• No results found

Tien papyrologische bijdragen tot de geschiedenis van Romeins en Byzantijns Egypte

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tien papyrologische bijdragen tot de geschiedenis van Romeins en Byzantijns Egypte"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hoogendijk, F.A.J.

Citation

Hoogendijk, F. A. J. (2008, May 28). Tien papyrologische bijdragen tot de geschiedenis van Romeins en Byzantijns Egypte. Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/12873

Version: Not Applicable (or Unknown)

License: Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the Institutional Repository of the University of Leiden

Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/12873

Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable).

(2)

[11]

(3)

[12]

(4)

[13]

(5)

[14]

(6)

[15]

(7)

[16]

(8)

[17]

(9)

[18]

(10)

[19]

(11)

[20]

N

Naschrift bij “Eine byzantinische Dialy si s-Urkunde”

De Griekse tekst van de papyrus uit deze publicatie is in 2001 overgenomen in Sammelbuch Griechischer Urkunden aus Ägypten. Zweiundzwanzigster Band (ed. H.-A. Rupprecht unter Mitarbeit von J. Hengstl, Wiesbaden 2001) en wordt sindsdien geciteerd als SB XXII 15801.

Voorgestelde correcties op de Griekse tekst, p. [12]-[13]:

Regel 13, de eed bij de keizers Honorius en Theodosius II (regeerden samen van 401-422 n.Chr.): In de herziene uitgave R.S. Bagnall – K.A. Worp, The Chronological Systems of By- zantine Egypt2 (Leiden 2004), p. 279 wordt voor de lacune in deze eed uit de door mij bij gebrek aan Arsinoïtische parallellen voorzichtigheidshalve slechts in het commentaar gesug- gereerde mogelijkheden de aanvulling  overgenomen. De eedformule zou aldus geluid hebben: μ μ             μ

             .

Regel 18: in regel 17-18  ! | [ "#μ $     %   wordt de aanvulling "#μ $ door B. Palme (CPR XXIV, Wien 2002, p. 89 n. 8) afgewezen ten gunste van de aanvulling μ  (met dezelfde betekenis van “legereenheid”). Hoewel de oorspronkelijke aanvulling was gebaseerd op regel 4 van onze tekst:  !  $ ] &

"&#μ $ moet worden toegegeven dat μ  ook in regel 3 van onze papyrus in de volle- dige naam van de legereenheid was gebruikt, terwijl bovendien de inmiddels dertien docu- menten met de volledige naam van deze legereenheid een duidelijke overgang laten zien van het gebruik van het Latijnse leenwoord μ ! daarin in het begin van de vijfde eeuw naar het Griekse equivalent "#μ'! vanaf het midden van de vijfde eeuw (zie Palme o.c., p. 89).

Addenda:

Bij p. [12], voetnoot 2: Dialyseis gepubliceerd na het schrijven van dit artikel: T. Gagos – P.

van Minnen, Settling a Dispute. Toward a legal Anthropology of Late Antique Egypt (Ann Arbor, 1994) (nu SB XXII 15477), met op p. 121-127 een overzicht van alle op dat moment bekende Griekse dialyseis (met N. Kruit, Bibl.Orient. 55 (1998), p. 165, n. 1; hun nummer 17 heeft nu als publicatienummer P. Dub. 34). Aan dit overzicht kunnen nu nog worden toege- voegd: P. Heid. VII 404; P. Lond. III 1301 descr.; P. Strasb. V 494; P. Sijp. 11 b; SB XXII 15768, 15801 (de door mij in bovenstaand artikel gepubliceerde tekst), SB XXIV 15957, 15958, 16039, 16040, 16126, SB XXVI 16564; P. New York II 11 (= ZPE 136, 2001, p. 125- 126); P. Petra inv. 83 (= M. Kaimio, in Atti del XXII Congresso Internazionale di Paprologia, Firenze 2001, p. 719-724).

Zie M. Buchholz, “Aussergerichtliche Streitbeeindigung in Petra im 6. Jh. n.Chr.: Der Papy- rus Petra Inv. 83”, in Philippika. Marburger altertumskundliche Abhandlungen 13 (2006), p.

133-147, die het gebruik van de buitengerechtelijke verzoeningsovereenkomst in Petra verge- lijkt met dat van dialyseis uit Byzantijns Egypte.

Bij p. [14], commentaar op regel 1-2: Inmiddels verscheen de herziene uitgave R.S. Bagnall – K.A. Worp, The Chronological Systems of Byzantine Egypt2 (Leiden 2004), waarin het be- sproken postconsulaat van Honorius en Theodosius te vinden is op p. 141 en 194. Sinds de publicatie van mijn tekst is P. Oxy. LXVIII gepubliceerd, waarin het genoemde postconsulaat nog in gebruik is op 10 (?) augustus van het jaar 419, vgl. Bagnall – Worp, o.c., p. 93: over- zicht van laatste maanden waarin een postconsulaat wordt gebruikt.

(12)

[21]

Bij p. [14]-[15], commentaar op regel 3: Over de datering van de Notitia Dignitatum zie nu C.

Zuckerman, “Comtes et ducs en Égypte autour de l’an 400 et la date de la Notitia Dignitatum”, Ant.Tard. 6 (1998), p. 137-147, speciaal p. 144-146. De pars Orientis zou in 401 zijn opgesteld.

