• No results found

3. De Ploegschilders in het Reitdiepgebied en hun weergave

3.2 De drie belangrijkste landschapsschilders

3.2.1 Jan Wiegers 1893-1959

Jan Wiegers was één van de oprichters van De Ploeg, waarin hij aanvankelijke het modernisme vertegenwoordigde. Zijn vriendschap met Ernst Ludwig Kirchner had grote invloed op zijn werk vanaf 1920, wat expressionistisch van aard was.87 Wiegers staat bekend om zijn drang naar vernieuwing.

Wiegers werd in 1893 geboren in Kommerzijl, wat onderdeel is van het Reitdiepgebied. Zijn vader was karreman en herbergier. Op jonge leeftijd was Wiegers al met kunst bezig; toen hij 13 jaar oud was werd hij ingeschreven voor de driejarige aanvangscursus van Academie Minerva. Vervolgens begin hij in 1909 met beeldhouwlessen. Dit bleek echter fysiek te uitdagend voor hem. Na een jaar stapte hij over op de opleiding schilderkunst. Dit was echter niet wat hij wilde, de volgende drie jaar ging hij namelijk op Wanderschaft in Duitsland, waar hij in verschillende steden werkte en veel tentoonstellingen bezocht. In 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit en keerde Wiegers terug naar Nederland.88 Aan de Academie Minerva in Groningen vervolgde hij de opleiding tot schilder, hij studeerde verder aan de Koninklijke Academie in Den Haag en aan de Academie in Rotterdam.89 In 1918 was Wiegers op 25-jarige leeftijd medeoprichter van kunstkring De Ploeg. Wiegers leed aan een longaandoening. Om hiervan te herstellen reisde hij met zijn vrouw en kind in 1920 naar Davos, in Zwitserland. Dit was mogelijk gemaakt door Ploegleden die hem financieel ondersteunden.90 Davos deed hem goed; hij herstelde spoedig en had veel tijd om te schilderen, soms samen met zijn vriend Ernst Ludwig Kirchner. Kirchner inspireerde via Wiegers het unieke expressionisme binnen De Ploeg, en had daarmee grote invloed op het kunstlandschap in Groningen. Eenmaal weer in Nederland nam Wiegers meerdere malen deel aan het Ploegbestuur en enkele commissies. Hij exposeerde veel in binnen- en buitenland, en organiseerde samen met anderen een aantal tentoonstellingen. In 1934 verhuisde Wiegers naar Amsterdam, maar bleef actief lid van De Ploeg. Tot in 1948 nam Wiegers deel aan Ploeg-exposities.91

87 Hofsteenge, De Ploeg 1918-1941, 156-159.

88 Hofsteenge, De Ploeg 1918-1941, 155-156.

89 Adriaan Venema, De Ploeg 1918-1930 (Baarn: Het Wereldvenster, 1978), 273.

90 De Vries e.a., red., Avant-Garde in Groningen.

91 Hofsteenge, De Ploeg 1918-1941, 157-160.

51

Wat typeert de manier waarop deze schilder het landschap weergeeft?

Wiegers trekt altijd de aandacht naar één onderwerp, zei het een boot, een fietser of een weg.

Vaak is het hoofdonderwerp in het centrum van zijn compositie te vinden, en wanneer er sprake is van een schilderij zorgen roodtinten dikwijls dat het onderwerp nog meer opvalt.

Hoge contrasten zijn in Wiegers’ werken bijna altijd te vinden; in zijn houtsnededrukken door scherp tegen elkaar afstekende zwarte en witte vlakken, aangevuld met dreigende wolkenluchten. In zijn schilderijen zijn de contrasten deels in zwart-wit tinten, maar ook in felle kleuren uitgedrukt; rood of oranje steekt fel af tegen de blauwgroene achtergrond die het Reitdieplandschap vormt. Vanaf 1929 gaat Wiegers op zoek naar nieuwe manier om het landschap weer te geven.92 Een voorbeeld hiervan is Polderlandschap met zeedijk (figuur 13), waarin een lichte toets en kleurstelling overheersen. Hoeken en randen zijn zachter geworden, de voorstelling meer beschouwelijk. De felle kleuren zijn nog steeds min of meer aanwezig, maar ze vormen een lieflijker geheel, met fijne kleurnuances. Tussen Wiegers’ manier van werken van vóór 1929 en de werken vanaf 1929 zijn dus grote verschillen te bemerken, die invloed hebben op hoe het karakter van het afgebeelde landschap over komt op de aanschouwer van de werken. Het is belangrijk om bewust te zijn van de manier waarop het kleurgebruik en de toets van een schilder de ervaring van het schilderij én het landschap kan beïnvloeden.

