• No results found

HET KONINKLIJK BESLUIT TOT WETTELIJKE REGELING VAN HET ARBEIDSCONTRACT IN N E D E R L A N D S C H - I N D IË

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "HET KONINKLIJK BESLUIT TOT WETTELIJKE REGELING VAN HET ARBEIDSCONTRACT IN N E D E R L A N D S C H - I N D IË"

Copied!
112
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HET KONINKLIJK B E S L U I T TOT WETTELIJKE REGELING VAN HET ARBEIDSCONTRACT

IN N E D E R L A N D S C H - I N D I Ë

MET EEN INLEIDING

D O O R

MR. G. H. C. HART

U I T G A V E VAN DEN JAVA SUIKER = = = = = WERKGEVERS BOND

TE SOERABAJA

(2)

BIBLIOTHEEK.KJTLV

0200 0097

(3)

HET KONINKLIJK B E S L U I T TOT WETTELIJKE REGELING VAN HET ARBEIDSCONTRACT

IN N E D E R L A N D S C H - I N D I Ë

MET EEN INLEIDING

DOOR

MR. G. H. C. HART

U I T G A V E VAN DEN JAVA SUIKER = = = = = WERKGEVERS BOND

TE SOERABAJA

(4)

s

(5)

Op een nader door den Gouverneur-Generaal te bepalen tijdstip treedt voor Nederlandsch-Indië in werking liet Koninklijk Besluit van 12 Juni 1926, No. 33 tot Wettelijke Kegeling van het Arbeidscontract; Ind.

St. 1926 No. 335.

Hoewel de bestaande bepalingen en usances in de suikerindustrie ten- gevolge van de invoering van dezen wettelijken maatregel weinig veran- dering zullen behoeven te ondergaan, kan het toch voor de leden van den Java Suiker Werkgevers Bond nuttig zijn een exemplaar van deze regeling te bezitten, vooral indien daarbij als inleiding een beknopte uit- eenzetting van de beteekenis en de strekking der regeling en hare onder- deelen wordt gegeven, benevens een enkele aanteekening bij de voor de cultures belangrijke bepalingen.

Voor een meer uitvoerigen en juridischen commentaar worde verwe- zen naar het werk van Prof. Mr. E M. MEYERS „De Arbeidsovereenkomst met Aanteekening en" (Haarlem, H. D. TJEENK WILLINK & Zoon, 3e druk, 1924), waarin de Nederlandsche wet aan de hand der jurisprudentie van de laatste 15 jaren op zeer heldere wijze wordt behandeld.

Slechts daar, waar de Indische regeling afwijkt van de Nederlandsche, dan wel waar Indische toestanden en verhoudingen tot bijzondere interpretaties of opmerkingen aanleiding geven, is, ter bevordering van de meer algemeene bruikbaarheid van dit boekje ook buiten de cultures, tot een eenigszins gedetailleerde bespreking overgegaan ; deze gedeelten zijn niet kleine letter gedrukt ; kennisneming daarvan is voor lezing van den gewonen tekst overigens niet noodig.

(6)
(7)

I N H O U D

bldz.

A. Inleiding ' I. Totstandkoming der Regeling 7

II. Toepasselijkheid der Regeling 12 [II. De Beteekenis en het Stelsel der Regeling . . . . 15

IV. De Inhoud der Arbeidsovereenkomst 23 V. Het Einde der' Dienstbetrekking 46 VI. De Collectieve Arbeidsovereenkomst . . . 56

VIL De Procedure 5 7

B. Het Koninklijk Besluit tot Wettelijke Regeling van het

Arbeidscontract • ö l

C. De Ordonnantie tot Vaststelling van de Voorwaarden voor Fondsen, bedoeld in het '2e Lid van Art. 1601s van het

N. I. B. W 9 3

D. Register

i

(8)
(9)

HET KONINKLIJK BESLUIT TOT WETTELIJKE REGELING VAN HET ARBEIDSCONTRACT

IN NEDERLANDSCH-INDIË

(met een inleiding).

A. Inleiding.

I. TOTSTANDKOMING DEK REGELUNG.

Geschiedenis der Neder- Zelfs in liet meest beknopte overzicht van landsche Wet. . de totstandkoming dezer regeling moet

men zich rekenschap geven van de ge- schiedenis tier Nederlandsche wet van 13 Juli 1907, die op 1 Februari 1909 van kracht werd en die. naar opzet en inhoud, in de nieuwe

Indische regeling nagenoeg geheel is gevolgd.

In het Nederlandsch Burgerlijk Wetboek van 1838 was de arbeidsovereenkomst niet zeer gelukkig geregeld ; de drie artikelen 1037, 1638 en 1639 gaven enkele algemeene bepalingen', die onvolle- dig, niet doelmatig en bij de veranderende toestanden reeds spoedig uit den tijd waren. Naarmate de arbeidsverhoudingen in den loop der 19e eeuw door de uitbreiding van het grootbedrijf en in het algemeen door liet doordringen van nieuwe sociale denkbeelden steeds meer haar patriarchaal karakter verloren, werd de behoefte aan een scherpere en hetere vastlegging van de relatie tusschen patroon en arbeider sterker gevoeld.

Prof. Mr. H. L. DRUCKER is de maker van bet ontwerp, dat, hoewel in den loop der jarenlange voorbereiding nog vrij wat ge- wijzigd, toch het model is geworden voor de geldende Nederlandsche wet, die in een 16-jarige practijk in het algemeen goed beeft voldaan.

In 1 8 9 1 werd aan Prof. DRUCKER opgedragen liet ontwerp voor een regeling samen te stellen; in 1894 kwam dit gereed, doch door het optreden van een nieuw Ministerie bleef het ontwerp liggen.

In 1898 herzag Mr. DRUCKER, op verzoek van den Minister van Justitie, zijn ontwerp en in 1901 werd door Minister CORT VAN DER LISDEN een voorstel van wet bij de Tweede Kamer ingediend. Het kort daarna optredende Ministerie-KuvPER trok intnsschen het ontwerp weder in. Minister LOEFF stelde het, op enkele punten gewijzigd, in Januari 1904 opnieuw aan de orde. Zeer minutieus werd het door de Tweede Kamer voorbereid en na uitvoerig overleg met den Minister zou het in openbare behandeling komen, toen wederom het Ministerie aftrad. De volgende Minister van Justitie, Mr. VAN IUAI.TE, bracht op-

(10)

nieuw eenige wijzigingen aan. In Maart begon eindelijk de openbare behandeling in de Tweede Kamer, die 2l/.2 maand in beslag nam. Op 29 Juni 1906 werd het ontwerp met 79 tegen 8 stemmen aangenomen.

Ook de Eerste Kamer onderwierp het voorstel aan een gedegen onderzoek; op 10 Juli 1907 werd het daar met 29 tegen 1 5 stemmen aangenomen. Op 13 Juli 1907 werd het door de Kroon goedgekeurd.

Zooals reeds hierboven vermeld, kon de wet eerst op 1 Februari 1909 in werking treden, tengevolge van de noodzakelijke voorberei- dingen, invoerings- en aanvullingswetten en verordeningen. '')

De arbeidsoyereenkomst Was de regeling, die het Ned. Burgerl.

in Indië. Wetboek van 1838 voor de huur van dienstboden en werklieden bevatte, voor Nederland reeds minder doelmatig, voor Indië klemde dit bezwaar al spoedig des te meer, vooral waar de Europeanen-werknemers in Indië vrijwel immer buiten de gangbare begrippen dienstboden en werklieden vallen, voor wie de bepalingen van 1838 uitdrukkelijk waren bedoeld.

Er is in Ned.-Indië een gevestigde jurisprudentie ontstaan, vol- gens welke de drie tot dusverre in het B.W. voorkomende artikelen over dienstboden en werklieden alléén toepasselijk worden geacht op zulke personen, aan wie in het algemeen meer ondergeschikte diensten worden opgedragen, dus op dienstboden en werklieden in engeren zin en niet op andere werknemers.

Indische jurisprudentie: De Ned.-Indische rechter beschouwde de B.W. artt. ItiOl t/m. 1603 arbeidsovereenkomst van de meer inteJ- niet toepasselijk op z.g. lectueele werknemers als hier te lande

„intellectueele" werkne- niet nader geregeld en liet dan ook een mers. beroep toe op de algemeene artikelen

1338 e.v.v. en 1342 e.v.v. van het Ned.- Ind. B.W., in welke artikelen voor de uitlegging van overeenkomsten aan de goede trouw, de billijkheid, het gebruik en aan de bedoeling der partijen een groote plaats wordt ingeruimd.

Ook in Nederland was —vóór de totstandkoming der wet op het arbeidscontract — in rechten meermalen een beroep op de analoge artikelen in het Nederlandsche recht gedaan, doch steeds tevergeefs.

Deze practische en verstandige Indische jurisprudentie is oor- zaak, dat aan een regeling als de Nederlandsche van 1907 hier te lande niet zoozeer behoefte bestaat.

