Millennium Development Goals te halen. De Millennium Development Goals zijn aangenomen door de Verenigde Naties in september 2000. Deze doelen zijn onder andere het halveren van het percentage mensen dat in absolute armoede leeft voor 2015, gemeten naar het niveau van 1990. Daarnaast grote

verbeteringen in onderwijs, gezondheid, gelijkheid en bescherming van de omgeving.

Eigenlijk beschrijven deze doelen een wereld die we graag allemaal zouden willen zien.

Dat er ook mensen zijn die er anders overdenken wordt duidelijk uit het boek van Bello [2002]. Bello beschrijft in zijn boek, Deglobalization, dat vrije wereldhandel onzin is en dat het ontwikkelingslanden niet zal helpen. Hij vraagt zich af waarom ontwikkelingslanden niet zelf mogen bepalen wat het beste voor hun is, het westen eist vrijhandel van

ontwikkelingslanden, maar zelf beschermen ze hun markten. Tot deze conclusie komt hij ondere andere omdat de rijkere landen te veel macht hebben bij de WTO [Bello, 2002 blz 83].

4.7. In de praktijk

Trade not Aid is een begrip dat de laatste jaren in opkomst is, maar het concept handel is beter dan hulp geven bestaat al veel langer zowel in theorie als in de praktijk, zo blijkt onder andere uit het evaluatierapport van het Centrum tot Bevordering van de Import uit

ontwikkelingslanden, het CBI [Wiel, 1990].

De aanzet tot het CBI dateert van 1968, toen tijdens UNCTAD II in New Delhi de noodzaak van technische en financiële ondersteuning van het streven van de ontwikkelingslanden om hun marktaandeel in de ontwikkelde landen te vergroten uitvoerig ter sprake kwam. Een veel gehoorde leuze in die dagen was: Geen hulp, maar handel [Rapport, Hulp door Handel, 1999].

Op 1 januari 1971 werd het CBI als een afdeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken

(20)

verrichten die bij kunnen dragen tot de groei van de invoer uit ontwikkelingslanden naar voornamelijk West-Europa.

In 1979 werd door de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in overleg met de ministers van Economische Zaken en Financiën een programma ingesteld ter bevordering van

ontwikkelingsrelevante exporttransacties, ook wel Gemengde-Kredietenprogramma (GK- programma) genoemd. Nederlandse ondernemingen zouden hiermee de mogelijkheid krijgen om tegen deels zachte voorwaarden kapitaalgoederentransacties tot stand te brengen met landen in de Derde Wereld [Rapport Hulp of handel, 1990].

Zowel in 1990 als in 1999 is er een evaluatierapport verschenen over het CBI. Uit het rapport van 1999 komen de volgende drie conclusies;

1. Exportbevorderingshulp is doeltreffender naarmate die zich directer richt op concrete productverbetering en marktintroductie van het aanbod, omdat voor aspirant exporteurs uit ontwikkelingslanden, na tekortkomingen in hun beleidsomgeving, de ongunstige prijs- kwaliteit verhouding van hun product aanbod en de onbekendheid met de benadering van hoog ontwikkelde markten de grootste exportobstakels vormen. Hulpinstrumenten die zich concreet op deze problemen richten hebben een veel groter effect dan algemene informatie en voorlichtingsactiviteiten.

2. De integratie van CBI-instrumenten in langer lopende exportbevorderingsprogramma´s heeft onmiskenbaar meerwaarde opgeleverd, zowel in termen van verhoogde succeskansen voor deelnemende exporteurs als in de zin van een grotere omvang van het behaalde resultaat.

3. De effecten van CBI-hulp, zowel op economische verzelfstandiging als op

armoedebestrijding, zijn sterker naarmate de ondersteunde bedrijven groter zijn. Grotere bedrijven blijken ontvankelijker voor de geboden hulp dan kleinere en weten deze beter om te zetten in tastbare resultaten. Uit het oogpunt van maximalisatie van na te streven

exporttoename respectievelijk werkgelegenheidsgroei is de beperking van de doelgroepselectie tot het midden- en kleinbedrijf derhalve contraproductief.

