• No results found

Omgeploegd. De verbanden tussen de landschapshistorie van het Reitdiepgebied en de Ploegschilderijen uit de periode 1918-1941, en hoe deze verbanden gebruikt kunnen worden voor een landschaps- en kunsthistorische analyse van het Reitdiepgebied.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2023

Share "Omgeploegd. De verbanden tussen de landschapshistorie van het Reitdiepgebied en de Ploegschilderijen uit de periode 1918-1941, en hoe deze verbanden gebruikt kunnen worden voor een landschaps- en kunsthistorische analyse van het Reitdiepgebied."

Copied!
117
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Bedrijfsnaam]

[Titel van

document]

Omgeploegd

Marleen Westeneng

De verbanden tussen de landschapshistorie van het Reitdiepgebied en de Ploegschilderijen uit de periode 1918-1941, en hoe deze

verbanden gebruikt kunnen worden voor een landschaps- en kunsthistorische analyse van het Reitdiepgebied.

(2)

Afbeelding voorzijde: Jan Wiegers, Landschap met rode bomen – Blauwborgje, 1922, was/olieverf op doek, 70x70 cm. Stedelijk Museum Amsterdam.

Omgeploegd

De verbanden tussen de landschapshistorie van het Reitdiepgebied en de Ploegschilderijen uit de periode 1918-1941, en hoe deze verbanden gebruikt kunnen worden voor een landschaps- en kunsthistorische analyse van het Reitdiepgebied.

Marleen Westeneng

Masterscriptie Landschapsgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen Groningen, 31 januari 2023

(3)

“Na honderden jaren afwezigheid in de schilderkunst had Groningerland zijn eigen schilders;

het expressionisme was geen import, het was de essentie van zijn eigenaardig landschap. Het moest eens komen!”1

1e lezer en begeleider: dr. Mans Schepers (Rijksuniversiteit Groningen) 2e lezer: dr. Willemieke Ottens (Rijksuniversiteit Groningen)

1 Johan Dijkstra, ‘Pictura, terugblik op Jan Altink,’ Nieuwsblad van het Noorden, 27 oktober 1972.

(4)

Inhoud

Voorwoord ... 0

Samenvatting ... 1

1. Inleiding ... 5

1.1. Aanleiding tot het onderzoek ... 5

1.2. Stand van het onderzoek ... 6

1.3. Probleemstelling en onderzoeksvragen ... 13

1.4. Theoretisch kader ... 15

1.5. Bronnen en onderzoeksmethoden ... 20

2. Het landschap van het Reitdiepgebied ... 26

2.1 Inleiding ... 26

2.2 Ontstaan en belangrijke landschappelijke kenmerken tot 1918 ... 27

2.3 Landschappelijke veranderingen tussen 1918 en 1941 ... 38

2.4 Overzicht van visuele elementen 1918-1941 ... 46

3. De Ploegschilders in het Reitdiepgebied en hun weergave ... 48

3.1 Inleiding ... 48

3.2 De drie belangrijkste landschapsschilders ... 50

3.3 Conclusie ... 62

4. Het landschap en de kunst: verbanden ... 66

4.1 Inleiding ... 66

4.2 Hoe heeft het landschap de kunst beïnvloed? ... 67

4.3 Wat was de betekenis van de kunst voor het landschap? ... 72

4.4 Conclusie ... 79

5. Conclusie ... 83

5.1 Conclusies ... 83

5.2 Discussie ... 85

5.3 Aanbevelingen voor verder onderzoek ... 86

Bronnen ... 87

Bijlage 1: Database landschapsschilderijen van het Reitdiepgebied door Ploegschilders 1918- 1941. ... 0

Bijlage 2: Interviewvragenlijst ... 16

Bijlage 3: Samenvattingen van de interviews ... 17

3.1 Kommerzijl ... 17

3.2 Sauwerd ... 18

3.3 Oldehove ... 19

3.4 Niehove ... 20

(5)

Voorwoord

Nadat het eerste scriptieonderwerp wat ik had gekozen niet het goede onderwerp bleek tijdens het schrijven van het scriptievoorstel, nam ik me voor om bij de keuze van een nieuw onderwerp als belangrijkste criterium te hanteren dat ik het leuk moest vinden. Ik kwam uit op een combinatie van twee van mijn interesses: kunst en het Groninger landschap. Dit onderwerp bleek een goede keuze: na me er vijf maanden in verdiept te hebben vind ik het nog steeds leuk. Ik had zelfs nog wel even door willen gaan met het onderzoeken van de verbanden tussen kunst en landschap, maar het is ook goed om eindelijk bijna afgestudeerd te zijn.

Ik heb genoten van de master Landschapsgeschiedenis, waarin mijn studiegenoten en ik letterlijk en figuurlijk naar alle hoeken van landschappen in Nederland (en Italië) zijn meegenomen om te leren over de vele verschillen en overeenkomsten binnen landschapstypen, maar ook tussen landschappen onderling. Ik wil Theo Spek, Mans Schepers en Anne Wolff bedanken voor de interessante colleges en voor het overbrengen van hun passie voor landschapsgeschiedenis. In het bijzonder spreek ik mijn dank uit naar Mans Schepers, die mijn scriptie op een fijne manier heeft begeleid en voor verdiepende lagen in het onderzoek heeft gezorgd. Daarnaast bedank ik Ben Westerink en Egge Knol, die hun expertise met mij wilden delen in een gesprek.

Aan mijn familie en vrienden ben ik grote dank verschuldigd, zij hebben mij ondersteund en gemotiveerd. In het bijzonder wil ik mijn ouders bedanken, en mijn man Quinten die heeft gewerkt zodat ik kon studeren. Als laatste gaat mijn dank uit naar mijn God, voor wie en door wie ik alles doe, en zo ook deze scriptie.

Veel leesplezier toegewenst!

Marleen Westeneng

(6)

1

Samenvatting

Over de combinatie De Ploeg en het landschap van het Reitdiepgebied is weinig geschreven, en wat geschreven is blijft oppervlakkig wat het landschap betreft. Deze scriptie wil de verbanden tussen De Ploeg en het Reitdiepgebied diepgaand onderzoeken, om het begrip van beide onderwerpen te vergroten en daarbij een verdieping te geven aan het onderzoek naar de verbinding tussen kunst en landschap. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: Welke verbanden bestaan tussen de landschapshistorie van het Reitdiepgebied en de Ploeg- schilderijen uit de periode 1918-1941 en hoe kunnen deze verbanden gebruikt worden voor een landschaps- en kunsthistorische analyse van het Reitdiepgebied?

De beantwoording van de hoofdvraag gebeurt aan de hand van drie onderzoeksvragen.

Deelvraag 1 gaat in op de landschappelijke kenmerken van het Reitdiepgebied in de onderzochte periode. Wat kenmerkt het oude cultuurlandschap, hoe is het ontstaan en wat is er veranderd in de jaren ’20 en ’30 van de vorige eeuw? De tweede deelvraag richt zich op De Ploeg. In dit hoofdstuk komen de achtergronden van de drie belangrijkste Ploeg- landschapsschilders aan bod. De vragen hoe, waar en waarom ze het Reitdiepgebied schilderden komen aan bod. De eerste twee deelvragen hebben een overwegend beschrijvend karakter en onderzoeken het Reitdiepgebied en De Ploeg in de jaren ’20 en ’30 met als doel alle relevante informatie bijeen te brengen om in de beantwoording van de derde deelvraag de verbanden tussen de twee onderwerpen te leggen. Hoofdstuk 4, dat de derde deelvraag beantwoordt, heeft een analyserend karakter. Om de verbanden te leggen, worden specifieke vragen beantwoord, zoals: hoe heeft het landschap de kunst beïnvloed en wat was de betekenis van de kunst voor het landschap? Zijn de Ploegschilderijen fundamenteel verbonden aan het Reitdiepgebied of hadden ze ook ergens anders geschilderd kunnen worden? En:

wordt het landschap hoger gewaardeerd en/of anders beheerd omdat de Ploeg-schilders het hebben afgebeeld?

De belangrijkste conclusies en resultaten van het onderzoek worden in onderstaande alinea’s kort weergegeven. Hoofdstuk 2 beantwoordt deelvraag 1: ‘Wat waren belangrijke landschappelijke kenmerken van en veranderingen in het Reitdiepgebied tussen 1918 en 1941?’ Het bijzondere cultuurlandschap is verzadigd met millennia-oude landschapsaspecten.

De afwisseling tussen de weidse vergezichten en kleinschaligheid die soms in één oogopslag beide te zien zijn, is kenmerkend. Belangrijke landschapselementen die het onderzoeksgebied karakteriseren zijn de kronkelende sloten, perceelsgrenzen en wegen, de huis- en dorpswierden en de kerktorens en molens die markeringspunten vormen. Tussen 1918 en

(7)

2

1941 is het landschap veranderd: de mens begon het landschap meer naar zijn hand te zetten door het graven van het Van Starkenborghkanaal, de ingebruikname van gemaal De Waterwolf en de sluis bij Dorkwerd. Daarnaast ging het afgraven van wierden door, en was er de ‘import’ van gespecialiseerde Friese veehouders. Gelukkig bleek ruilverkaveling niet winstgevend voor het Reitdiepgebied, en bleven de moderniseringen van het landschap daardoor beperkt ten opzichte van grote delen van Nederland.

