• No results found

AFDELÏNG BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "AFDELÏNG BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Raad

vanState

200806307/1.

Datum uitspraak: 6 april 2009

AFDELÏNG

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de minister van Buitenlandse Zaken, appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 17 juli 2008 in zaken nrs. 08/8001 en 08/8002 in de gedingen tussen:

en

de minister van Buitenlandse Zaken.

(2)

2 0 0 8 0 6 3 0 7 / 1 2 6 april 2 0 0 9

1. Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 18 december 2 0 0 7 heeft de minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) de aanvragen van

(hierna: de vreemdelingen) om hun een machtiging t o t voorlopig verblijf te verlenen buiten behandeling gesteld.

Bij onderscheiden besluiten van 19 februari 2 0 0 8 heeft de minister de daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Deze besluiten zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 17 juli 2 0 0 8 , verzonden op dezelfde d a g , heeft de

rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, (hierna: de rechtbank) de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de minister nieuwe besluiten op de gemaakte bezwaren neemt met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is o v e r w o g e n . Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 14 augustus 2 0 0 8 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De vreemdelingen zijn in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2- Overwegingen

2 . 1 . De minister klaagt in de enige grief dat de rechtbank door te

overwegen dat hij ten onrechte heeft nagelaten de ingevolge artikel 4 : 5 van de Algemene w e t bestuursrecht (hierna: de A w b ) voorgeschreven

belangenafweging te m a k e n , buiten de omvang van het geschil, als bedoeld in artikel 8 : 6 9 , eerste lid, van de A w b , is getreden.

De minister betoogt daartoe dat de vreemdelingen in de gronden van beroep noch ter zitting hebben aangevoerd dat hij w a s gehouden een belangenafweging te maken en dit geen aspect is dat is aan te merken als een voorschrift van openbare orde.

2 . 1 . 1 . Uit de s t u k k e n , waaronder de beroepschriften en het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting, blijkt niet dat de vreemdelingen ter zake beroepsgronden hebben aangevoerd. Dat d i t , naar aanleiding van vragen van de rechtbank, ter zitting w e l ter sprake is geweest, maakt dat niet anders, nu de door de vreemdelingen voorgedragen beroepsgronden t o t het stellen van die vragen geen aanleiding gaven. Voorts valt er geen voorschrift van openbare orde aan te wijzen dat de rechtbank t o t ambtshalve onderzoek op dit punt noopte. De rechtbank is met deze overweging derhalve buiten de grenzen van het geschil, getrokken in artikel 8 : 6 9 , eerste lid, van de A w b getreden.

De grief slaagt.

(3)

2 0 0 8 0 6 3 0 7 / 1 3 6 april 2 0 0 9

2 . 2 . Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te w o r d e n vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen o v e r w e e g t de Afdeling het volgende.

2 . 3 . In beroep hebben de vreemdelingen, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2 0 0 4 in zaak nr. 2 0 0 4 0 6 3 6 3 / 1 {JV 2 0 0 4 / 4 7 7 ) , aangevoerd dat de minister was gehouden hun aanvragen inhoudelijk te behandelen, nu zij in bezwaar de leges hebben voldaan.

2 . 3 . 1 . Niet in geschil is dat , referent, na aanmaning onder termijnstelling, in gebreke is gebleven de voor afdoening van de aanvragen verschuldigde leges binnen de gestelde termijn te betalen.

Niet in geschil is verder dat de minister de onderscheiden besluiten van 18 december 2 0 0 7 , verzonden op 2 0 december 2 0 0 7 , binnen vier w e k e n nadat de gestelde termijn voor het herstel van het verzuim ongebruikt is verstreken, aan de vreemdelingen heeft bekendgemaakt.

2 . 3 . 2 . Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onderscheiden uitspraken van 1 6 juli 2 0 0 8 in zaak nr. 2 0 0 7 0 6 9 1 9 / 1 en van

1 oktober 2 0 0 8 in zaak nr. 2 0 0 7 0 6 9 8 9 / 1 , w w w . r a a d v a n s t a t e . n l ) , vindt ingevolge artikel 7:11 van de A w b op grondslag van een ontvankelijk

bezwaar een heroverweging van het op de aanvraag genomen besluit plaats.