Welke onderdelen van het landschap licht deze schilder uit?

Binnen het Reitdiepgebied loopt de onderwerpkeuze van Wiegers uiteen van dorpsgezichten tot het Reitdiep, een dorpswierde of een reiziger. Bijna altijd is er een weg in Wiegers’ werk afgebeeld, misschien is dit omdat Wiegers niet graag het drassige weiland betrad, maar het kan ook zijn dat het een artistieke keuze is. Vaak figureren mensen in de schilderijen, bijvoorbeeld mensen die onderweg zijn. In de Database landschapsschilderijen van het Reitdiepgebied door Ploegschilders 1918-1941 (bijlage 1) staan 6 schilderijen (nr. 6, 9, 11, 12, 14 en 15) en 9 schetsen, etsen of houtsnededrukken (nr. 1-5, 7, 8, 10 en 13) van Wiegers.

Omdat dit onderzoek zich met name richt op schilderijen, worden hier Wiegers’ 6 schilderijen die in de database staan vergeleken met tabel 1. Dit wordt gedaan door alle elementen uit tabel 1 die in één of meerdere van Wiegers’ schilderijen uit de database te arceren (tabel 1.1).

Uit de vergelijking blijkt dat Wiegers 26 van de 44 landschapselementen uit de tabel heeft

92 Han Steenbruggen, ‘Tussen Kirchner, De Ploeg en de moderne kunst in Nederland,’ in Jan Wiegers, De ceremoniemeester heeft het spel laten beginnen, bewerkt door Han Steenbruggen (Groningen: Groninger Museum, 2001).

52

geschilderd. Weilanden en hooilanden en bomen zijn de enige twee elementen die op alle onderzochte schilderijen van Wiegers voorkomen. Het is opmerkelijk dat kerken ontbreken op de onderzochte schilderijen.

Hoe komt de ervaring van het landschap terug in de schilderstijl?

In Landschap met rode bomen (zie omslag) rekent Wiegers af met bestaande landschapstradities. Han Steenbruggen beschrijft: “Niet eerder werd in de schilderkunst van De Ploeg een opperste levensvreugde en scheppingsdrift zo direct verbonden met de zinnelijkheid en weerbarstigheid van het Groninger landschap. Ruimtelijk perspectief en atmosfeer zijn in het schilderij opgeofferd aan de structuur van lijnen en kleurvlakken.”93

93 Steenbruggen, ‘Tussen Kirchner, De Ploeg en de moderne kunst in Nederland,’ 74-99.

Tabel 1.1 Zichtbare landschapselementen in het onderzoeksgebied tussen 1918 en 1941 die in Wiegers’ schilderijen (nr. 6, 9, 11, 12, 14 en 15) uit bijlage 1 te zien zijn.

Fysieke elementen Niet-fysieke

elementen Morfologie van het

landoppervlak

Vaste opgaande elementen

Mobiele opgaande elementen

Functies en activiteiten

Kleibodem alleen zichtbaar in geploegde/afgegraven grond

Huizen (6, 11, 12, 15)

Ploegen Akkerbouw (15)

Reitdiep en kreken (14, 15) Wierden (11) Auto's Veehouderij (6, 9, 11, 14, 15) Weilanden en hooilanden (6, 9, 11,

12, 14, 15)

Boerderijen (9, 12, 15)

Fietsers (12) Transport (6, 12)

Akkers (9, 15) Kerken Schepen (6) Paardenfokkerij

Greppels en ruggen op percelen (11)

Dijken (15) Trams Scheepvaart (6)

Kerkenpaden en dodenpaden Zijlen, sluizen Treinen Bewoning (6, 9, 11, 12, 15) Kolken (na dijkdoorbraak) Molens (11) Mensen te voet Waterschappen

(6, 9, 15) Kanalen en trekvaarten (6) Bomen (6, 9,

11, 12, 14, 15)

Tractoren (schaars)