Het derde hoofdstuk beantwoordt de tweede onderzoeksvraag: ‘Welke kunstenaars van De Ploeg waren actief in het Reitdiepgebied tussen 1918 en 1941 en hoe, waar en waarom gaven zij het landschap weer?’ De favoriete plaatsen van Jan Altink, Johan Dijkstra en Jan Wiegers waren bij het Blauwborgje en langs het slingerende Reitdiep. Ze schilderden veel akkers, weilanden met vee en boerderijtjes. Duidelijk is dat de schilders het landschap niet op een rationele manier benaderden, maar zich overgaven aan het landschap en de emotie die de ervaring meebracht. De schilders drukten allen hun ervaring van het landschap uit met felle kleuren, hoge contrasten en een grove penseeltoets. Waarom ze het Reitdiepgebied verkozen boven andere landschappen of de stad, hebben de schilders beschreven in verschillende teksten, sommige uit de hoogtijdagen, sommige terugkijkend. Zo verwonderde Altink zich over hoe de kleuren van het gras, de modder en de lucht in verbinding én in tegenstelling tot elkaar stonden.2 Dijkstra benoemt dat hij samen met Altink de complementaire kleuren op de Groninger klei uitprobeerde, wat goed bleek te werken.3

De derde deelvraag wordt in hoofdstuk 4 onderzocht: ‘Welke verbanden bestaan tussen het Reitdieplandschap en de landschapsschilderkunst van De Ploeg?’ Verbanden zijn er in overvloed, is gebleken. De landschapsschilders hadden het Reitdiepgebied nodig; hun kunst wars afhankelijk van het karakter van het landschap. Zonder het Reitdiepgebied was de landschapsschilderkunst van De Ploeg niet hetzelfde geweest. De bewoners die zijn geïnterviewd herkenden hun omgeving in de schilderijen van het Reitdiepgebied. Dat de schilderijen nog zo makkelijk te herkennen zijn in het landschap, is een gevolg van decennialange inspanning om het cultuurlandschap te behouden en beschermen. De Ploeg en het Reitdiepgebied zijn innig verbonden door waardering van het landschap.

De hoofdvraag kan als volgt worden beantwoord: De landschapshistorie van het Reitdiepgebied en de Ploegschilderijen van het gebied zijn op verschillende manieren onderling verbonden. De landschapskunst van De Ploeg in haar hoogtijdagen was deels

2 Jan Altink, brief aan Henk Ongering, ongedateerd (circa 1925-1926). Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven, Collectie De Ploeg en het naoorlogse modernisme (toegang 2536), inv. nr. 434-441.

3 Johan Dijkstra, ‘Pictura, terugblik op Jan Altink,’ Nieuwsblad van het Noorden, 27 oktober 1972.

(8)

3

afhankelijk van het Reitdiepgebied; als de schilders een andere kant op waren gefietst had de kunst waarschijnlijk een ander karakter gehad. Andersom hebben de Ploegschilderijen het Reitdiepgebied meer bekendheid gegeven, en een rol gespeeld in de waardering van het landschap die resulteerde in bescherming van het landschap. De Ploegschilderijen die tussen 1918 en 1941 zijn gemaakt van het Reitdieplandschap blijken een nuttige landschapshistorische bron om het Reitdiepgebied mee te analyseren. De schilderijen geven informatie over het landschap die niet in andere bronnen te vinden is: ze laten zien hoe de Ploegschilders dachten over het landschap, wat gewaardeerd werd en wat niet. Deze kennis, die de schilders en de bewoners van het gebied hadden, dreigt vergeten te worden als de schilderijen niet als landschapshistorische bron gezien worden door landschapshistorici.

Onderzoek dat zowel kunsthistorisch als landschapshistorisch van aard is zorgt niet alleen voor een verdieping van het begrip van de kunst en het landschap, maar kan ook gebruikt worden om nieuwe informatie over het cultuurlandschap te verkrijgen. Grootschalig onderzoek naar hoe de Ploegschilderijen als landschapshistorische bronnen gebruikt kunnen worden, zou waardevol zijn. Verder zou de connectie tussen landschapswaardering van schilders en de bescherming van een landschap grondiger onderzocht kunnen worden.

(9)

4

EEN.

Inleiding

(10)

5

1. Inleiding

1.1. Aanleiding tot het onderzoek

Al zo lang ik me kan herinneren teken ik, maar mijn interesse voor kunstgeschiedenis is ontstaan tijdens de lessen kunstgeschiedenis van mijn bevlogen middelbare school-docent.4 In het tekenen-lokaal leerde ik te kijken naar kunst. Tijdens mijn studie Geschiedenis kwam de kunst in elk vak wel voorbij, al was het vaker een bron dan een onderwerp. Ik koos de minor Landschapsgeschiedenis, waar ik meer met kunst dan met landschap te maken kreeg, wat ik niet erg vond. Intussen was mijn fascinatie ontstaan voor landschappen en de verhalen die ze soms wel en soms niet vertellen. Ik was verhuisd van de Woltersumse klei naar het Groninger zand, waar ik van zeven hoog uitkijk op het Reitdiepgebied. Van een uitgestrekt, plat en rechtlijnig grasland naar de kronkels van het Reitdiep. Fietsend door het landschap van het Reitdiepgebied vallen een aantal dingen op: de kronkelende lijnen van sloten, perceelsgrenzen en wegen; het vele grasland en het brede, logge Reitdiep waar alle landschapselementen naar lijken te wijzen. In dit landschap komen mijn interesses samen: het is geschilderd! Ongeveer honderd jaar geleden vormde dit landschap en de cultuur die eraan verbonden was de aanleiding voor vele expressionistische en impressionistische schilderijen van kunstkring De Ploeg.

De afbeelding op de voorzijde laat Landschap met rode bomen – Blauwborgje van Jan Wiegers zien. Dit werk is één van de eerste schilderijen binnen De Ploeg waarin aandacht wordt geschonken aan de karakteristieken van het landschap.5 In 1920 en 1921 verbleef Wiegers in Davos voor een TBC-kuur. In Zwitserland leerde hij Ernst Ludwig Kirchner kennen, die erg belangrijk was voor het Duitse expressionisme. Landschap met rode bomen is het eerste schilderij waarin Wiegers het palet van Kirchner toepast op een Groninger landschap.

Kunstkring De Ploeg werd in 1918 in Groningen opgericht met het doel het kunstlandschap ‘om te ploegen’ door een geheel nieuwe weg in te slaan, afgekeerd van de gangbare kunst.6 De hoogtijdagen van de vereniging waren tussen 1918 en 1941. Jan Wiegers, Johan Dijkstra en Jan Altink waren de belangrijkste landschapsschilders binnen De Ploeg.7 Zij

4 Jan van der Scheer.

5 Anne de Vries e.a., red., Avant-Garde in Groningen: De Ploeg 1918-1928. (Zwolle: WBOOKS, 2018), 43.

6 Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven, Collectie De Ploeg en het naoorlogse modernisme (toegang 2536), inv. nr. 1. Statuten van de vereniging, 1921.

7 Han Steenbruggen, red., De Ploeg, Schilderijen van de aarde, 1918-1933 (Groningen: Groninger Museum, 2002), 8.

(11)

6

gaven het landschap weer zoals dat aan het begin van de twintigste eeuw was en zoals het alleen op sommige plekken nog is.

1.2. Stand van het onderzoek

1.2.1. De Ploeg en landschapsschilderkunst

De eerste publicaties over De Ploeg werden door de Ploegleden zelf vervaardigd. Zo werden enkele tijdschriften uitgegeven: het Blad voor Kunst (1921-1922), The Next Call (1923-1926) en Het Kouter (1924-1925). In de loop van 1921 kwamen Ploegleden op het idee een maandblad voor moderne kunst uit te geven.8 De naam van De Ploeg werd er niet aan verbonden. In oktober 1921 werd het eerste nummer van Blad voor Kunst gedrukt en uitgegeven door H.N. Werkman. Lang heeft het niet bestaan; in maart 1922 verscheen de laatste uitgave. De verschillende kunstdisciplines die De Ploeg rijk was werden vertegenwoordigd in de redactie: Jan Wiegers en J.G. Jordens hielden zich bezig met beeldende kunst, August Defresne was verantwoordelijk voor letterkunde en toneel en Daniël Ruyterman boog zich over muziek. Er bestaan twee eerste nummers, waarvan een afwijkende versie die vermoedelijk vooraf is gegaan aan het gepubliceerde nummer. In het afwijkende nummer stond bijvoorbeeld een artikel van Herman Poort over Expressionisme in Berlijn, twee beschouwingen van Jordens (over Wiegers en Dijkstra) en twee afbeeldingen naar landschappen van W.F. Reinders en Johan Dijkstra. Ad Petersen (over wie later meer) beschrijft het Blad voor Kunst in zijn doctoraalscriptie, waarbij hij oordeelt dat alleen de beeldende bijdragen van het tijdschrift van belang zijn. Deze beeldende bijdragen bestonden uit omslaghoutsneden en de illustraties bij teksten die grafiek en afbeeldingen bevatten.

Figuur 1 laat de omslag van het eerste nummer zien. De voorstelling verbeeldt een landschap met een schip, wat vermoedelijk in het Reitdiep lag, aangezien Wiegers daar vaak schilderde en tekende.