4.8. Conclusie

Er zijn verschillende vormen van hulp, namelijk financiële hulp, goederenhulp en technische hulp. Zoals in dit hoofdstuk beschreven zijn er een aantal redenen gegeven waarom er door landen hulp gegeven wordt aan andere landen. Op het oog lijkt het vaak echte hulp, maar vaak is de hulp gebonden aan voorwaarden, waardoor het land dat hulp geeft er zelf ook van profiteert.

Het begrip Trade not Aid is ontstaan door de snelle economische ontwikkeling van Aziatische landen, die in tegenstelling tot Afrikaanse landen veel minder hulp ontvangen. Het begrip Trade not Aid wil zoveel zeggen als handel is beter dan hulp. De economie van een land heeft meer profijt van handel, hulp zou de economie alleen maar schaden.

Daarnaast is het begrip Make Trade Fair steeds meer in opkomst. De belangrijkste

speerpunten van Make Trade Fair zijn het opheffen van handelsbarrières voor import uit alle arme landen, en het afschaffen van exportsubsidies op landbouwproducten door rijke landen.

(21)

Hoofdstuk 5. Motivering manier van dataverzameling

In dit hoofdstuk zal een motivering worden gegeven voor de manier van dataverzameling. Het type onderzoek zal eerst verantwoord worden, en daarna volgen een aantal afbakenings- beslissingen.

5.1. De enquête

Om gegevens over relaties van ondernemingen uit Groningen met ondernemingen uit Afrika te krijgen heb ik gekozen voor het survey-onderzoek. De gegevens zijn verkregen via schriftelijke interviews, oftewel enquêtes. Deze methode is gebruikt omdat de enquête een goede methode is voor het verkrijgen van kennis, houdingen, attitudes of opinies van een bepaalde populatie [Baarda en De Goede, 1995]. Bovendien kost het minder geld en tijd dan mondelinge interviews en is het bevorderlijk voor de anonimiteit van de respondenten.

Daarnaast is gekozen voor de enquête en niet voor bestaande bronnen, omdat gebleken is dat bestaande bronnen, bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel, geen data hebben over relaties die ondernemingen hebben met Afrika. Maar ook de provincie en de gemeente Groningen hebben geen gegevens die vertellen hoeveel en welke ondernemingen relaties onderhouden met Afrika.

In de enquête is een vraag opgenomen die omschreven kan worden als de sneeuwbalmethode.

De gestelde vraag is namelijk de volgende: “Van welke ondernemingen uit de provincie Groningen denkt u, of weet u dat die handel hebben met Afrika?”

Op deze manier wordt voorkomen dat als iemand zelf geen relaties heeft met Afrika maar zijn buurman bijvoorbeeld wel, dit gegeven verloren gaat.

Als deze vraag resultaten oplevert in de vorm van namen van ondernemingen die nog geen enquête hebben ontvangen zullen deze ondernemingen gevraagd worden om de enquête in te vullen.

Bij een enquête moet men altijd rekening houden met non-respons. Ik heb op een aantal manieren geprobeerd om de non-respons laag te houden. Ten eerste heb ik middels de brief (bijlage 1) de interesse van de geënquêteerde proberen te wekken, zodat men de moeite neemt om de enquête in te vullen.

Ten tweede is de door mij gemaakte enquête (bijlage 2) een korte enquête. Dit zorgt ervoor dat geënquêteerden eerder geneigd zijn om de enquête in te vullen, omdat het maar weinig tijd kost. Mocht een onderneming geen relatie hebben met Afrika dan is de enquête in minder dan 5 minuten in te vullen. Als een onderneming wel een relatie heeft met Afrika dan is de enquête nog steeds in minder dan 10 minuten in te vullen.

Doormiddel van het waarborgen van anonimiteit en het bijsluiten van een gefrankeerde retourenvelop is ook getracht om de respons zo hoog mogelijk te krijgen.

