Petra M. Sijpesteijn
Inleiding
De Arabische1 overname van de Byzantijnse provincie Egypte in het midden van de zevende eeuw n. Chr. introduceerde een nieuw politiek regime in een nieuwe hoofdstad, Fusṭāṭ, het tegenwoordige Caïro. De Arabieren brachten een nieuwe taal, Arabisch, een nieuwe religie, de islam, en nieuwe culturele, bestuurlijke en sociale gebruiken mee. Desalniettemin bleven veel zaken ongewijzigd, en zeker wat betreft het dagelijks leven ondervonden de Egyptenaren weinig verandering. Griekse, Kop- tische en Arabische papyri uit deze periode laten zowel de continuïteit als de ver- anderingen zien. Dit hoofdstuk onderzoekt hoe het Arabisch-islamitische Egypte voortbouwde op, reageerde op, en brak met het klassieke Byzantijnse Egypte.
Bronnen en methoden in de studie van de vroege islam
De afgelopen decennia zagen een revolutie binnen de historiografie van de vroe- ge islam. Revisionistische historici kwamen halverwege de twintigste eeuw met be- langrijke bezwaren tegen het gebruik van Arabische narratieve teksten als histori- sche bronnen (zie hoofdstuk 2 van Van den Bent). Hun scepsis liet de wetenschap op dit gebied achter in een staat van defaitistische verlamming. Pas aan het einde
* Dit werk kwam tot stand met behulp van ondersteuning van de European Research Council, grantnummer 683194. Dit hoofdstuk bouwt voort op mijn artikel Sijpesteijn 2007. In het voorliggende artikel schenk ik extra aandacht aan de materi- ele cultuur en de religieuze aspecten en geef ik een uitgebreidere analyse van de mogelijke herkomst van deze gewoonten.
1 De discussie over de religieuze en etnische aard van de veroveraars die vanuit het Arabisch Schiereiland in de zevende eeuw grote delen van het Mediterrane gebied veroverden, is het onderwerp van recentelijke, hevige weten- schappelijke discussie. Zie Donner 2003; idem 2010; Webb 2016. Deze auteurs hebben respectievelijk beargumenteerd dat het islamitische en Arabische karakter van de veroveraars een resultaat van de veroveringen was, dat pas rond 700 duidelijk werd. Robert Hoyland (2014 en 2017) stelde vervolgens voor om de veroveraars derhalve aan te duiden als ‘Arabian’, d.w.z. uit Arabië afkomstig. In dit hoofdstuk identificeer ik de veroveraars als Arabisch op grond van hun Arabische taalgebruik, en omdat zij gebruiken en eigenschappen hebben die hen onderscheiden van de lokale Egyp- tische bevolking, maar die niet als islamitisch – in de zin van het volledig gevormde islamitische gedachtengoed dat vanaf de negende eeuw herkenbaar is – geduid kunnen worden. ‘Islamitisch’ gebruik ik in ruimere zin voor de Egypti- sche provincie, haar bestuurders en heersers, als onderdeel van het islamitische rijk dat uit de veroveringen ontstond.
van de twintigste eeuw nam een nieuwe generatie wetenschappers het op zich om deze impasse te doorbreken, en met behulp van alternatieve bronnen proberen zij om de gekleurdheid van de Arabische literaire bronnen heen te werken. Documen- ten en objecten uit de archeologie, papyrologie en oorkondeleer, numismatiek en epigrafie, maar ook literaire teksten geschreven buiten het islamitische rijk en bui- ten de islamitische traditie, gebruikt in samenspraak met Arabisch literair materi- aal, hebben nieuwe inzichten verschaft. In combinatie met een andere belangrijke ontwikkeling – de studie van de relaties tussen de culturen die voorafgingen aan en gedeeltelijk tegelijkertijd bestonden met de islam, vooral de Late Oudheid en het antieke Arabië – resulteerde dit in een veelvoud van levendige meertalige en multi- disciplinaire onderzoeken, die inzichten verschaften in de wereld van de opkomst van de islam en zijn vroegste geschiedenis. Dit werd gedaan met aandacht voor ver- schillende sociale lagen en historische processen.
De studie van vroeg-islamitisch Egypte heeft belangrijke bijdragen geleverd aan deze wetenschappelijke ontwikkelingen dankzij de rijke documentatie, bewaard in de vorm van papyri. Papyrus was het meest gebruikte schrijfmateriaal in het Mid- dellandse Zeegebied en het Nabije Oosten, van het moment van introductie in het derde millennium v. Chr. tot aan de introductie van papier in de tiende eeuw n.
Chr. Stroken gesneden uit de steel van de papyrusplant werden in een horizonta- le en verticale laag op elkaar gelijmd en gladgestreken, om zo een licht en duur- zaam beschrijfbaar oppervlak te creëren. Dit materiaal werd al gebruikt in het an- tieke Arabië.2 Toen de Arabieren in het Middellandse Zeegebied kwamen, bleven ze, net als de andere inwoners in dit gebied, vasthouden aan hun gebruik van pa- pyrus, voor alle denkbare teksttypen. Persoonlijke en officiële brieven, decreten en verzoekschriften, contracten, schuldbewijzen, belastingdocumenten, overzichten van gevangenen, bekeerlingen, belastingbetalers, verslagen en rapporten van land- goederen en overheidsinstanties, korte notities om mensen naar het gerechtshof te roepen of voor een feest uit te nodigen, amuletten, schrijfoefeningen, medische recepten, fragmenten van theologische, juridische en literaire teksten – alles werd geschreven op papyrus. Aangezien de papyri gebruikt werden in het dagelijks le- ven en voor praktische zaken, werden ze weggegooid wanneer ze niet meer nodig waren. Daar papyrus van organisch materiaal gemaakt is, is het meestal geen lang leven gegund wanneer het blootgesteld wordt aan de elementen. In Egypte lag dat echter anders. De droge en onbruikbare woestijn waar de papyri vaak in werden achtergelaten, zorgde daar voor haast ideale omstandigheden om papyri langdurig te conserveren. Duizenden papyrusdocumenten bleven zo bewaard, vrijwel onaan- geraakt, totdat ze aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste
2 Sijpesteijn 2013, 1.
eeuw opgegraven werden als gevolg van de zoektocht naar oudheden. Eenmaal uit het zand bleken de papyri uniek en direct inzicht te geven in de dagelijkse aangele- genheden en activiteiten van de Egyptenaren onder islamitische heerschappij. Door schrift, taal, dagelijkse activiteiten, regels en instuties, zoals die tot uiting komen in de documenten van Arabisch Egypte, te vergelijken met die van Egyptische papyri uit de periode van voor de Arabische overname, is het mogelijk om te reconstrue- ren welke gebruiken de nieuwe heersers introduceerden in deze provincie, en welke wisselwerking deze hadden met lokale tradities en gebruiken.
Een nieuw regime
In het islamitische jaar 22 (643 n. Chr.) bewoog een Arabische eenheid, bestaande uit cavalerie, zwaarbewapende soldaten en mariniers, zich stroomopwaarts de Nijl op in een campagne om de zuidelijke gedeelten van Egypte te onderwerpen en be- lasting te innen. Tijdens hun tocht door Midden-Egypte verkregen zij 65 schapen van de lokale bevolking. Een ontvangstbewijs werd opgesteld in het Grieks en Ara- bisch, waarbij de ontvangst van de schapen minutieus werd vastgelegd. De tekst, be- houden op papyrus en nu in de Oostenrijkse Nationale Bibliotheek, vertelt ons veel over de nieuwe heersers: hun manier van opereren, hun militaire en bestuurlijke organisatie, hoe zij met de lokale bevolking omgingen, in welke talen zij communi- ceerden en zelfs hun eetgewoonten.3
Het ontvangstbewijs werd geschreven in naam van de Arabische generaal die de leiding had over het leger dat Zuid-Egypte pacificeerde, ʿAbd Allāh b. Jābir. Het be- wijs was voor Christophoros en Theodorakios, de christelijke Egyptenaren die de functie van pagarch (hoofd van een bestuurlijk district) van Ihnās (Grieks: Hera- cleopolite) bekleedden. De tekst werd gedateerd volgens de Byzantijnse indictieka- lender in het Griekse deel, en volgens de hidjra-kalender in het Arabische gedeelte.