Aan den anderen kant moet toch worden erkend, dat ook de hiergenoemde algemeene bepalingen nopens overeenkomsten, hoe

l) Volledig is de totstandkoming der Nederlandsche, wet te vinden in de

„Geschiedenis der Wet op de Arbeidsovereenkomst" dooi- Mr. A. E. BI.KS. 's-Graven- hage 1907; Gobi', Belinfante, 4 deelen,

(11)

9

voortreffelijk en doelmatig zij ook op allerlei gebied in den loop der jaren zijn gebleken, niet geacht kunnen worden een afdoende rege-

ling te zijn van zulk een belangrijke rechtsmaterie als de arbeids- overeenkomst.

Dat de Nederlandsche wet van 1907 niet eerder in Neder- landsch-Indië is overgenomen, ondanks de bepaling van het 2e lid van art. 131 van de Ind. Staatsregeling volgens hetwelk voor de Europeanen in Indië de in Nederland geldende wetten moeten wor- den gevolgd — waarover aanstonds nader —is, behalve aan het bo- venstaande en aan „den tragen gang der wetgeving in Nederlandsch- Indië. die den toch reeds treuzelenden wetgever voor Nederland niet op den voet kan volgen", '*) waarschijnlijk te wijten aan het streven naar rechtsunificatie, dat, vooral van 1910 tot 1923, het Indische Departement van Justitie bevangen hield.

Het streven naar rechts- De opzet van dat streven was gericht eenheid voor alle bevol- op liet verkrijgen voor alle ingezetenen khiiïsgroepeii. van Nederlandsch-Indië van zooveel mo-

gelijk eenheid van recht en op elk ge- bied trachtte men dit doel te verwerkelijken.

Ondanks onafgebroken verzet, zoowel van de zijde van de weten- schappelijke beoefenaars van het recht van den Archipel (Prof. VAN

VOLLENHOVEN, Prof. KLEINTJES, RITSEMA VAN ECK) als van hen. die

in de practijk de rechtsbehoeften der gedifferentieerde Indische maat- schappij hadden leeren kennen, ging men op den ingeslagen weg voort.

In 1910 werd een ontwerp ingediend voor een algemeen toepas- selijk Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indië. In 1 9 1 5 werd bij Koninklijk Besluit van 15 October No. 33 (St. 1915 No. 232) een W e t - boek', van Strafrecht voor Ned.-Indië vastgesteld : dit wetboek, dat op 1 Januari 1 9 1 8 in werking is getreden, is toepasselijk op ieder, die zich binnen Nederlandsch-Indië aan eenig strafbaar feit schuldig maakt (art. 2), onverschillig dus of hij Europeaan. Inlander of Vreemde Oosterling is.

Het ontwerp voor een geunificeerd Burgerlijk Wetboek echter bleef voorloopig liggen.

In 1920 bood de Directeur van Justitie. Mr. J. H. SCHEUER, den Landvoogd een nieuw ontwerp aan voor een op alle bevolkingsgroe- pen toepasselijk Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indië, door Mr. F . J. H. Co WAN samengesteld.

Daarin was als V i l l e titel van het 3e Boek de Nederlandsche wet op de arbeidsovereenkomst in haar geheel, met betrekkelijk zeer geringe afwijkingen, overgenomen: de bedoeling was dus, dat deze regeling, evenals de rest van het ontwerp, ook voor de massa der inheemsche arbeiders-bevolking zou gelden.

De oppositie tegen dé unificatie vooral van het privaatrecht, bleef voortduren. Zoo schreef Prof. KLEINTJES 2) :

i) KLEINTJES. Staatsinstellingen van Nederlandsch-Indië, 4e dr. II, blz. 138.

i) KLEINTJES, Staatsinstellingen van Nederlandsch-Indië, 4e dr. II, blz. 134.

(12)

Il)

„Eenheid van recht voor alle bewoners van lndië is in het

„tegenwoordig stadium van ontwikkeling der bevolking een onmo- gelijkheid. De zeer uiteenloopende volksgesteldheid brengt diver- ,,geerende rechtsopvattingen en rechtsovertuigingen mede, die het ,,sterkst uitkomen op het gebied van het materieel privaatrecht.

„ W a a r het de taak des Wetgevers is te zorgen voor de doelmatige

„voorziening in de rechtsbehoeften der bevolking, zal hij rekening

„hebben te houden met die uiteenloopende eischen van de uit

„zooveel heterogene bestanddeelen gevormde maatschappij. Vandaar

„behoudens uitzonderingen, onderscheiden recht voor de drie be- volkingsgroepen : Europeanen, Inlanders en Vreemde Oosterlingen".

En waar de Memorie van Toelichting van Min. LOEFF op het Nederlandsche ontwerp van 1904 terecht zeide :

„Het arbeidscontract is ontegenzeglijk onder alle overeenkomsten, na het koopcontract, de veelvuldigst voorkomende", is het duidelijk, welke bedenkelijke consequenties juist op dit terrein uit een onna- tuurlijke, kunstmatige schepping van rechtseenheid (Westersch recht) zouden kannen voortvloeien.

De Regeering liet intusschen voorshands haar ideaal niet los; nog in 1928 werd het ontwerp SCHEUER-OOWAN gepubliceerd en bij de opening der voorjaarszitting van den Volksraad op 20 Mei 1924 kon- digde de Landvoogd zelfs de afzonderlijke indiening van een ontwerp- wettelijke regeling van bet arbeidscontract voor alle bevolkingsgroe- pen aan, los dus van de rest van het Burgerlijk Wetboek.

Reeds echter tijdens de behandeling der begrooting voor 1925, toen bij de afdeeling Justitie nagenoeg alle partijen in den Volksraad hare bezwaren naar voren brachten tegen het denkbeeld eener voor alle bevolkingsgroepen uniforme regeling, wijzigde de Regeering Maai' standpunt ten deze eenigszins : de Directeur van Justitie sprak bij zijn repliek al niet langer over een gelijkluidende regeling, doch over een toepasselijkverklaring van een regeling voor Europeanen op Inlandsche werknemers, waarbij afwijkingen niet uitgesloten zouden zijn. Theore- tisch was het verschil met het eerst ingenomen standpunt aanzienlijk.

practisch waren de vooruitzichten echter nog allerminst geruststellend.

Zoo zeide de Heer COWAN : „Het kan zijn, dat wij een enkel artikel niet- toepasselijk zullen verklaren.'

Ten slotte is de zienswijze der Etegeering ten deze toch ondub- belzinnig veranderd.

Op 1 October 19:24 werd den Volksraad een ontwerp-Koninklijk Besluit tot wettelijke regeling van liet arbeidscontract aangeboden;

liet ontwerp zon alleen gelden voor Europeanen en niet dezen ge- lijkgestelden. liet kwam der Regeering gewenscht voor, „de regeling eerst eenigen tijd voorde Europeanen te laten doorwerken, alvorens tot toepasselijkverklaring op de niet-Europeescbe bevolkingsgroepen

over te gaan".

Tegen dit rtegeeringsstandpunt is bij de geheele verdere behandeling weinig bezwaar gemaakt, vooral niet, toen later, in bet na te noemen gewijzigd ontwerp, artikel 1603x. werd ingevoegd, dat, na het aanbren-

(13)

Il

gen van enkele veranderingen, de strekking zal hebben, Inlanders, die

„Europeanenarbeid" verrichten; onder de vigeur der regeling te stellen.

W e l is ten slotte een motie-Stokvis aangenomen, die daarop neer- komt, dat de Regeering wordt uitgenoodigd alsnog spoedig een regeling van het arbeidscontract voor Jnheenische werknemers voor te bereiden.

Het eerste ontwerp-Koninklijk Besluit werd in de afdeelingen van den Volksraad bestudeerd en kwam op 11 December 1924 in openbare behandeling.

Bezwaren in den Volksraad De Heer s' JACOB ontwikkelde reeds tegen te strenge navolging bij den aanvang der beraadslagingen der Nederlandsche wet. ernstige bezwaren tegen het z.i. al te slaafs navolgen der Nederlandse!ie wet en het naar zijn meening te weinig rekening bonden met Indische toestanden en verhoudingen.

Hij wenschte, dat vóór de verdere behandeling van liet ontwerp, de hier te lande bestaande werkgevers- en werknemersorganisaties door de Regeering terzake zouden worden geraadpleegd, en al gaven zoowel de Regeeringsgemachtigde als de in den Volksraad zitting hebbende vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers te kennen, dat dergelijk overleg onnood ig was, waar de Regeering vol- doende op de hoogte der verschillende inzichten mocht worden geacht, werd toch de motie-s' Jacob met 26 tegen 14 stemmen aan- genomen, tengevolge waarvan de verdere behandeling van het ont- werp werd uitgesteld.

Gewijzigd ontwerp; verdere Nadat nopens de ingekomen advie- behandeling inden Volksraad. zen dei' werkgevers-en werknemers-

organisaties!) dooi' de afdeelingen van den Volksraad verslag was uit gebracht, diende de Regeering een gewijzigd ontwerp in : de meest belangrijke innovatie was wel de invoeging van bet reeds terloops vermelde art, 1603x.

