• No results found

Scopingsadvies Project-MER REALISATIE BEHEERSPLAN GEÏNTEGREERD AFVALBEHANDELINGSCENTRUM TE ZWEVEGEM-MOEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Scopingsadvies Project-MER REALISATIE BEHEERSPLAN GEÏNTEGREERD AFVALBEHANDELINGSCENTRUM TE ZWEVEGEM-MOEN"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en –projecten

Directie Gebiedsontwikkeling Team Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Scopingsadvies Project-MER

REALISATIE BEHEERSPLAN

GEÏNTEGREERD AFVALBEHANDELINGSCENTRUM TE ZWEVEGEM-MOEN

Initiatiefnemer:

Imog, de Intergemeentelijke Maatschappij voor Openbare Gezondheid in Zuid-West-Vlaanderen

Kortrijksesteenweg 264 B-8530 Harelbeke

18/07/2019

PRMER-3184-SA

(2)

1. Inleiding

Het voorgenomen project-MER betreft de milieueffecten in te schatten ten gevolge de geplande wijziging van het eindprofiel van de stortplaats categorie 2 van IMOG en de hieraan verbonden uitbreiding van de laguneringsactiviteiten bovenop de afgewerkte stortplaats gelegen in de Sint- Pietersbruglaan 1 in Zwevegem-Moen. De geldende milieuvergunningen lopen tot 2031. De vergunde maximale opvoerhoogte werd destijds vastgesteld op ca. 42 mTAW. Het voorgestelde project voorziet in een nieuw eindprofiel dat moet toelaten een zo groot mogelijke oppervlakte te benutten voor bijkomende laguneringsbekkens. Daarnaast zal ook het verzoek voor de voortzetting van de volgende activiteiten tijdens de nazorgperiode van de stortplaats in uitbreiding worden opgenomen in de omgevingsvergunningsaanvraag:

- Bodemassenopschoningsinstallatie (Valormet);

- Compostering voor groenafval;

- Materialencentrum;

- (k)KMO Recyclagepark;

- Regionaal overslag station (ROS) KGA en AEEA;

- Sorteercentrum voor houtafval en grofvuil/’multistroom’;

- Logistieke zones voor tijdelijke opslag van diverse materialen en stalplaats vrachtwagens en containers;

- Tussentijdse opslagplaats (TOP);

- Tijdelijke opslag van bodemassen en brandbaar restafval;

- Stortgasvalorisatie;

- Laad- en loskade;

- Energiepark;

- Waterzuiveringsinstallatie - CNG-verdeelstation.

Verder wordt tevens de aanleg en exploitatie beoordeeld van een monostortplaats voor afvalstoffen, bestaande uit asbestcement of andere asbesthoudende bouwmaterialen waarin asbest in gebonden vorm aanwezig is.

Deze activiteiten zijn onderworpen aan de m.e.r.-plicht volgens het project-m.e.r.-besluit1, met name:

Bijlage I

14. Afvalverwijderingsinstallaties voor de verbranding, zoals gedefinieerd in punt D10 van artikel 4.2.1. VLAREMA, of chemische behandeling, zoals gedefinieerd in punt D9 van artikel 4.2.1. VLAREMA, van ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 100 ton/dag.

Bijlage II 11b Installaties voor de verwijdering van afval: stortplaatsen van categorie 1 en 2 voor niet-gevaarlijke afvalstoffen.

Bijlage I projecten dienen ten andere steeds een project-MER op te maken. Op p. 10 wordt foutief gesteld dat een MER-ontheffingsprocedure zou volstaan.

Het Team Mer ontving een aanmelding met vraag om scopingsadvies op 29/04/2019. Er werd geen openbare raadpleging/participatiemoment/infomoment georganiseerd door de initiatiefnemer van het project.

Het Team Mer vroeg adviezen bij de administraties en openbare besturen (zie bijlage).

1 Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage, B.S. 17 februari 2005, zoals herhaaldelijk gewijzigd.

(3)

Het Team Mer stelt dit scopingsadvies op met het oog op de inhoudsafbakening van het project- MER. Zij houdt rekening met de principieel verplichte onderdelen van een project-MER op basis van art. 4.3.7. van het DABM2 en de ontvangen adviezen.

Dit scopingsadvies heeft betrekking op de reikwijdte, het detailleringsniveau en de inhoudelijke aanpak van het project-MER. Het project-MER moet opgesteld worden zoals door de initiatiefnemer voorgesteld werd in de aanmelding en aangevuld/aangepast worden volgens de specifieke vereisten die in dit scopingsadvies geformuleerd zijn.