Afgraving van wierden

Moestuinen (15?) Boomgaarden Vee (14, 15) Archeologisch

onderzoek Wegen (6, 9, 12, 14) Gemaal De

Waterwolf

Religie

Sloten (6, 9, 12) Borgen

Treinspoor Winsum-Ulrum Bruggen (6) Paardentramrails Winsum-Ulrum Rietkragen (12,

14) Dammen (9)

53

Volgens Steenbruggen ervaarde Wiegers dus een diepe levensvreugde en zinnigheid, wat tot uiting kwam in de contrasten tussen felle kleuren. Hij viert land, licht en kleur. Job Hansen herinnert zich hoe Wiegers aan het schilderij werkte, bij het Blauwborgje. In 1924 memoreert Hansen het moment en het schilderij met de woorden:

“De zon bestraalt de boom reden waarom het waard is voort te leven.

Zinnelijkheid.”94

Figuur 21 Jan Wiegers, Polderlandschap met zeedijk, Groningen, ca. 1933. Wasverf op doek. Kunsthandel Simonis-Buunk.

3.2.2 Johan Dijkstra 1896-1978

Johan Dijkstra was een bekroonde schilder en één van de belangrijkste leden van De Ploeg.

Hij reisde veel, net als zijn werk, dat op veel nationale en internationale tentoonstellingen te zien was. Dijkstra begon ‘wild’, maar neigde meer naar traditie naarmate zijn leven vorderde.

Johan Dijkstra werd in 1896 geboren in Groningen. Zijn vaders familie kwam oorspronkelijk uit Friesland, maar was door slechte economische omstandigheden gedwongen

94 Job Hansen en Jan Wiegers, Teekeningen (Groningen, 1924).

54

naar het Groninger land getrokken. Dijkstra’s vader Derk Dijkstra was decoratieschilder. Zijn moeder kwam uit Aduard, na hun huwelijk ging het paar in Groningen wonen. Door de afkomst van zijn ouders voelde Johan Dijkstra zich met het Groninger platteland verbonden.95 Toen Dijkstra één jaar oud was, werd zijn vader opgenomen in het krankzinnigengesticht in Groningen. Tot zijn overlijden in 1907 zou hij in een psychiatrische instelling verblijven. Na Derk Dijkstra’s overlijden werd een familielid, ‘Oom Ties’ Johan Dijkstra’s voogd. Oom Ties was zeeman, en bracht zijn liefde voor schepen en het water over op Johan Dijkstra.96 Hij studeerde tussen 1915 en 1919 aan de Academie Minerva, en volgde vanaf 1919 een jaar les op de Rijksacademie in Amsterdam. F.H. Bach, docent op de Academie Minerva, heeft veel invloed op Dijkstra gehad, vooral Bachs gewoonte om en plein air te schilderen in de omgeving van het Blauwborgje. Op de Academie Minerva ontmoette Dijkstra zijn vrouw Marie van Veen. Zij was de dochter van een hereboer die in de buurt van Uithuizermeeden woonde.97 Nadat Dijkstra terug was gekomen van zijn tijd in Amsterdam, trouwde hij met Marie van Veen in 1922. Ze vestigden zich voor korte tijd in een oude pastorie in Eenum, wat in de buurt van Loppersum ligt. Eenum ligt op een wierde, die in fasen werd afgegraven tussen 1880 en 1930. Dijkstra en zijn vrouw maakten deze afgraving mee; ze moesten zelfs hun huis verlaten omdat het gesloopt werd ten behoeve van de wierdeafgraving. De familie van Marie Dijkstra woonde in de omgeving Eenum-Uithuizermeeden, het stel kwam er daarom regelmatig. Dijkstra schilderde in opdracht van boeren boerderijen. Deze opdrachten bereikten hem via zijn schoonfamilie.98

Samen met een aantal andere kunstenaars richtte Dijkstra in 1918 De Ploeg op, en werkte lange tijd in expressionistische stijl, via Wiegers beïnvloed door Kirchner. Vanaf 1930 was hij vooral werkzaam als monumentaal kunstenaar. Verder nam hij veel deel aan exposities en hij won een aantal prijzen. Naast het schilderen schreef hij veel, onder andere kritieken in het Nieuwsblad van het Noorden.99 Johan Dijkstra stierf in 1978.

Welke onderdelen van het landschap licht deze schilder uit?