Door de bovengenoemde maatregelen, verwacht ik een respons van circa 40%. Daarnaast is het zo dat de enquête geen gevoelig en/of geheim onderwerp bevat dus er mag een hoge respons verwacht worden.

Mocht de respons onder de 30% blijven dan zal middels telefonisch contact gevraagd worden om de enquête alsnog in te vullen.

(22)

De dataverzameling heeft op een gestructureerde manier plaatsgevonden. De mogelijke antwoorden op de vragen van de enquête zijn van tevoren gegeven en zijn gebaseerd op bestaande literatuur.

Bij validiteit gaat het om de vraag of de indicatoren waarmee een begrip meetbaar is gemaakt inderdaad het begrip representeren [Baarda en De Goede, 1995]. De validiteit van het

onderzoek is naar mijn mening gewaarborgd, daar er geen abstracte of complexe begrippen gebruikt worden in de enquête.

De betrouwbaarheid geeft de mate aan waarin een meting onafhankelijk is van toeval. De betrouwbaarheid van het onderzoek is redelijk groot. Bij ander onderzoek kan het voorkomen dat toeval een grote rol speelt in de beantwoording van vragen. Wordt bijvoorbeeld gevraagd naar de klantvriendelijkheid van een bepaalde winkelketen, dan kan het voorkomen dat men net die week een slechte ervaring met de desbetreffende winkel heeft gehad. Toeval speelt vrijwel geen rol bij de vraag of een onderneming een relatie heeft met Afrika.

5.2. Afbakeningsbeslissingen

Om het onderzoek te kunnen uitvoeren heb ik een aantal afbakeningsbeslissingen genomen.

Zo is de eerste afbakeningsbeslissingen de grootte van de te onderzoeken populatie. Deze beslissing is gebaseerd op het adressen bestand van de Kamer van Koophandel van september 2004 [www.kvk.nl]. Dit bestand is middels de internetsite van de Kamer van Koophandel te raadplegen, en bevat alle ondernemingen die ingeschreven staan bij een Kamer van

Koophandel. Dit bestand is zo gemaakt dat een aantal selectiebeslissingen kunnen worden genomen, die ik hier verder zal beschrijven.

Als eerste is er een selectie genaamd; ondernemingsindicatie. Hier moet een keuze gemaakt worden over welke instellingen in het uiteindelijke adressenbestand moeten voorkomen. De keuzemogelijkheden zijn: onderneming, vereniging, stichting en statutaire inschrijving. Voor dit onderzoek heb ik gekozen om alleen ondernemingen te selecteren.

Na deze selectie kan men een keuze maken waar de ondernemingen gevestigd dienen te zijn die in het adressenbestand naar voren moeten komen. Er zijn vier mogelijkheden om deze selectie toe te passen, namelijk op regio Kamer van Koophandel, postcode, gemeentecode of op provinciecode. Omdat dit onderzoek zich richt op de provincie Groningen moeten de ondernemingen zich in de provincie Groningen bevinden, uiteraard is daar dan op geselecteerd.

Na deze selectie kan er gekozen worden wat voor activiteit de onderneming moet hebben.

Hier is de selectie gemaakt om ondernemingen die importeren dan wel exporteren, terug te laten komen in het bestand. Dit omdat deze ondernemingen de grootste kans hebben om relaties met Afrika te hebben.

Daarna kan geselecteerd worden op het aantal personen dat fulltime werkzaam is in de onderneming. De ondernemingen in dit onderzoek zijn geselecteerd op 10 of meer

werknemers. Er is geselecteerd op minimaal 10 werknemers omdat grotere ondernemingen in het algemeen meer relaties hebben met Afrika dan kleinere ondernemingen [EIM, 2004].

Een nadeel van deze selectie op het aantal werknemers is dat bijvoorbeeld winkels in de stad Groningen die zelf goederen uit Afrika importeren, niet terug komen in de

onderzoeksresultaten. In de Folkingestraat in Groningen zijn bijvoorbeeld een aantal

(23)

winkeltjes te vinden met producten uit Afrika, denk aan houtsnijwerken en kunst. Deze winkeltjes zijn dus niet in de enquête opgenomen.