Op 24, 27. 28 en 29 Juli 1925 volgde de openbare behandeling;

op laatstgenoemden datum werd hel ontwerp zonder hoofdelijke

!). Adviezen werden uitgebracht door: de Vakvereeniging voor Assistenten in Deli, de Federatie van Europeesche werknemers in Nederlandsch-Indië, de Bestuurders- commissie der Vereeniging van Nederlandseh-Indische Spoor- en Tramweg maat- schappijen, de Vereeniging van Europeesch personeel bij de Deli Spoorweg Maat- schappij, de Deli-Planters Vereeniging en A. V.R. O.S., het Hoofdbestuur van het Personeel bij de Zuster-maatschappijen, de Vereeniging van Administrateurs, de Indische Ondernemersbond. liet Ned.-Indisch Landbouw Syndicaat, de .lava Suiker Werkgevers Bond, de Vereeniging van Geèmployeerden bij de Petroleum-Industrie

in Nederl.-Indië. (Deze adviezen zijn opgenomen in de Bijlagen der Handelingen van den Volksraad, Eerste gewone Zitting 1925, Onderwerp 7. stukken I. 2 en 3).

(14)

12

stemming aangenomen. Op 30 Augustus 1926 (Besluit van den Gou- verneur Generaal van 11 Augustus 1926: No. 32; Ind. St. 1926, No. 335) werd het Koninklijk Besluit (12 Juni 1926, No. 33) afge-

kondigd ; de regeling zal voor Nederlandsch-Indië in werking treden op een door den Gouverneur Generaal te bepalen tijdstip.

II. TOEPASSELIJKHEID 1)ER REGELING.

Welke wetsartikelen worden Het Koninklijk Besluit tot wettelijke gewijzigd en aangevuld. regeling van het arbeidscontract

strekt in de eerste plaats tot ver- vanging van de artikelen 1601, 1602 en 1603 van het Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-lndië door de nieuwe artikelen 1601, 1601a t/m 1601ij, 1602, 1602a t/m 1602z en 1603, 1603a t/m 1603z.

In verband daarmede worden in het Ned.-Indische Burgerlijk recht nog een aantal andere wijzigingen en aanvullingen aange- bracht (B.W.: artt. 22, 109, 1149, 1447, 1548, 1604, 1605, 1607, 1608, 1610, 1612, 1616, 1903, 1914, 1968, 1969; Reglement op de Burg. Rechtsvordering : art. 888, invoeging art. 890a; Reglement op de Recbterhjke Organisatie, art. 116g; Kaillissementsverordening: artt.

20, 39 en 232). De.artt. 1547 en 1549 van bet Ned. Ind. B.W. vervallen.

In dit boekje is de nieuwe tekst van deze bepalingen opgenomen, Wanneer de regeling De regeling behelst bepalingen van burger- geldt, lijk recht voor Europeanen.

Zeer beknopt samengevat, maar voor de dagelijksche practijk voldoende gepreciseerd, kan men zeggen, dat de wettelijke regeling van hel arbeidscontract, geldt:

a. voor arbeidsovereenkomsten, aangegaan tusschen Europeanen en daarmede gelijkgestelden,

en voorts

li. voor arbeidsovereenkomsten, aangegaan tusschen Europeanen en daarmede gelijkgestelden eenerzijds, en Inlanders, Chineezen, e.t.q.

anderzijds, /vaaneer of partijen de toepasselijkheid uitdrukkelijk hebben gewild, of de arbeid, in de overeenkomst bedoeld, in de Nederlandsch-Indische samenleving gemeenlijk door Europeanen of daarmede gelijkgestelden wordt verricht.

Eenigszins nauwkeuriger, doch ook niet geheel volledig '), worde hier de toepasselijkheid der regeling omschreven :

i) De regeling van deze materie op verschillende plaatsen in onze wetgeving is vrij ingewikkeld, vaag en, ondanks herhaalde aanvulling en wijziging, nog steeds onvolledig; hier is alleen het belangrijkste daaruit verzameld.

(15)

L 3

I. Zij geldt voor arbeidsovereenkomsten, aangegaan tnsschen personen, behoorende tot een der volgende categorieën :

A. (krachtens art. 163 Ind. Staatsregeling).

I e . Nederlandei's;

2e. alle personen, niet begrepen onder No. I , die uit Europa afkomstig zijn ;

3e. alle Japanners en voorts alle van elders afkomstige perso- nen, niet begrepen onder Nrs. 1 en 2, die in hun land onder- worpen zouden zijn aan een familierecht, in hoofdzaak berustende op dezelfde beginselen als de Nederlandsche !) ; 4e. de in Nederlandsch-Indië geboren wettige of wettelijk

erkende kinderen en verdere afstammelingen van de personen, bedoeld onder Nrs. 2 en 3 ;

B. (eveneens krachtens ait. 163 Ind. Staatsregeling)

de met Europeanen gelijkgestelden (z.g. „Staatsblad-Europe- anen"; hieronder vallen ook de reeds onder de vigeur van

vroegere wetten gelijkgestelden) ;

C. (krachtens artikel 131 van de Ind. Staatsregeling, jo. Koninklijk Besluit van 1 5 / 9 — ' 1 6 St. 1917 No. 1 2 ) :

Inlanders en met hen gelijkgestelden. die zich vrijwillig' aan het burgerlijk- en Handelsrecht der Europeanen hebben onderworpen, en wel 2) :

I e . algeheel (door een verklaring, afgelegd voor het Hoofd van Plaatselijk Bestuur);

2e. voor een bepaalde rechtshandeling, i. c. dus voor het aangaan der arbeidsovereenkomst 3) door uitdrukkelijke vermelding in de authentieke akte of door een authen- tieke aanteekening op de onderhandsche akte, die van de gedane handeling wordt opgemaakt : '*).

II. De regeling geldt voorts voor arbeidsovereenkomsten, aangegaan tusschen personen, die tot één. der onder I bedoelde groepen be- lmoren en personen, die daartoe niet behooren, indien:

a. de bedoeling der partijen daartoe duidelijk blijkt en te zij- nen opzichte de formaliteit bedoeld onder C 2e is vervuld:

1) Hieronder vallen dus in ieder geval : Amerikanen, Australiërs, Zuid-Afrikanen, personen van Europeesche afkomst in vreemde koloniën. Deze bepaling' is zeer vaag (zie KLEINTJES I. Iilz. 84).

2) Aangeteekend wordt, dat artikel VI van het K. B. tot wettelijke regeling van het arbeidscontract de toepasselijkheid dei' regeling van het arbeidscontract op Ohineezen uitdrukkelijk uitsluit; 'deze bijzondere exceptie was noodig. omdat de or- donnantie van 29 Maart 1917, St. 129 alle nieuwe bepalingen in het B. W. op Chineezen toepasselijk verklaart, tenzij zulks uitdrukkelijk is uitgesloten.

3) De gedeeltelijke onderwerping 'door Inlanders aan het Europeesch recht, die slechts mogelijk is'voor dat deel van het Europeesch recht, dat op Vreemde Ooster- lingen toepasselijk is verklaard, is, ten aan zien van de regeling van het arbeidscon- . tract, volgens de Memorie van Antwoord der Indische Regeering aan den Volksraad,

voor Inlanders uitgesloten ; m. i. is deze opvatting onjuist en verwart de Regeering de Chineesche wetgeving (St. 1917 No. 189) met de regeling voor Vreemde Ooster- lingen op Java i'ii Madoeia van 1855; dit is echter niet de plaats om dit overigens vrij onbelangrijke punt nader uiteen te zetten.

*) De in het Kon. Besl. van 1917 vermelde stilzwijgende onderwerping voor een bepaalde rechtshandeling, daaruit voortvloeiende, dat de Inlander een rechtshande- ling verricht, die in het voor hem geldende recht niet is geregeld, is loer niet mogelijk, omdat de arbeidsovereenkomst voor den Inlandei wol is geregeld (de oude artikelen 1601, 1602 en 1603 zijn nl. voor hem gehandhaafd).

(16)

14

b. ongeacht de bedoeling van partijen, de overeenkomsten arbeid betreffen, gelijk of nagenoeg gelijk aan dien, welke in den regel pleegt te worden verricht door a r - beiders, die, volgens het bovenstaande, aan de regeling zijn onderworpen (krachtens het nieuwe artikel 1603x van het B. W., eerste lid).

c. ongeacht de bedoeling van partijen, de werknemer onder de vigeur der regeling valt. (artikel 1603x, tweede lid.) De belangrijke bepaling sub b genoemd is bij bet gewijzigd ontwerp door de Regeering voorgesteld en, na uitvoerige discussies en na wijzi- ging door het amendement-LAOH, door den Volksraad aangenomen.