Dijkstra schilderde met name de arbeiders tussen het graan op het Groninger platteland.

Rustende zichters (figuur 23) is Dijkstra’s bekendste doek. Het laat vijf zichters zien, die pauze nemen van hun zware werk onder de hete zon. De focus ligt op de mannen, het graan

95 Mieke van der Wal, Johan Dijkstra, 1896-1978 (Zwolle: Waanders, 1996), 9-10.

96 Van der Wal, Johan Dijkstra, 10.

97 Van der Wal, Johan Dijkstra, 13-14.

98 Van der Wal, Johan Dijkstra, 22.

99 Venema, De Ploeg 1918-1930, 271.

55

en de zeisen. Dijkstra weergeeft het landschap gezien vanuit de arbeiders: het Reitdiepgebied was de plek waar zwaar werk verricht werd. Deze ervaring van het landschap komt niet overeen met de ervaring van alle bewoners van het Reitdiepgebied; er woonden immers ook veel mensen die andere beroepen uitoefenden, en mensen die tot hogere klassen van de samenleving behoorden. Op deze manier geeft Dijkstra een vertekend beeld van het landschap. Dat wil niet zeggen dat zijn schilderijen onwaar zijn; ze geven echter een deel van de waarheid weer. In bijlage 1 zijn 8 schilderijen van Dijkstra opgenomen (39-46). Deze schilderijen worden vergeleken met tabel 1 door de landschapselementen die zowel in tabel 1 als op Dijkstra’s onderzochte schilderijen staan, te arceren. Opvallend is dat Dijkstra op 5 van de 8 onderzochte werken akkerbouw verbeeldt. Verder zijn de mensen op de schilderijen bijna allemaal zichters, en zijn op maar één schilderij huizen afgebeeld.

Tabel 1.2 Zichtbare landschapselementen in het onderzoeksgebied tussen 1918 en 1941 die in Dijkstra’s schilderijen (39-46) uit bijlage 1 te zien zijn.

Fysieke elementen Niet-fysieke

elementen Morfologie van het landoppervlak Vaste

opgaande elementen

Mobiele opgaande elementen

Functies en activiteiten

Kleibodem alleen zichtbaar in geploegde/afgegraven grond (39, 45)

Huizen (45) Ploegen Akkerbouw (40, 41, 42, 44, 46) Reitdiep en kreken (43, 46) Wierden (39,

45)

Auto's Veehouderij (43, 46)

Weilanden en hooilanden (43, 45, 46)

Boerderijen (43, 46)

Fietsers Transport

Akkers (40, 41, 42, 44) Kerken (39, 45)

Schepen Paardenfokkerij Greppels en ruggen op percelen (46) Dijken (46) Trams Scheepvaart Kerkenpaden en dodenpaden Zijlen, sluizen Treinen Bewoning (43,

45, 46) Kolken (na dijkdoorbraak) Molens Mensen te voet

(40, 41, 42, 44, 45)

Waterschappen

Kanalen en trekvaarten Bomen (39, 43, 44, 45)

Tractoren (schaars)

Afgraving van wierden (39, 45)

Moestuinen Boomgaarden Vee (43, 46) Archeologisch

onderzoek

Wegen (43, 45) Gemaal De

Waterwolf

Religie (39, 45)

Sloten (43, 46) Borgen

Treinspoor Winsum-Ulrum Bruggen Paardentramrails Winsum-Ulrum Rietkragen

56 (46) Dammen (43, 46)

Wat typeert de manier waarop deze schilder het landschap weergeeft?

Nadat Dijkstra in 1926 een prijs voor Rustende zichters had ontvangen, begon hij zich meer richting het expressionisme te ontwikkelen. Hij ruilde olieverf in voor wasverf. Wiegers had deze techniek geïntroduceerd: verf werd vermengd met benzine en was. Er werd met ongemengde kleuren geschilderd op een doek dat was geprepareerd met krijt en lijm. Een voorbeeld is Oogsttafereel (figuur 24). Over zijn eigen en Altinks schilderstijl schrijft Dijkstra in 1972:

“We zijn beiden […] leerlingen en volgelingen van de oude Bach (F.H. Bach, docent op de Academie Minerva) geweest – een echte Haagse School schilder. Ook nadat in Groningen ‘de vlam in de pan was geslagen’ door het expressionisme gingen we nog een gezamenlijke weg. Van het Franse impressionisme hebben we veel geleerd. Op de Groninger klei probeerden we complementaire kleuren uit: zilvergrijs boven het groen, de lucht paarsblauw boven de gouden paardebloemvelden en het gele koren. In het expressionisme leek het noorden een prachtige ‘sketching-ground’ met zijn forse vormen en talloze kleuren. Een weerslag daarvan vind ik in veel van Jan Altinks werk.

