4. Het landschap en de kunst: verbanden
4.2 Hoe heeft het landschap de kunst beïnvloed?
4.2.1 De ervaring van het landschap uitgedrukt in de schilderijen
De Ploegkunstenaars bewonderden het Reitdieplandschap. In hoofdstuk drie is beschreven wat Johan Dijkstra, Jan Wiegers en Jan Altink zo bijzonder vonden in het gebied. Ze noemden zelf geen specifieke landschappelijke elementen, maar iets onderliggends, iets mystieks.
Dijkstra heeft het over vruchtbaarheid en picturale energie, Wiegers over zinnigheid en weerbarstigheid en Altink verwondert zich over hoe alles met elkaar in verband staat én tegengesteld is.111 Duidelijk is dat de schilders het landschap niet op een rationele manier benaderden, maar zich overgaven aan het landschap en de emotie die de ervaring meebracht.
De schilders drukten allen hun ervaring van het landschap uit met felle kleuren, hoge contrasten en een grove penseeltoets. Altink gebruikte tegenlicht om de scherpe contrasten realistisch te doen lijken, en focust de aandacht van de aanschouwer op het land door de horizonten hoog in de compositie te plaatsen (bijvoorbeeld in figuur 29).
Figuur 29 Jan Altink, Schip met rood zeil, 1926. Was/olieverf. Groninger Museum.
111 Steenbruggen, “Tussen Kirchner, De Ploeg en de moderne kunst in Nederland.”; Citroen, Palet, 32-37;
Altink, brief aan Henk Ongering, ongedateerd (circa 1925-1926). Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven, Collectie De Ploeg en het naoorlogse modernisme (toegang 2536), inv. nr. 434-441.
68
Dijkstra verbeeldt de ‘picturale energie’ die hij ervaart met Van Gogh-achtige penseelstreken met steeds afwisselende kleuren, maar veel geel. Wiegers deelt de zinnigheid en weerbarstigheid die hij ziet met zijn toeschouwers door middel van centrale composities en rood als kleur die opvalt. Wanneer het schilderen van het landschap op deze manier beschreven wordt, lijkt het alsof de Ploegschilders volledig andere schilderijen hadden gemaakt als ze het Reitdiepgebied niet hadden gekend. De specifieke ervaring die ze allemaal in het gebied hadden komt deels overeen, maar was uiteindelijk persoonlijk.
Uit de vergelijking tussen tabel 1 en een aantal schilderijen van Wiegers, Dijkstra en Altink bleek dat de Ploegschilders geen voorkeur hadden voor nieuwe elementen als treinen, trams en het gemaal De Waterwolf (zie paragraaf 3.3). Hieruit kan worden geconcludeerd dat de landschapsschilderijen van de Ploegschilders een deels vertekend beeld van de werkelijkheid geven.
4.2.2 Was De Ploeg De Ploeg geweest zonder het Reitdiepgebied?
Waar in het Reitdiepgebied kwamen de Ploegschilders?
Het was voor de Ploegleden makkelijk om in het Reitdiepgebied te komen. Voor dit onderzoek is een database aangelegd met in totaal 46 werken van Johan Dijkstra, Jan Altink en Jan Wiegers. De volledige database is opgenomen in bijlage 1. Deze werken zijn allemaal verbeeldingen van landschappen die waarschijnlijk op het Reitdiepgebied geïnspireerd zijn.
Van elk werk heb ik getracht de precieze locatie te achterhalen. Zes werken tonen een beeld aan het Reitdiep, waarschijnlijk op of naast de dijk geschetst. Het Blauwborgje staat acht keer in de database, het Boterdiep twee keer en een aantal andere plaatsen komen één keer voor. 22 locaties zijn niet achterhaald, maar waarschijnlijk in de provincie Groningen geschilderd.
Ondanks dat dit onderzoekje niet erg representatief is, kan als duidelijk resultaat genoemd worden dat het Blauwborgje en het Reitdiep favoriete locaties van Dijkstra, Altink en Wiegers waren. Hoe kwamen de schilders op deze plekken? Het liefst schilderden ze ter plekke, maar een auto om een ezel, doek, verf en oplosmiddelen mee te nemen hadden ze naar alle waarschijnlijkheid niet.112 Er zijn bronnen waarin Ploegschilders zeggen fietsend de mooiste plekjes te bereiken, maar de bus moet ook een handig vervoersmiddel voor ze zijn geweest.