Aangeteekend worde, dat de door den Volksraad aanvaarde redactie medebrengt, dat het criterium van de toepasselijkheid niet ligt in de vraag of in de onderneming van den werkgever de betreffende arbeid, om het zoo te noemen, „Europeanenarbeid" is, doch of die arbeid in hel algemeen als zoodanig moet worden beschouwd.

Toepasselijkheid der Indische Deze vraag is voor Indië, waar regeling op overeenkomsten, relatief zeer veel arbeidskrachten elders dan in Nederlandsen- elders worden geëngageerd, van Indië aangegaan. meer belang dan voor Nederland

en andere Europeesche landen.

Blijkt duidelijk de bedoeling van partijen om het Indische recht te laten geiden, dan is de zaak uiteraard eenvoudig; evenzeer is dat het geval, wanneer uitdrukkelijk de wetgeving van een ander land als maatstaf is aangegeven.

Overigens mag worden aangenomen, hoewel terzake geen wet- telijke bepalingen bestaan, dat ten aanzien van de hierbedoelde arbeidsovereenkomst de wet zal gelden van het land, waar de overeenkomst moet worden uitgevoerd (Indië) en niet die van het land, waar de overeenkomst werd aangegaan. Dit geldt dan uiteraard, ook voor arbeidsovereenkomsten, in Nederland gesloten ten aanzien van arbeid, die in Indië zal worden verricht.

Tiet Hooggerechtshof besliste op 24 Mei 1917 (Tijdschr. '109 blz. 64), dat op een buiten Nederlandsch-Indië (nl. in Nederland) tot stand gekomen arbeidsovereenkomst, doch bestemd tussclien partijen in Ned.-Indië te wei-ken. bij gebreke van tegengesteld beding, het Ned.-

Ind. recht.van toepassing is.

Waar gedurende de behandeling van het Koninklijk Besluit door den Volksraad in liet, oorspronkelijk aan de Nederlandsche "wet bijna identieke Indische ontwerp, ten slotte nog vrij wat afwijkingen van de Nederl. regeling zijn aangebracht, zal de door het Hof besliste vraag ook in de toekomst nog van belang kunnen zijn.

Opgemerkt dient te worden, dat KOSTERS, Internationaal Burgerlijk Hecht, blz. 756 de plaats lian vestiging des werkgevers en niet de plaats, waar de overeenkomst wordt uitgevoerd, als criterium aanneemt ;

(17)

15

ook de Nederlandsehe. jurisprudentie huldigt deze opvatting; deze zienswijze, op zichzelf zeker rationeel, kan, aldus gesteld, voor Ned.- lndië juist bezwaren medebrengen ; zoo is de werkgever zeer vaak in Nederland (of elders) gevestigd, terwijl zijn geheele bedrijf in Indië wordt gevoerd ; vervangt men dan ook in de opvatting van KOSTERS

„werkgever" door „onderneming" of „bedrijf", dan strookt de opvat- ting van het Hof geheel met de strekking van die van KOSTERS en van de Ned. jurisprudentie. KOSTERS zegt nl. : „Vooral als de werkgever een

„talrijk personeel heeft, ligt het in den aard der door hem gesloten

„arbeidsovereenkomsten, dat zij allen door eenzelfde recht geregeerd

„worden en dat de wederpartij zich aan deze zijne bedoeling onder- w e r p t " .

J)e regeling' geldt niet A an ge teekei id worde nog, dat ook buiten voor overheidspersoneel de reeds vermelde gevallen, de wettelijke en personeel van zee- regeling van het arbeidscontract niet op schepen; art. 1603ij. alle arbeidsovereenkomsten van toepas-

sing zal zijn : er buiten vallen werk- nemers in overheidsdienst, tenzij anders mocht zijn bepaald ; ook zal de regeling niet gelden voor de arbeidsovereenkomst van den

» schipper, de officieren en de schepelingen van zeeschepen.

De Assistentenregeling' Ten slotte blijft voor de Oostkust van S.O.K.; art. VI B. van Sumatra, Atjeh en Tapanoeli de z.g. „As- het Kon. Besl. sistentenregeling" van kracht naast de

algemeen e regeling ; bij strijd tusschen beide zal de Assistentenregeling, als speciale wet, moeten voorgaan.

III. DE BETEEKENI8 EN HET STELSEL DEK REGELING.

Beteekenis der Reeds hierboven werd opgemerkt, dat nà de koop- regeling, overeenkomst, de arbeidsovereenkomst het veel- vuldigst voorkomende contract is ; dit op zichzelf is reeds voldoende reden om de meest markante rechten en ver- plichtingen van partijen wettelijk vast te leggen en om aan een dergelijke regeling een bijzondere waarde te hechten.

Daarbij komt. dat de arbeidsovereenkomst, in tegenstelling bij- voorbeeld met het koopcontract, gemeenlijk bestemd is een meer duurzame verhouding tusschen partijen in het leven te roepen.

Voorts gaat het hier niet alleen om verbintenissen betreffende materieele goederen; de werknemer verbindt zich. zijn arbeidskracht beschikbaar te stellen en er wordt — zij het, tengevolge van de hedendaagsche organisatie van het bedrijfsleven, zeker' in mindere mate dan voorheen — een persoonlijke band tusschen werkgever en

(18)

werknemer gelegd. Karakter en geesteseigenschappen van partijen spelen een belangrijke rol en hebben vaak grooten invloed op de wijze, waarop de overeenkomst wordt uitgevoerd ; zij veroorzaken zelfs meermalen haar voortijdige ontbinding.

De grenzen tusschen behoorlijke nakoming der overeenkomst en wanpraestatie zijn in menig opzicht veel vager dan bij andere verbintenissen en de kans op rechtskwesties wordt ook daardoor stellig vergroot

En nu is het merkwaardig, dat, terwijl partijen reeds in het algemeen bij het aangaan van overeenkomsten, zelfs in voor de hand liggende mogelijkheden vaak niet plegen te voorzien, zij ziel) vooral bij het sluiten van arbeidscontracten, de consequenties daarvan zeer onvoldoend voor oogeu stellen.

Buiten de vaststelling - vaak nog in zeer algemeene'termen van den aard van den te verrichten arbeid en van het bedrag der belooning, wordt in bet meerendeel der gevallen niets afgesproken : bij grootere bedrijven is dit in Indië intusschen gewoonlijk anders.

Wat de wet regelt en Men moet echter de beteekenis der regeling wat zij niet regelt. ook niet overschatten.

Zij stelt rechten en verplichtingen vast, tracht de rechtspositie van partijen in evenwicht te brengen, maatregelen te treffen, dat deze bij de verkrijging van hetgeen haar rechtens toekomt zoo wei- nig mogelijk belemmerd worden ; zij keert zich tegen handelingen en misstanden, die inbreuk maken op hetgeen mag worden beschouwd als geoorloofd en behoorlijk. Als zoodanig houdt zij een aantal be- palingen in tot steun en bescherming van den werknemer, die deels terecht, maai' heden ten dage deels wellicht ten onrechte, wordt beschouwd als de economisch-zwakkere.

Maar zij verschaft niet en bedoelt ook niet te verschaffen materieele verbetering van positie ; zij bepaalt, behoudens een en- kele uitzondering, niets omtrent loonpeil, arbeidstijden en aard van den arbeid, de drie factoren, die de maatstaf zijn voor de beoor- deeling der arbeidsverhouding.

De wetgever zegt tot partijen : spreekt gij onderling af, welke de praestaties zullen zijn, arbeid en loon ; ik verschaf U de midde- len om recht te verkrijgen.

Privaatrechtelijk karakter ; Vooral moet voorts worden in het partijen zorgen zelve voor oog gehouden, dat de regeling geheel üalevin». e?ü privaatrechtelijk karakter draagt,

(19)

17

d. w. z. dat het aan partijen zelve ter beoordeeling blijft, of zij van de bepalingen der regeling al dan niet willen gebruikmaken : het is niet de Overheid, die aan de bepalingen de hand houdt, maar het zijn partijen zelve. Acht een werknemer zich te kort gedaan, dan moet hijzelf den werkgever in rechten aanspreken.

Ter vergelijking diene de nieuwe ordonnantie op den Kinderar- beid en den Vrouwennachtarbeid. Hier heeft men te doen met een publiekrechtelijke regeling : niet het kind, dat op verboden wijze in een fabriek te werk is gesteld, dan wel diens ouders treden op, doch het is de Overheid, die tegen den werkgever een vervolging instelt, en het is ook niet de burgerlijke rechter, die aan het kind een schade- vergoeding toekent, maar de strafrechter, die den werkgever een boete oplegt.

Zooals aanstonds zal blijken, acht de wetgever sommige afspraken tusschen werkgever en werknemer zoozeer in strijd met hetgeen in een behoorlijke samenleving past, dan wel zóó bezwarend voor den arbei- der, dat hij die afspraken, zonder te letten op hetgeen partijen hebben bedisseld, eenvoudig' nietig verklaart. Doch ook dan is liet niet de Overheid, die optreedt: één der partijen zelve moa.t den rechter verzoe- ken die nietigheid uit te spreken of te constateeren.