Bij p. [14]-[15] met voetnoot 8: Aan de legereenheid der Transtigritani heeft B. Palme

‘Exkurs IV’ gewijd in CPR XXIV, p. 87-89. Inmiddels zijn er 13 attestaties in de papyri: 12 in genoemde Exkurs (tussen 406 en 530-538 n.Chr.) en de nog daarna gepubliceerde P.

Paramone 13 (vóór 530 na Chr.).

Mijn tekst neemt een belangrijke plaats in binnen deze lijst omdat hij nog steeds als enige een tribunus en een tesserarius van deze legereenheid vermeldt.

N.B. (in voetnoot 8) De datum van BGU III 836 had moeten zijn: 530-538 n.Chr. (BL VII, 15) en die van BGU II 369: 530 n.Chr. (BL I, 436).

Bij p. [15], commentaar op regel 4: Flavius Theoninus is niet meer de laatst gedateerde tesse- rarius uit de papyri sinds de publicatie van CPR XXIV 16, een papyrusfragment met de ver- melding van een * +  #+[ (l.  ) uit het eind van de vijfde / begin van de zesde eeuw na Chr.

De civiele tesserarii zijn inmiddels iets langer bekend: tot in 346 n.Chr. (P. Oxy. LXI 4128, 11).

Bij p. [17], commentaar op regel 7-8: Voor verzoekschriften die werden ingediend bij militaire bevelhebbers zoals de tribunus, vgl. B. Palme, “Spätrömische Militärgerichtsbarkeit in den Papyri”, in Symposion 2003 (ed. H.-A. Rupprecht, Wien 2006), p. 375-408, speciaal p.

389-390. Hij laat zien dat tegen de geldende wetten in dikwijls officiële klachten, ook over zaken die niet militairen maar burgers betroffen, werden ingediend bij locale militaire bevelhebbers in plaats van bij de gebruikelijke civiele bestuurders.

Dit sluit aan bij de situatie in de Romeinse tijd. Zie het betoog van M. Peachin, in Papyri in Memory of P.J. Sijpesteijn (P. Sijp.), ed. by A.J.B. Sirks and K.A. Worp (ASP 40, 2007), p.

81-97, dat petities aan centurio’s en andere militairen uit de eerste drie eeuwen van onze jaartelling vaak ten onrechte zijn aangevoerd als bewijsmateriaal voor een rechterlijke functie van de centurio in die periode; indien die militaire machthebbers soms als rechter optraden, was dat informeel en misschien zelfs illegaal. De reden waarom men zich in de provincie wendde tot de locale militaire bevelhebber om zijn recht te verkrijgen, is volgens Peachin het feit dat het hoogstaande Romeinse rechtssysteem niet tot in de afgelegen provincies werd geïmplementeerd, onder meer uit disinteresse voor de rechten van de gewone man. Zie ook M. Peachin, “Five Vindolanda Tablets, Soldiers and the Law”, Tyche 14 (1999), p. 223-235.

De militaire bevelhebber was voor de omwonende bevolking gewoon de dichtstbijzijnde, meest toegankelijke vertegenwoordiger van het Romeinse bestuur.

Bij p. [17], commentaar op regel 9: als ondersteuning van de vertaling van  met

“vorführen (vor einem Richter)”, die in de woordenboeken niet te vinden is, kan verwezen worden naar de nieuwe Nederlandse vertaling van de Codex Justinianus, waar het verwante woord <μ ! is weergegeven met “voor te leiden” (CJ 1. 15.2, zie Corpus Iuris Civilis, Tekst en Vertaling VII: Codex Justinianus I - III, onder redactie van J.E. Spruit – J.M.J.

Chorus – L. de Ligt, Amsterdam 2005, p. 251).

(13)

[22]

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik wil hier graag mijn dank uitspreken voor de vruchtbare samenwerking met mijn collega’s op het Papyrologisch Instituut, zowel vóór mijn vertrek, toen onder leiding van

Ten eerste weet niemand wat in een papyrus staat voor hij ontcijferd is, dus hoe groot de kans ook is dat er steeds meer papyri van dezelfde inhoud worden gepubliceerd, het is

Inmiddels zijn er enkele teksten met regeringsjaren uit deze periode bijgekomen, maar nog steeds alleen uit de Oxyrhynchitische of Herakleopolitische gouw, wat Bagnall – Worp tot de

282 (waar deze tekst nog niet is opgenomen); er is nog steeds geen andere attestatie uit de Hermopolitische gouw, noch een parallel voor de formule die in mijn tekst wordt

[61], commentaar op regel a 1: De vijfde-eeuwse exactor uit mijn tekst is nog steeds de laatste attestatie van deze ambtenaar afgezien van de zesde-eeuwse dorpsnaam /... Dat is

Het lijkt of hij hier de vermoedelijke ambtsduur van minstens acht jaar van Aurelius Apollonios over het hoofd ziet, die als koninklijke schrijver van de Lykopolitische

Ten eerste het woord  , dat voor de eerste maal voorkwam in betalingen door (vertegenwoordigers van) dorpen in de boekhouding van de grootgrondbezitter Apion (P.

96-98: ‘Demotic Contracts in Early Roman Tebtynis and Soknopaiu Nesos’ en voor Demotische teksten uit Soknopaiu Nesos in het algemeen W. Clarysse, “The Papyrological