2. Verantwoording, beschrijving project en alternatieven

Aanvullend op de aanmelding moeten de volgende punten ook beschreven worden:

Op figuur 2, de situering op het gewestplan, dienen alle gebieden die voorkomen op de kaart ook voor te komen in de legende. Zo wordt bijvoorbeeld landbouwgebied niet geduid in de legende.

Door het gewijzigde eindprofiel wordt de stortcapaciteit van de huidige stortplaats uitgebreid met ongeveer 250 000 m³. De huidige restcapaciteit van de stortplaats van IMOG bedraagt ca.

200 000 m³ op 1 januari 2019. OVAM wijst er op dat er niet getoetst is aan de toekomstvisie voor stortplaatsen “De rol van stortplaatsen binnen het materialenbeleid” uit 2012, bevestigd door de minister en verankerd in het Uitvoeringsplan huishoudelijk afval en gelijkaardig bedrijfsafval 2016- 2022. Hierin wordt gesteld dat de stortcapaciteit afgestemd wordt op het aanbod. De komende 14 jaar is er nog voldoende vergunde stortcapaciteit waardoor OVAM niet kan instemmen met een uitbreiding van de huidige gewestelijke stortcapaciteit, zoals aangevraagd in voorliggend MER.

De monostortplaatsen voor asbestcementafval en bagger- en ruimingsspecie vallen niet onder de bepalingen van het Uitvoeringsplan huishoudelijk afval en gelijkaardig bedrijfsafval en zijn niet vervat in de capaciteitsplanning van categorie 2-stortplaatsen. ln hoofdstuk 2 § 1.3 wordt verwezen naar vermeld nieuw Uitvoeringsplan huishoudelijk afval en gelijkaardig bedrijfsafval. De uitbreiding van de stortcapaciteit van IMOG werd evenwel niet getoetst aan de bepalingen van dit Uitvoeringsplan. Artikel 11 § 3 van het materialendecreet (van kracht sinds 1 juni 2012) stelt dat milieuvergunningen alleen kunnen worden verleend als ze niet strijdig zijn met de bepalingen van dit decreet, de uitvoeringsbesluiten ervan en de uitvoeringsplannen. Verder stelt artikel 18 § 11 van het materialendecreet dat de uitvoeringsplannen gelden voor onder meer administratieve overheden van het Vlaamse Gewest en provincies die belast zijn met taken van openbaar nut inzake milieubeleid. Overleg met OVAM is bijgevolg noodzakelijk om een correcte toetsing aan dit Uitvoeringsplan te laten gelden en om uit te klaren welke gevolgen dit heeft voor de realisatie van het beheersplan van IMOG zoals voorgesteld en beoordeeld in dit project-MER. Indien het project wijzigt is een nieuw scopingsadvies of nieuwe MER-procedure noodzakelijk.

In het project-MER dient er doorheen de verschillende disciplines meer aandacht te gaan naar het nulalternatief en dit op basis van het advies van OVAM, dat niet akkoord gaat met een uitbreiding van de categorie 2-stortcapaciteit. Een regionaal bergingstekort kan niet als argument gebruikt worden aangezien de stortcapaciteit op gewestelijk niveau bepaald wordt.

Inzake uitvoeringsalternatieven gaan de deskundigen na of er relevante BBT-studies of BREF- nota’s beschikbaar zijn en toetsen het project hieraan. De BBT toetsing moet duidelijk terug te vinden zijn door bv. de checklist BBT/BREF tabelmatig toe te voegen.

2 Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, B.S. 3 juni 1995, zoals herhaaldelijk (DABM).

(4)

3. Algemene en methodologische aspecten

De afbakening van het studiegebied moet voldoende gemotiveerd worden per discipline, rekening houdend met het feit dat het studiegebied zowel het projectgebied als het gebied waar effecten zich kunnen voordoen moet omvatten. De ruimtelijke afbakening moet voor elke discipline duidelijk tekstueel omschreven worden en indien mogelijk, voorgesteld worden op kaart.

De referentiesituatie is de situatie wanneer de stortplaats volledig is opgevuld tot op het peil van de voordien afgeleverde vergunning.