De Griekse en Arabische gedeelten van het document werden geschreven door twee verschillende klerken – de notaris en diaken Johannes schreef het Griekse gedeelte, terwijl Ibn Ḥudayd het Arabische stuk schreef – die zich beiden hielden aan hun ei- gen schriftelijke en juridische tradities, met ogenschijnlijk weinig kruisbestuiving tussen de twee teksten. Grieks werd gebruikt in het Byzantijnse bestuur van Egypte en bleef de belangrijkste taal van het Arabische bestuur gedurende de eerste twee eeuwen van de Arabische overheersing. Koptisch, aan de andere kant, de laatste vorm van Egyptisch, werd onder de Arabieren geïntroduceerd in de kanselarij, waar het voorheen enkel werd gebruikt in private of semi-private juridische documen-
3 Grohmann 1952, 113-15. Voor de hierop volgende discussie, zie Sijpesteijn 2013, 67-69.
Figuur 1 Papyrus PERF 558 recto, ontvangstbevestiging van 65 schapen uit 643 n. Chr. (Österreichische Nationalbibliothek).
Figuur 2 Papyrus PERF 558 verso.
ten.4 Ondertussen werd het Arabisch ook direct ingevoerd als bestuurstaal, zoals in dit document. Het gebruik van het Arabisch, in vergelijking met het Grieks en Kop- tisch, was aanvankelijk beperkt.
De Arabische en Griekse delen van de tekst op onze papyrus geven dezelfde in- formatie, maar verschillen in focus en uitdrukking. De Griekse tekst identificeert de individuen in het document aan de hand van hun titels, inclusief een Griekse transcriptie voor het Arabische woord voor militaire commandant, amīr (Grieks:
amiras), voor ʿAbd Allāh b. Jābir. De Arabische schrijver, daarentegen, gebruikte uit- sluitend namen, maar maakte wel gebruik van patroniemen die ontbreken in het Grieks.5 In het Arabisch wordt verschil gemaakt tussen ‘vijftig schapen voor slach- ting en vijftien andere schapen’ (khamsīna shāʾ min al-jazar wa-khamsa ʿashara shāʾ ukhrā), terwijl de Griekse lijst alleen het totale aantal schapen weergeeft in cij- fers en in uitgeschreven letters, gevolgd door de kwalificatie ‘slechts’ (mona). Het Arabisch stelt dat de schapen gegeven worden aan ʿAbd Allāhs troepen voor slach- ting, terwijl het Grieks stelt dat ze onderdeel zijn van de dapanē, een technische fis- cale term die refereert aan de opgelegde bijdragen die bedoeld waren om de Arabie- ren te onderhouden. Ten slotte is het Arabisch geschreven in de derde persoon, in lijn met de standaard in Arabische juridische documenten, terwijl het Griekse ge- deelte van het document is opgesteld in de eerste persoon, en specificeert dat het document als bewijs dient voor het plaatsvinden van de transactie.6
Het ontvangstbewijs dat hierboven in detail besproken is, toont slechts een en- kele stap van een uitgebreide procedure voor het vaststellen en innen van heffingen die door de Arabieren waren opgelegd aan de Egyptische bevolking. Aan het meene- men van goederen en het afgeven van ontvangstbewijzen voor de gevorderde pro- ducten en diensten gingen belastingaanslagen vooraf. Deze aanslagen bevatten, net als de ontvangstbewijzen, verwijzingen naar het gebruik om transacties vast te leg- gen ter referentie, leggen uit wat het doel is van de heffingen, en laten in hun alge- meenheid zien dat er een berekenings- en registratiesysteem was dat zich uitstrekte van de hoofdstad Fusṭāṭ tot in de gehele provincie, vanaf het moment van aankomst van de Arabieren.
De Byzantijnse autoriteiten hadden ook belastingen geïnd, maar de Arabische be- stuurders perfectioneerden het systeem en bouwden het uit. Ze verhoogden de hoe- veelheid en breidden het scala aan producten uit die ze van de lokale bevolking eisten. Daarnaast zetten ze ook een systeem op waarin ze leveringen in natura or-
4 Cromwell 2017.
5 Sijpesteijn 2013, 67. Voor andere voorbeelden uit de vroege achtste eeuw, zie Sijpesteijn 2013, 119 n. 10.
6 Het blijft de vraag of de beweegreden voor het gebruik van de derde persoon in dit document gevormd werd door islamitische juridische voorschriften, of dat dit het resultaat is van Arabische gebruiken die van het Arabisch Schier- eiland mee werden genomen naar Egypte door de veroveraars. Zie Sijpesteijn 2013, 68.
ganiseerden door betalingen in munten via ambachtslieden en tussenpersonen, zo- als bakkers en wevers, om te zetten in producten.7 Ten grondslag aan dit systeem lag waarschijnlijk het besluit van de Arabieren om de veroverde gebieden niet onder de soldaten te verdelen, maar hen in plaats daarvan te belonen met een toelage en be- talingen in natura door de lokale bevolking. Dit systeem werd later uitgebreid om andere groepen en projecten van het Arabische bestuur te ondersteunen. Vorderin- gen van veevoer, eten, kleding en onderdak voor soldaten, reizende bestuurders en hun dieren zijn vastgelegd in vele papyri.8 Een van deze Griekse belastingaanslagen werd uitgegeven in de naam van de veroveraar en gouverneur van Egypte ʿAmr b. al- ʿĀṣ (d. 43 H./664 n. Chr.) zelf. Het is gericht aan de pagarch van het eerder genoem- de Ihnās district, en eist dat een dorp in dit district in januari van 643 n. Chr. aan ene ʿĀmir b. Aslaʿ, aanvoerder van een lokale eenheid van Arabische troepen, vee- voer verkoopt. Dat veevoer moet verkocht worden voor een vaste prijs van 2 dinar per vier bundels, en daarnaast moet het dorp ʿĀmirs manschappen gedurende drie dagen van onderdak voorzien. ‘Zorg dat je er een ontvangstbewijs voor ontvangt,’
waarschuwt ʿAmr b. al-ʿĀṣ de pagarch, en hij voegt daaraan toe dat er geen andere troepen in het dorp ingekwartierd mogen worden. Een notitie op de achterkant van het document vermeldt dat het dorp Kephalē inderdaad het gevraagde veevoer le- verde.9
Een andere set Griekse papyri vermeldt de belastingen geheven van het district van Hermopolite (Ashmūnayn) in Midden-Egypte, in de jaren na het arriveren van de Arabieren. De centrale kanselarij stuurde talrijke verzoeken om grondstof- fen, hout, steen, mest en touw voor de bouw van publieke werken in Fusṭāṭ aan de pagarch en diens ambtenaren. Griekse en Koptische papyri leggen vast hoe derge- lijke verzoeken terechtkwamen bij, en werden afgehandeld door, een lokale ambte- naar, Senouthious. Deze Senouthious was een klerk (Grieks: notarios) en een fiscaal en bestuurlijk ambtenaar (Grieks: anystēs), die onder de Byzantijnen dezelfde po- sitie had bekleed als nu onder de Arabieren. In een zeker geval ontving hij het be- vel om de wegen naar zijn dorp af te sluiten, en iedereen die probeerde de nieuw ingevoerde hoofdelijke belasting, ingesteld door de amīr, te ontduiken alsnog te la- ten betalen. Deze hoofdelijke belasting wordt in de Griekse papyrus andrismos ge- noemd, een nieuwe technische term voor een nieuw type belasting geïntroduceerd door de Arabieren.10 In hoeverre deze belasting moet worden gezien als gelijk aan de Koranische jizya wordt hieronder besproken.
7 Sijpesteijn 2013, 74.
8 Zie bijvoorbeeld de teksten in Grohmann 1957; Morelli 2001; idem 2010a; Sijpesteijn 2013.
9 Kießling et al. 1997, n. 14443.
10 Morelli 2001, 19-24.
Een ander nieuw element in het belastingregime is de vorm van de belasting- aanslagen en de ontvangstbewijzen die uitgegeven werden door de Arabische kan- selarij. Men adopteerde het oude, juridische gebruik van het Nabije Oosten om juridische documenten in tweevoud, ‘dubbel’ op te maken. De Arabische fiscus in- troduceerde in Egypte het gebruik om officiële documenten van samenvattingen te voorzien, die niet te verwijderen waren van het document en die tegelijkertijd ver- borgen waren voor onbevoegde lezers.