Tenslotte zijn er nog twee selecties die gemaakt kunnen worden. In de eerste plaats kunnen de resultaten van een zoekopdracht ontdubbeld worden. Dit houdt in dat er gekeken wordt of er meerdere inschrijvingen staan op één adres. Er is voor gekozen om het adressenbestand te ontdubbelen, op deze manier wordt namelijk voorkomen dat er meerder enquêtes worden verstuurd naar het zelfde adres. Echter het selectie programma van de Kamer van Koophandel zorgt er wel voor dat verschillende bedrijven die in een bedrijfsverzamelgebouw zijn

gehuisvest wel terug komen in het bestand.

Als laatste kan men nog de selectie maken dat een onderneming wel of niet economisch actief moet zijn. Om de relaties met Afrika in kaart te brengen is het natuurlijk van belang dat de onderneming economisch actief is. Voor die optie is ook gekozen.

Na deze selecties blijft er een adressenbestand over van 141 ondernemingen. Aan het begin van het onderzoek was afgesproken met het COS om de enquête naar maximaal 200

ondernemingen te sturen, dit in verband met de verhouding tussen de kosten en de baten van de enquête.

Naast deze 141 ondernemingen zijn er nog 16 enquêtes naar andere ondernemingen verstuurd, in totaal zijn er dus 157 enquêtes verstuurd.

Deze 16 andere ondernemingen werden onder andere genoemd in de interviews met experts, de zogenaamde “expertinterviews” (zie paragraaf 5.3)

Daarnaast zijn deze 16 ondernemingen het resultaat van de vraag in de enquête: “Van welke ondernemingen uit de provincie Groningen denkt u, of weet u dat die handel hebben met Afrika?”.

5.3. Expertinterviews

Omdat middels de selectie van het adressenbestand mogelijk interessante ondernemingen gemist kunnen worden heb ik er voor gekozen om een aantal interviews af te nemen bij experts op het gebied van import, export en/of Afrika.

Middels deze interviews is het de bedoeling om via logisch nadenken op ondernemingen te komen waarvan men weet of denkt dat die ondernemingen relaties hebben met Afrika. Deze ondernemingen zullen dan een enquête ontvangen, en de zo verkregen gegevens zullen worden meegenomen in de eindresultaten.

Er zijn 4 interviews geweest met personen die op de één of andere manier affiniteit hebben met het onderwerp; relaties met Afrika. Het aantal interviews met 4 experts lijkt mij voldoende om binnen de provincie Groningen een goed beeld te krijgen van de ondernemingen die relaties hebben met Afrika.

De volgende personen hebben meegewerkt aan het expertinterview:

De heer G. de Boer, consulent COS Groningen.

Mevrouw I. Dijk, coördinator internationale handel, Kamer van Koophandel Groningen.

Mevrouw M. Zwerver, afdeling Marketing, Groningen Seaports.

De heer F. Alting, export manager Kamer van Koophandel Groningen.

(24)

Als er na de enquête duidelijkheid is over een aantal interessante ondernemingen zullen er interviews plaatsvinden met de betreffende onderneming om meer inzicht te krijgen in het gehele proces met betrekking tot de handel met Afrika, om het zo geschikt te maken voor de voorlichting van het COS.

5.4. Conclusie

Door het selectie proces van het bestand bij de Kamer van Koophandel uit te voeren zoals beschreven in hoofdstuk 5 is getracht om een zo compleet mogelijk bestand te krijgen. Omdat het mogelijk is dat het bestand van de Kamer van Koophandel niet helemaal compleet is, zijn er expertinterviews gehouden om zo deze onvolledigheid ongedaan te maken. De enquêtes zijn hierdoor bij de ondernemingen te recht gekomen die de grootste kans hebben op een relatie met Afrika.