Ook een zekere blijheid in de kleur, die al van de Fransen kwam. […] ‘Blijheid’, nog nooit eerder in de schilderkunst uitgedrukt! In pure, ongemengde kleuren. Groningen met z’n markante dorpen en wijde korenvelden, felrode pannendaken en de kleurzatte muren van z’n oude kerken en ongeremde groenen van het gras. Ook het Groninger volk had onze belangstelling. Een koopwagen op de weg met vrouwen die staan te wachten. […] De mensen zijn weinig folkloristisch gekleed, maar wel karaktervol door hun vaak roodverbrande gezichten. […] Na honderden jaren afwezigheid in de schilderkunst had Groningerland zijn eigen schilders; het expressionisme was geen import, het was de essentie van zijn eigenaardig landschap. Het moest eens komen!”100 Fellere kleuren, een snellere toets en minder details waren de uitingen van Dijkstra’s expressionisme.

100 Johan Dijkstra, ‘Pictura, terugblik op Jan Altink,’ Nieuwsblad van het Noorden, 27 oktober 1972.

57

Hoe komt de ervaring van het landschap terug in de schilderstijl?

Over de Groninger natuur schreef Dijkstra in 1931: “Maar de natuur is vervuld van geheime krachten, levensdrift is er overal, die doet de aarde in den zomer golven van vruchtbaarheid, oerkrachten sluimeren in het volk – ook picturale energie”.101 In zowel Rustende zichters als Oogsttafereel zoekt Dijkstra naar uitbeelding van het ruige, met alle vezels aan de natuur gebonden leven van zware arbeid op het Groninger platteland. Dijkstra duidde deze gevoelsverdieping zelf aan met de term ‘oerprovincialisme’.102 In zijn werk wilde Dijkstra dus zijn eigen, bijna mystieke, ervaring van het Groninger land uitdrukken. Dit deed hij op verschillende manieren.

3.2.3 Jan Altink 1885-1971

Jan Altink werd in 1885 geboren in de stad Groningen. Als kind was hij vastbesloten schilder te worden, en toen hij 15 jaar oud was werd hij toegelaten op de Academie Minerva.

Aanvankelijk werkte hij als huisschilder. In 1912 reisde Altink samen met zijn vriend Sibbele Ongering naar Hamburg om daar voor enkele maanden te werken als schilders bij circus Hagenbeck. In 1918 was hij één van de oprichters van De Ploeg, en later werd hij beïnvloed door Ernst Ludwig Kirchners expressionisme, via Jan Wiegers. Toch behield Altink zijn Franse toets: zijn achtergrond lag in het impressionisme waardoor hij felle kleuren

101 P. Citroen (red.) Palet, een boek gewijd aan de hedendaagsche Nederlandsche schilderkunst (Amsterdam, 1931), 32-37.

102 Citroen (red.) Palet, 32-37.

Figuur 24 Johan Dijkstra, Oogsttafereel, 1926-1927.

Wasverf. Stichting Johan Dijkstra.

Figuur 23 Johan Dijkstra, Rustende zichters, 1924.

Olieverf. Groninger Museum.

58

grotendeels vermeed in zijn werk. Vanaf 1922 gaf hij les aan de Avondambachtsschool in Leek, waar hij leermeester werd van Johan van Zweden. Van Zweden en Altink werkten graag samen in de buitenlucht; plein-air.103 Altink stond bekend om zijn eenvoud en bescheidenheid. Hij bewonderde het Groninger landschap, en wilde de kleuren van het landschap zo spontaan mogelijk optekenen.104 Tussen 1926 en 1931 vervaardigde Altink reclameontwerpen voor Vroom en Dreesman, beïnvloed door H.N. Werkman, een ploeglid dat veel grafisch werk zoals affiches heeft gemaakt. Altink maakte verschillende reizen naar Frankrijk en Duitsland, en was vanaf 1934 leraar aan de Academie Minerva en de Vrije Academie in Groningen. Uit de tijd dat hij aan de academies onderwijs gaf zijn minder schilderijen overgebleven, wat doet vermoeden dat hij toen minder schilderde. In 1954 ontving hij de beroepsprijs van de Provincie Groningen. Jan Altink stierf in 1971 in Groningen.105

Wat typeert de manier waarop deze schilder het landschap weergeeft?