Belastingaanslagen en ontvangstbewijzen bevatten de benodigde informatie dus tweemaal: eenmaal in een zichtbare en volledige tekst, en nogmaals onderaan het document, in een afgekorte vorm die werd opgerold en afgesloten met een zegel. Dit zegel werd alleen verwijderd om de daarmee beveiligde samenvatting te onthullen, in het geval van onenigheid of verdenking van corruptie. Griekse, Koptische en Ara- bische documenten uit Arabisch Egypte getuigen van deze praktijk.11
Deze papyri laten zien dat de Arabieren hun eigen, goed ontwikkelde stijl van do- cumentatie- en klerikale gewoonten introduceerden in Egypte, die anders was dan de lokale traditie. Zij begonnen ook nieuwe bestuurlijke, en mogelijk ook juridische, concepten en gewoonten. Het is ook duidelijk dat dit nieuwe belastingregime zich uitstrekte naar gebieden die ver verwijderd waren van de hoofdstad Fusṭāṭ en van de andere garnizoenen in Egypte waar de meerderheid van de Arabische troepen zich gevestigd hadden. Ten slotte getuigen de papyri van de geavanceerde adminis- tratie die ingesteld werd, enerzijds om de soort en frequentie vast te leggen van de heffingen die opgelegd werden aan de gemeenschappen, en anderzijds om zeker te zijn van de verantwoording en traceerbaarheid van transacties. Deze adminis- tratieve gebruiken, geïntroduceerd door de Arabieren, combineerden Nabije Oos- terse, Perzische en Griekse (Byzantijnse) elementen. Hierbij lijkt het waarschijnlijk dat deze gebruiken een achtergrond in Levantijnse of gehelleniseerde Arabische ge- bruiken hebben, wat besproken zal worden in de conclusie van dit hoofdstuk.12
Consumptiepatronen en materiële cultuur
De papyri laten niet alleen zien hoe voedsel geleverd werd aan de Arabieren, maar ook hoe deze producten werden geconsumeerd. De Arabieren introduceerden hun eigen voedselvoorkeuren en materiële cultuur in Egypte. In de tweetalige ontvangst- bevestiging die hierboven werd beschreven, zien we dat de Arabische troepen scha- pen voor de slacht ontvingen, waarschijnlijk voor eigen consumptie. Andere papy-
11 Sijpesteijn 2012a; Sijpesteijn 2018.
12 Zie ook de discussie in Sijpesteijn 2013, 70.
ri bevestigen de Arabische voorliefde voor schapenvlees: ze registeren vorderingen van schapenvlees en boter door het Arabische bewind, bedoeld voor Arabische sol- daten en ambtenaren.13 Deze Arabische voorkeur voor boter staat in contrast met de consumptie van olie in het pre-islamitische Egypte.14
Dan zijn er ook nog de grote hoeveelheden hepsēma, most ingekookt tot een si- roop, die het Arabische bestuur van de Egyptische bevolking vorderde. Deze blijven tot op zekere hoogte een mysterie. De drank was bekend in Ptolemeïsch en Romeins Egypte, maar we komen hem veruit het meest tegen in de papyri uit de Arabische periode, direct vanaf het moment van aankomst van de Arabieren.15 De Arabieren bestelden de siroop in grote hoeveelheden voor hun zeelieden, voor de arbeiders die aan de vloten werkten en gehuisvest waren in de werven van Alexandrië, Clysma, en het eiland Rhoda, en voor hun ambtenaren in de hele provincie.16 Aan de andere kant laten de grote aantallen wijnamforen die in Egypte zijn gevonden zien dat de wijnconsumptie, vooral van wijn geproduceerd in Palestina, onder het Arabische bewind steeg.17 De vroegste vermeldingen van land dat beheerd wordt voor de kalief vinden we ook in een contract voor werk in een wijngaard in de Fayyum oase en de productie van wijn.18
De papyri bevatten ook informatie over de materiële cultuur die ontstond in Egypte onder de Arabieren. Er is te weinig bekend over de vele gebouwen die direct na de verovering in de hoofdstad Fusṭāṭ werden gebouwd om te weten welke stijlen er werden geïntroduceerd. Het soort bouwmateriaal en de bestuurlijke en ceremo- niële doeleinden waar ze voor bedoeld waren, zijn in eerste instantie niet kenmer- kend. Pas aan het begin van de achtste eeuw duiken er verzoeken op in de teksten voor bouwmaterialen en mankracht voor de bouw van moskeeën. Dan gaat het ech- ter om Damascus en Jeruzalem, en niet om Fusṭāṭ. Pogingen om bouwwerken in Fusṭāṭ te verbinden aan de veronderstelde etnische achtergrond van de Arabische veroveraars zijn moeilijk te onderbouwen.19
Op andere gebieden is het mogelijk om veranderingen in de materiële cultuur te traceren aan de hand van papyri. De Arabieren gebruikten zegels op documen-
13 Morelli 2001, 255; idem 1996, 111-12; Sijpesteijn 2013, 408-15, 428-31.
14 Sijpesteijn 2013, 66 n. 115.
15 Zie als voorbeeld de bestelling van hepsēma in een Griekse papyrus gedateerd in 644 van Ashmūnayn (Grieks:
Hermopolite) uit het Senouthiosarchief (Kießling et al. 1997, n. 14219; Morelli 2010a, 21-27).
16 Morelli 1996, 93-96, 112-13, 117-18.
17 Dixneuf 2011; Sijpesteijn 2013, 300-1. Zie ook het bewijs voor een verhoging van wijnproductie voor export in de late zevende en vroege achtste eeuw in Palestijnse wijngaarden (Avni 2014, 204-7).
18 Sijpesteijn & Worp 1983, 226-29.
19 Kubiak (1987, 61-64, 126) beschrijft dat de eerste laag van gebouwen in Fusṭāṭ Jemenitische kenmerken heeft, maar een exclusief Jemenitische achtergrond van de Arabische veroveraars in Egypte is onhoudbaar, iets wat Kubiak onder- schrijft.
ten ter identificatie en voor het controleren van de toegang tot de inhoud van de tekst. Dit was gebruikelijk in het Nabije Oosten, inclusief Egypte. Maar het gebruik van zegels op documenten was onder de Arabieren ook aan innovatie onderhevig.
Zij (her)introduceerden het Nabij-Oosterse, niet-Byzantijns-Egyptische gebruik van dubbele documenten in Egypte (zie hierboven). De vorm en decoratie van de zegels laat eveneens tegelijkertijd innovatie en continuïteit zien, met nieuwe vormen als resultaat.20 Arabische, Byzantijnse en Sassanidische gebruiken werden door het ge- hele islamitische rijk gedeeld. Oosterse en westerse iconografie werd gecombineerd op de zegels van de Arabische bestuurders en andere individuen. Dieren, hemelli- chamen en teksten werden in de lokale Egyptische context gecombineerd om een nieuwe beeldtaal en decoratieve patronen te vormen. Afbeeldingen van halvema- nen en sterren, vaker te vinden op Sassanidische zegels, werden zodoende gebruikt in de kanselarij van de Egyptische gouverneur Qurra b. Sharīk (r. 90-96 H./709-14 n.
Chr.), wiens zegel ook herten, andere vierpotige beesten, en zelfs mensen afbeeldde (afb. XI). Ook het gebruik om meerdere zegelafdrukken in klei te zetten werd vanuit het Sassanidische rijk in Arabisch Egypte geïntroduceerd. Maar de meervoudige af- drukken van de zegels op de Egyptische documenten behoren niet toe aan verschil- lende personen, zoals het geval is in de Sassanidische voorbeelden, maar zijn het- zelfde zegel dat meermaals gebruikt werd.21 Dit Sassanidische gebruik kwam naar Egypte, waar het werd aangepast aan het lokale gebruik. Het kreeg een nieuwe vorm en betekenis, door het proces van ‘veranderlijkheid van dingen door hercontextuali- sering’, zoals gedefinieerd door Nicholas Thomas.22
Aan het begin van de achtste eeuw werden bestuurlijke gebruiken geïntroduceerd die grotere islamisering en Arabisering van het islamitische rijk beoogden. Deze maatregelen zijn het best te zien op de munten die uitgegeven werden door de isla- mitische overheid, waarop Arabische (Koranische) frasen de afbeeldingen van heer- sers en religieuze symbolen vervingen (afb. XII).23 Binnen de islamitische kanselarij werden lokale talen uitgebannen, met als doel het Arabisch tot de enige bestuurs- taal te maken. Zoals hierboven besproken, hield het gebruik van lokale talen zoals het Grieks en Koptisch in Egypte toch nog meerdere generaties stand. Maar uitein- delijk breidde het gebruik van het Arabisch zodanig uit, dat het door alle Egyptena- ren gebruikt werd voor zowel privé- als officiële doeleinden, in geschreven en orale communicatie. Tegen de negende eeuw was Arabisch de geschreven voorkeurstaal van de meeste Egyptenaren en tegen de twaalfde eeuw bloeide de Egyptische, chris-