In het project-MER moet duidelijk aangegeven worden met welke ontwikkelingsscenario’s rekening gehouden wordt of juist niet bij de beschrijving van een referentiesituatie, en moet voor elk ontwikkelingsscenario duidelijk gemotiveerd worden waarom. Er moet ook aangegeven worden voor welke disciplines de ontwikkelingsscenario’s al dan niet relevant zijn. Dit moet beschreven worden in een algemeen hoofdstuk voorafgaand aan de effectbespreking per discipline. Het gemeentelijk RUP Omleidingsweg IMOG en Zwevegem-Moen-Trekweg moet meegenomen worden als ontwikkelingsscenario. Dit wil zeggen dat zowel de situatie met en zonder dit RUP moet beoordeeld worden in elke discipline.

Wanneer er tijdens het opstellen van het project-MER nieuwe ontwikkelingsscenario’s naar boven komen, moeten deze toegevoegd worden.

Volgende relevante juridische en beleidsmatige randvoorwaarden dienen bijkomend te worden aangepast, opgevolgd of aangevuld:

- In tabel 5 van hoofdstuk 3 'Juridische en beleidsmatige situering' het Uitvoeringsplan voor het huishoudelijk afval en het gelijkaardig bedrijfsafval, toevoegen bij het luik 'Milieubeleid' (p. 38).

- p. 35: ‘In de omgeving van het studiegebied bevinden zich het Orveytbos en het Mortagnebos. Deze gebieden zijn niet aangeduid als bosreservaat.’ – de afstand tot dit bosreservaat en het projectgebied vermelden.

Cumulatieve effecten moeten onderzocht worden. Zowel de effecten van de huidige als de toekomstige processen dienen onderzocht te worden.

De methodologie voor de effectbeschrijving en -beoordeling moet voor elke discipline in het project-MER duidelijk en transparant omschreven worden. Tevens moet per discipline aangegeven worden op basis van welke criteria een effect beoordeeld wordt. Het resterend effect na de milderende maatregelen moet aangegeven en gekoppeld worden aan het gehanteerde beoordelingskader. De effectenbespreking en -beoordeling moet transparant gebeuren en aan de hand van volgende terminologie: aanzienlijk negatief (-3), negatief (-2), beperkt negatief (-1) en verwaarloosbaar of geen effect (0). Bij het formuleren van milderen maatregelen dient het onderscheid gemaakt te worden tussen aanbevelingen, flankerende maatregelen en milderende maatregelen.

Bij de beschrijving van de bestaande toestand en van de milieueffecten moet, als aanvulling op de aanmelding, voldoende aandacht besteed worden aan het volgende:

(5)

Discipline bodem:

o Het studiegebied wordt bepaald als het projectgebied en een zone van 100 m hierrond, plus de zone tussen voorziene laad- en loskade. De afbakening van 100 m dient gemotiveerd te worden, zodat duidelijk is dat er buiten het studiegebied geen effecten kunnen voorkomen door het project.

o De correcte benaming is Lid van Moen en niet Lid van Zwevegem-Moen.

o Het effect van een mogelijke wijziging in bodemvochtregime op aanpalend landbouwgebied moet onderzocht worden.

o Hoewel de cement-betonietwand ervoor zorgt dat er een afscheiding is tussen het projectgebied en daarbuiten, dient de invloed van deze wand op het bodemvochtregime buiten deze wand bepaald te worden. In de discipline water wordt er duidelijk gesteld dat de grondwaterstroming beïnvloedt wordt en een mogelijk gevolg hiervan op het bodemvochtgehalte dient bepaald te worden.

o Met betrekking tot bodem en grondwater wordt voorgesteld in het rapport om goede procedures te maken voor het gebruik van de kraan en transporten met dumpers. Deze procedures zitten niet mee vervat en moeten in het project-MER beschreven en verduidelijkt worden. Het morsen op de weg dat hinder kan veroorzaken naar het wegverkeer dient mee opgenomen te worden in de procedures.

Discipline water:

Grondwater

o Het studiegebied voor grondwater wordt bepaald als het projectgebied en een zone van 100 m hierrond. De afbakening van 100 m dient gemotiveerd te worden, zodat duidelijk is dat er buiten dit studiegebied geen effecten kunnen voorkomen door het project.