Tussen 1915 en 1918 schilderde Altink op impressionistische wijze in fijne grijze en groene tonen. In de jaren twintig slaat zijn werk om: fellere kleuren, sterke expressiviteit en vereenvoudigde vormen sieren zijn doeken. Altink beleefde het Groninger land op een intense manier, wat te zien is in zijn uitbundige schilderwijze. Hij nodigt uit om zijn vreugde en verwondering over het zinderende Groninger landschap mee te beleven, en om mee te leven met de mensen die hij schildert. De koopvrouw die Altink tegemoet komt op een verlaten landweg laat zien hoe zwaar haar mand is (figuur 25). De schilder gebruikt tegenlicht om vormen en figuren sterker uit te laten komen.106 Wat verder karakteristiek is, zijn de hoge horizonten die de focus leggen op het land, op de aarde waar de schilder met zijn voeten in staat. Ook gebruikt Altink vaak combinaties van complementaire kleuren, zoals paars en groen of geel en blauw.

103 Venema, De Ploeg 1918-1930, 270-271.

104 Wagner en Koops, Jan Altink, 4-7.

105 Venema, De Ploeg 1918-1930, 270-271.

106 Wagner en Koops, Jan Altink, 8.

59

Welke onderdelen van het landschap licht deze schilder uit?

Altink schilderde veel landschappen met mensen of dieren. In zijn landschappen staat vaak een weg centraal, waarbij de aanschouwer van het schilderij als het ware op de weg staat, of net in de berm (figuur 25). Op deze manier schilderde Altink ook vaak het Reitdiep: de verte in slingerend, samen met haar oevers (figuur 26). In sommige van zijn schilderijen van akkers en/of graslanden zijn deze lange lijnen die beginnen onderaan het doek en steeds dichter bij elkaar komen naarmate ze dichter bij de horizon komen ook te herkennen. Boerderijen vormen een belangrijk onderwerp in Altinks landschapsschilderijen, waarbij de meest geschilderde boerderij door alle Ploegschilders ook prominent is in Altinks werk: het

Figuur 26 Jan Altink, Zonneflikkering, 1928. Wasverf op doek.

Figuur 25 Jan Altink, Koopvrouw op landweg, 1925. Was/olieverf op doek. Groninger Museum.

Figuur 28 Jan Altink, Hooiende boeren, 1925. Wasverf op doek.

Figuur 27 Jan Altink, Blauwborgje, 1928. Olieverf op doek.

60

Blauwborgje (figuur 27). Vaak schilderde Altink het Blauwborgje of andere boerderijen in het landschap, dus met de omliggende akkers of graslanden. Andere landschapselementen die Altink vaak schilderde zijn het Reitdiep, vaak met een schip erin, en akkers en graslanden. In Altinks akkers en graslanden staan eigenlijk altijd koeien of paarden, en soms een boer die het land bewerkt. Net als bij Wiegers en Dijkstra wordt Altinks werk in deze alinea vergeleken met tabel 1. In de schilderijendatabase in bijlage 1 zijn maar liefst 22 schilderijen van Altink opgenomen: te veel om voor deze vergelijking te onderzoeken. Om de omvang te beperken wordt een steekproef gedaan door een willekeurige cijfergenerator 8 unieke cijfers tussen 16 en 38 te laten genereren.107 De gegenereerde cijfers zijn: 21, 22, 27, 29, 31, 35, 37 en 38. Een opmerkelijk resultaat uit de tabel is dat Altink 6 keer weilanden en hooilanden schilderde, en maar één keer akkers. Wat niet in de tabel staat maar wel het vermelden waard is, is dat op Hooiende boeren uit 1925 (figuur 28 en nr. 29 in bijlage 1) een werktuig is geschilderd dat lijkt op een zijaanvoerhark, waarmee het hooi in een langgerekte rug werd geharkt. Verder is dit een van de weinige schilderijen waar de greppels en ruggen van het hooiland goed zichtbaar zijn.