8 Ad Petersen, “De Ploeg” (doctoraalscriptie, ’s Gravenshage, BZZTôH, 1982), 9-11.

(12)

7

Figuur 1. Wiegers, omslag eerste no. Blad voor Kunst, 1921. Houtsnede, 32.5x57 cm.

The Next Call was een blad van H.N. Werkman, wat hij maakte in een moeilijke periode van zijn leven. Toen zijn tweede huwelijk was stukgelopen en er op de drukkerij weinig werk was maakte hij het tijdschrift als een wanhoopskreet. Het blad bevatte veel typografische composities en teksten die eerder gedichten waren dan artikelen. Soms kwamen Werkmans socialistische denkbeelden naar voren, bijvoorbeeld in de zesde Next Call, uit 1924. De welgestelde burger wordt bespot: “Het gironummer is zijn naamkaart, de loudspeaker zijn emotie, de historie zijn vertrouwen, buurmans oordeel zijn compas.”9 Het tijdschrift was een manier van Werkman om De Ploeg te waarschuwen niet te vervallen in tevredenheid met het bereikte, maar steeds te blijven vernieuwen. Werkman was bang dat de kunstkring zou verburgerlijken en dat de beperktheid van een dreigend provincialisme de overhand zou krijgen op Werkmans brede, kosmische kijk op de dingen, aldus Johan van Zweden.10

In het najaar van 1924 werd Het Kouter voor het eerst uitgegeven. Aan dit blad werd, in tegenstelling tot Blad voor Kunst, de naam van De Ploeg wél verbonden. Dat was echter geen garantie voor succes. In totaal verschenen er maar vijf nummers, in 1924 en 1925. Een redactie werd nergens genoemd. De naam Het Kouter werd ontleend aan de Haagse Kunstkring De Ploeg. In het tweede nummer van januari 1925 verscheen een grote houtsnede

‘Landweg met schuur en boerderij’ van Jan Altink. Verder bestond de inhoud veelal uit tekst, bijvoorbeeld recensies van tentoonstellingen en beschouwingen over kunst binnen en buiten

9 H.N. Werkman, “Het gironummer is zijn naamkaart,” The Next Call no. 6 (1924).

10 Johan van Zweden, “Werkman en The Next Call,” Apollo 1, no. 1/2 (December 1945), 29.

(13)

8

De Ploeg, en abstracte kunst. Afgezien van een aantal houtsneden van landschappen, wordt in de veelal filosofische beschouwingen geen specifieke aandacht gegeven aan de landschapskunst.

In de inleiding van de catalogus van een Ploeg-tentoonstelling in Pictura die in september 1930 te zien was, schreef Hendrik de Vries over de verbinding tussen de Ploeg- schilders en het Groninger landschap:

“Eindelijk, voor het eerst in de geschiedenis der schilderkunst, een waarlijk Groningsche groep – Groningsch, niet in de zin van: aan de meeste Groningers aangenaam, want Groningen zelf is een omgeving, meer dan eenig andere, waarin kunst als deze voor onkruid gescholden en in de modder getrapt wordt ‘maar Groningsch naar sfeer, naar onderwerp, en, ondanks alles, ook naar karakter. Te weinig uitgesponnen-geduldig, te weinig ‘degelijk’ moge ze hiervoor schijnen, maar er was roekelooze drift noodig om de zoogenaamd nuchtere kleilanden aan te durven in hun werkelijke grootscheid, om hun ‘proza’ te vertolken in een openluchtkunst waar de zeewind geweldig doorwaait. Met een levenshonger die uitspat in orgieën van verf, heftig en ruw soms als de beruchte wijze van feestvieren in dit noorden, verloochenen deze schilders doorgaans hun academische vorming (waarvoor ze zich schamen), en wat ze hebben aan verfijning is gegroeid uit hun overmoed.”11

In dit citaat wordt duidelijk dat de Ploegers zich vrijvechten van de gebaande paden, iets waar ze in het Groninger landschap de vrijheid voor voelden. De lezer zou kunnen denken dat De Ploeg nergens anders had kunnen aarden dan in de ruige, grootse kleilanden.

Ad Petersen voltooide in 1958 zijn doctoraalscriptie, genaamd De Ploeg. Een meer onderscheidende titel was niet nodig, omdat er nog geen wetenschappelijke literatuur over De Ploeg bestond. Deze scriptie, pas in 1982 gepubliceerd, is een bespreking van de belangrijkste documentaire gegevens in chronologische volgorde met als doel de basis te leggen voor een beeld van de opbloei van de kunst in Groningen na de Eerste Wereldoorlog. De meeste Ploeg- schilderijen waren nog nooit gefotografeerd, dus dat deed Petersen zelf.12 Petersen besteedt geen bijzondere aandacht aan het landschap als onderwerp van de Ploeg-schilders, soms benoemt hij het tussendoor. Over Dijkstra’s connectie met het landschap schrijft hij iets

11 Inleiding catalogus Ploeg-tentoonstelling, Pictura, september 1930.

12 Petersen, “De Ploeg,” 42-44.

(14)

9

uitgebreider dan bij andere schilders; termen als sociale betrokkenheid en oerprovincialisme komen voorbij. In hoofdstuk 3 (deelvraag 2) zal Petersens visie op Dijkstra en het Groninger Landschap verder uitgebouwd worden. Petersens werk is voornamelijk een chronologische opsomming van gebeurtenissen die met De Ploeg te maken hebben – welke dan weer voornamelijk exposities zijn.

De Ploeg 1918-1941: De Hoogtijdagen van Cees Hofsteenge is een van de belangrijkste overzichtswerken van de vroege jaren van De Ploeg.13 Hofsteenge geeft uitgebreid aandacht aan het ontstaan van De Ploeg: de voorgeschiedenis op de Academie Minerva wordt uitvoerig behandeld. Van het reilen en zeilen binnen de kunstkring in het algemeen wordt een handig chronologisch overzicht gegeven, en ook de internationale connecties van de Ploegleden krijgen zo’n twintig pagina’s. De rest van het boek gaat een extensieve lijst van Ploegkunstenaars langs. Zestien kunstenaars die ‘het gezicht van De Ploeg’ zijn gedoopt krijgen elk een iets meer diepgaande biografie, en vervolgens wordt een lijst die te lang is om te tellen met ‘de overige kunstenaars’ behandeld. Dit is een erg goed en toonaangevend naslagwerk, vanwege de vele achtergrondinformatie over zowel De Ploeg in het algemeen en de individuele kunstenaars. Dit boek is onmisbaar in het onderzoek naar De Ploeg, al wordt helaas geen specifieke aandacht aan de landschapsschilderkunst gegeven.

In tegenstelling tot het werk van Hofsteenge kiest de meeste literatuur over De Ploeg een kortere afbakening in de tijd en focust op de jaren 1920. Een voorbeeld hiervan is Avant- Garde in Groningen: De Ploeg 1918-1928, waarin uitgebreid alle aspecten van de vereniging beschreven worden, van technieken tot publicaties en tentoonstellingen.14 Dit boek is uitgegeven ter gelegenheid van de grote Ploegtentoonstelling in het Groninger Museum in 2018 en is net als het boek van Hofsteenge een groot, belangrijk overzichtswerk wat zeer nuttig zal zijn in het onderzoek. Vijfentwintig jaar na Hofsteenge geeft dit boek een update van het nieuwe Ploegonderzoek dat in tussentijd is gedaan, maar de focus ligt echter ook op de eerste tien jaar van de vereniging. Dit maakt het een erg diepgravende publicatie met nóg meer details dan eerdere werken, en natuurlijk een uitgebreide literatuurlijst.

Over De Ploeg is ook een aantal werken geschreven die op specifiekere onderwerpen ingaan. Biografieën over kunstenaars, maar ook De Ploeg, Schilderijen Van De Aarde, 1918- 1933, dat een overzicht geeft van de expressionistische en impressionistische

13 Cees Hofsteenge, H. J. W Drijvers en H.W. van Os, De Ploeg 1918-1941: De Hoogtijdagen (Groningen: B &

P, 1993).

14 De Vries e.a., red., Avant-Garde in Groningen.

(15)

10

landschapsschilderkunst binnen De Ploeg.15 Het boek bevat meer afbeeldingen dan tekst, maar dat doet niet af aan de relevantie van de publicatie. De schilderijen van Jan Wiegers, Jan Altink en Johan Dijkstra vormen de basis van dit boek, maar ook Job Hansen, Jan van der Zee en Ekke Kleima, die in tegenstelling tot de eerste drie meer impressionistisch werkten passeren de revue. Ook dit boek is verschenen bij de opening van een expositie in het Groninger Museum: Stad en Land. Samen met de tentoonstelling en dit boek zijn er fiets- en wandeltochten uitgezet die het publiek leiden langs plekken die eens door Ploegkunstenaars zijn vastgelegd. In het boek is verder een aantal gedichten van belangrijke Groninger dichters opgenomen. De Ploeg, Schilderijen van de Aarde beschrijft de geschiedenis van het Groninger expressionisme en impressionisme, en behandelt vervolgens de belangrijkst Ploeg- landschapsschilders: Wiegers, Altink, Dijkstra, Pott, Van der Zee, Kleima en Hansen. Na deze biografieën volgen afbeeldingen van schilderijen, afgewisseld met gedichten. Ondanks dat de tekst van dit boek vrij beknopt is, zal dit een waardevolle bron zijn omdat de focus op landschapsschilderkunst ligt.