De meeste schilderijen zijn gemaakt in het deel van het Reitdiepgebied dat dicht bij de stad Groningen lag, wat logisch is: zo hoefden de schilders niet ver te reizen.
112 Han Steenbruggen, “Het ontstaan van het Groninger expressionisme en impressionisme,” in Han Steenbruggen (red.), De Ploeg, Schilderijen van de aarde, 8-18.
69
Welke unieke kenmerken van het Reitdiepgebied waren onmisbaar voor de Ploegschilders?
Onderwerpen in het Reitdiepgebied die vaak zijn afgebeeld door de Ploegschilders zijn, naast het Reitdiep zelf en het Blauwborgje, wierden, wegen, boerderijen, arbeiders op het land, dorpsgezichten, reizigers, vee, akkers, graslanden en schepen. Eigenlijk alles wat men tegenkomt in het gebied. Het is wel zo dat dorpen minder vaak zijn afgebeeld dan de akkers, boerderijen en wegen. De meeste afgebeelde landschapselementen waren niet uniek aan het Reitdiepgebied. Enkel specifieke bouwwerken zoals het Blauwborgje en bijvoorbeeld het kerkje van Oostum zijn niet ergens anders te vinden, maar het Reitdiep stroomt ook een stukje buiten het onderzoeksgebied, wierden zijn op veel plekken in Noord-Nederland te vinden en akkers, grasland en boerderijen komen bijna overal veel voor. Het unieke van het Reitdiepgebied lijkt dus niet te zitten in de losse landschapselementen, maar in het kleinschalige en toch weidse geheel dat ze vormen, samen met de mensen die er wonen. De landarbeiders en boeren van het Reitdiepgebied zijn misschien wel de vertegenwoordigers van de ‘geest’ van het gebied, de mystiek en energie waar Dijkstra, Wiegers en Altink naar verwijzen wanneer ze over het gebied schrijven en praten.113
Hadden de Reitdiepschilderijen van De Ploeg ook ergens anders geschilderd kunnen worden?
De Ploeg schilderde lang niet al haar landschappen in het Reitdiepgebied; in Drenthe, Zwitserland en op de Wadden werd ook veel Ploegkunst gemaakt. Om te onderzoeken of er iets unieks aan het Reitdiepgebied zoals het verbeeld is in de Ploegschilderijen zullen hieronder vergelijkingen worden gemaakt tussen Reitdiepgebied-schilderijen en landschapsschilderijen die elders zijn geïnspireerd.
113 Steenbruggen, “Tussen Kirchner, De Ploeg en de moderne kunst in Nederland.”; Citroen, Palet, 32-37;
Altink, brief aan Henk Ongering, ongedateerd (circa 1925-1926). Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven, Collectie De Ploeg en het naoorlogse modernisme (toegang 2536), inv. nr. 434-441.
70
Met een vergelijking tussen twee schilderijen kunnen allerlei verschillende argumenten worden gemaakt, daarom zijn de gekozen schilderijen representatief voor een aantal schilderijen dat dezelfde stijl en kleuren gebruikt. De gekozen schilderijen passen dus in de context waarin ze geschilderd zijn, qua tijd, locatie en stijl. Een patroon in Wiegers’schilderijen is te zien in zijn kleurgebruik: voor het Reitdiepgebied gebruikt hij vaker rood, geelgroen en blauw; voornamelijk primaire kleuren. Voor zijn schilderijen van Zwitserland gebruikt hij vaker groenblauw, paars en oranje; secundaire kleuren. Ook voor het schilderij dat hij op Ameland maakte in ca. 1926: Poel met eenden achter waddendijk eendekooi op Ameland gebruikte Wiegers paars, oranje en groenblauw. Een vergelijking maken met Groninger landschap met kanaal uit 1923 is goed te doen: de werken zijn niet lang na elkaar geschilderd; Wiegers maakte zijn omslag naar zachtere lijnovergangen pas in 1929, waardoor bovenstaande schilderijen in dezelfde stijlperiode van Wiegers vallen.114 Wat opvalt wanneer de aanschouwer van de twee schilderijen door zijn of haar wimpers kijkt, is dat Groninger landschap met kanaal hogere contrasten bevat dan het Amelander schilderij.