De aard van deze heroverweging in bezwaar brengt met zich dat het

bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om na een juiste toepassing van artikel 4 : 5 van de A w b de alsnog overgelegde gegevens en bescheiden in de heroverweging te betrekken en alsnog een inhoudelijk besluit op de aanvraag te nemen. H o e w e l , zoals is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 2 6 februari 2 0 0 8 in zaak nr. 2 0 0 7 0 7 3 7 7 / 1 ( w w w . r a a d v a n s t a t e . n l ) , het bestuur niet gehouden is ontbrekende gegevens en bescheiden die na het nemen van het besluit op de aanvraag alsnog zijn overgelegd, bij voormelde heroverweging in aanmerking te nemen, staat dit het bestuur w e l vrij. Het betreft een discretionaire bevoegdheid die terughoudend door de rechter dient te w o r d e n getoetst. In dit geval bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister de omstandigheid dat de vreemdelingen de verschuldigde leges na het nemen van de onderscheiden besluiten van 18 december 2 0 0 7 hebben voldaan niet in redelijkheid buiten beschouwing heeft kunnen laten.

2 . 4 . Gezien het vorenstaande zijn de inleidende beroepen van de vreemdelingen ongegrond.

2 . 5 . Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

(4)

2 0 0 8 0 6 3 0 7 / 1 4 6 april 2 0 0 9

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage,

nevenzittingsplaats Zwolle, van 17 juli 2 0 0 8 in zaken nrs. 0 8 / 8 0 0 1 en 0 8 / 8 0 0 2 ;

III. verklaart de door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de V i n , voorzitter,

mr. H. T r o o s t w i j k en mr. T . M . A . Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.

w . g . Parkins-de Vin w . g . De Vink

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2 0 0 9

154-577.

Verzonden: 6 april 2 0 0 9

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State, voor deze.

mr. H.H.C. Visser,

directeur Bestuursrechtspraak

(5)

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE neven/i ttingsplaats Zwolle

Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken Registratienummer: Awb 08/8001 en 08/S0Ü2

Uitspraak

in het geding tussen:

geboren op

FND dossiernummer 6320.02.1575, Geboren op '.

[ND dossiernummer 6320.02.1576, beiden van Marokkaanse nationaliteit, eisers,

gemachtigde mr. A. el Kadi,

De Minister van Buitenlandse Zaken, (Visadienst).

te 's-G ravenna ge,

vertegenwoordigd door mr. J.Ç. aan 't Goor.

ambtenaar ten departemente, verweerder.

1. Procesverloop

Op I november 2007 hebben eisers aanvragen ingediend om verlening van een machtiging lot voorlopig verblijf (mvv).

Bij besluit van IS december 2007, verzonden op 20 december 2008, heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd. Bij brief van 16 januari 200S is daartegen bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft de bezwaren bij besluiten van 19 februari 2008 ongegrond verklaard. Bij brief van 3 maart 20US is daartegen beroep ingesteld. De beroepen zijn voorzien van gronden bij brief van 7 maart 2008.

De beroepen zijn ter zitting van 17 juni 2008 behandeld. Eisers zijn verschenen bij

gemachtigde. Tevens is verschenen referent. Verweerder heeft zieh doen vertegenwoordigen.

(6)

A WB 08/8001 enOS.'S002 blad 2 3

2. Overwegingen

2.1 Voor verb]ijl'hier II1 lande van langer dan drie maanden behoeft een vreemdeling een verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 13 van de Vreemdelingenwet 200U (hierna: de V\v 2000). Met het oog hierop pleegt een aanvraag tot verlening van een invv door verweerder te worden getoetst aan dezelfde criteria als die, welke gelden voor de beoordeling van een aanvraag lot het verlenen van zodanige vergunning.

2.2 Omdat het in deze zaak gaat om de beoordeling van een besluit op een bezwaar dal is gericht tegen de buitenbehandelingstelling van de aanvragen, was de heroverweging in bezwaar beperkt tot de vraag of al dan niet terecht buiten behandeling is gesteld. Aldus, en mede gelet op hetgeen in de gronden van beroep en ter zitting is gesteld, is het geschil beperkt tot de vraag of verweerder terecht aanleiding heeft gezien de buitenbehandelingstelling in stand te laten en het bezwaar ongegrond te verklaren.