Bij de totstandkoming der wet in Nederland is tegen die z.g.

„lijdelijkheid" der Overheid bezwaar gemaakt, maar zij heelt, zooals de ontwerpers der wet trouwens verwachtten, in het algemeen in haar 16-jarige practijk goed voldaan: stellig leidt zij tot meer zelfstandigheid ën flinkheid van de betrokkenen en haar opvoedende kracht is vrij groot gebleken.

Gebezigde middelen ter ver- üp verschillende wijzen heeft men krijging van behoorlijke ar- getracht te bereiken, dat, ook indien beidsovereenkomsten. partijen een onvolledige afspraak

maakten, of bij haar afspraak rege- lingen troffen, die naar het oordeel van den wetgever verkeerd zijn, toch een rechtsverhouding tot stand komt, die uit een billijkheids- oogpunt bevredigend is.

Daartoe heeft de wetgever verschillende middelen aangewend, die hier achtereenvolgens beknopt worden besproken. .

In sommige .gevallen afwijkiu- In de eerste plaats komen in de gen van de wettelijke normen regeling een aantal bepalingen toegelaten; aanvullend recht. voor. die van kracht zijn, tenzij

partijen anders zijn overeengeko- men. Soms constateert de wet uitdrukkelijk, dat hare bepaling slechts toepasselijk is, indien partijen het betrekkelijke punt niet anders hebben geregeld, doch ook wanneer dit niet liet geval is en de wet

(20)

18

zonder meer een norm geeft, zijn partijen in het algemeen gerech- tigd in onderling overleg dien regel terzijde te stellen.

Voor voorbeelden worde verwezen naar de artikelen 1601d, 1601e, 1601W, 1602a, 4002b, 1602k, 1002u, 1603k.

In andere gevallen heeft de wetgever afwijking van den door hem gestelden regel minder gemakkelijk willen maken. Hij heeft somtijds tegen afwijking op zichzelf geen bezwaar, maar eischt, dat partijen van haar afwijkende afspraak en van de portee daarvan zich behoorlijk rekenschap geven : hij wil, dat het bijzondere beding, om geldig te zijn, schriftelijk worde vastgelegd (zie artt. 1602c, 1602d, 1602e, laatste lid, en 1603q, 4e lid).

In de meeste van dergelijke gevallen wenscht hij echter tevens de vrijheid van partijen niet alleen formeel, doch ook materieel binnen zekere grenzen te houden en is afwijking' van den wet- telijken regel slechts van kracht als zij, boven en behalve de schrif- telijke vastlegging, aan zekere gestelde voorwaarden voldoet (zie artt.

1602e, 2e lid, 1602n, 1602p).

Bepalingen, afwijking Deze bepalingen vormen eigenlijk een over- waarvan nietig i s ; gang van die, waarbij de wetgever partijen dwingend recht. vrijlaat (aanvullend recht) tot die, waarbij hij van den door hem gestelden regel geenerlei afwijking wil erkennen (dwingend recht).

Onder deze laatste categorie valt een groot aantal voorzie- ningen, welke men bepaaldelijk bindend heeft willen maken, of verbodsbepalingen ten aanzien van bedingen, welke men onder geen omstandigheden als geldig wil erkennen. Afspraken, in strijd met dergelijke regelingen, zijn nietig (zie de artt. 160'lj, k, 1, s, t, n en v.; 1602g, j , r, s, v, laatste lid, w, x, z; 16031, o, p, v).

Geldigheid der Elke afspraak tusschen twee partijen, waarbij de overeenkomsten, een zich verbindt in dienst van den ander tegen

loon arbeid te verrichten, is een arbeidsovereen- komst en zij is verbindend, indien die overeenkomst niet in strijd is niet de publieke orde en de goede zeden; dit staat geheel los van de zooeven besproken nietigheid of beperkte toelaatbaarheid van bepaalde bedingen in de overeenkomst.

In een enkel geval is de geheele arbeidsovereenkomst van stonde af aan zonder rechtskracht: de wet verklaart nietig een arbeids- overeenkomst, tusschen echtgenooten aangegaan (art. 1601 i).

(21)

l'.)

Wie arbeidsovereen- In het algemeen is ieder, 'zooals de wet het komsten kunnen aan- noemt, „bekwaam" overeenkomsten, dus ook gaan. arbeidscontracten, aan te gaan: hiervan zijn slechts uitgezonderd minderjarigen, onder curateele gestelden, en, in vele gevallen, getrouwde vrouwen. De wetgever heeft het bij de regeling van het arbeidscontract wen- schelijk geoordeeld op dezen algemeenen regel tot op zekere hoogte uitzondering toe te laten.

De gehuwde vrouw; Kan ni. de gehuwde vrouw gewoonlijk zonder art. 1601f. bijstand van haren echtgenoot geen overeen-

komsten met derden aangaan, ten aanzien van het sluiten van arbeidscontracten geldt dit verbod slechts be- perkt. Niet, dat de gehuwde vrouw tegen den wil van haar man als arbeidster een arbeidsovereenkomst kan aangaan, maar de wet veronderstelt, dat zij die bewilliging heeft verkregen; de man, die zich tegen het aangaan van een arbeidsovereenkomst door zijn vrouw wenscht te verzetten, zal van te voren dooi' een verklaring aan den toekomstigen werkgever der vrouw of door een publicatie, bijv. in een algemeen gelezen dagblad, zijn verzet kenbaar hebben te maken.

Verzuimt hij zulks, dan baat het hem .niet, of hij achteraf aan- toont, dat hij wèl bezwaren had: de overeenkomst is van kracht.

De wetgever heeft ook de verdere consequenties hiervan aan- vaard : de gehuwde vrouw-werkneemster kan terzake van haar ar- beidsovereenkomst zelfstandig alle andere rechtshandelingen ver- richten : betalingen ontvangen, kwitanties afgeven, in rechten ver- schijnen enz., hetgeen zij op ander terrein zonder den bijstand van haar echtgenoot normaliter evenmin vermag als het aangaan van verbintenissen.

Nog op één belangrijk punt is de zelfstandigheid der gehuwde vrouw ten aanzien van dit contract grooter dan gewoonlijk: zij mag over hetgeen zij, ingevolge de gesloten arbeidsovereenkomst, te ont-

vangen of te vorderen heeft, zelve ten bate van het gezin beschikken.

Dit alles geldt dus de gehuwde vrouw als arbeidster; als werk- geefster blijft zij den bijstand van haar man behoeven.

De minderjarige; Ook een minderjarige kan arbeidsovereenkom- artt. 1601g, lGOlh. sten aangaan, maar heeft daartoe de machtiging

van zijn wette] ij ken vertegenwoordiger noodig (vader of voogd).

(22)

20

Een mondelinge machtiging is slechts voldoende, als het een be- paalde arbeidsovereenkomst betreft; een algemeene volmacht dient schriftelijk te worden verleend. Heeft de minderjarige den leeftijd

van achttien jaren nog niet bereikt, dan kan de mondelinge mach- tiging slechts worden verstrekt in tegenwoordigheid van den werk- gever of diens vertegenwoordiger.

Indien de vader of de voogd geen machtiging heeft gegeven, doch de minderjarige reeds zes weken bij den patroon heeft ge- werkt, neemt de wet aan, dat de machtiging wèl is verleend.

Vorm der overeenkomst; In het algemeen is, zooals gezegd, elke schriftelijk contract afspraak tot het verrichten van arbeid gewenscht, doch niet tegen loon een rechtsgeldige arbeids- vereischt; artt. 1601a, overeenkomst.

1601d, 1903 en 1914. Ook de mondelinge.

Nog steeds is vrij algemeen verbreid het denkbeeld, dat een schriftelijk contract grootere rechtskracht bezit dan een mondelinge overeenkomst.

Men onderscheidt in het spraakgebruik zelfs dikwijls tusschen een afspraak, overeenkomst, agreement, convenu als mondelinge af- makingen eenerzijds, en het contract anderzijds; dat laatste is dan de door partijen onderteekende, op zegel gestelde, al dan niet door een notaris of anderen daartoe aangewezen ambtenaar opgemaakte akte, het stuk papier, dat als zoodanig een min of meer mysterieuze kracht zou bezitten.

Toch is deze opvatting geheel onjuist.

In wezen is er tusschen de rechtskracht van een schriftelijke en die van een mondelinge overeenkomst niet het minste verschil;

zelfs een notarieele akte heeft in geen enkel opzicht wettelijk meer kracht dan een mondelinge afspraak i).

De beleekenis de): schriftelijke overeenkomst ligt enkel en alleen in haar bewijskracht.

Erkent de wederpartij, dat het mondelinge contract is aange- gaan, dan is zij daaraan ook onvoorwaardelijk gebonden, even goed als ware de zaak op een authentieke akte gesteld.