1.2.2. De geschiedenis van het Reitdiepgebied

De historie van het Reitdiepgebied wordt vooral beschreven in publicaties die de geschiedenis van de provincie Groningen beschrijven. Het is moeilijk om werken over de geschiedenis van het Reitdiepgebied te vinden, omdat het gebied vele namen heeft gehad en onder verschillende gemeenten en regio’s heeft gevallen. In het theoretisch kader worden de verschillende begrenzingen en benamingen van het Reitdiepgebied verder uitgewerkt, voor nu is het belangrijk te vermelden dat Middag-Humsterland en het Reitdiepgebied soms als overlappend worden beschreven, en soms als inwisselbaar worden gebruikt.

Het Reitdiepgebied: Boedelbeschrijving van een rijke erfenis is eigenlijk het enige boek dat als hoofonderwerp het Reitdiepgebied heeft.16 Het boek beschrijft voornamelijk de geschiedenis van het gebied. Van kwelderwallen, naar bedijking, wierden, sluizen en het klooster in Aduard. Het boek bevat ook een aantal thematische hoofdstukken, zoals over krijgsgeschiedenis, water- en landwegen, landbouw en bedreiging en bescherming van het gebied en haar erfgoed. Het is een dun boekje (108 bladzijdes) en daardoor niet erg diepgaand. Toch geeft het een goed overzicht, met mooie luchtfoto’s en een uitgebreide lijst met oude landschappelijke sporen. De geschiedenis in het boek zal erg nuttig zijn voor

15 Steenbruggen, red., De Ploeg, Schilderijen van de aarde.

16 J.J Delvigne, en Hans Elerie, red, Het Reitdiepgebied: Boedelbeschrijving van een rijke erfenis (Groningen:

REGIO-PRojekt, 1994).

(16)

11

hoofdstuk 2, en de uitgebreide literatuurlijst is al behulpzaam gebleken in het zoeken naar meer bronnen over het Reitdiepgebied.

Van Lauwerszee tot Dollard tou: 125 jaar waterstaatkundig beheer van Stad en ommelanden door de provinciale waterstaat geeft een overzicht van waterstaatkundig beheer in de provincie Groningen.17 Overzicht is in het boek zelf echter ver te zoeken; het 135- pagina’s tellende boek heeft maar liefst 59 hoofdstukjes die soms wel in categorieën in te delen zijn, maar er vooral voor zorgen dat de informatie moeilijk te doorzoeken is. Toch zullen er zeker nuttige dingen in staan; het uitgangspunt van waterschappen is een waardevolle invalshoek om het Reitdiepgebied te bekijken. Onderwerpen als dijken, watervoorziening en -afvoer, recreatie en bermbeheer komen aan bod. Voor het beschrijven van landschappelijke kenmerken en veranderingen zal dit een onmisbare publicatie zijn.

De landelijke lijn: Kavelpatronen en lineaire elementen in het Groninger landschap, cultuurhistorisch bekeken van Meindert Schroor behandelt, zoals de titel doet vermoeden, kavelpatronen en lineaire elementen in de provincie Groningen.18 De lineaire elementen zijn in dit geval waterwegen, dijken, grenzen, wegen en paden. Het hoofdstuk over kavelpatronen geeft redelijk veel aandacht aan het Reitdiepgebied, wat begrijpelijk is omdat het Reitdiep voor erg bijzondere, kronkelende verkavelingen heeft gezorgd. Dit hoofdstuk zal belangrijk zijn voor het stuk van hoofdstuk 2 dat over de kenmerken van het Reitdiepgebied gaat. Dit rapport is onderdeel van de eindrapportage milieu- en landschapsonderzoek, onderdeel cultuurhistorie, van de Provinciale Planologische Dienst van Groningen. Andere delen van de eindrapportage gaan over fysische geografie en archeologische en cultuurhistorische terreinen. Deze onderwerpen komen logischerwijs niet uitgebreid in het rapport van Schroor voor, wat het een gefocuste studie maakt. Een verademing tussen alle algemene publicaties over het Groninger landschap.

Middag-Humsterland: Op het spoor van een eeuwenoud wierdenlandschap beschrijft de geschiedenis van Middag-Humsterland als één van de twintig Nationale Landschappen in Nederland.19 Het is een themaboek, een steuntje voor degenen die meer willen weten over de geschiedenis van het gebied. In de eerste drie hoofdstukken worden de onderdelen van het hedendaagse landschap beschreven, alsmede de patronen die zij vormen en de samenhang

17Frans van Rossum en J.W Aarents, Van Lauwerszee tot Dollard tou: 125 jaar waterstaatkundig beheer van Stad en ommelanden door de provinciale waterstaat (Groningen: Provincie Groningen, 1990).

18 Meindert Schroor, De landelijke lijn: Kavelpatronen en lineaire elementen in het Groninger landschap, cultuurhistorisch bekeken (Groningen: Milieu- en landschapsonderzoek, P.P.D.-Groningen, 1987).

19 Jan Delvigne, J.W.A Eilert en H Groenendijk, Middag-Humsterland: Op het spoor van een eeuwenoud wierdenlandschap. Archeologie in Groningen, 4 (Bedum: Profiel, 2008).

(17)

12

tussen de onderdelen. In de daaropvolgende hoofdstukken ligt de nadruk op processen die veranderingen en samenhang in het landschap veroorzaakten. Het boek gaat redelijk diep in op de onderwerpen, en bevat goede (historische) kaarten die van pas zullen komen bij onderzoek naar het Reitdiepgebied.

Middag-Humsterland: Kroniek van een noordelijk landschap is een boek vervaardigd door de gebiedscommissie het Nationale Landschap Middag-Humsterland het landschap onder de aandacht brengen.20 De Ploeg komt er ook in voor, als vastleggers van het landschap en ontdekkers van haar schoonheid. Beschreven wordt hoe Jan Altink en Johan Dijkstra het landschap in kleuren uitdrukten. Erg uitgebreid is het stuk over De Ploeg niet, ongeveer drie pagina’s. Hedendaagse kunstenaars in Middag-Humsterland worden uitvoeriger beschreven.

Verder worden verhalen van bewoners van het gebied afgewisseld met hoofdstukken over geschiedenis en een aantal foto-impressies. Dit is zeker een bruikbaar boek, dat een totaalbeeld van alle facetten van Middag-Humsterland geeft; van de geschiedenis tot de huidige sfeer.

Jeroen Wiersma heeft in 2021 Landschapsbiografie Middag-Humsterland geschreven.21 Deze landschapsbiografie legt het fundament voor een nieuwe aanpak van de verduurzaming van de landbouw in Middag-Humsterland. De biografie begint met een duidelijke afbakening van Middag-Humsterland, iets wat in andere boeken vaak ontbreekt. De beschrijving van de agrarische ontwikkelingen vanaf 1800 in deze publicatie zal erg waardevol zijn voor mijn onderzoek naar de kenmerken en veranderingen in het landschap.

Bijna op elke bladzijde staat wel een mooie, bruikbare kaart. De kaart met leestekens bijvoorbeeld, op pagina 38, geeft een goed overzicht van de kenmerkende onderdelen van het gebied. Voor een boek van 45 pagina’s staat het vol met nuttige informatie.

Tijdens het schrijven van deze scriptie is een boek van Ben Westerink gepubliceerd:

Wierdenlandschap.22 Deze publicatie gaat over het wierdenlandschap van de provincie Groningen, en dus onder andere over het Reitdiepgebied. De geschiedenis van de Groninger wierden wordt uitgebreid behandeld, in de eerste 6 hoofdstukken chronologisch en in de laatste 6 hoofdstukken per gebied. Middag-Humsterland wordt uitgelicht in hoofdstuk 7. Het brede onderwerp van dit boek doet niet af aan de details die worden gegeven. Dit is het eerste

20 Wim Boetze, Middag-Humsterland: Kroniek van een noordelijk landschap (Groningen: Godert Walter, 2010).

21 Jeroen Wiersma, Landschapsbiografie Middag-Humsterland (Groningen: Rijksuniversiteit Groningen, Kenniscentrum Landschap, 2021).

22 Ben Westerink, Wierdenlandschap (Gorredijk: Noordbroek, 2022).

(18)

13

grote overzichtswerk over het Groninger wierdenlandschap, waardevol door de manier waarop het gedetailleerde informatie samenbrengt en overzichtelijk maakt.