20 Sijpesteijn 2017, 655.
21 Sijpesteijn 2018.
22 Thomas 1991, 28.
23 Treadwell 2009.
telijke literatuur in het Arabisch. Een andere islamiserende maatregel was het ver- bod op het gebruik van kruistekens in het openbaar. De Griekse tekst in het twee- talige ontvangstbewijs voor de 65 schapen dat hierboven beschreven werd, werd voorafgegaan door een kruis, net als alle Griekse en Koptische teksten uit die peri- ode. Er is ook nog een kruis te vinden in de handtekening van de klerk van de Griek- se tekst. Dit symbool voor het christelijke geloof werd al snel vervangen door een of twee neutrale schuine strepen in de Griekse en Koptische documenten die gepro- duceerd werden onder of voor het Arabische bewind. De gewoonte om een tekst te beginnen met een kruis, ook in officiële teksten, kwam tot in de achtste eeuw toch nog af en toe voor.24
Afbeeldingen ontbraken ook in door de staat gesponsorde religieuze gebouwen, zoals de grote moskeeën in Jeruzalem, Medina en Damascus, die in de vroege acht- ste eeuw werden gebouwd. De zegels die ambtenaren van de Arabische kanselarij in Egypte op documenten gebruikten, bleven daarentegen doorgaans afbeeldingen van mensen en dieren bevatten. Het is duidelijk dat administratieve maatregelen die in het politieke centrum van het rijk werden geïntroduceerd, niet op hetzelfde moment in het hele rijk geïmplementeerd werden. Evenmin werden alle adminis- tratieve domeinen als gelijkwaardig gezien: meer private objecten zoals als zegels en documenten weerstonden makkelijk de impuls richting imperiale standaardisering.
Islamitische heerschappij?
De komst van de Arabieren had dus een duidelijk effect op de documentaire en ma- teriële overblijfselen in Egypte, wat laat zien dat de nieuwe heersers eigen gebruiken en gewoonten meenamen die verschilden, maar ook interacteerden met de lokale praktijken. In hoeverre kunnen de veranderingen die te vinden zijn in de documen- ten gelinkt worden aan een nieuw religieus regime? Het Griekse gedeelte van het in 22 H./643 n. Chr.-gedateerde tweetalige Grieks-Arabische ontvangstbewijs voor 65 schapen komt grotendeels overeen met de stijl en gebruiken van pre-islamitisch Egypte, inclusief het kruis waarmee de tekst begint. Ook op andere aspecten laat het Griekse deel van dit officiële document, geproduceerd door en voor de Arabische en de Egyptisch-Griekse overheid, lokale Egyptische gebruiken zien.
Desalniettemin bevat de Griekse tekst een opvallende aanwijzing dat de context waarbinnen het document geschreven werd wel degelijk enige invloed van religieu- ze aard uitoefende op de Griekse tekst. De Arabische tekst start met de bekende aan- roeping ‘in de naam van God, de Barmhartige, de Erbarmer’ (bi-sm allāh al-raḥmān
24 Rémondon 1952, 259.
al-raḥīm). De Griekse aanroeping, daarentegen, leest ‘in de naam van God’ (in ono- ma tou theou). Hoewel deze uitspraak zeer zeker acceptabel was voor het christelijk- Egyptische publiek, is het een duidelijke breuk met het gebruik in Griekse en Kop- tische documenten uit die tijd. Die startten immers met het benoemen van God, de Zoon en de Heilige Geest, of een variatie daarop, maar niet uitsluitend met God.25
Het Grieks-Arabische ontvangstbewijs voor de 65 schapen is in het Griekse ge- deelte gedateerd aan de hand van de Byzantijnse indictiekalender, waarbij gebruik werd gemaakt van een Koptische maandnaam. Het Arabische deel is gedateerd als in ‘de latere Jumādā van het jaar 22’. Hoewel de papyrus niet aangeeft welke kalen- der hier gebruikt werd, wijst de correlatie van de twee data als vallend in het jaar 643 n. Chr. erop dat het Arabische deel gedateerd werd volgens de hidjra-kalender. Het hidjra-jaar wordt in Griekse en Koptische papyri soms geïdentificeerd met de uit- drukking ‘volgens de Saracenen’ (kata sarakēnous) of ‘volgens de Arabieren’ (kata arabas). De Arabische teksten geven echter geen equivalente wijze om de kalender te identificeren.26 Aan de andere kant suggereert de Arabische uitdrukking ‘volgens de gebruiken van de gelovigen’ (ʿalā sunna qaḍāʾ al-muʾminīn), terug te vinden met betrekking tot dateringen in verschillende vroege juridische documenten, dat het juridische bewind een religieuze associatie had.27 Het belangrijkste om op te mer- ken is echter dat de Arabieren dus door hun hele rijk een kalender invoerden die refereert aan een gebeurtenis die plaatsvond in het jaar 622 n. Chr., en die belang- rijk genoeg werd geacht om een nieuwe tijdsrekening in te luiden. Hidjra-jaren ge- ven een absolute datum in Griekse, Koptische en tweetalige Arabisch-Griekse do- cumenten gerelateerd aan de fiscale administratie.28 Dat de hidjra-kalender ook een imperiaal, en wellicht zelfs een religieus karakter werd toegedicht, wordt gesugge- reerd door een reactie in het gebruik van dateringssystemen die te zien is in Griek- se en Koptische papyri. Een kalender gebaseerd op Keizer Diocletianus’ regering, die in 284/5 n. Chr. begon, en later bekend werd als het ‘tijdperk van de Martelaren’, werd in Egypte aanvankelijk uitsluitend gebruikt voor horoscopen en grafstenen.29 Pas na de Arabische verovering is het gebruik van dit ‘tijdperk van Diocletianus’ ook te zien in papyri. De eerste vindplaats van het gebruik van deze kalender in docu- menten is een Griekse papyrus gedateerd in 657/8 n. Chr. In Koptische documenten komt het voor vanaf de achtste eeuw.30 Het impliceert dat Egyptische niet-moslims
‘hun’ Diocletiaanse kalender tegenover de hidjra-kalender plaatsten.
25 Bagnall & Worp 2004, 99-102, 292-95.
26 Worp 1985; Bagnall & Worp 2004, 300.
27 Bruning 2015, 352-74.
28 Worp 1985, 114-15.
29 Bagnall & Worp 2004, 64.
30 Bagnall & Worp 2004, 63-87.
Er is geen verwijzing naar islam, moslims of Mohammed in de papyri of in andere documentaire bronnen van voor het jaar 691.31 In het in 22 H./643 n. Chr.-gedateer- de tweetalige ontvangstbewijs worden de nieuwe heersers simpelweg ‘metgezel- len’ (aṣḥāb) genoemd in het Arabisch, terwijl ze in het Grieks worden geïdentifi- ceerd als sarakēnoi en mōagaritai – een transliteratie van het Arabische muhājirūn.
Sarakēnos verwijst in pre-islamitische en islamitische Egyptische papyri naar indi- viduen van vermeende ‘Arabische’ afkomst.32 Muhājirūn is het woord dat gebruikt wordt in Syrische (mahgraye) en Griekse (mōagaritai) bronnen uit Syrië en Egypte voor de Arabische nieuwkomers. Het refereert aan de migratie die de overwinnaars van hun geboorteplek naar nieuwe territoria bracht.33 Muʾminūn, gelovigen, is een andere term die gebruikt werd om de Arabieren aan te duiden. Eerder noemde ik al het gebruik van de uitdrukking ‘volgens de gewoonten van de gelovigen’. De kalief wordt over het algemeen de ‘prins van de gelovigen’ genoemd, amīr al-muʾminīn, ook in de Griekse en Koptische transliteratie. Er is een uniek geval in een late zeven- de-eeuwse Griekse papyrus van prōtosymboulos, eerste raadgever, als aanduiding van de kalief.34 Dit is het enige geval uit deze vroege periode waarin de kalief als in- dividu en niet als vertegenwoordiger van het bewind genoemd wordt. In de papyri worden paleizen, onderhoud en andere verwijzingen naar uitgaven van de kalief genoemd, meestal in relatie tot leveringen en bijdragen die gedaan moeten worden door de Egyptenaren. De titel amīr al-muʾminīn wordt gebruikt op monumentale inscripties voor de kalief Muʿāwiyya (40-60 H./661-80 n. Chr.) en ook op protocol- teksten. Dit zijn de bladen die aan papyrusrollen toegevoegd werden in de staats- ateliers en die de namen van de Egyptische gouverneur en de kalief bevatten onder wiens heerschappij de papyrus geproduceerd was. Tenslotte worden het imperiale bestuur en de individuen die hier werkzaam zijn af en toe geïdentificeerd als zijnde in dienst van de amīr al-muʾminīn.