2.3 Voor zover thans van belang heeft verweerder in de bestreden besluiten overwogen dat eisers de verschuldigde leges niet binnen de gegeven termijn hebben voldaan. Dat in bezwaar alsnog leges zijn betaald, maakt dit niet anders.

2.4 Eisers hebben aangevoerd dat op 10 januari 200S de leges ten bedrage van € 188.-- zijn voldaan. Uil de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 oktober 2004 volgt dat verweerder in dat geval niet meer kan besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen omdat de leges niet zijn betaald. Eisers hebben voorts aangevoerd dat verweerder een onduidelijke situatie heeft geschapen door aan eiser en eiseres andere bedragen aan leges Ie vragen. € 188,-- respectievelijk € 830.—, terwijl eisers dezelfde aanvraag hebben ingediend.

2.5 De rechtbank begrijpt eisers betoog ten aanzien van de gesteld door verweerder geschapen onduidelijkheid aldus, dat verweerder, gelet op deze onduidelijkheid, de besluiten tot buitenbehandelingstelling niet in stand had kunnen laten.

2.6 De rechtbank overweegt dat eisers geen aanvragen hebben ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier maar om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. In die situatie is artikel 24 Vw2000, dat in het derde lid bepaalt dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen als betaling van de leges achterwege blijft, niet van

toepassing. 13ij de buitenbehandelingstelling op grond van artikel 4:5, eerstc.lid. Awb kon verweerder dan ook niet belrekken artikel 24 Vw 2000 en terecht heeft verweerder dit artikel builen beschouwing gelaten. Anders dan artikel 24 Vw 2000. bepaalt artikel 4:5, eerste lid, Awb. dat een aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld indien, voor zover thans van belang, de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift om de aanvraag in behandeling te nemen. Dat brengt mee dat indien wordt vastgesteld dat de aanvrager niet aan een wettelijk voorschrift in voorbedoelde zin heeft voldaan, verweerder een

belangenafweging dient te maken alvorens eventueel tot buitenbehandelingstelling wordt overgegaan. Een dergelijke belangenafweging heeft verweerder evenwel niet kenbaar gemaakt. De bestreden besluiten rust dan ook. in strijd met artikel 7:12. eerste lid, Awb, niet op een deugdelijke motivering.

(7)

AWB OS/8001 en OS/S002 blad 3>"3

2.7 Cjclet op hel vorenstaande zijn de beroepen gegrond. De bestreden besluiten zullen worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen opnieuw op de bezwaren te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Bij de nieuw te nemen hesluiten kan verweerder tevens betrekken de omstandigheid dat verweerder ten aanzien van hel ie betalen bedrag aan leges onduidelijkheid lieert geschapen, als blijkend uit de brieven van verweerder van 5 november 2007 aan eiser en eiseres. en kan verweerder inzichtelijk maken wat er met de reeds door eisers betaalde leges is gebeurd dan wel zal gebeuren.

2.8 De rechtbank acht voldoende termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten te veroordelen, die eisers in verband met de behandeling van het beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. De rechtbank is van oordeel dal sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat de beroepen van eisers worden beschouwd als één zaak. Het bedrag van de te

vergoeden kosten moet mei inachtneming van de wegingsfactor gemiddeld voor hel gewicht van de onderhavige beroepszaak worden bepaald op € 644,— (( 1 punt per beroepschrift + 1 punt voor het verschijnen ter zitting) x € 322.-- x wegingsfactor 1 ). Tevens zal verweerder worden gelast het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.

3. Beslissing De rechtbank

verklaart de beroepen gegrond;

vernietigt de besluiten van 19 februari 2008;

bepaalt dat verweerder opnieuw op de bezwaren dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;

veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,— onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eisers dient te voldoen;

gelast dat de Staat der Nederlanden hel griffierecht ad € 290.— aan eisers vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. M.P. de Zwart als griffier, op * -,

Afschrift verzonden op: ( /

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier neken nu ile datum van verzending van deze uitspraak hoger hemep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad win Suite, onder vernieltling van 'Hoger beroep

vreemdelingenzaken", postbus 161/3. 2500 HC 'i-(iravenhage.