o Er wordt een sterk negatieve waarde vastgesteld voor het koppel peilbuizen ST/E/VRVB/O.01 - ST/I/VB/O.02. In het project-MER dient onderzocht te worden wat de oorzaak hiervan is en wat de gevolgen zijn. Indien dit wijst op uitwisseling van grondwater binnen de wand met grondwater buiten de wand zijn dit belangrijke gevolgen. Voorts wordt gesteld dat er stroomopwaarts positieve waarden verwacht worden en stroomafwaarts negatieve waarden. Naast de afwijking van een sterk negatieve waarde stroomopwaarts, wordt ook stroomafwaarts, tegen de vooropgestelde verwachtingen in, positieve waarden genoteerd. Dit wordt verklaard door de onttrekking van grondwater binnen de wand, echter is het niet duidelijk waarom dit dan tegen de vooropgestelde verwachtingen ingaat.

o Voor verschillende parameters wordt de “interventiewaarde” overschreden. Het is onduidelijk op welke basis de aangepaste interventiewaardes in bijlage 8 werden opgesteld. In het project-MER dient de link met basiskwaliteitsnormen en andere normeringen gelegd alsook moet er een duidelijk beoordelingskader opgesteld worden en nagegaan of milderende maatregelen noodzakelijk zijn en niet enkel monitoring. Uit voorliggend ontwerp-MER is bv. onduidelijk hoe de grondwaterkwaliteit in de toekomst moet verbeteren en hoe de huidige overschrijdingen gemilderd moeten worden.

o Zijn er oriënterende of beschrijvende bodemonderzoeken of bodemsaneringsprojecten lopende binnen het studiegebied? De link met de vastgestelde overschrijdingen en een stand van zaken van bodemonderzoeken bij OVAM moeten in het project-MER verduidelijkt worden.

Oppervlaktewater

(6)

o Er wordt gesteld dat bij kans op overstromingen water afkomstig van de site IMOG gebufferd wordt binnen het projectgebied. Wat zijn de gevolgen mocht er zich overstromingen voordoen op de site van IMOG. Is de buffercapaciteit dan voldoende? In welke mate zijn er preventiemaatregelen en welke verontreiniging zou er kunnen optreden bij overstroming? Dit moet in het project-MER verduidelijkt worden.

o In het project-MER moet nagegaan worden of er extra buffercapaciteit dient aangelegd te worden om te kunnen voldoen aan het maximaal vergund dagdebiet. Het effect van ontwatering van baggerspecie dient hierbij uiteraard mee in rekening genomen te worden.

Het is nog niet duidelijk in hoeverre de ontwateringsstap (of andere behandelingsstappen) een invloed heeft op de waterkwantiteit van het te lozen debiet, echter een inschatting hiervan is noodzakelijk om de noodzakelijk extra buffercapaciteit te bepalen.

o Onderaan p. 123 is er een zin doorgehaald die bespreekt welke capaciteit de bufferbekkens op de site hebben, het is onduidelijk waarom dit werd doorgehaald.

o Voor het gemiddelde en laagwaterdebiet van de Rijtgracht werd in voorgaande MER en volgens het PEGASE model andere waarden bekomen dan de gehanteerde waarden in voorliggend ontwerp-MER. Deze waarden dienen aangepast te worden in bijlage 9d (tabellen 2, 3 en 4). Dit resulteert in een hogere gemiddelde impact dan ingeschat en een lagere worst case dan ingeschat.

o Daarnaast dient een beschrijving van het meest nabije VMM meetpunt gegeven te worden met de resultaten van verschillende parameters in dit meetpunt. Er kan wel aangegeven worden dat de lozing van IMOG hierin reeds vervat zit. Bijkomend dient tabel 2 aangevuld te worden met een Y (% MKN) waarde en de impact gekleurd te worden volgens het MER richtlijnen kader. Gelieve deze herrekeningen te verwerken in de tekst p. 125 : 7.4.3.6 Impact van de huidige lozing op de Rijtgracht. Ook een tabel invoegen met welke parameters beperkt, relevant of belangrijk zijn. (gemiddelde impact). Worst case impact op het eerste gedeelte van de Rijtgracht is volgens de VMM ook voor de parameters sulfaat, CZV onaanvaardbaar.

o VMM merkt op dat het nogal kort door de bocht is om de impact op het ontvangende oppervlaktewater te relativeren op basis van het beperkte debiet van de Rijtgracht. Dit is de effectieve lozingssituatie en de impact op deze Rijtgracht is aanzienlijk.

o Omdat de huidige waterkwaliteit van de Rijtgracht wordt beoordeeld als zwaar verontreinigd en lozingen aanzienlijk negatieve tot zelfs belangrijke onaanvaardbare effecten veroorzaken, dient in het project-MER onderzocht te worden of andere technieken oplossingen kunnen bieden voor de huidige vervuilde lozingen en zeker voor de afwijking van de lozingsnorm voor CZV. Ondanks dat de huidige waterzuivering BBT is, dienen toch ook andere technieken onderzocht te worden met nadruk op technieken die de impact van de huidige overschrijdingen kunnen beperken. VMM merkt op, gezien de verwachte impact dat technieken zoals de-ionisatie minstens kunnen bekeken worden. Hiermee kan immers een sterke bijkomende reductie van CZV, Ptot en zware metalen bekomen worden.