Daarnaast is getracht om de respons op de enquête zo hoog mogelijk te krijgen, onder andere door de interesse te wekken middels de brief, een relatief korte enquête en het bijvoegen van een gefrankeerde retourenvelop (paragraaf 5.1).

(25)

Hoofdstuk 6. Resultaten van de enquête

In dit hoofdstuk zal ik de resultaten van de enquête presenteren. Daarnaast zullen uit deze resultaten conclusies worden getrokken. Eerst zal er worden gekeken naar de resultaten van alle respondenten. Daarna zal specifiek gekeken worden naar de ondernemingen die

aangegeven hebben een relatie te hebben met Afrika.

6.1. Respons

Van de 156 verstuurde enquêtes zijn er 56 teruggestuurd, waarvan 1 onbruikbaar. Het totaal bruikbaar teruggestuurde enquêtes komt daarmee op 55. Dit is een respons van 35,3% dit ligt onder mijn verwachte percentage van 40%. Daarom heb ik nog 10 bedrijven gebeld met de vraag of ze de enquête alsnog wilde invullen. Vaak gaf men tijdens het telefoongesprek al aan dat er totaal geen relatie is met Afrika. Deze ondernemingen heb ik telefonisch een enquête afgenomen, om zo een compleet beeld te krijgen van omzet en aantal medewerkers.

Uiteindelijk zijn er op deze manier nog 9 enquêtes bijgekomen, 1 onderneming deed uit principe met geen enkele enquête mee. Hiermee komt het totaal aantal ingevulde enquêtes op 64, wat een respons percentage geeft van 41%.

Uiteraard kan men zich afvragen waarom ik er niet voor gekozen heb om met alle bedrijven telefonisch contact te zoeken om op die manier het respons percentage hoger te krijgen. Dat dit niet gedaan is heeft een aantal redenen. Ten eerste is een respons percentage van 41% naar mijn mening voldoende. Ten tweede bleek dat de ondernemingen waar ik telefonisch contact mee heb gehad alle 10 geen relatie hebben met Afrika, en dat ze daarom de enquête niet ingevuld hadden. Hieruit blijkt dat als ondernemingen een relatie met Afrika hebben, deze ondernemingen het ook interessant vinden om daar een enquête over in te vullen. De ondernemingen met een relatie met Afrika hebben veelal gereageerd.

Deze bewering wordt ondersteund door het feit dat ondernemingen die een relatie hebben met Afrika in 60% van de gevallen geïnteresseerd zijn in de onderzoeksresultaten. Van de

ondernemingen die geen relatie hebben met Afrika is maar 33% geïnteresseerd in de onderzoeksresultaten.

6.2. Juridische vorm

Het overgrote deel van de ondernemingen dat heeft gereageerd op de enquête heeft als juridische vorm een BV (zie figuur 6.1). Een verklaring hiervoor kan zijn dat alleen import,- export ondernemingen zijn benaderd en dat dit soort ondernemingen vaak de juridische vorm van een BV hebben.

Figuur 6.1

Juridische vorm onderneming

BV NV vof Anders

(26)

6.3. Aantal werknemers en omzet Het aantal personen dat werkt binnen de onderneming is redelijk gelijk verdeeld over de vier antwoordmogelijkheden. Namelijk aantal werknemers van 10 tot en met 34, van 35 tot en 49, van 50 tot en met 100 en meer dan 100 (zie figuur 6.2).

Wat opvalt is dat er ook 1 onderneming tussen zit die tussen de 0-9 werknemers heeft. Dit is opvallend omdat het adressen- bestand geselecteerd is op meer dan 10 medewerkers. Een mogelijke verklaring is dat er een aantal personen zijn ontslagen bij de desbetreffende onderneming, en dit nog niet verwerkt was in het bestand van de Kamer van Koophandel.

Ook de omzet is redelijk verdeeld over de verschillende antwoordmogelijkheden.

Wat bij de omzet opvalt (zie figuur 6.3) is het relatief grote percentage onbekend. Dit komt door een aantal missing values. Deze missing values worden veroorzaakt door het feit dat ondernemingen soms geen informatie willen geven over hun omzet.