Wellicht is het te vergezocht om dit toe te schrijven aan de harde, zwarte kleibodem van het Reitdiepgebied en het doffe zand van de Amelander duinen, maar het is ook moeilijk om het tegendeel te bewijzen. Is het zonlicht feller in het Reitdiepgebied dan op Ameland? Of
114 Steenbruggen, ‘Tussen Kirchner, De Ploeg en de moderne kunst in Nederland,’ 74-99.
Figuur 30 Jan Wiegers, Groninger landschap met kanaal, 1923. Was/olieverf. Groninger Museum.
Figuur 31 Jan Wiegers, Poel met eenden achter Waddendijk eendenkooi op Ameland, 1922. Was/olieverf. Groninger Museum.
71
ervaarde Wiegers het zo? Een ander verschil ligt in de diepteweergave. Het Reitdiepschilderij is vanuit een hoog zichtpunt geschilderd, alsof Altink in een boom was geklommen. De poel op Ameland is vanuit een iets lager punt bekeken, maar niet helemaal vanaf ooghoogte. Het Reitdiepschilderij is met koudere kleuren geschilderd dan het Amelandschilderij. Misschien is het ene werk in de winter vervaardigd, en het andere in de zomer. Het Reitdieplandschap is echter niet enkel in koude kleuren weergegeven, Johan Dijkstra heeft een aantal schilderijen gemaakt waarbij de zomeroogst-hitte bijna van het doek afstraalt. Maar omdat Dijkstra amper landschappen buiten het Reitdiepgebied heeft geschilderd, is het niet representatief om twee schilderijen van hem te vergelijken.
Jan Altink waagde zich wel buiten het Reitdiepgebied, al was het duidelijk zijn favoriete schilderplek. In 1933 schilderde hij Oude Stadsweg tussen Garmerwolde en Ten Boer, wat hier vergeleken wordt met Dijk langs het Reitdiep uit 1927. Het schilderij van de Reitdiepdijk is typisch voor Altink: complementaire kleuren en een hoge horizon. In een eerste oogopslag geeft het schilderij van de oude Stadsweg een saaie indruk, al kan ik daar niet onbevooroordeeld in zijn omdat ik die lange weg (en de bijbehorende wind) talloze keren heb getrotseerd op de fiets. Toch moet eenieder toegeven dat de kleuren minder verzadigd zijn, de centrale compositie niet erg dynamisch is en een groot licht-donkercontrast ontbreekt. Dijk langs het Reitdiep heeft wél verzadigde, felle kleuren, een dynamische compositie door de slingerende dijk en het afgesneden Reitdiep. Er is een groot contrast tussen de witte weerspiegeling van het water en de donkerrode kade, uit het schilderij spreekt meer
Figuur 32 Jan Altink, Oude stadsweg tussen Garmerwolde en Ten Boer, 1933. Olieverf op doek. Groninger Museum.
Figuur 33 Jan Altink, Dijk langs het Reitdiep, 1927. Was/olieverf op doek. Groninger Museum.
72
schilderplezier. Het is moeilijk te zeggen of Altinks voorliefde voor het Reitdiepgebied te maken had met een persoonlijke voorkeur, het feit dat het niet ver fietsen was, of met een intrinsiek element van het Reitdieplandschap. Misschien was het een combinatie van deze drie redenen.
Wat kan er geconcludeerd worden na deze vergelijkingen? In beide vergelijkingen heeft het Reitdiepgebied-schilderij hogere contrasten, qua kleur en licht-donker. De Ploegschilders hadden duidelijk een voorkeur voor het Reitdiepgebied, wat ze wellicht niet de meest onpartijdige mensen maakt om mee te bepalen of het Reitdieplandschap van zichzelf bijzonder was, of dat de schilders het bijzonder hebben gemaakt. Voor de Ploegschilders was het Reitdiepgebied echter onmisbaar voor hun schilderijen. Of ze ook een ander landschap zo hadden kunnen schilderen is moeilijk te zeggen maar het Reitdiepgebied heeft hen eindeloos geïnspireerd. Om de vraag boven deze alinea’s te beantwoorden: ja, misschien hadden de Reitdiepschilderijen van De Ploeg ook ergens anders geschilderd kunnen worden, maar waarschijnlijk hadden de schilderijen dan een ander karakter gehad. Het antwoord ligt ergens tussen ja en nee, maar vast staat dat De Ploeg De Ploeg niet was geweest zonder het Reitdieplandschap.