]) Er zijn enkele overeenkomsten, waarvan de wet bepaaldelijk eischt, dat zij schriftelijk ot' zelfs notarieel worden opgemaakt; voor die gaat hetgeen hier is geschreven natuurlijk niet op.

(23)

•21

Doch juist omdat ontkenning van liet bestaan der overeenkomst mogelijk is, of—hetgeen nog vaker voorkomt — men liet later niet meer eens is over den inhoud der afspraak, is liet gewoonlijk zeer goed de overeenkomst op schrift te stellen; teneinde alle moei- lijkheden over toevoegingen, wijzigingen, valsciie handteekeningen, datumkwesties enz. uit te sluiten, is zelfs het notarieel vastleggen van het contract soms nuttig, ook huiten de sporadische gevallen, waarin de wet een authentiek geschrift bepaaldelijk eischt.

• Natuurlijk zal voor een arbeidsovereenkomst een notarieele akte gemeenlijk niet noodig zijn, doch het op schrift stellen van de ge- maakte afspraak is, al schrijft de wet liet niet voor, zeker aan- bevelenswaardig.

Bij de behandeling in den Volksraad is er van enkele zijden bij de Regeering op aangedrongen voor de arbeidsovereenkomst een schrif- telijk contract verplichtend te stellen.

De Regeering heeft dit niet gewild; terecht stelde Zij zich op het standpunt: ..indien ik schriftelijke arbeidscontracten voorschrijf', zal ik mondelinge contracten ongeldig moeten verklaren en dan is de werk- nemer, dien men juist wenscht te beschermen, nog veel verder van huis".

Toen werd door eenige leden voorgesteld de schriftelijke over- eenkomst verplichtend te stellen, zoodra de dienstbetrekking een zekeren tijd (drie maanden) heeft geduurd, bij gebreke waarvan dan de rechter

„ongeacht hetgeen partijen mondeling zouden zijn overeengekomen, naar billijkheid en met inachtneming van het gebruik in overeenkomstige bedrijven, doch zonder beoordeeling van de wijze, waarop de werknemer zijn taak heeft vervuld", bij geschil zal beslissen, wat omtrent opzeggings- termijn, salaris, recht op verlof enz. door partijen wordt geacht te zijn overeengekomen.

Het is begrijpelijk, dat de Directeur van Justitie een dergelijk voorstel, als geheel in strijd met de grondbeginselen van ons overeen- komstenrecht, onaanvaardbaar achtte, waarom het dan ook door de voorstellers werd ingetrokken.

Ten slotte werd door den Volksraad toch een motie aangenomen, waarbij de Regeering werd uitgenoodigd, alsnog een bepaling te ont- werpen, waardoor „een schriftelijk contract bij eenigszins vaste dienst- verhouding regel wordt". ')

') Eigenaardig, doch geheel toevallig is, dat in twee opzichten de aanleiding tot een schriftelijke overeenkomst juist is verminderd.

Zooals bekend, was getuigenbewijs ten aanzien van bestaan en inhoud van over- eenkomsten vroeger slechts in beperkte mate en in enkele gevallen toegelaten. Tot de gevallen waarin getuigenbewijs thans wèl mag worden geleverd, behoort sedert eenigen tijd ook het arbeidscontract.

Bovendien kunnen bloed- en aanverwanten en arbeiders in dienst van partijen in geschillen over arbeidsovereenkomsten thans als getuigen worden gehoord en zij kunnen uit dien hoofde ook niet worden gewraakt (nieuwe redactie art. 1914 B. W.).

(24)

22'

Stukken i.v.ni. arbeids- Ken enkel woord nog over de zegeling : contracten vrijgesteld deze is niet anders dan de uitvoering van van zegel; art. lßOlij. een fiscaal voorschrift, de niet-nakoming

waarvan oplegging van een boete kan veroorzaken. In de practijk is dan ook het gevolg, dat men bij het in een proces bezigen van ongezegelde stukken, waarvan de zegeling is voorgeschreven, in vrij hooge kosten vervalt; de rechtskracht van bet contract wordt door de zegeling echter niet gewijzigd.

Overigens zal dit punt bij de invoering der nieuwe regeling voor de arbeidsovereenkomst niet meer van belang zijn, daar artikel 1601ij alle stukken, die betrekking hebben op het aangaan, wijzigen of eindigen eener arbeidsovereenkomst en alle stukken, die met de uitvoering daarvan in verband staan, vrijstelt van zegel.

Karakter van aan- Er bestaat bij betrokkenen weleens onzekerheid stellingsbrieven. over de juridische beteekenis der, speciaal in

Indië, zeer gebruikelijke aanstellingsbrieven.

Tot den toekomstigen (of reeds in dienst zijnden) employé wordt door den werkgever of zijn vertegenwoordiger een schrijven gericht, waarin hem wordt bericht, dat hij met ingang van een bepaalden datum in een bepaalde functie is aangesteld; naast bet te genieten salaris worden vaak nog andere arbeidsvoorwaarden vernield.

De werknemer ontvangt hiervan dan gemeenlijk twee of meer exemplaren, waarvan hij er één behoudt en de overige, voorzien van zijn onderteekende accoordbevinding aan den voet van den brief, aan den werkgever terugzendt.

Deze brieven (mits dus van de accoordbevinding van den werk- nemer voorzien) zijn schriftelijke overeenkomsten, waarvan de rechts- kracht en de bewijskracht in geen enkel opzicht verschillen van die vu n een ander contract.

De eene partij deelt mede met de andere een arbeidsovereen- komst te sluiten en vermeldt de voorwaarden, waarop dit geschiedt, de andere partij zegt daarmede aceoord te gaan ; de voor een con- tract vereischt verklaarde wilsovereenstemming tot het aangaan van een verbintenis is dus aanwezig.

Algemeenheid der regeling; Uit bet voorgaande zal reeds zijn ge- geen onderscheid naar de bleken, dat de wettelijke regeling van soort van arbeid. liet arbeidscontract een algemeene is,

een regeling dus, die geldt „voor allen,

(25)

23

„die tegen loon gedurende zekeren tijd in dienst van anderen arbeid

„verrichten, onverschillig welke namen of titels in het verkeer aan

„partijen of de dienstbetrekking worden gegeven." (Memorie van

„Toelichting, Nederlandsche Wet). l)

Naar aanleiding van bezwaren, die in de afdeelingen van den Volksraad tegen de overneming voor Indië van deze uniformiteit wer- den ingebracht, zeide de Indische Regeering in Haar Memorie van Antwoord :

De directeur eener naamlooze vennootschap hier te lande, de employé op onderneming of kantoor, de klerk en de winkel- bediende, de portier, de polderjongen bij de havenwerken in Indië, zij allen behoeven dezelfde bescherming hunner rechten, dezelfde omschrijving hunner verplichtingen als hun collega's in het Moederland.

De Nederlandsche wet regelt immers evenzeer de overeen- komst van den intellectueelen „arbeider", van den hoogst op de maatschappelijke ladder staanden werker af, als die van den handwerksman en van de dienstbode ; de Indische Regeering kan niet inzien, dat het voorkomen hier te lande van een vrij talrijke klasse van Europeesche werknemers op landbouwondernemingen, welke daarenboven wat aantal betreft in het niet verzinkt tegen- over het aantal intellectueele „arbeiders" in het moederland, in deze algemeene regeling voorschriften zoude vereischen, van de Nederlandsche belangrijk afwijkende 2) .

Inlnssclien komen in de regeling zelve eenige bepalingen voor, die niet voor alle werknemers gelden. Men heeft het wenschelijk gevonden op enkele punten de waarborgen voor een werknemer, die minder dan f 8,— per dag (zie artt. 1601 u, 1602g, 16021, 1602q,) dan wel f4,— per dag (zie art 16031) verdient, scherper te stellen.

Ook bevat de regeling een aantal bijzondere bepalingen, die al- leen" voor inwonende arbeiders gehlen (zie o. a. artt. 1602s, t, u en x).

IV. DE INHOUD DEK ARBEIDSOVEREENKOMST.

De elementen der arbeids- „De arbeidsovereenkomst" - zoo zegt overeenkomst. artikel 1601a—„is de overeenkomst,

waarbij de eene partij, de arbeider,

i) Zie intusschen artikel 1603y nopens de arbeidsovereenkomsten van schepe- lingen en van personen in dienst van eenig publiekrechtelijk lichaam, (vgl. bldz. 15)

2) Intusschen is in Indië tocli op twee wijzen aan dit juiste beginsel van alge- meenheid getornd:

a. door de handhaving der Assistentenregeling S.Ü.K. (zie hierboven bldz. 15), b. door art. 1603z. luidende:

„Bij algemeene verordening kunnen bijzondere regelen worden gesteld voor overeenkomsten tot het verrichten van arbeid in ondernemingen van land- bouw of nijverheid, bij spoor- en tramwegen en bij transport- en andere bedrijven",

waardoor de mogelijkheid van nadere civielrechtelijke regelingen op dit terrein is voorbehouden.

(26)

24

zich verbindt, in dienst van de andere partij, den werkgever, tegen loon, gedurende zekeren tijd arbeid te verrichten".