De nieuwe heersers van Egypte werden dus met hun eigen namen en terminolo- gie aangeduid in de documenten, maar deze termen waren niet exclusief of herken- baar islamitisch of zelfs maar religieus.35 Deze termen benadrukken dat de nieuwe heersers anders waren dan de lokale bevolking, maar laten niet zien hoe deze ver- schillen religieus bepaald waren. In de zevende eeuw refereerde muʾminūn wellicht
31 De eerste komen voor op een grafsteen gedateerd ‘10 Dhū al-Qa‘da 71’ (19 april 691), nu in het Museum van Islami- tische Kunst in Caïro. Voor de publicatie van de inscriptie, zie El-Hawary 1932.
32 Mayerson 1989.
33 Crone 1994.
34 Sijpesteijn & Worp 1983, 226-29. Voor de betekenis van amīr, zie Sijpesteijn 2013, 117-23; Morelli 2001, 21; idem 2010a, 16-17; idem 2010b.
35 Donner 2010, die stelt dat de vroegste veroveraars een inclusief monotheïstisch karakter hadden.
aan aanhangers van verschillende monotheïstische religies.36 Muhājirūn, daarente- gen, duidt erop dat de nieuwkomers uit Arabië gemigreerd waren als onderdeel van de grote veroveringen.
Hoe was hun relatie vis-à-vis de Egyptenaren? Het is duidelijk dat het verschil niet zozeer werd gemaakt tussen Egyptische christenen en joden aan de ene kant, en is- lamitische Arabieren aan de andere kant, maar eerder tussen de onderdaan en heer- ser, of tussen belastingbetalers en zij die inkomsten ontvingen uit het land en de bevolking daarvan. Met andere woorden, de tegenstelling werd gedefinieerd in eco- nomisch-politieke termen, meer dan in religieuze. Dit wordt bevestigd door de ma- nier waarop de Egyptenaren worden geïdentificeerd in de papyri. Egyptenaren wor- den niet beschreven als ‘christenen’ of ‘joden’, maar als ‘mensen van het land’, ahl al-arḍ. De termen aqbāṭ, Kopten (ev. qibṭ), en qibṭī, Koptisch komen ook voor, maar niet met de puur miafysitische, christelijke connotatie waarmee het in de hoge Mid- deleeuwen gebruikt werd. Qibṭ, de Arabische vertaling van het Griekse Aegyptos, verwijst per slot van rekening naar de inwoners van de provincie, onafhankelijk van hun religie, en dat is ook de betekenis die het in de Arabische documenten heeft.37 Vroege verwijzingen in de papyri naar de dhimma, de bescherming die niet-islamiti- sche bewoners geboden werd in overwinningsverdragen, hebben een puur politiek- administratieve betekenis, en geen expliciet religieuze.38 In een classificatie van de verschillende groepen inwoners, daterend in 168 H./874 n. Chr., worden de ahl al- dhimma, ‘mensen van het verbond’, opgenomen als een restcategorie van landeige- naren en agrarische arbeiders, die vermoedelijk allen Egyptische niet-moslims wa- ren.39 In een tekst van de financieel bestuurder Sufyān b. Qurʿa voor de gouverneur ʿAbd Allāh b. Musayyab (in functie in 176 H./793 n. Chr.) wordt er naar de bewoners van de districten Ihnās en al-Bahnasā en de bijbehorende oase verwezen als ‘mos- lims en beschermde mensen’ (ahl al-dhimma), maar ook hier gaat het om hun juri- dische status in plaats van om hun religie.40 Met andere woorden, de niet-islamiti- sche Egyptische plattelandsbevolking werd in deze teksten geïdentificeerd op grond van de politiek-economische groep waarvan ze deel uitmaakten, en niet op grond van hun religie. Er wordt maar een groep niet-moslims met de term ahl al-dhimma aangeduid. Pas in de negende eeuw n. Chr., tweehonderd jaar na de aankomst van
36 Donner 2010.
37 Sijpesteijn (nog te verschijnen).
38 Voor een discussie van het gebruik van deze term in juridische bronnen, evenals de eerste vindplaats van de term in een papyrus uit Nessana, zie Hoyland 2014, 55-57. Zie ook de discussie over de duidelijke relatie tussen pre-islamti- sche gebruiken en deze verdragen in Levy-Rubin 2011, chapter 1.
39 De overige categorieën zijn landeigenaren (anbāṭ), grootlandeigenaren (jamājim anbāṭ) en voortvluchtige land- eigenaren (jawālī). Naar Diem 1984, 136-41.
40 Grohmann 1952, 132-34.
de Arabieren in Egypte, worden religieuze identiteitsmarkeringen, evenals etnische en geografische aanduidingen, gangbaar in de Egyptische teksten. Het is het resul- taat van een diepgaande herconfiguratie van het demografische landschap, ten ge- volge van migratie en bekering.41
De identificerende termen die gebruikt werden voor de nieuwe heersers geven aan dat zij ten opzichte van de lokale bevolking een afzonderlijke en herkenbare groep vormden, met hun eigen linguïstische, culturele en administratieve gebrui- ken. Hoewel deze termen niet wijzen op een exclusief islamitische identiteit, zijn er toch enige aanwijzingen dat de Arabieren ook herkenbare religieuze ideeën en gewoonten hadden die hen onderscheidden van de lokale bevolking. Hierboven za- gen we al hoe de nadruk op exclusief monotheïstische uitdrukkingen van geloof zijn weg vond in de aanhef van documenten. Sommige elementen in de Arabische papyri kunnen worden gekoppeld aan islamitische juridische voorschriften die be- sproken worden in latere wetboeken. Een voorbeeld hiervan is de juridische status van documenten. Het eerdergenoemde tweetalige Arabisch-Griekse ontvangstbe- wijs bevat een Griekse zin die ontbreekt in de Arabisch versie: ‘Als bewijs hiervan [van het afleveren van 65 schapen] heb ik dit document opgesteld.’ Volgens het is- lamitisch recht is het echter niet de geschreven documentatie van een juridische transactie dat als bewijs dient, maar het waarnemen van de transactie door twee mannelijke (of vier vrouwelijke) moslimgetuigen. De verschillende juridische sta- tussen van geschreven documenten in Romeins en islamitisch recht verklaart mo- gelijk waarom deze zin ontbreekt in het Arabische gedeelte. Sterker nog, dit deel van het ontvangstbewijs bevestigt op andere wijze deze zelfde islamitische, juridi- sche bepaling. Waar het Griekse gedeelte van het document geschreven is in de eer- ste persoon, is de Arabische helft geschreven in de derde persoon. Dit sluit aan bij de opzet van islamitische juridische documenten, die geschreven zijn vanuit het oogpunt van de getuigen van een transactie.42 Hoewel er niet veel Arabische juridi- sche documenten uit de eerste twee islamitische eeuwen bekend zijn, zien we dat de overgrote meerderheid deze vorm aanhoudt.43 Andere vroege Arabische docu- menten bevatten verwijzingen naar islamitische juridische instellingen en concep- ten die later in detail besproken werden in wetboeken.44
Slechts enkele papyri uit de eerste twee islamitische eeuwen verwijzen naar isla- mitische rituelen. We vinden verzoeken voor Egyptische bijdragen in natura, munt en mankracht voor het bouwen van de grote imperiale moskeeën in Jerusalem en
41 Sijpesteijn (nog te verschijnen); Sijpesteijn 2011b. 42 Deze observatie is ook besproken in Sijpesteijn 2013, 68.
43 Er zijn slechts twee documenten bekend die zijn geschreven in de subjectieve, eerste persoon.
44 Sijpesteijn 2013, 68-69.
Damascus in de vroege achtste eeuw, maar vóór de negende eeuw vinden we geen verwijzingen naar moskeeën in Egypte.45 Een uitzondering is de hadj, de islamiti- sche pelgrimage naar Mekka. Een Arabische brief, uit de periode 86-99 H./705-17 n.