6.4. In welke branche actief?

De ondernemingen zijn het vaakst actief in de branche industrie. Geen enkele keer zijn de antwoord mogelijkheden horeca en recreatie, transport, financiële dienstverlening en

zakelijke dienstverlening genoemd. Dit komt door de selectie van het adressenbestand, blijkbaar zijn ondernemingen die importeren, dan wel exporteren voornamelijk actief in de industrie en groothandel.

Figuur 6.3

Omzet van onderneming 1 miljoen tot 5 miljoen 5 miljoen tot 10 miljoen 10 miljoen tot 20 miljoen

20 miljoen of meer

onbekend Figuur 6.2

Aantal werknemers 0-9

10-34 35-50 50-100 boven de 100 onbekend

Figuur 6.4 In welke branche actief

industrie groothandel detaiilhandell anders

(27)

6.5. Relatie met Afrika?

Van de 64 respondenten geven 17 aan dat ze een directe relatie hebben met Afrika.

Bij de analyse van deze 17 ondernemingen valt op dat voornamelijk de grotere onder- nemingen een relatie hebben met Afrika.

Dit valt te herleiden uit het aantal werk- nemers en de omzet die de ondernemingen met een relatie hebben in verhouding tot de ondernemingen die geen relatie hebben met Afrika.

Bij de gehele populatie heeft 31% van de ondernemingen meer dan 100 werknemers in dienst. Bij de ondernemingen die een relatie hebben met Afrika ligt dit percentage op 47% (figuur 6.7).

Hetzelfde patroon geldt voor de omzet, voor de gehele populatie ligt de omzet bij 31% van de ondernemingen boven de 20 miljoen. Bij de ondernemingen die een relatie hebben met Afrika ligt dit percentage op 41%.

6.6. Plannen met Afrika?

In de enquête is de vraag gesteld of de onderneming ook plannen heeft om nieuwe relaties aan te gaan met Afrika. Deze vraag is gesteld aan zowel ondernemingen die geen relatie hebben met Afrika, en aan ondernemingen die wel een relatie hebben. Het is te verwachten dat ondernemingen die al een relatie hebben met Afrika eerder zullen aangeven dat ze plannen hebben om nieuwe relaties aan te gaan dan ondernemingen die geen relaties hebben.

Dit blijkt ook wel uit de enquête, slechts 7 ondernemingen geven aan dat ze plannen hebben.

Van deze 7 hebben 5 ondernemingen al een relatie met Afrika, slechts 2 respondenten die nog geen relatie hebben met Afrika geven aan dat ze op zoek zijn naar mogelijkheden.

Wat verder opvallend is, is dat maar 5 van de 17 ondernemingen die al een relatie hebben met Afrika opzoek zijn naar nieuwe relaties. Persoonlijk had ik verwacht dat een onderneming vaker “ja” had geantwoord op de vraag of er binnen nu en een jaar plannen zijn om andere relaties aan te gaan in Afrika.

Als men aangeeft plannen te hebben voor andere relaties met Afrika bestaan deze plannen voornamelijk uit het zoeken naar extra afzetmogelijkheden.

Figuur 6.5

Aantal werknemers bij relatie met Afrika

0-9 10-34 35-50 50-100 boven de 100

Figuur 6.6 Omzet bij relatie met Afrika

tot 1 miljoen

1 miljoen tot 5 miljoen 5 miljoen tot 10 miljoen 10 miljoen tot 20 miljoen

20 miljoen of meer

onbekend

(28)

6.7. De reden en de omzet van de relatie Bij de vraag wat de reden van de relatie met Afrika is, zijn de volgende antwoorden mogelijk; De relatie is puur economisch, de relatie is gericht op het bieden van hulp, de relatie is economisch maar tevens gericht op het bieden van hulp en als laatste de mogelijkheid “anders, namelijk…….”.

Bij deze vraag zou men kunnen verwachten dat deze sociaal wenselijk wordt beantwoord.