Artikel Ü5 \ ir 2000 bepaalt m t/at verband dal het beroeps» hrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat Artikel 6:6 A \vb (herstel verzuim) is met win toepassing

(8)

Justitie Immigratie- en Naturalisatiedienst

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Vreemdelingenzaken

Postbus 20019

2500 EA 's-GRAVENHAGE

RAAD VAN STATE

INGEKOMEN

1 8 AUG 2008

ZAAKNR.

AAN:

BEHANDELD: DD: PAR:

H o g e r b e r o e p s c h r i f t ,~,\

v r e e m d e l i n g e n z a k e n

'0

Procesvertegenwoordiging

Zwolle

Zuiderzee laan 43-51 8017 JV Zwolle

Van:

de Minister van Buitenlandse Zaken te 's-Gravenhage

appellant

gemachtigde: mr. NJV.P. Trommelen ambtenaar ten departemente Tegen:

de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zitting houdende te Zwolle van 17 juli 2008

met kenmerk Awb 08/8001 en 08/8002 Inzake:

met IND-kenmerk 6320-02-1575 en 6320-02-1576 aan te duiden als verweerder

gemachtigde: A. El Kadi

Fritz Conijnstraat 15, 1063 CB Amsterdam

Postbus 40052 8004 DB Zwolle

R. Jonkman 038-8886509

(9)

1 Inleiding

De Minister komt in hoger beroep van de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zitting h o u d e n d e te Zwolle van 17 juli 2008, verzonden op de zelfde datum, m e t kenmerken Awb 08/8001 en 08/8002 {productie 1), in welke zaak de rechtbank de beroepen tegen de beschikkingen van 19 februari 2008 gegrond heeft verklaard, deze beschikkingen heeft vernietigd, de Minister heeft opgedragen o m met inachtneming van d e uitspraak nieuwe besluiten te n e m e n op de aanvragen en de Minister in de proceskosten heeft veroordeeld.

2 Achtergronden

2.1 Op 1 november 2008 h e b b e n verweerders aanvragen ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf, zijnde een visum in de zin van hetSouverein Besluit van 1813.

2.2 Bij afzonderlijke besluiten van 18 december 2007 heeft de Minister deze aanvragen afgewezen.

2.3 Op 16 januari 2008 h e b b e n verweerders tegen deze afwijzingen bezwaar gemaakt.

2.4 Bij besluiten van 19 februari 2008 heeft de Minister de bezwaarschriften ongegrond verklaard.

2.5 Bij thans bestreden uitspraak heeft de rechtbank het daartegen door verweerders ingestelde beroep gegrond verklaard.

3 Grieven

3.1 Ten onrechte overweegt de rechtbank in rechtsoverweging 2.6 o p pagina 2 van de bestreden uitspraak:

"(...). Anders dan artikel 24 Vw 2000, bepaalt artikel 4:5, eerste lid, Awb, dat een aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld indien, voor zover thans van belang, de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift om de aanvraag in behandeling te nemen. Dat brengt mee dat indien wordt vastgesteld dat de aanvrager niet aan een wettelijk voorschrift in voorbedoelde zin heeft voldaan, verweerder een belangenafweging dient te maken alvorens eventueel tot buitenbehandelingstelling wordt

overgegaan. Een dergelijke belangenafweging heeft verweerder evenwel niet kenbaar gemaakt. De bestreden besluiten rust dan ook, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb, niet op een deugdelijke motivering "

3.3. Op de hiervoor genoemde en bestreden overwegingen van de rechtbank berusten de rechtsoverwegingen 2.7 en 2.8 op pagina 3. Gegrondbevinding van de hiervoor geformuleerde grieven tast ook de geldigheid van deze rechtsoverwegingen aan.

4 Toelichting op de grieven

4.1 Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doet de rechtbank uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting. Blijkens het tweede lid van deze bepaling vult de

2

(10)

rechtbank de rechtsgronden aan. Ingevolge het derde lid van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechtbank ambtshalve de feiten aanvullen.