Chr., laat zien hoe twee leden van de Egyptische bestuurlijke elite hun zaken op orde brengen om zich aan te kunnen sluiten bij de pelgrimskaravaan van de kalief.46 An- dere brieven uit de achtste eeuw geven verdere informatie over de praktische en spi- rituele voorbereiding voor de hadj.47 De papyri laten ook zien dat moslims in Egypte zakat (ṣadaqa/zakāt) betaalden, de aalmoesbelasting die gelovigen verplicht beta- len, vanaf het tweede kwart van de achtste eeuw. Deze belasting op het bezit van moslims lijkt in deze tijd meer te functioneren als een fiscale heffing dan als religieu- ze plicht.48 Op vergelijkbare wijze kunnen we de hoofdelijke belasting die tijdens de eerste generatie van de Arabische heerschappij in Egypte werd geïntroduceerd on- der de nieuwe (Griekse) term andrismos uitleggen: als een relatief eenvoudige ma- nier voor het nieuwe regime om geld op te halen. Desalniettemin kan het ook wor- den geïnterpreteerd als een realisatie van de hoofdelijke belasting ( jizya) geheven op niet-islamitische monotheïsten, die genoemd wordt in de Koran.49 De Koranische term jizya duikt vanaf de vroege achtste eeuw op in Arabische papyri, maar heeft de bredere en meer algemene betekenis van belastingen geheven in geld, in plaats van uitsluitend de hoofdelijke belasting.50 De Arabische termen die in de papyri gebruikt worden voor de hoofdelijk belasting zijn jizyat al-raʾs en, vanaf de vroege negende eeuw, jāliya. Deze tributen werden in het algemeen toegepast op overwonnen volke- ren door heersers. Maar ook hieraan kunnen we geen ontegenzeggelijk religieus ka- rakter toeschrijven: niet in de toepassing ervan, noch in de Arabische terminologie.51 Termen, concepten en voorschriften die in latere theologische en juridische ver- handelingen besproken worden als onderdeel van een volledig ontwikkeld religi- eus-juridisch islamitisch systeem zijn al aanwezig in het papyrologisch materiaal van de eerste twee eeuwen van islamitische heerschappij in Egypte. Het is onmo- gelijk vast te stellen of deze verwijzingen onderdeel uitmaken van een systeem dat volledig gebaseerd is op een op dat moment al aanwezige islam, of dat zij onderdeel zijn van een Nabije Oosterse (of Arabische) religieuze en juridische cultuur. Deze Nabije Oosterse juridische en religieuze cultuur zou dus ook aan de basis kunnen
45 Morelli 1998.
46 Sijpesteijn 2014.
47 Younes 2013, 220-22.
48 Sijpesteijn 2013, 172-98.
49 Morelli 2001, 19-24; Sijpesteijn 2013, 72-73.
50 Frantz-Murphy 2001, 143; Morimoto 1981, 53-62, 136.
51 Morimoto 1981, 176; Frantz-Murphy 2001, 143. Jizya werd de algemene term voor hoofdelijke belasting in latere middeleeuwse documenten (Frantz-Murphy 2001, 143).
liggen van de islamitische wetgeving en religie, die in deze tijd werd aangepast aan, en afgestemd op, een nieuwe sociaalpolitieke realiteit in het islamitische rijk, in wis- selwerking met de culturen die men tegenkwam in de veroverde gebieden.52
Patronen van innovatie en invloed
De Arabische verovering van Egypte is goed te vergelijken met antieke en middel- eeuwse Nabije Oosterse patronen van regimeverandering.53 De Arabieren eigenden zichzelf de hoogste posities toe, waaronder die van gouverneur, hoofdrechter, be- lastinginner, en hoofd van de ordehandhaving in de hoofdstad. Daarnaast vervin- gen ze een klein aantal van de lokale ambtenaren door aan hen gelieerden. Het gros van zowel de bestuurlijke organen als de ambtenaren zelf bleef echter onveranderd.
Ook het voortdurende gebruik door de Arabische kanselarij in Fusṭāṭ en in de rest van de provincie van de bestuurstalen, terminologie en symbolen zoals gebruikt in Byzantijns Egypte, droeg bij aan de continuïteit. Het waren dus dezelfde mensen die de leiding hadden over het bestuur. Zij voerden hun verantwoordelijkheden op een wijze en in een taal die weinig verschilden van wat daarvoor gebruikelijk was. Kort gezegd, de Arabische overname in de zevende eeuw werd gekarakteriseerd door een overwegend gevoel van continuïteit. Dit was, zoals ik elders ook gesteld heb, het resultaat van zowel strategische keuzes door het regime als van de omstandighe- den waarin de Arabische overname plaatsvond.54 Het invoeren van Arabische heer- schappij in Egypte gebeurde volgens patronen van regimeveranderingen in het Na- bije Oosten, maar het voortduren van deze situatie in Egypte was het resultaat van specifieke historische omstandigheden. Pas zo’n zestig jaar nadat de Arabieren hun bewind in Egypte gevestigd hadden, werden de rijksbrede hervormingen – geïniti- eerd door de Omaj jadische-Marwanidische kaliefen in Damascus – ingevoerd. Deze hervormingen hadden tot doel om meer islamisering en Arabisering teweeg te bren- gen binnen het bestuur en de administratie. Gedeeltelijk gemotiveerd door interne ontwikkelingen binnen het kalifaat, waaronder financiële druk, bleken de Arabi- sche heersers sterk en zelfverzekerd genoeg om een fundamentele reorganisatie uit te voeren.
Het verhaal van continuïteit, zoals de aanvankelijk geldende aanpak in het be- stuur van Egypte, waarbij grootschalige veranderingen pas twee generaties later
52 Zie ook het idee van een gedeelde laatantieke Nabije Oosterse basis voor de Korantekst, Arabische historiografie, en ideeën over vroomheid en geweld (Sizgorich 2004; idem 2009).
53 Sijpesteijn 2007, 197-98.
54 Sijpesteijn 2013, 84; idem 2007, 186-91.
plaatsvinden, heeft nog een dimensie. De papyrologische documentatie laat zien dat de Arabieren, hoewel zij aanvankelijk de administratieve, fiscale en bestuurlijke structuren en organisaties intact lieten, tegelijkertijd nieuwe administratieve, kleri- kale en fiscale innovaties doorvoerden. De nieuwe heersers gebruikten een nieuwe taal, inden nieuwe belastingen gebaseerd op een nieuwe economische infrastruc- tuur, en produceerden documentatie die zowel omvangrijker was als een ander doel diende dan die van hun voorgangers. Instellingen zoals de dīwān, het persoons- register op basis waarvan de Arabieren in Egypte een toelage kregen, de ʿaṭāʾ, de seizoensgebonden beweiding van rijdieren die gebruikt werden in militaire cam- pagnes, en de cursus, de jaarlijkse rooftochten in Byzantijnse landen, vroegen om uitgebreide documentatie en registratie. Gedocumenteerd op papyrus vinden we lijsten van Arabische ‘metgezellen’ (aṣḥāb) en andere documenten gerelateerd aan de organisatie van, en de betaling van de toelagen aan, de Arabische troepen en hun families.55 Censussen en grootschalige landmetingen resulteerden in gedetailleerde rapporten betreffende landbezit, beschrijvingen van eigendommen en persoonlijke omstandigheden.56 De nieuwe heersers en de bestuurlijke maatregelen die zij trof- fen, hadden duidelijk het doel om de grondexploitatie en het inkomen dat hieruit voortvloeide te maximaliseren. Tegelijkertijd hadden de Egyptenaren zelf net zoveel profijt van deze documentatie als de Arabische autoriteiten. Van ontvangstbewij- zen voor leveringen, gedaan aan de Arabische troepen die door het platteland reis- den, tot belastingaanslagen en ontvangstbewijzen voor reguliere belastinginning, de papyrusdocumenten getuigen van een opvallende cultuur van controle en ver- antwoording. Andere vroege Arabische documentatie spitst zich toe op het regule- ren van betalingen aan armen en wezen, wat blijkbaar van belang was voor de au- toriteiten.57
Deze nieuwe administratieve praktijken en instituten zorgden voor een nieuw vo- cabulaire, waaronder Arabische titels en andere woorden die getranscribeerd wer- den naar het Grieks. We vinden ook Koptische en Griekse technische termen, waar- onder woorden die vertaald waren uit het Latijn, of woorden van Latijnse origine die niet gebruikt werden in Egypte vóór de komst van de Arabieren. Symboulos voor gouverneur en prōtosymboulos voor kalief worden bijvoorbeeld voor het eerst aan- getroffen in Griekse papyri uit Arabisch Egypte, net als amiras en amiralmoumnin als Griekse transliteraties van Arabische termen voor deze functionarissen. Eerder noemde ik al andrismos voor hoofdelijke belasting en cursus voor de jaarlijkse isla-
55 Sijpesteijn 2008; Sijpesteijn 2011a; Morimoto 1994; Bouderbala (nog te verschijnen).
56 al-Qāḍī 2015.