Het komt er dus op neer, dat er voor liet bestaan eener arbeids- overeenkomst in den zin der wet moet zijn voldaan aan drie ver- eischten, welke men de „elementen" der arbeidsovereenkomst zou kunnen noemen :

1. de eene partij moet zich verbinden arbeid te verrichten ; '2. de andere partij moet zich verbinden daarvoor loon te betalen : 3. de arbeid moet worden verricht door de eene partij in dienst

van de andere.

Allereerst een enkel woord over het laatste punt.

Dienstbetrekking; Lang niet altijd kan men, wanneer iemand gezagselement; per- voor een ander tegen een bepaalde belooning soonlijke praestatie; zekeren arbeid verricht, zeggen, dat de een artt. 1603b, 1603a. bij den ander in dienst is. En dan is er ook geen arbeidsovereenkomst in den zin der wet.

Soms is het onderscheid tusschen arbeidscontract en een andere rechtsverhouding niet gemakkelijk aan te wijzen, maar gewoonlijk zal in het dagelijksch leven wel blijken, of er al dan niet een arbeidscontract is tot stand gekomen.

In het woord „dienst", „dienstbetrekking" ligt een duidelijk element van gezag en hierin zal men zeer dikwijls wel een bruikbare onderscheiding kunnen vinden.

Wat dat „gezagselement" precies inhoudt, is moeilijk in het algemeen te definieeren.

Vaak zal dit „gezagselement" samengaan met de bevoegdheid leiding te geven en critiek uit te oefenen bij het verrichten der werkzaamheden, soms zal het gezocht moeten worden in de vraag, wie principieel de uiteindelijke beslissing heeft in het bedrijfsbeheer en in de bedrijfspolitiek. Ook het antwoord op de vraag of de wederpartij den arbeid persoonlijk (zie art. 1603a) moet verrich- ten, of dat hij zich naar eigen verkiezen kan laten vervangen, zal niet zelden beslissen of er een arbeidsovereenkomst is aangegaan.

Wie zijn arbeiders? In den loop der jaren is hierover in Neder- land een uitvoerige rechtspraak ontstaan, welke Prof. MEYERS in zijn reeds genoemden commentaar op de wet op de arbeidsovereenkomst behandelt. Enkele karakteristieke uitspraken mogen daaruit worden aangehaald, teneinde een indruk te geven van hetgeen de Nederland- sche jurisprudentie wèl en wat zij niet onder het begrip arbeidsover-

(27)

'25

eenkomst brengt : de humorist in een bioscoop, de zangeres in een rafé-chantant, de pikeur van een renstal, de kraamverpleegster, de krantenbezorger, de ophaler van huurpenningen werden wèl als arbeider in den zin der wet beschouwd; niet de volgens eigen inzichten hande- lende advertentie-colporteur, de accountant, die aanneemt, een onderzoek zelf of' door anderen te doen verrichten, degene, die zich verbindt door- een orkest muziek te leveren, degene, die zich verbindt om tegen een vaste som per maand voor een weekblad foto's te maken.

Bij den agent, die tevens eigen zaken d o e t — d u s de houder van een agentschap — lijkt de aanwezigheid van dienstbetrekking twij- felachtig, eveneens bij een reiziger ; bij zetbaas of filiaalhouder zal men — gelijk ook de rechtspraak gewoonlijk doet en eveneens Prof.

MEYERS — wèl een dienstbetrekking moeten aannemen.

Voor de gevallen, dat een overeenkomst zoowel de kenmerken van een arbeidsovereenkomst als die van een andere overeenkomst draagt, gelden de bepalingen, die voor elk van beide in de wet voorkomen: bij strijdigheid daarvan die, welke voor de arbeidsover- eenkomst zijn vastgesteld.

In verschillende der aangeduide twijfelgevallen zal men van deze bepaling kunnen gebruikmaken.

Verplichtingen van „De arbeider" zegt art. 1603 „is verplicht den den arbeider; artt. bedongen arbeid naar zijn beste vermogen te 1603 t/m l()03d. verrichten. Voor zoover aard en omvang van den te verrichten arbeid niet bij overeenkomst of reglement zijn omschreven, beslist daaromtrent liet gebruik".

In artikel 1603b wordt bepaald, dat de arbeider verplicht is, zich te houden aan de voorschriften omtrent het verrichten van den arbeid, alsmede aan die, welke strekken ter bevordering van de goede orde in de onderneming des werkgevers, hem door of namens den werkgever, binnen de perken van wettelijke voor- schriften of van overeenkomst, of, bij gebreke daarvan, van het gebruik gegeven. Hierin is het bovenomschreven „gezagselement"

neergelegd.

En voorts zegt art. 1603d, dat de arbeider in het algemeen verplicht is al datgene te doen en na te laten, wat een goed arbei- der in gelijke omstandigheden behoort te doen en na te laten.

Welke arbeid kan den werknemer nu worden opgedragen?

Uit de hiergenoemde verplichtingen des werknemers kan worden gedistilleerd, dat de werknemer is gehouden te doen al hetgeen in zijn vermogen ligt en redelijkerwijze van Item kan worden verwacht, om het bedrijf des werkgevers vlot en ongestoord te doen loopen.

(28)

26

Het is duidelijk, dat iemand, die als boekhoudex is geëngageerd, niet kan worden verplicht het kantoor schoon te houden of reclame- circulaires rond te brengen.

Maar het vermelden van deze eenigszins ridicule voorbeelden heeft juist de bedoeling aan te geven, dat men de grenzen vooral niet te eng moet trekken ; de woorden van de wet zijn ruim ; het is, als wilde de wetgever tot den arbeider zeggen : „Ik heb tegenover U, vooral ten aanzien van Uwe rechten in verband met loonbetaling, ont- slag en vele andere zaken, een ruim en vrijgevig standpunt ingenomen.

Maar dan eisen ik ook van U, dat ge Uw taak loyaal en consciëntieus opvat".

Een enkel voorbeeld nog.

Indien een van zijn medewerknemers ziek wordt en vervanging onmogelijk, bezwaarlijk, of zelfs onevenredig nadeelig is voor den pa- troon, zal de werknemer arbeid moeten verrichten, die strikt genomen niet onder den titel zijner functie valt.

Zoo zal de boekhouder, die uiteraard het kantoor niet behoeft schoon te houden, wèl verplicht zijn, ook al behoort dat in een bepaald geval niet tot zijn gewone werkzaamheden, bij tijdelijke ontstentenis van een ander, brieven te typen, magazijnvoorraden te distribueeren e.z.m.

Een verkooper zal, bij tijdelijke buitengewone drukte op het kantoor, wel degelijk moeten helpen met het bijhouden der admini- stratie, al ligt zijn gewoon werk buitenshuis.

Men zal daarentegen gemeenlijk niet mogen verwachten, dat een employé er genoegen mede neemt, dat men hem in een andere branche van het bedrijf te werk stelt onder de supervisie van een werknemer, die een aan de zijne ondergeschikte betrekking bekleedt.

Ook hier zullen — gelijk de wet ook zegt — het gebruik en de omstandigheden den doorslag geven.

Boeten; Op het met-nakomen van de verplichtingen van den ïirtt. 1601n, werknemer kan de werkgever boete stellen, doch de 1601v. wet heeft deze bevoegdheid tot boete-heffing aan

straffe waarborgen verbonden.

In de eerste plaats kan de werkgever slechts boete stellen op de overtreding van voorschriften van een schriftelijk aangegane over- eenkomst ot' van een reglement (waarover aanstonds), indien die voorschriften bepaaldelijk zijn aangeduid, en de boete in tie over- eenkomst of het reglement is aangegeven.

Destijds is bij de behandeling in Nederland van enkele zijden erop aangedrongen, het boete-beding eenvoudig' niet toe te laten. Maar terecht heeft men erop gewezen, dat dit zeer vaak voor den werknemer geen voordeel zou blijken te zijn; immers zal de werkgever, indien hij niet op andere wijze een correctie kan toedienen, veel spoediger er toe overgaan, ontslag te verleenen.

Bovendien is de boete vaak bijkans noodzakelijk, niet slechts voor den ordelijken gang van het bedrijf (op tijd komen, zorg voor kwali- teit van het werk), maar ook in het belang van hygiëne en veiligheid

(29)

27

(zindelijkheid bij voedselfabricatie, niet rooken in een steenkolenmijn of meubelfabriek).

Ook het bedrag, dat bij elke loonuitbetaling voor boeten mag worden ingehouden, heeft de wetgever aan limites gebonden ; bij de bespreking van het loon wordt daarop teruggekomen.

De boeten mogen, onmiddellijk noch middellijk strekken tot per- soonlijk voordeel van den werkgever zelven, of van dengeen, wien deze de bevoegdheid beeft verleend, den arbeider boete op te leg- gen.

Hieruit volgt, dat indien de werkgever een naamlooze vennootschap is, ook deze geen voordeel uit de boete zal mogen trekken.