4.2 Verweerders hebben in beroep aangevoerd dat de bezwaarschriften ten onrechte ongegrond zijn verklaard, omdat zij de verschuldigde leges in de bezwaarfase alsnog hebben betaald. Verweerders hebben daarbij verwezen naar de uitspraak van uw Afdeling van 21 oktober 2004,200406363/1. Noch in het beroepschrift, noch ter zitting op 17 juni 2008 hebben verweerders aangevoerd dat de Minister heeft verzuimd een belangenafweging te maken alvorens tot buiten behandelingstelling kon worden overgegaan. Aldus is de rechtbank, door te overwegen als zij heeft gedaan, buiten de grenzen van het geschil getreden, zoals die door verweerders en hun gemachtigde zijn bepaald. Artikel 8:69, tweede lid, Awb biedt voor de handelwijze van de rechtbank geen grondslag. Immers, bij de aanvulling van de rechtsgronden dient de rechter binnen de grenzen van artikel 8:69, eerste lid, Awb te blijven.

Zie:

- M. Schreuder-Vlasblom, De Awb; het bestuursprocesrecht, zevende druk, 2001, blz. 126

- M. Schreuder-Vlasblom, Rechtsbeschermingen bestuurlijke voorprocedure, 2003, blz. 183 ev.

4.3 Het aspect waarover de rechtbank meent ambtshalve te mogen c.q. moeten beslissen is geen aspect dat is aan te merken als enig voorschrift van openbare orde. Het behoort niet tot "de kernelementen van de rechtsorde", die de rechter los van de wil en kennis van partijen behoort te bewaken. In zoverre is er derhalve geen reden buiten de grenzen van artikel 8:69, eerste lid, Awb te treden.

4.4 De rechtbank heeft vorenstaande miskend.

4.5 Voorts is de Minister van oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat in de bestreden besluiten is ingegaan op alle gronden die door verweerders in bezwaar naar voren zijn gebracht en dat op die wijze alle in bezwaar naar voren gebrachte belangen van verweerders bij de beoordeling zijn

betrokken. De Minister wijst er daarbij op dat in bezwaar door verweerders niet naar voren is gebracht dat de Minister een nadere belangenafweging had dienen te maken alvorens te besluiten tot het buiten behandeling stellen van de aanvragen. Tenslotte hebben verweerders in bezwaar evenmin naar voren gebracht om welke reden de belangen van verweerders de doorslag hadden moeten geven. Ook dit heeft de rechtbank miskend.

3

(11)

5 Conclusie

De Minister concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en ongegrond verklaring van het door verweerders tegen de besluiten van 19 februari 2008 ingestelde beroep.

Zwolle, 14 augustus 2008

Mr. N.A.P. Trommelen, senior procesvertegenwoordiger Ministerie van Justitie

Immigratie- en Naturalisatiedienst Proces Procesvertegenwoordiging Vestiging Zwolle

Postbus 40052 8004 DB Zwolle telefoon 038 888 6297 telefax 038 460 9152

4

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

200702121/1 (www.raadvanstate.nl) betreffende een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'medische behandeling' heeft de Afdeling overwogen dat de

Voor zover de rechtbank met deze overweging heeft willen aangeven dat ook in de situatie waarin in het licht van artikel 3.75 lid 3 Vb 2000 moet worden aangenomen dat de

Verweerder zou lopen bij zijn terugkeer naar Afghanistan ten rijde van het besluit van 25 februari 2004 niet uitsluiten dat hij onder die omstandig- heden het slachtoffer zou

In de t w e e d e grief klaagt de minister dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij in het besluit van 2 september 201 1 niet deugdelijk heeft gemotiveerd

Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aan eiser is toe te rekenen dat hij niet beschikt over documenten ter staving van zijn reisroute.

Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser tijdens het gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden zelf heeft verklaard dat hij sinds 1996 wist dat hij zijn grootvader

van de Libische nationaliteit door eiseres vloeit reeds voort dat verweerder zich naar het oordeel van dé rechtbank terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk

Gemachtigde, mr J.M. Niemer, advocaat te Amsterdam, verklaart door appellante bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd om dit hoger beroep in te stellen.. De Rechtbank gaat