57 Khan 1994 I; Sijpesteijn 2011a; idem 2012b.
mitische rooftocht in Byzantium, en zo zijn er nog vele andere voorbeelden.58 Ook administratieve praktijken werden ingevoerd door de nieuwe heersers, zoals het ge- bruik van zegels om te toegang tot informatie in documenten te controleren, de uit- breiding van het heffen van belastingen in natura en het systeem dat dit überhaupt mogelijk maakte. Ten slotte laten de papyri ook zien dat de nieuwe heersers andere voedselvoorkeuren en culturele gebruiken hadden.
Het is dus duidelijk dat de Arabieren een administratieve, materiële en mogelijk zelfs religieuze en juridische cultuur introduceerden die hen onderscheidde van de lokale bevolking. Dat de nieuwe heersers ervaren bestuurders waren, wordt niet al- leen duidelijk uit de hierboven beschreven administratieve vernieuwingen, maar ook uit het evenwicht dat ze vonden tussen het doorvoeren van veranderingen en het accepteren van continuïteit, tussen samenwerking met de lokale bevolking en het opleggen van hun heerschappij. Bovendien was het Arabische bestuur meer ge- dreven door economische en administratieve belangen dan door religie. Sommige Griekse woorden die voor het eerst voorkomen in de papyri van Arabisch Egypte duiden bijvoorbeeld op een Levantijnse achtergrond.59 De Arabische woorden en namen die in transliteratie opduiken in Griekse papyri uit het zuiden van Jordanië en de Negev-woestijn, en dateren van voor de Arabische overname, laten andere lin- guïstische kenmerken zien dan die in de papyri die stammen uit de tijd na de komst van de Arabieren. De Arabische namen en woorden in de Griekse papyri van voor de verovering zijn hellenistischer dan die uit latere papyri. Dit suggereert dat het een nieuwe Arabischtalige groep was die dominant werd in dit gebied na de verove- ring, een die minder geïntegreerd was in het Griekssprekende milieu dan zij die hen voorgingen.60 Tegelijkertijd laten Griekse papyri uit het Egypte van na de verovering gehelleniseerde Arabische namen zien, wat suggereert dat er met de verovering ook een migratiebeweging van gehelleniseerde sprekers van het Arabisch van de Levant naar Egypte plaatsvond.61 Andere Arabische namen in de Egyptische papyri van na de verovering laten andere linguïstische kenmerken zien die wijzen op een niet-ge- helleniseerde achtergrond, wat suggereert dat er simultaan een instroom uit Ara- bië was.62 Het is opvallend dat wanneer Arabisch-islamitische bestuurders in Egypte opduiken, aan het einde van de zevende eeuw, ook zij een gehelleniseerde achter-
58 Zie hiervoor Sijpesteijn 2013, 69-71.
59 Morelli 2002.
60 Al-Jallad 2017.
61 Zie bijvoorbeeld de gehelleniseerde vorm van Atias voor het Arabische ʿAṭiyya, de eerste Arabisch-islamitische bestuurder die we in de papyri terugvinden. Hij stond aan het hoofd van een lokaal district in Egypte van 694 tot 697 n. Chr. (Sijpesteijn 2013, 201).
62 De naam Ḥudayd, de klerk die het Arabische gedeelte van de Arabisch-Griekse papyrus uit 643 schreef, is daaren- tegen met een wāw aan het einde geschreven, wat wijst op een niet-gehelleniseerde achtergrond. Ik bedank Ahmad Al-Jallad voor zijn uitleg hierover. Zie diens bijdrage aan deze bundel, hoofdstuk 10, figuur 11.
grond lijken te hebben. Mogelijk bouwden zij op administratieve en bestuurlijke ervaring die zij in het Byzantijnse rijk hadden opgedaan, en die werd overgebracht naar Egypte binnen dezelfde populatie. Als Arabieren, maar ook doordrenkt van Byzantijnse culturele en administratieve gebruiken, waren deze mannen buitenge- woon aantrekkelijk als uitvoerders van de administratieve veranderingen. Ook Sas- sanidische administratieve invloeden en iconografische tradities bereikten Egypte onder de Arabieren, doordat culturele gebruiken door het volledige islamitische rijk werden uitgewisseld. Culturele en administratieve gebruiken werden dus direct na de verovering in Egypte geïntroduceerd door de nieuwe heersers en in de decennia die daarop volgden, voortbordurend op Nabije Oosterse en Romeins-Byzantijnse gebruiken uit Arabië en het Nabije Oosten, waaronder Egypte.
Conclusie
Het papyrologische materiaal uit Arabisch Egypte laat zien hoe een nieuwgeves- tigde heerschappij het dagelijks leven van de Egyptenaren en Arabieren aldaar be- invloedde. Door veranderingen te contrasteren met de zaken die hetzelfde bleven, is het mogelijk om de administratieve, materiële en culturele bagage die de nieu- we heersers meenamen naar Egypte te reconstrueren. Tegelijkertijd laten de papy- ri zien dat de nieuwe heersers, met hulp van hun Egyptische partners, een delicaat evenwicht wisten te vinden tussen conservatisme en innovatie, continuïteit en ver- andering, om zo een succesvolle transitie van een overwonnen samenleving naar een functionerend islamitisch rijk te faciliteren.
Bibliografie
Al-Jallad, Ahmad. 2017. ‘The Arabic of the Islamic Conquests: Notes on Phonology and Mor- phology Based on the Greek Transcriptions from the First Islamic Century’, Bulletin of the School of Oriental and African Studies 80: 419-39.
Avni, Gideon. 2014. The Byzantine-Islamic Transition in Palestine: An Archaeological Approach, New York: Oxford University Press.
Bagnall, Roger S. & Klaas A. Worp. 2004. Chronological Systems in Byzantine Egypt: Second Edition, Leiden: Brill.
Bouderbala, Sobhi. Nog te verschijnen. ‘An Occasion for Exploration and Exploitation of a Newly Conquered Countryside: The Spring-grazing of the Jund in the Delta and Middle Egypt’, in: Alain Delattre et al., edd. Authority and Control in the Countryside: Late Antiqui- ty and Early Islam, Continuity and Change in the Mediterranean 6th-10th Century, Leiden:
Brill.
Bruning, Jelle. 2015. ‘A Legal Sunna in Dhikr Ḥaqqs from Sufyanid Egypt’, Islamic Law and So- ciety 22: 352-74.
Cromwell, Jennifer A. 2017. Recording Village Life: A Coptic Scribe in Early Islamic Egypt, Ann Arbor: University of Michigan University Press.
Crone, Patricia. 1994. ‘The First-Century Concept of Hiğra’, Arabica 41: 352-87.
Diem, Werner. 1984. ‘Einige frühe amtliche Urkunden aus der Sammlung Papyrus Erzherzog Rainer (Wien)’, Le Muséon 97: 109-58.
Dixneuf, Delphine. 2011. Amphores égyptiennes: Production, typologie, contenu et diffusion (IIIe siècle avant J.-C.–IXe siècle après J.-C.), Alexandrië: Centre d’Études Alexandrines.
Donner, Fred M. 2003. ‘From Believers to Muslims: Confessional Self-Identity in the Early Is- lamic Community’, Al-Abhath 51: 9-53.
Donner, Fred M. 2010. Muhammad and the Believers, Cambridge: Harvard University Press.
El-Hawary, Ḥassan M. 1932. ‘The Second Oldest Islamic Monument Known Dated ah 71 (ad 691) From the Time of the Omayyad Calif ‘Abd el-Malik Ibn Marwan’, Journal of the Royal Asiatic Society 2: 289-93.