Tabel 1.3 Zichtbare landschapselementen in het onderzoeksgebied tussen 1918 en 1941 die in Altinks schilderijen (21, 22, 27, 29, 31, 35, 37 en 38) uit bijlage 1 te zien zijn.

Fysieke elementen Niet-fysieke

elementen Morfologie van het

landoppervlak

Vaste opgaande elementen

Mobiele opgaande elementen

Functies en activiteiten

Kleibodem alleen zichtbaar in geploegde/afgegraven grond (37)

Huizen (21, 22, 37)

Ploegen Akkerbouw (37) Reitdiep en kreken (21, 38) Wierden Auto's Veehouderij (27,

29, 31, 35, 37) Weilanden en hooilanden (21, 27,

29, 31, 35, 37)

Boerderijen108 (27, 29, 37)

Fietsers Transport (38)

Akkers (37) Kerken Schepen (38) Paardenfokkerij

Greppels en ruggen op percelen (29)

Dijken (38) Trams Scheepvaart (38)

Kerkenpaden en dodenpaden Zijlen, sluizen Treinen Bewoning (21, 22, 29, 37) Kolken (na dijkdoorbraak) Molens Mensen te voet

(22, 29, 37)

Waterschappen

107 “Random Number Generator, Comprehensive version,” Math, Calculator.net, bezocht op 28 januari 2023,

https://www.calculator.net/random-number-generator.html?clower=16&cupper=38&cnums=8&cdup=n&csort=a&cnumt=i&cprec=50&ctype=2&s=38838.3 77&submit1=Generate#comprehensive. Deze link geeft steeds een nieuwe combinatie van cijfers als resultaat.

108 De huizen die aan boerderijen vastzitten worden niet geteld als ‘huizen’.

61 Kanalen en trekvaarten Bomen (21, 22,

27, 29, 31, 35, 37)

Tractoren (schaars)

Afgraving van wierden

Moestuinen (21) Boomgaarden Vee (27, 31, 35,

37)

Archeologisch onderzoek

Wegen (22) Gemaal De

Waterwolf

Religie

Sloten (22, 37) Borgen

Treinspoor Winsum-Ulrum Bruggen Paardentramrails Winsum-Ulrum Rietkragen (35,

37, 38) Dammen (22)

Hoe komt de ervaring van het landschap terug in de schilderstijl?

Altink werkte het liefst zoveel mogelijk buiten. In een artikel over George Martens en Jan Altink wordt in 1928 over Altink geschreven:

“Altink moet zich thuis gevoelen in de natuur, iets, dat uit zijn schilderijen blijkt. Er ligt een worsteling verborgen in zijn landschappen. Wanneer ze b.v. buiten geschilderd zijn, worden de kleuren helderder en frisscher, dan wanneer het thuis op zijn atelier uitgewerkt wordt, dan is het of de schilder niet aan sombere impressies ontkomt, wordt het geheel in andere kleuren, uitingen van de gemoedstoestand van den schilder, weergegeven.”109

Zelf ziet Altink de verbinding tussen zijn ervaring van het landschap en zijn schilderijen als volgt:

“Ga naar buiten en bekijk alles zonder belangstelling, alles is dan neutraal. Gras: groen grijs. -Modder: smerig -Lucht: blauwgrijs enz. Alles grijs. Maar geef je over en zie alles buiten eens zooveel mogelijk in verband en als tegenstelling tot elkaar dan wordt het anders.”110

Altink schilderde het landschap niet met willekeurige felle kleuren, maar zoals hij het zag, nadat hij zich had overgegeven aan het landschap. Zijn liefde voor het landschap beeldt hij af door middel van zijn felle kleuren. Het is duidelijk dat Altinks schilderijen zijn persoonlijke ervaring van het landschap verbeelden, waardoor zijn werken per definitie een vertekend beeld van het landschap geven. Het feit dat het landschap op verschillende manieren vertekend is in de Ploegschilderijen betekent echter niet dat de werken geen betrouwbare

109 W.J. Eelssema, “Twee Groningsche schilders,” De Hollandsche Revue no. 33 (1928): 713-719.

110 Jan Altink, brief aan Henk Ongering, ongedateerd (circa 1925-1926). Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven, Collectie De Ploeg en het naoorlogse modernisme (toegang 2536), inv. nr. 434-441.