Naar mijn mening is dit niet het geval geweest, aangezien 15 ondernemingen aangeven dat de relatie puur economisch is. De andere 2 ondernemingen geven aan dat de relatie zowel economisch is, als het bieden van hulp.

De omzet van de relatie met Afrika is weergegeven in grafiek 6.7. Als de omzet minder is dan 10.000,- euro per jaar dan gaat het vaak om de export van onderdelen voor bijvoorbeeld landbouwmachines. Bij een omzet meer dan 500.000,- euro gaat het om de export van karton en om de import van ruwe tabak.

De omzet met Afrika maakt in de meeste gevallen maar een klein gedeelte uit van de totale omzet van de ondernemingen, namelijk ongeveer 1 á 2 procent. Alleen bij Theodorus

Niemeyer is dit percentage hoger, namelijk ongeveer 9%. Zoals uit hoofdstuk 4 blijkt is 1 á 2 procent ook het percentage dat Afrika in de wereldhandel heeft.

6.8. De relaties

In deze paragraaf zullen de ondernemingen die aangegeven hebben een relatie te hebben met Afrika nader worden toegelicht. Welke ondernemingen zijn dit en om wat voor soort

producten gaat het. Een aantal ondernemingen heeft aangegeven in de enquête dat de gegevens anoniem verwerkt moeten worden. Deze ondernemingen zullen wel beschreven worden, maar niet bij naam genoemd worden. Als een bedrijf heeft aangegeven dat de gegevens anoniem verwerkt moeten worden kan het voorkomen dat het zelfs niet mogelijk is om de producten te noemen. Dit is omdat het bij bepaalde producten mogelijk is om via het product de onderneming te herleiden die zich daar in de provincie Groningen mee bezighoudt.

Dit herleiden is mogelijk omdat bijvoorbeeld in de provincie Groningen alleen die desbetreffende onderneming zich bezig houdt met het omschreven product.

In figuur 6.8 staan de ondernemingen die hebben aangegeven een relatie te hebben met Afrika, en er is aangegeven dat de naam van de desbetreffende ondernemingen terug mag komen in de onderzoeksresultaten. In eerste instantie waren er meer ondernemingen die aangegeven hadden dat de betreffende gegevens anoniem verwerkt moesten worden in het onderzoek. Deze ondernemingen zijn wel benaderd voor een interview, zie hoofdstuk 8. Na afloop van het interview hebben ze aangegeven dat het geen probleem was dat de gegevens van hun onderneming in het onderzoek naar voren komen.

Figuur 6.7 Omzet met Afrika

minder dan 10.000,-

tussen 10.000,- en 50.000,-

tussen 50.000,- en 500.000,-

meer dan 500.000,-

(29)

Exporterend Product

Drenth Holland Geweven doek en gaas in metaal en kunststof Socar Shipping Agency Vervoer van tweedehands voertuigen

Prolyte Products Aluminum truss constructies

NNZ Zakken voor agrarische producten

Hessels Zeefbanden Onderdelen landbouwmachines Divoza Horseworld Producten voor de paardensport

Nivoba Machines voor de productie van zetmeel Heiploeg Pellen van garnalen

KBM Master Alloys Legeringen

Wilmink BV Onderdelen voor benzine en dieselmotoren Smurfit Graphic Board, voor productie puzzels en ordners

AVEBE Aardappelzetmeel

Importerend

Theodorus Niemeyer Import van ruwe tabak

De eerste twaalf ondernemingen van deze lijst exporteren goederen naar Afrika. Zoals te zien is in de rechter kolom gaat het om allerlei producten. De laatste onderneming in de tabel, Theodorus Niemeyer is de enige onderneming van de respondenten die goederen importeert uit Afrika. Bij Theodorus Niemeyer gaat het om de import van ruwe tabak, voor de productie van sigaretten en shag.