1.3. Probleemstelling en onderzoeksvragen

1.3.1 Probleemstelling

Kunstkring De Ploeg werd in 1918 in Groningen opgericht met het doel het kunstlandschap om te ploegen door een geheel nieuwe weg in te slaan, weg van de gangbare kunst. De hoogtijdagen van de vereniging waren tussen 1918 en 1941. Een belangrijk onderwerp van de Ploegschilders was het Reitdiepgebied, een agrarisch landschap dat makkelijk te bereiken was voor de kunstenaars. De schilders lichtten verschillende thema’s uit in hun werk, zoals oogsttaferelen, reizigers of vee in een weiland. Tijdens de hoogtijdagen van de Ploeg- schilders is het landschap van het Reitdiepgebied, net als in de rest van Nederland, ingrijpend veranderd. Oorzaken zijn slootdempingen, schaalvergroting in de landbouw en andere grote sociaaleconomische omslagen. De ontwikkeling van de landelijke ruimte verloor haar vanzelfsprekendheid, discussie ontstond over de inrichting van stad en platteland.23 Toch zijn veel oude perceelgrenzen nog steeds intact; de meanderingen van het Reitdiep zijn weinig rechtgetrokken. Volgens Han Steenbrugge in De Ploeg, Schilderijen van de aarde 1918-1933 veranderden de Ploeg-schilders de beleving van het Noord-Nederlandse landschap.24 Groningen werd op de kaart gezet als een provincie die de verbeelding kon opzwepen, wanneer de zon akkers in vlam zet of de wind tussen de bomen jaagt. De probleemstelling kort samengevat luidt als volgt:

Over de combinatie De Ploeg en het landschap van het Reitdiepgebied is weinig geschreven, en wat geschreven is blijft oppervlakkig wat het landschap betreft. Deze scriptie wil de verbanden tussen De Ploeg en het Reitdiepgebied diepgaand onderzoeken, om het begrip van beide onderwerpen te vergroten en daarbij een verdieping te geven aan het onderzoek naar de verbinding tussen kunst en landschap.

1.3.2 Onderzoeksvragen

Dit onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van de hoofdvraag: Welke verbanden bestaan tussen de landschapshistorie van het Reitdiepgebied en de Ploeg-schilderijen uit de periode

23 Martien Stege, “Levend landschap: beelden van het Groninger land in de twintigste eeuw,” in Lokaal Palet:

Groningen, stad en land, gezien door zijn schilders, 1900-2000, F. van Dijk e.a. (Groningen: BoekWerk, 2000), 8-17.

24 Steenbruggen, De Ploeg, 8.

(19)

14

1918-1941 en hoe kunnen deze verbanden gebruikt worden voor een landschaps- en kunsthistorische analyse van het Reitdiepgebied?

De deelvragen luiden als volgt:

1. Wat waren belangrijke landschappelijke kenmerken van en veranderingen in het Reitdiepgebied tussen 1918 en 1941?

2. Welke kunstenaars van De Ploeg waren actief in het Reitdiepgebied tussen 1918 en 1941 en hoe, waar en waarom gaven zij het landschap weer?

3. Welke verbanden bestaan tussen het Reitdieplandschap en de landschapsschilderkunst van De Ploeg?

Deelvraag 1 gaat in op de landschappelijke kenmerken van het Reitdiepgebied in de onderzochte periode. Wat kenmerkt het oude cultuurlandschap, hoe is het ontstaan en wat is er veranderd in de jaren ’20 en ’30 van de vorige eeuw? De tweede deelvraag richt zich op De Ploeg. In dit hoofdstuk komen de achtergronden van de drie belangrijkste Ploeg- landschapsschilders aan bod. In een kleine biografie wordt beschreven waar ze vandaan komen, om vast te stellen welke landschappen voor hen normaal of bijzonder waren. Dit is namelijk van invloed op de perceptie van landschappen; het is een persoonlijke ervaring die in het geval van de kunstenaars bepaalt hoe hun schilderijen eruit zien. Verder worden ze bevraagd; hoe, waar en waarom schilderden ze het Reitdiepgebied? Hoe zagen de belangrijkste Reitdiepgebied-schilders het landschap, wat lichtten zij uit en hoe komt hun ervaring van het landschap terug in hun schilderstijl? In de eerste twee deelvragen worden de onderwerpen Reitdiepgebied en De Ploeg los van elkaar onderzocht, maar steeds wordt vooruitgekeken naar de derde deelvraag, waarin de twee onderwerpen samenkomen. De eerste twee deelvragen hebben een overwegend beschrijvend karakter en onderzoeken het Reitdiepgebied en De Ploeg in de jaren ’20 en ’30 met als doel alle relevante informatie bijeen te brengen om in de beantwoording van de derde deelvraag de verbanden tussen de twee onderwerpen te leggen. Hoofdstuk 4, dat de derde deelvraag beantwoordt, heeft een analyserend karakter. Om de verbanden te leggen, worden specifieke vragen beantwoord, zoals: hoe heeft het landschap de kunst beïnvloed en wat was de betekenis van de kunst voor het landschap? Zijn de Ploegschilderijen fundamenteel verbonden aan het Reitdiepgebied of hadden ze ook ergens anders geschilderd kunnen worden? En: wordt het landschap hoger gewaardeerd en/of anders beheerd omdat de Ploeg-schilders het hebben afgebeeld?

(20)

15 1.4. Theoretisch kader

1.4.1 Het landschap als hoofdonderwerp in de schilderkunst

Volgens de meest gebruikelijke opvatting is het landschap in de schilderkunst van achtergrond tot hoofdonderwerp verheven in de zestiende eeuw. In de zeventiende eeuw vond de bloei van het landschap als zelfstandig genre in de Hollandse kunst plaats. Over waarom het landschap op zichzelf ‘genoeg’ werd geacht om als hoofdonderwerp van een schilderij te fungeren, zijn verschillende theorieën. Max Friedländer heeft gewezen op de economische noodzaak voor de schilder om zich te specialiseren op de vrije markt rond 1500.25 Verder had de protestantse kerk na de Opstand kunst uit de kerk verbannen, waardoor schilders nieuwe opdrachtgevers moesten zoeken, die landschappen wilden zien.26 Dat is in een notendop hoe het landschap een hoofdonderwerp in de schilderkunst werd. Boudewijn Bakker definieert

‘landschap’ als volgt: de verbeelding van een deel van het aardoppervlak door middel van ruimtelijk geordende natuurlijke elementen tegen de achtergrond van een expliciet of impliciet aanwezige horizon.27 Het maakt hem niet uit of er wel of niet sprake is van een menselijke handeling. Marc Antrop en Veerle Van Eetvelde stellen dat landschapsschilderijen ingebeelde constructies zijn die de filosofie, cultuur en ideologie van een periode reflecteren.28 Duidelijk is dat het geschilderde landschap niet het landschap zelf is.

Landschapsschilderijen zijn altijd vanuit een bepaald punt geschilderd. Vaak is dat een zichtpunt dat iets hoger ligt dan ooghoogte, om meer diepte en overzicht te creëren. De landschapselementen zijn geordend zodat ze in het perspectief van de schilder passen:

objecten op de voorgrond zijn groot, de achtergrond klein. Dit is de meest eenvoudige manier om diepte in een landschap af te beelden. Een andere methode is atmosferisch perspectief:

objecten op de voorgrond hebben heldere kleuren met hoge contrasten en naarmate objecten meer op de achtergrond raken worden de kleuren doffer, meer richting blauwgrijs, alsof het een klein beetje mistig is.

1.4.2 Landschapsverandering

Hoe landschappen veranderen over tijd kan op verschillende manier beschreven worden.

Landschapsbiografieën zijn een bekende methode. Een landschapsbiografie geeft een

25 Max Friedländer, Essays über die Landschaftsmalerei und andere Bildgattungen (Den Haag: Stols, 1947).

26 Marc Antrop en Veerle van Eetvelde, Landscape perspectives: the holistic nature of landscape (Dordrecht:

Springer, 2017), 316.

27 Boudewijn Bakker, Landschap en Wereldbeeld (Bussum: Thoth, 2004), 18.

28 Antrop en Van Eetvelde, Landscape perspectives, 311.

(21)

16

holistisch verslag van het ontstaan en de geschiedenis van een landschap. Het concept

‘landschapsbiografie’ werd door M. S. Samuels geïntroduceerd in 1979.29 Een landschapsbiografie gaat niet alleen om de ontwikkeling van losse landschapselementen, maar ook over de relaties en interacties tussen die elementen. Narratieven vergroten de waarde en betekenissen van wat nog van oude landschapselementen over is, en ondersteunen het publieke bewustzijn van het landschap als erfgoed. Een aantal concepten is nuttig bij het beschrijven van de ontwikkeling van landschappen. Tijdsdiepte (time depth) wordt gedefinieerd met ‘de oude elementen en structuren die nog steeds in het landschap zichtbaar zijn’.30 Landschapspaden (landscape trajectory / path) beschrijven de opeenvolgende stadia in de ontwikkeling van het landschap.31 Vaak is dit gebaseerd op een analyse van kenmerkende landschapselementen. Aan de hand van topografische kaarten kunnen deze landschapspaden worden geconstrueerd. Landschapspaden kunnen verbeeld worden in een serie kaarten, kaarten die verschillende periodes beschrijven en kaartdiagrammen. Deze concepten worden in hoofdstuk 2 gebruikt om de ontwikkelingen in het Reitdiepgebied te bespreken.