Frantz-Murphy, Gladys. 2001. Corpus Papyrorum Raineri: Arabic Agricultural Leases and Tax Receipts From Egypt 148-427 A.H./765-1035 A.D., Wenen: Hollinek.
Grohmann, Adolf. 1952. From the World of Arabic Papyri, Caïro: Al-Maaref.
Grohmann, Adolf. 1957. ‘Greek Papyri of the Early Islamic Period in the Collection of Arch- duke Rainer’, Études de Papyrologie 8: 5-40.
Hoyland, Robert G. 2014. ‘The Earliest Attestation of the Dhimma of God and His Messen- ger and the Rediscovery of P. Nessana 77 (60s ah/680 ce)’, in: Asad Q. Ahmed et al., edd.
Islamic Cultures, Islamic Contexts: Essays in Honor of Professor Patricia Crone, Leiden: Brill, 51-71.
Hoyland, Robert G. 2017. ‘Reflections on the Identity of the Arabian Conquerors of the Se- venth-Century Middle East’, Al-ʿUṣūr al-Wusṭā 25: 113-40.
Kießling, Emil et al., edd. 1997. Sammelbuch griechischer Urkunden aus Ägypten 20, Wiesba- den: Harrassowitz.
Khan, Geoffrey. 1992. Selected Arabic Papyri (Studies in the Khalili Collection I), Oxford: The Nour Foundation & Oxford University Press.
Kubiak, Władysław B. 1987. Al-Fustat: Its Foundation and Early Urban Development, Caïro:
American Research Center in Egypt.
Levy-Rubin, Milka. 2011. Non-Muslims in the Early Islamic Empire: From Surrender to Coexis- tence, New York: Cambridge University Press.
Mayerson, Philip. 1989. ‘The Word Saracen (Cαρακηνός) in the Papyri’, Zeitschrift für Papyro- logie und Epigraphik 79: 283-87.
Morelli, Federico. 1996. Olio e retribuzioni nell’Egitto tardo (V-VIII d.C.), Florence: Istituto Pa- pirologico ‘G. Vitelli’.
Morelli, Federico. 1998. ‘Legname, palazzi e moschee: P.Vindob. G 31 e il contributo dell’E- gitto alla prima architettura islamica’, Tyche 13: 165-90.
Morelli, Federico. 2001. Corpus Papyrorum Raineri, Griechische Texte XV. Documenti greci per la fiscalità e la amministrazione dell’Egitto Arabo, Wenen: Hollinek.
Morelli, Federico. 2002. ‘Gonachia e Kaunakai nei papiri con due documenti inediti (P.Vindob. G 1620 e P.Vindob. G 18884) e uno riedito (P.Brook. 25)’, Journal of Juristic Pa- pyrology 32: 55-81.
Morelli, Federico. 2010a. Corpus Papyrorum Raineri, Griechische Texte XV. L’archivio di Senou- thios Anystes e testi connessi: Lettere et documenti per la costruzione di una capitale, Berlijn/
New York: De Gruyter.
Morelli, Federico. 2010b. ‘Consiglieri e comandanti: I titoli del governatore Arabo d’Egitto symboulos e amîr’, Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik 173: 158-66.
Morimoto, Kosei. 1981. The Fiscal Administration of Egypt in the Early Islamic Period, Kyoto:
Dohosha.
Morimoto, Kosei. 1994. ‘The Dīwāns as Registers of the Arab Stipendiaries in Early Islamic Egypt’, in: Raoul Curiel & Rika Gyselen, edd. Itinéraires d’orient: Hommages à Claude Ca- hen, Res Orientalis VI, Leuven: Peeters, 353-66.
al-Qāḍī, Wadād. 2015. ‘Death Dates in Umayyad Stipends Registers (Dīwān al-ʿAṭāʾ)? The Testimony of the Papyri and the Literary Sources’, in: Adreas Kaplony et al., edd. From Bāwīṭ to Marw: Documents from the Medieval Muslim World, Leiden: Brill, 59-82.
Rémondon, Roger. 1952. ‘Ordre de paiement d’époque arabe pour l’impôt de capitation’, Aegyptus 32: 257-64.
Sijpesteijn, Pieter J. & Klaas A. Worp. 1983. Corpus Papyrorum Raineri, Griechische Texte V, Wenen: De Gruyter.
Sijpesteijn, Petra M. 2007. ‘New Rule over Old Structures: Egypt after the Muslim Conquest,’
in: Harriet Crawford, edd. Regime Change in the Ancient Near East and Egypt: From Sargon of Agade to Saddam Hussein, Proceedings of the British Academy 136, Londen: British Aca- demy, 183-200.
Sijpesteijn, Petra M. 2008. ‘A Seventh/Eighth-Century List of Companions from Fustat’, in:
Francisca A.J. Hogendijk & Brian P. Muhs, edd. Sixty-Five Papyrological Texts Presented to Klaas A. Worp on the Occasion of his 65th Birthday (Pap. Lugd. Bat. 33), Leiden: Brill, 369- Sijpesteijn, Petra M. 201177. a. ‘Army Economics: An Early Papyrus Letter Related to ῾Aṭā’ Pay- ments’, in: Roxani E. Margariti et al., edd. Histories of the Middle East: Studies in Middle Eas- tern Society, Economy and Law in Honor of A. L. Udovitch, Leiden: Brill, 245-68.
Sijpesteijn, Petra M. 2011b. ‘Building an Egyptian Identity’, in: Asad Q. Ahmed et al., edd. The Islamic Scholarly Tradition: Studies in History, Law, and Thought in Honor of Professor Mi- chael Allen Cook, Leiden: Brill, 85-106.
Sijpesteijn, Petra M. 2012a. ‘Seals and Papyri from Early Islamic Egypt’, in: Ilona Regulski et al., edd. Proceedings of the International Workshop on Seals and Sealing Practices from An- cient Times till the Present Day: Developments in Administration and Magic through Cultu- res, Leuven: Peeters, 171-82.
Sijpesteijn, Petra M. 2012b. ‘Taking Care of the Weak: An Arabic Papyrus from the Tropenmu- seum, Amsterdam’, in: Diletta Minutoli, ed. Inediti offerti a Rosario Pintaudi per il 65° com- pleanno (P. Pintaudi), Florence: Edizioni Gonnelli, 289-94.
Sijpesteijn, Petra M. 2013. Shaping a Muslim State: The World of a Mid-Eighth-Century Egyp-
Sijpesteijn, Petra M. 2017. ‘The Rise and Fall of Empires in the Islamic Mediterranean (600- 1600 ce): Political Change, the Economy and Material Culture’, in: Tamar Hodos, ed. The Routledge Handbook of Archaeology and Globalization, Abingdon, New York: Routledge, 652-68.
Sijpesteijn, Petra M. 2018. ‘Expressing New Rule: Seals from Early Islamic Egypt and Syria (600-800)’, The Medieval Globe: Seals: Imprinting Matter, Exchanging Impressions 4.
Sijpesteijn, Petra M. Nog te verschijnen. ‘Visible Identities: In Search of Egypt’s Jews in Early Islamic Egypt’, in: Elisabeth O’Connell, edd. Egypt and Empire: Religious Identities from Ro- man to Modern Times.
Sizgorich, Thomas. 2004. ‘Narrative and Community in Islamic Late Antiquity’, Past and Pre- sent 185: 9-42.
Sizgorich, Thomas. 2009. Violence and Belief in Late Antiquity, Philadelphia: University of Pennsylvania Press.
Thomas, Nicholas. 1991. Entangled Objects: Exchange, Material Culture, and Colonialism in the Pacific, Cambridge, ma: Harvard University Press.
Treadwell, Luke. 2009. ‘‘Abd al-Malik’s Coinage Reforms: The Role of the Damascus Mint’, Re- vue Numismatique 165: 357-81.
Webb, Peter. 2016. Imagining the Arabs: Arab Identity and the Rise of Islam, Edinburgh: Edin- burgh University Press.
Worp, Klaas A. 1985. ‘Hegira Years in Greek, Greek-Coptic and Greek-Arabic Papyri’, Aegyp- tus 65: 107-15.
Younes, Khaled M.M. 2013. ‘Joy and Sorrow in Early Muslim Egypt: Arabic Papyrus Letters, Text and Content’ (proefschrift), Leiden: Leiden Institute for Area Studies.