6.9. Ontvangen onderzoeksresultaten en anonimiteit

Bij de vraag of men prijs stelt op de onderzoeksresultaten blijkt het antwoord sterk beïnvloed te worden door het feit of men wel of geen relatie heeft met Afrika. Ondernemingen die namelijk een relatie hebben met Afrika geven in 60% van de gevallen aan prijs te stellen op de onderzoeksresultaten. Blijkbaar wil men meer erover te weten komen.

Ondernemingen die geen relatie hebben met Afrika stellen het in 35% van de gevallen op prijs om de onderzoeksresultaten te ontvangen.

Met betrekking tot de anonimiteit zijn de resultaten als volgt, als men geen relatie heeft met Afrika wenst 41% van de respondenten dat hun gegevens anoniem verwerkt worden, en 59%

geeft aan dat de gegevens niet anoniem verwerkt hoeven te worden.

Als men wel een relatie heeft met Afrika wil 59% van de respondenten dat de gegevens anoniem verwerkt worden. Dit hogere percentage is te verklaren doordat respondenten die een relatie hebben met Afrika meer informatie hebben gegeven in de enquête.

Tabel 6.8 Ondernemingen die een relatie hebben met Afrika

(30)

6.10. Conclusies

Van de 64 ondernemingen die hebben gereageerd geven 17 ondernemingen aan een relatie te hebben met Afrika. Wat opvalt is het feit dat elke onderneming op één na, die aangeeft een relatie te hebben met Afrika, goederen exporteert naar Afrika. Terwijl de theorie voornamelijk spreekt over de problematiek van import uit Afrika. Onder andere dat er te lage prijzen

worden betaald voor de grondstoffen en dat de grondstoffen gewonnen worden onder slechte omstandigheden voor de werknemers. Dit onderzoek zal deze problematiek zeker niet ontkennen, maar het is wel opvallend dat in de provincie Groningen vooral ondernemingen zitten die exporteren naar Afrika.

De relatie met Afrika zorgt bij de genoemde ondernemingen maar voor een klein gedeelte van de omzet. In alle gevallen, op Theodorus Niemeyer na, gaat het slechts om 1 á 2 procent van de totale omzet. Opmerkelijk genoeg is dit ook het percentage dat Afrika als continent in de wereldhandel heeft.

Uit het aantal werknemers en de omzet van de ondernemingen die een relatie hebben met Afrika valt te concluderen dat voornamelijk de grotere ondernemingen een relatie hebben met Afrika.

Slechts 5 van de 17 ondernemingen die een relatie heeft met Afrika geeft aan dat er plannen zijn om meer relaties aan te gaan met Afrika. Deze plannen bestaan voornamelijk uit het zoeken van extra afzetmogelijkheden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Geen breuklijn meer tussen de commercie en de klantenadministratie, waardoor afstemming met één partij minder nodig is en er geen fouten ontstaan doordat de commercie andere

omzetgegevens per franchisenemer, omzetgegevens per product, inzicht in te laat betalende maatschappijen, declaratiegedrag van franchisenemers en inzicht in de oorzaken van het

Als eerste zal de externe en interne omgeving van het district geanalyseerd worden, ten einde inzichtelijk te maken welke invloed deze contingentiefactoren hebben op de

Het doel van dit onderzoek is het doen van aanbevelingen om te komen tot een programma van eisen voor de (ver)bouw van nieuwe zorglocaties, door eerst te onderzoeken welke

In het kader van mijn studie Bedrijfskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen ben ik binnen uw organisatie, Carint, bezig met een onderzoek naar competentiemanagement in relatie tot

Er is gekozen voor deze variabelen omdat op basis hiervan mijns inziens een beschrijving van ieder MD-systeem gemaakt kan worden, zodat duidelijk wordt welke keuzen zijn gemaakt

In deze paragraaf zal de bestaande interesse, zowel bij scholieren die nog niet van UWC op de hoogte zijn als bij scholieren die wel op de hoogte zijn van UWC, worden gemeten en

Door deze groeiende markt zou X meer gasten kunnen aantrekken, die voorheen het hotel niet bezochten, maar door de toegevoegde dienst zullen kiezen voor Hotel X8. Tot slot worden