1.4.3 Wat voorafging aan De Ploeg: stromingen

In de Middeleeuwen werd kunst, net als in alle andere tijdsperioden, gebruikt om uitdrukking te geven aan de menselijke ervaring. Deze ervaring was in de Middeleeuwen in en in religieus; alles werd gekoppeld aan een middeleeuws-christelijk wereldbeeld met een grote focus op het hiernamaals.32 In de kunst werd dit veelal verbeeld met allegorische landschappen; landschappen die niet gebaseerd waren op een werkelijk landschap, maar iets zeiden over een concept dat binnen het wereldbeeld paste. De allegorische middeleeuwse landschappen zijn niet van grote relevantie voor de Ploeg-schilderijen omdat die vanuit een wezenlijk afwijkend wereldbeeld tot stand zijn gekomen. In de Romantiek zijn echter wel kenmerken te vinden die aan de Ploeg-schilderkunst te koppelen zijn. Zo reflecteert deze stroming, die vanaf de eerste helft van de negentiende eeuw opkwam, de opstanden van het volk tegen de heersende klassen. Romantische schilderijen zijn vol van beweging, drama en emotie. Het landschap werd onder andere ingezet om de grootsheid van een natie te laten zien, en de onbeduidendheid van mensen. Het plattelandsleven was een belangrijk thema in de

29 M. S. Samuels, “The biography of landscape: Cause and culpability.” In

The interpretation of ordinary landscape, bewerkt door D. W. Meining, (Oxford: Oxford University Press,1979).

30 Antrop en Van Eetvelde, Landscape perspectives, 167; J. Clark, J. Darlington en G. Fairclough, Using historic landscape characterisation, (Preston: English Heritage & Lancashire County Council, 2004).

31 Antrop en Van Eetvelde, Landscape perspectives, 167.

32 Bakker, Landschap en Wereldbeeld, 49-52.

(22)

17

Romantiek: men hechtte grote waarde aan de manier waarop boeren volgens het ritme van de natuur leefden. Zo werden mensen die op het platteland woonden buiten de maatschappij en de geschiedenis geplaatst, in een tijdloos ideaalbeeld waarin tradities eeuwig voortduren.33 Het Realisme komt nog dichter bij de Ploeg-ideeën; de visueel ruwere stijl ligt dichter bij De Ploeg dan de zachte, verfijnde Romantische schilderijen. De lagere sociale klassen vormden een belangrijk onderwerp voor Realisten. Kunstenaars verborgen hun kwaststreken niet langer; het maakproces van een kunstwerk was duidelijk te zien in het eindproduct.

Impressionisten hadden niet als doel om een beeld te schilderen zoals ze het zagen, maar zoals ze het voelden – de essentie. Een belangrijk onderwerp van het impressionisme was het platteland van Frankrijk.34 En plein air-schilderen werd veel toegepast. Net als de Realisten werkten de Impressionisten de sporen van hun kwasten niet weg; ze omarmden de textuur van de verf. Een goed voorbeeld is ‘Impressie, opkomende zon’ van Claude Monet (figuur 2).

Figuur 2 Claude Monet, Impressie, opkomende zon, 1872. Olieverf op doek. Musée Marmottan, Parijs.

33 Ton Lemaire, Filosofie van het landschap (Bilthoven: Ambo, 1970), 136.

34 Gary Tinterow, “The Impressionist Landscape,” in Origins of Impressionism, bewerkt door Gary Tinterow en Henri Loyrette (New York: The Metropolitan Museum of Art, 1994), 233-264.

(23)

18

Waar de Franse impressionisten het zonlicht het liefst zien weerspiegelen in vijvers met waterlelies of in de façades van hun kathedralen, was voor de kunstenaars van de Haagse School de glanzende huid van een koe genoeg om het penseel te laten dansen. Tussen 1870 en 1900 gaven twee generaties kunstenaars van de Haagse School in ons land artistiek de toon aan. Hun favoriete onderwerpen waren nederig en klassiek: landschap, vee en interieur. Ze deelden hun voorkeur voor werken in de buitenlucht met de kleurrijke impressionisten, maar hun kleurenpalet bleef de Hollandse natuur trouw: grijze tonaliteit voerde de boventoon. Niet het stadsleven maar de dorpse eenvoud en kneuterigheid, geen paleisvijvers maar sloten met koeien.35 Het uitgangspunt van de Haagse School was het Realisme, maar haar wortels lagen in de Romantiek. De Nederlandse Romantiek was niet zo heldhaftig en groots als de Duitse, Franse en Engelse; geen heldendaden maar liever dreigende onweersbuien.36 Vincent van Gogh was onderdeel van de tweede generatie van de Haagse School. De schilders van de Haagse School waren grote voorbeelden voor Van Gogh, zo introduceerde Jozef Israëls het thema van een boerengezin rond de maaltijd, waarna Van Gogh zijn beroemde aardappeleters schilderde.37 In de Haagse School zijn veel parallellen met De Ploeg te vinden. Allereerst natuurlijk het werken in de buitenlucht, maar ook de nederige onderwerpen die de lagere klassen in het licht zetten. Vincent van Gogh kan als een verbinding tussen de Haagse School en De Ploeg gezien worden: Van Goghs Nederlandse periode was echt onderdeel van de grauwe Haagse School, maar zijn Franse tijd doen meer denken aan de kleurrijke, dynamische stijl van Johan Dijkstra en Jan Altink. Duidelijk is dat de Ploegers niet zonder fundament werkten: ze wisten precies wie hun voorgangers waren.

In de jaren tachtig van de negentiende eeuw wezen enkele kunstenaars het impressionisme af; ze wilden niet meer de essentie van een onderwerp schilderen, maar abstracte onderdelen van een voorstelling, of symbolische waarden. Paul Cézanne was geobsedeerd door het landschap waar hij was opgegroeid: een berg in Aix-en-Provence. Hij schilderde deze berg vele malen door steeds penseelstreken toe te voegen terwijl het weer en de atmosfeer veranderden. Zo wilde hij de berg over tijd in een beeld vangen. Diepte verdween zo gedeeltelijk uit zijn schilderijen, zoals te zien is in figuur 3. Vincent van Gogh is een beroemde postimpressionist: hij liet sterke emoties zien op zijn doeken. Toch ontstonden deze schilderijen niet geheel in zijn hoofd, hij had een landschap of een model nodig om te

35 John Sillevis en Anne Tabak, Het Haagse School boek (Zwolle: Waanders, 2001), 7-15.

36 Sillevis en Tabak, Het Haagse School boek, 33.

37 Sillevis en Tabak, Het Haagse School boek, 101-142.

(24)

19

schilderen. Hij zei hier zelf over dat hij soms overdreef en dingen veranderde, maar dat hij nooit beelden bedacht.38

Figuur 3 Paul Cézanne, Mont Sainte-Victoire, c. 1886-1888. Olieverf op doek, Courtauld Gallery, London

In de twintigste eeuw namen de emancipatiebewegingen een belangrijke rol in op het sociale toneel. De emancipatie van arbeiders werd een steeds belangrijker onderwerp voor kunstenaars. Tussen 1905 en 1920 evolueerde het expressionisme. Van Gogh had grote invloed op het expressionisme, deze nieuwe stroming portretteerde emoties namelijk in hun volle intensiteit door kleuren en vormen te overdrijven en benadrukken. In de eerste plaats schilderden expressionisten wat ze voelden, in de tweede plaats wat ze zagen. De Duitse kunstenaar Ernst Ludwig Kirchner gebruikte een rauwe schilderstijl in zijn zoektocht naar diepere betekenis. Kirchner was onderdeel van kunstkring Die Brücke, welke een brug wilde vormen tussen het verleden, het heden en de toekomst. Kirchner heeft grote invloed gehad op De Ploeg. Zoals eerder beschreven ontmoetten Jan Wiegers en Kirchner elkaar in Davos in 1920 en 1921, waar ze veel samen schilderden en ideeën uitwisselden.

38 Vincent van Gogh, brief aan Emile Bernard, Arles, 7 oktober 1888.

(25)

20 1.5. Bronnen en onderzoeksmethoden

1.5.1 Methoden: samenhang

Omdat het onderzoek een samenvoeging van twee onderwerpen, De Ploeg en het Reitdiepgebied, betreft, is het belangrijk om de verbanden steeds te benadrukken. Er moet voorkomen worden dat deze scriptie twee hoofdstukken over twee losse onderwerpen wordt, die in de conclusie aan elkaar worden geknoopt. De aansluiting tussen de twee onderwerpen moet de rode draad zijn van het onderzoek, daarom is de derde deelvraag (hoofdstuk 4)

‘Welke verbanden bestaan tussen het Reitdieplandschap en de landschapsschilderkunst van De Ploeg?’ In hoofdstuk 2 en 3 zal steeds vooruit gewezen worden naar hoofdstuk 4;

hoofdstuk 2 en 3 staan in dienst van hoofdstuk 4. Hoofstuk 2 en 3 zullen daarom een overwegend beschrijvend karakter hebben; ze leveren input voor hoofdstuk 4, wat meer analyserend en betogend zal zijn.