Overigens kan de werkgever aan de boete elke bestemming geven, welke hij wenscht (ziekenfonds, liefdadig doel, onder de gezamenlijke arbeiders periodiek te verdeden extra-gratificatie e.z.m.).

Ten slotte worde vermeld, dat, indien een van beide partijen dooi' opzet of schuld (waaronder natuurlijk ook zorgeloosheid valt) aan de andere schade heeft berokkend, die andere daarvoor ver- goeding kan vorderen ; de wet verbiedt echter den werkgever voor hetzelfde feit zoowel boete te heffen als schadevergoeding te vor-

deren.

Het reglement; Een enkel woord over het zooeven genoemde re- artt. lOOlj, glement. De werkgever kan de voorschriften, waar- lBOlk, 16011. aan de werknemer zich bij het verrichten van zijn

arbeid heeft te houden (art. 1603b; zie boven) vastleggen in een reglement, waarin dan ook, zooals zooeven werd uiteengezet, de voorschriften en verbodsbepalingen, op welker over- treding boete wordt gesteld, kunnen worden vastgelegd en waarin tevens andere nadere bijzonderheden der arbeidsovereenkomst kun- nen worden geregeld.

Het reglement is dus een dooi' den werkgever vastgestelde re- geling der arbeidsvoorwaarden, bestemd om voor alle arbeiders of voor een bepaald soort arbeiders in zijn dienst te gelden.

Juist omdat het reglement is bedoeld te gelden voor, om het zoo te noemen, de „massa" der werknemers eener fabriek, zal van dit instituut ten aanzien van de Europeesche werknemers in Indië wel niet vaak worden gebruik gemaakt.

In beginsel is bet reglement een eenzijdige regeling, doch dooi- de waarborgen, welke de wet stelt, dat de werknemer ten volle op de hoogte zij van en accoord ga met het reglement, heeft het eigenlijk meer gelijkenis met een aanvullende-overeenkomst gekregen.

(30)

l28

De wet vereischt dan voor de geldigheid van zulk een reglement de schriftelijke goedkeuring, der betrokken arbeiders; voorts moet elke werknemer een volledig exemplaar ontvangen en gelegenheid krijgen om, vóór de vaststelling kosteloos van den inhoud kennis te nemen.

Ten slotte moet liet reglement worden opgehangen in een voor den werknemer toegankelijke plaats en worden gedeponeerd ten

kantore van het Hoofd van Plaatselijk Bestuur.

Zooals blijkt, heeft de wetgever het vastellen van een rechts- geldig reglement niet gemakkelijk gemaakt.

Wijziging van liet (Jok de wijziging van het reglement tijdens de reglement; art. 1601k. dienstbetrekking is door den wetgever met verschillende waarborgen in het belang van den werknemer omgeven; er is gezorgd, dat ieder de volle gelegen- heid krijge, zich vóór de definitieve vaststelling van de strekking en de draagwijdte der wijzigingen te overtuigen.

Een merkwaardige, doch zeer nuttige bepaling, die in de Neder- landsche wet niet voorkomt, is tijdens de behandeling in den Voiks- raad in de Indische regeling opgenomen in het tweede lid van art.

1 6 0 1 k : gaat de werknemer met de wijziging van liet reglement niet accoord, dan kan hij binnen vier weken aan den rechter ontbinding der overeenkomst vragen. Tenzij de rechter oordeelt, dat de werknemer door het nieuwe of gewijzigde reglement niet of niet in voldoend ernstige mate in zijn belangen wordt geschaad, wijst hij de vordering toe; tot aan den dag der uitspraak van den rechter blijft de dienstbe- trekking bestaan en is het nieuwe of gewijzigde reglement vanaf den dag van inwerkingtreding van kracht.

Volgens de Nederlandsche bepaling echter kan de werknemer in elke wijziging van het reglement aanleiding vinden de dienstbetrekking op te zeggen, uiterlijk tegen den dag, waarop het nieuwe reglement in werking t r e e d t ; dit kan voor den werkgever een zeer lastige be- paling zijn : ongetwijfeld bevredigt het Indische artikel beter het rechtsgevoel.

De werknemer kan niet verklaren, dat hij zich verbindt accoord te gaan met elk nieuw reglement, of met elke toekomstige wijziging in .een bestaand reglement (art. 16011).

De verplichtingen De werkgever is in de eerste plaats verplicht van den werkgever, het bedongen loon te voldoen.

Beteekenis Loon is de betaling voor verrichten arbeid. In de prac- van loon. tijk zal men bet met deze omschrijving gewoonlijk, wel

kunnen doen, maar op de verschillende vragen, die

(31)

29

plegen te rijzen, kan men met deze simpele, maar onvolledige definitie vaak geen antwoord geven; er zijn trouwens verschillende nader te bespreken redenen, die liet van belang doen zijn te weten, of men in een bepaald geval met loon heeft te doen. of met iets anders.

Prof. MEYERS geeft een uitvoeriger en juister omschrijving:

„Loon is al datgene, waartoe de werkgever zich, als contra-praestatie van den te verrichten arbeid, verbindt".

Of partijen die contra-praestatie nu loon dan wel salaris, tracte- ment, wedde, remuneratie of honorarium noemen, doet niet terzake.

Aan den anderen kant is al hetgeen men in de wandeling onder .die benamingen pleegt te brengen, daarom nog geen loon in den

zin der wet op de arbeidsovereenkomst.

Daarvoor moet aan verschillende vereischten zijn voldaan.

In de eerste plaats moet degeen, die betaalt, de werkgever zijn.

Fooien. Fooien vallen buiten het begrip loon, m.i. ook wanneer zij, gelijk bijv. in Europeesche hotels tegenwoordig vaak ge- bruikelijk, als een verplichte toeslag op de rekening der gasten worden geheven en vervolgens door den werkgever aan het personeel worden uitbetaald.

Voorts moet de werkgever zich tot die betaling bepaaldelijk hebben verbonden.

Tantiemes; Een gratificatie is loon, indien de patroon zich daartoe gratificaties. contractueel heeft verplicht ; dat het bedrag hiervan in de overeenkomst moet vastliggen, zooals weleens door een rechter is uitgemaakt, komt mij onjuist voor ; wèl zal de maatstaf moeten vaststaan, ook al is de bepaling van het bedrag aan den werk- gever overgelaten; bijv. een gratificatie van één maand salaris voor elke 10 pCt. dividend, door de naamlooze vennootschap uitgekeerd.

Winstaandeel (tantième) is eveneens loon, ook al stelt de werk- gever de winst, waarover het tantième wordt berekend, eenzijdig vast.

Tantième is daarentegen uiteraard geen loon, indien het niet wordt uitgekeerd op grond van een arbeidsovereenkomst (bijv. tantièmes van commissarissen eener naamlooze vennootschap). Verschil van meening is weleens gerezen over de vraag, in hoeverre winstaandeel ophoudt loon te zijn, indien de tantième-trekker niet alleen kennis krijgt van het resultaat, of van de wijze, waarop zijn winstaandeel is berekend, doch tevens het recht heeft critiek en invloed op het bedrijfsbeleid uit te oefenen.

Men zal wel steeds eerst moeten nagaan of alle elementen voor een arbeidsovereenkomst aanwezig zijn, vóór men kan beslissen of er sprake is van loon.

Pensioenen. Ook recht op pensioen, bij een arbeidsovereenkomt be- dongen, valt onder loon („uitgesteld loon"); een pen- sioen, door den werkgever geheel vrijwillig verleend bij de beëindiging van den diensttijd, is echter juridisch niet loon.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door de centrale ligging naast Leiden Centraal is The Field perfect bereikbaar met alle vormen van vervoer!. The Field is dé proeftuin voor duurzaamheid en circulariteit in

- 7 polige signaalstekker ISO (voor rijsnelheid en hefpositie) € 135,- - Wielsensor voor evenredige dosering aan rijsnelheid € 130,- Hefsensor voor aan/uit bij hefpositie

persoonlijke financiële situatie en doelstellingen nog niet kennen en ook nog niet weten voor welk financieel product u mogelijk gaat kiezen, kan deze informatie niet meer dan een

Omdat wij op dit moment uw persoonlijke financiële situatie en doelstellingen nog niet kennen en ook nog niet weten voor welk financieel product u mogelijk gaat kiezen, kan

Dit kunt u starten door op de knop Wijziging doorgeven te klikken vanuit het Acties paneel.. Onder Personalia klikt u op Bankrekening om het proces

Daar kan je heel creatief mee zijn en ze afstemmen op jouw thema en het diner: kaas, vleeswaren, groentjes, dips,… Je gasten kunnen zichzelf bedienen, dus je hebt geen

Vlak voor de ingang van de Van Nelle Fabriek is een officiële parkeerplek voor Felyx

Dit is een literatuuronderzoek naar wat er al bekend is over het onderwerp en zorgt dat jullie genoeg informatie hebben om het Out of the Box-project goed te kunnen uitvoeren..