1.5.2 Methoden: afbakeningen

Om iets over het Reitdiepgebied te schrijven, moet dit eerst afgebakend worden. Er bestaat geen algemene begrenzing van het Reitdiepgebied. Meestal wordt het gebied niet afgebakend wanneer erover geschreven wordt. Een aantal bronnen doet dit echter wel, deze wordt hier behandeld om zo tot een geografische begrenzing van deze scriptie te komen. In Het Reitdiepgebied, boedelbeschrijving van een rijke erfenis wordt het Reitdiepgebied als volgt begrensd: het deel van westelijk Groningen tussen Stad en Lauwersmeer waarin het Reitdiep een aanwijsbare rol heeft gespeeld bij het ontstaan van het cultuurlandschap.39 Door de uitwateringssluizen in de dijken van het Reitdiep heeft een groot gebied een waterstaatkundige relatie met het Reitdiep. De zuidgrens van het Reitdiepgebied wordt gevormd door de overgang van het zeekleigebied naar het veen- en zandlandschap. De oostelijke grens loopt land de bewoning op de oostelijke oeverwal van het Reitdiep: de lijn Adorp – Winsum. De noordgrens betreft de oude trechtermonding van de Hunze tussen Eenrum en Wehe-Den Hoorn en de bewoning op de kwelderwal Wehe – Leens – Ulrum. De westelijke grens ligt in het Lauwersmeer, waar het Reitdiep uitmondt. Deze begrenzing is op bodemsoorten en bewoning gebaseerd. De website “Landschappen van Noord-Nederland”

van het Kenniscentrum Landschap van de Rijksuniversiteit Groningen beschrijft het

39 Delvigne e.a., Het Reitdiepgebied, 10-11.

(26)

21

Reitdiepgebied en Middag-Humsterland als één deelgebied.40 Dit gebied is kleiner dan bovenstaande beschrijving, het beslaat hiervan ongeveer de westelijke helft; tussen Hoogkerk, Adorp, Winsum en Niehove. De oostelijke helft van het ‘resterende Reitdiepgebied’ wordt het Lauwersland genoemd. Het Groninger Landschap beschrijft het Reitdiepgebied als een terrein in bezit van het Groninger Landschap onder landschapstype Noordelijk Westerkwartier (Middag & Humsterland).41 Dit is een erg kleine begrenzing van het Reitdiepgebied, omdat het alleen gaat om het eigendom van het Groninger Landschap. Het Groninger Landschap heeft in het Reitdiepgebied twee gebieden in bezit: het Reitdiep (tussen het Reitdiep, Winsum en Sauwerd) en de Medenerstilsterpolder, die bij Fransum en Beswerd (ten noorden van Aduard) ligt. Over de afbakening van Middag-Humsterland is gelukkig meer overeenstemming, omdat het een Nationaal Landschap is. Figuur 4 laat de afbakening zien.

Middag-Humsterland beslaat dus een groot deel van wat bovenstaande bronnen zeggen dat het Reitdiepgebied is, behalve het Reitdiep zelf. Op basis van deze afbakeningen zal deze scriptie gebruikmaken van een ruime begrenzing van het Reitdiepgebied, namelijk Middag- Humsterland plus het Reitdiep en een klein stukje aan de oost- en noordzijde van het Reitdiep.

Zo valt het gebied waar de Ploegkunstenaars vaak schilderden binnen de afbakening, inclusief één van hun belangrijkste schilderlocaties: het Blauwborgje. Deze begrenzing is visueel gemaakt in figuur 5.

40 Ben Westerink, “Middag-Humsterland en Reitdiepgebied,” Deelgebieden, Kenniscentrum Landschap RUG, bezocht op 23 september 2022, http://landschapsgeschiedenis.nl/deelgebieden/12-

Middag_Humsterland_en_Reitdiepgebied.html.

41 Meindert Schroor en Jan Meijering, Golden Raand: Landschappen van Groningen (Assen: In Boekvorm, 2007), 154-169.

(27)

22

Figuur 4 Afbakening Nationaal Landschap Middag-Humsterland, uit Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap Middag- Humsterland.

Figuur 5 Afbakening Reitdiepgebied voor deze scriptie

(28)

23 1.5.3 Hoe de bronnen gebruikt worden

Hoe de bronnen gebruikt zullen worden wordt in deze alinea beknopt omschreven.

Literatuuronderzoek vormt de basis van het onderzoek voor deze scriptie. De literatuur, waarvan het belangrijkste deel in de stand van onderzoek is beschreven, zorgt voor de context en een substantieel deel van het betoog. Voortbouwend op het literatuuronderzoek wordt vervolgens archiefonderzoek, veldonderzoek, interviewonderzoek en onderzoek naar een aantal schilderijen als primaire bronnen gedaan. Helaas is het eerste Ploegarchief in 1945 volledig verloren gegaan bij het leegroven van Werkmans woning.42 In de Groninger Archieven is veel informatie te vinden over De Ploeg. Archieftoegang 481 onder andere notulen, statuten en jaarverslagen, maar ook stukken betreffende tentoonstellingen en foto’s bijvoorbeeld. Archieftoegang 2536 is een collectie van stukken die met De Ploeg te maken hebben, maar niet door de kunstkring gearchiveerd zijn. Het Groninger Museum heeft documentatie bijeengebracht, verder is er archiefmateriaal van een aantal Ploegschilders. Het archief bevat veel waardevolle primaire bronnen voor met name deelvraag 2. Het veldonderzoek bestaat uit het fietsen van een deel van de fietstocht ‘De Ploeg: Hotspots’ die in 2018 door het Groninger landschap is gerealiseerd met een routeboekje en bordjes met replica’s van schilderijen die verbonden zijn aan de plekken waarlangs de route leidt. Tijdens deze fietstocht zijn foto’s gemaakt die de tekst van hoofdstuk 2 en 3 aanvullen.

In hoofdstuk 3 en 4 is een aantal schilderijen onderzocht als primaire landschapshistorische bron. Nadat aan het einde van hoofdstuk 2 een tabel is gevormd die de belangrijkste visuele landschapselementen in het onderzoeksgebied tussen 1918 en 1941 bevat, worden schilderijen getoetst aan de elementen in de tabel. Zo kan de onderwerpkeuze van de Ploegschilders worden geanalyseerd; welke elementen komen vaker voor dan andere, en worden er dingen weggelaten? Als elementen uit het landschap wél op schilderijen staan en niet in de geschiedschrijving beschreven zijn, voegt dat iets wezenlijks toe aan de geschiedschrijving. En het zou bewijzen dat schilderijen een belangrijke landschapshistorische bron zijn die nieuwe informatie toevoegen aan de geschiedschrijving die niet in literaire bronnen opgeslagen is. Om te onderzoeken of de kunst van De Ploeg invloed heeft op de waardering van het landschap, zijn een aantal interviews afgenomen bij de bewoners van het onderzoeksgebied. Het betreffen interviews van ongeveer 30-45 minuten, met open vragen. De geïnterviewden wonen verspreid over het onderzoeksgebied. Wat centraal stond in de interviews is de ervaring van het landschap. In het eerste deel van de

42 Ad Peterson, “De Ploeg” (doctoraalscriptie, ’s Gravenshage, BZZTôH, 1982), 11.

(29)

24

vragen werd de mening van bewoners over hun omgeving centraal, het tweede deel van de vragen ging over de Ploegschilderijen van het Reitdiepgebied. Hierin lag de focus op de herkenning van het huidige landschap in de geschilderde landschappen.

Naast bewoners van het gebied heb ik ook twee personen gesproken die veel weten over het Reitdiepgebied en/of De Ploeg: Ben Westerink en Egge Knol. Ben Westerink heeft grote kennis van Middag-Humsterland: zo kwam in oktober 2022 zijn boek Wierdenlandschap uit, waarin hij de ontstaansgeschiedenis van de Groninger wierden en het kleilandschap vertelt en verbeeldt.43 Egge Knol werkt al bijna 30 jaar in het Groninger Museum als conservator archeologie, geschiedenis en oude kunst en kunstnijverheid. Hij is redacteur van en bijdrager aan het boek Avant-Garde in Groningen: De Ploeg 1918-1928, en weet veel over De Ploeg en het Groninger landschap.44 Ben Westerink en Egge Knol wezen mij op hiaten in mijn onderzoek, stelden goede vragen en gaven waardevolle suggesties waardoor het onderzoek mijns inziens completer en beter gefundeerd is geworden.

43 Westerink, Wierdenlandschap.

44 De Vries e.a., red., Avant-Garde in Groningen.

(30)

25

TWEE.

Het landschap van

het Reitdiepgebied

(31)

26

2. Het landschap van het Reitdiepgebied

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk zal de eerste deelvraag beantwoorden, die luidt: ‘Wat waren belangrijke landschappelijke kenmerken van en veranderingen in het Reitdiepgebied tussen 1918 en 1941?’ De theorie over landschapsbiografieën uit het theoretisch kader zal gebruikt worden:

de ontwikkeling van en de relaties tussen landschapselementen worden behandeld, zodat de geschiedenis van het landschap als een holistisch geheel het resultaat is. Omdat dit hoofdstuk samen met hoofdstuk 3 de basis vormt voor het leggen van de verbanden tussen het Reitdiepgebied en De Ploeg in hoofdstuk 4, zal alle informatie in dit hoofdstuk in dienst staan van de latere connectie met de landschapsschilderkunst binnen De Ploeg. Paragraaf 2.2 onderzoekt het ontstaan van het Reitdiepgebied: wat is de fysisch-geografische basis en hoe heeft menselijke bewoning het landschap doen ontwikkelen? Deze paragraaf zal de periode van de eerste vorming van het landschap tot de oprichting van De Ploeg beslaan. Agrarische geschiedenis zal een belangrijke plek innemen in de alinea’s over de geschiedenis van 1000- 1918, omdat het landschap lang beheerd en gevormd is door boeren. Ook worden de kenmerkende landschapsaspecten in 1918 behandeld, om zo een vertrekpunt te geven voor de volgende paragraaf. Deze paragraaf, 2.3, bespreekt namelijk de landschappelijke veranderingen in het Reitdiepgebied tussen 1918 en 1941. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het concept landschapspad: de opeenvolgende stadia in de ontwikkeling van het landschap.

Kenmerkende landschapselementen zoals wierden en slotenpatronen worden aan de hand van kaarten geanalyseerd over tijd: zijn ze veranderd, verdwenen of ontstaan? De periode 1918- 1941 leent zich uitstekend voor deze manier van onderzoeken, omdat er goede topografische kaarten beschikbaar zijn. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een tabel die de zichtbare landschapselementen in het onderzoeksgebied tussen 1918 en 1941 overzichtelijk maakt (tabel 1). Dit overzicht wordt gevormd aan de hand van alle informatie uit dit hoofdstuk die verwijst naar visuele landschapselementen die tussen 1918 en 1941 (nog) zichtbaar waren. In hoofdstuk 3 en 4 wordt het overzicht gebruikt om de verbanden tussen de Ploegschilderijen en het landschap te onderzoeken. De topografische afbakening van het onderzoeksgebied is in de inleiding besproken en afgebeeld in figuur 6.

(32)

27

Figuur 6 Afbakening Reitdiepgebied voor deze scriptie

2.2 Ontstaan en belangrijke landschappelijke kenmerken tot 1918

2.2.1 Fysisch-geografische basis

De Noordzee speelde een belangrijke rol in de vorming van het landschap van het Reitdiepgebied. Aan het einde van de laatste ijstijd (110.000 tot 10.000 v. Chr.) is die zee ontstaan toen het gletsjerijs begon te smelten. Het smeltwater vulde het droge Noordzeebekken. Deze zee bracht ieder jaar weer een laagje sediment mee, wat uiteindelijk de vette klei werd die nog steeds het gebied bedekt.45 Dwars door het Reitdiepgebied liep de Oer-Hunze; een rivier ontstaan in de op één na laatste ijstijd (240.000-130.000 BP). De Oer- Hunze sleet een dal uit, wat vervolgens helemaal is opgevuld met zand en klei.46 Vanaf 5000 v. Chr. begon het land het weer te winnen van de zee; het land groeide door sedimentatie van zand en klei. Wadplaten ontstonden, begroeid met kleine plantjes die bij elke overstroming

45 Wiersma, Landschapsbiografie Middag-Humsterland, 15-16.

46 J. Wiersma en A. Nieuwhof, “Het ontstaan van het terpen- en wierdenlandschap,” in De geschiedenis van terpen- en wierdenland. Een verhaal in ontwikkeling. Jaarverslagen van de Vereniging voor Terpenonderzoek 100, red. A. Nieuwhof, J. Nicolay en J. Wiersma (Groningen: Vereniging voor Terpenonderzoek, 2018), 13.

(33)

28

klei vasthielden en de groei van het land zo versterkten.47 Uiteindelijk overstroomden de kwelders enkel nog bij uitzonderlijk hoog water. Het vruchtbare kwelderlandschap trok boeren aan die zich vestigden op de hogere oeverwallen langs kreken en langs de toenmalige kustlijn. In de loop van de vroege Middeleeuwen groeide de getijdenrivier de Lauwers, ter plaatse van het huidige Lauwersmeer, steeds verder het hoog opgeslibde wierdenlandschap in.

Tijdens stormvloeden werden de nederzettingen op wierden overstroomd met het zeewater.

Eén van deze stormen zorgde ervoor dat de zee zich een weg baande door de klei van het Reitdiepgebied, waardoor het oostelijke deel werd afgescheiden van het westelijke deel. In de bodemkaart is dit nog duidelijk te zien in de vorm van een zeeboezemvlakte, zie figuur 7.

Vanaf dat moment in de vroege Middeleeuwen bestond het onderzoeksgebied uit twee eilanden: Middag en Humsterland. Middag was een schiereiland, omdat het vast zat aan de Hondsrug, waar Groningen op ligt. Middag was het oostelijke deel, Humsterland het westelijke. In de vroege Middeleeuwen had de kwelder aan de noordzijde een brede, iets hogere rand: een kwelderwal. Rond 600 v. Chr. lag de aan de zee grenzende kwelderwal ter hoogte van Garnwerd en Zoutkamp, wat ongeveer de noordgrens van het onderzoeksgebied van deze scriptie is. Aan de zeezijde ontstonden steeds nieuwe kwelders.48

47 M. Schepers, E.W. Meijles, J.P. Bakker en T. Spek, “A diachronic triangular perspective on landscapes: A conceptual tool for research and management applied to Wadden Sea salt marshes. Maritime Studies 20 (2021):

235-254.

48 Delvigne e.a., Het Reitdiepgebied, 12.

(34)

29

Figuur 7 Zeeboezemvlakte uitgelicht in bodemkaart

Figuur 8 Hoogtekaart (AHN2 50cm Maaiveld Shaded Relief) waarop de wierden en de oude en nieuwe lopen van het Reitdiep goed zichtbaar zijn.

(35)

30 2.2.2 Menselijke bewoning en waterbeheer

Rond 600 v. Chr. kwamen de eerste kwelderboeren in het Reitdiepgebied, aangetrokken door het vruchtbare land dat steeds minder vaak overstroomde. Langs de hoger gelegen kwelderwallen spoelde het zout uit, waardoor er andere begroeiing voorkwam dan langs de lagere delen en sloten. Bovenop de kwelderwallen bouwden de eerste bewoners huispodia of wierden, door kwelderzoden te steken en stapelen. Rondom de boerderijtjes werden greppels gegraven en zomerdijkjes opgeworpen. Op de flank van de huiswierde en op de hogere delen van de kwelder werden gewassen verbouwd. De middenkwelder werd gebruikt als weidegrond voor koeien, de lagere delen werden door schapen begraasd.49 In figuur 7 zijn de wierden in het Reitdiepgebied aangegeven met roze cirkels; oude bewoningsplaatsen op de bodemkaart. Er bestaat een onderscheid tussen grote en kleine wierden: dorpswierden en huiswierden. Op de hoogtekaart in figuur 8 zijn de wierden goed te zien als puntjes die boven het landschap uitsteken. Een aantal grote wierden ligt op de kwelderwal die vroeger aan de zee grensde: Oostum, Krassum, Garnwerd, Antum, Feerwerd, Ezinge, Saaksum en Englum.

De onderlinge afstand tussen deze wierden is steeds 1 tot 1,5 km, wat waarschijnlijk te maken had met de tijd die het kostte om het vee ’s ochtends naar de weidegronden en ‘s avonds weer terug naar stal te brengen.50 In de eerste eeuwen voor Christus nam de bevolking snel toe, en daarmee het aantal wierden. Dit zette door tot aan de tweede en derde eeuw van de jaartelling.

Hierna nemen archeologische bewoningssporen af, en raakte het gebied in de vierde eeuw bijna helemaal ontvolkt. Vermoedelijk is een oorzaak de toenemende vernatting van het landschap; het land werd vaker overstroomd en delen van het landschap spoelden weg. Vanaf de vijfde eeuw werden de verlaten wierden opnieuw bewoond door Angelsaksische stammen uit het noordwesten van Duitsland, die vroegmiddeleeuwse namen aan de wierden gaven. Ook wierpen zij nieuwe wierden op.51

In de achtste en negende eeuw werden de eerste kerken in het Reitdiepgebied gesticht door de Franken, missionaris Liudger stichtte in opdracht van Karel de Grote vermoedelijk de eerste kerk van het gebied in Leens. De eerste kerken werden het centrum van moederparochies, vanwaaruit nieuwe parochies werden gesticht. Kerkenpaden verbonden boerderijen met kerken. In de elfde en twaalfde eeuw werden onder andere de kloosters van Selwerd en Aduard gesticht. Het klooster van Aduard groeide uit tot een groot en machtig

49 Wiersma, Landschapsbiografie Middag-Humsterland, 21.

50 Delvigne e.a., Middag-Humsterland, 21.

51 Wiersma, Landschapsbiografie Middag-Humsterland, 21; J. Wiersma en A. Nieuwhof, “Het ontstaan van het terpen- en wierdenlandschap,” 26.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien deze groepen representatief zijn, dan wordt vervolgens van de assumptie uitgegaan, dat de leerlingen vanuit hun positie als leerling een vrij betrouwbaar

Omdat in dit onder- zoek de koppeling van de BASAM-DJI en de gedetineerdensurvey op afdelings- niveau wordt onderzocht, zijn alleen PIW’ers uit het gevangeniswezen van be- lang,

2.2.1.Wat is risico en welke vormen van risico worden onderscheiden ... Wat is risicoverslaggeving en welke wet- en regelgeving bestaat er in Nederland voor beursgenoteerde

Concluderend zijn er bij Nederlandse pensioenfondsen wel verbanden aan te tonen tussen het aantal toezichthoudende bestuurders (en in een enkel geval het totale aantal

De emissie van bestrijdingmiddelen naar oppervlaktewater in het beheersgebied Hunze en Aa is voor 2002 berekend op ruim 950 kilogram werkzame stof voor de emissieroutes drift

Op de GR kun je gemakkelijk een groeitabel als in opgave 9a te maken. Maar het kan ook op andere manieren.. Exponentiële groei 29 Spreeuwen komen 's zomers in grote zwermen

These items assess the perception of students regarding the six dimensions of school climate, which showed the following levels of internal consistency in the original study (Ware,

Bereken na hoeveel weken Peter even veel geld heeft als