Voor CZV werd in 2018 nog een afwijking van de lozingsnorm tot 250 mg/l gevraagd.

Aanvulling hieromtrent is noodzakelijk in het project-MER.

Na bovenstaande aanpassing wordt terugkoppeling met de VMM, AET aangeraden voorafgaand het indienen van de vergunningsaanvraag.

o ANB vraagt aanvullend om in het project-MER te onderzoeken wat het effect is en zal zijn van langdurige vervuiling omwille van lozingen door IMOG. Er dient bekeken te worden of er een ophoping plaatsvindt van verontreinigd slib in het bovenste deel van de Rijtgracht en welke consequenties dit heeft op de kostenefficiëntie van de huidige zuiveringsresultaten.

o In het besluit wordt gesteld dat er verder moet nagegaan worden wat de werkelijke impact is van de lozingsparameters. Ook als leemte in de kennis wordt beschreven dat het niet kennen van het debiet van de Rijtgracht niet kon geremedieerd worden in het ontwerp- MER. Dit onderzoek moet deel uitmaken van het milieueffectenonderzoek in het definitieve

(7)

project-MER. Na herrekening zoals gevraagd door de VMM vormt de leemte in verband met het debiet hier geen belemmering meer.

o Omdat er nu afwijkingen van de lozingsnorm gevraagd worden die verontreiniging in de Rijtgracht veroorzaken dient in het project-MER nagegaan te worden of andere zuiveringstechnieken de kwaliteit van het lozingswater kan verbeteren (cf. supra).

Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie:

o Een dergelijk oppervlakte zonnepanelen wordt als een positieve beelddrager beschouwd met als score +2. Dit moet verder gemotiveerd worden rekening houdende ook met de landschappelijke context van de omgeving en de principes uit het richtlijnenboek Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie.

o De gemeente Zwevegem benadrukt de noodzaak aan een kwalitatieve groene afwerking van de ophoging.

Discipline geluid & trillingen:

o Onder tabel 32 p. 156 wordt geschreven dat de MKN steeds gerespecteerd wordt. Echter op vrijdag 9/11 is dit niet het geval. In het project-MER moet verduidelijkt worden waarom gesteld wordt dat de MKN steeds gerespecteerd worden.

o De ventilatoren gebruikt voor de composteringsinstallatie blijken aanleiding te geven tot geluidsoverlast en klachten, zo blijkt uit het advies van de gemeente Zwevegem. Uit de geluidsberekening komt dit niet tot uiting. In het project-MER bij de effectbeoordeling dient er bijgevolg meer aandacht te zijn voor deze ventilator en nagegaan of hier maatregelen voor noodzakelijk zijn.

o Verkeersgeluid kan afgetoetst worden aan ‘Onderzoek naar maatregelen omgevingslawaai’

uit 2010, opgemaakt in opdracht van het Departement LNE (ref. LNE/LHRMG/OL200600061 d.d. 15/06/2010), waarin gedifferentieerde referentiewaarden voor wegverkeer worden voorgesteld. Indien het bijkomend wegverkeer door het voorgenomen project voor te hoge geluidsbelasting zorgt, dient mildering voorgesteld te worden. Zo stelt de gemeente Zwevegem voor dat er op de site van IMOG zo veel mogelijk transport over water dient te gebeuren en dat het stationeren van voertuigen zonder functionaliteit van de site geweerd moeten worden.

o Aangezien er scores tot -3 gehaald worden omwille van enkele luide processen dient in het voorstellen van milderende maatregelen duidelijk beschreven te worden wat de noodzakelijkheden zijn om tot voldoende mildering te komen zodat er een aanvaardbaar resteffect is. Bijvoorbeeld is het niet duidelijk wat het precieze effect zou zijn indien de hakselaar verplaatst wordt naar de gesuggereerde plaats in figuur 65. Voor het overladen van slib aan de kade worden geen milderende maatregelen voorgesteld ondanks overschrijdingen.

Discipline biodiversiteit:

o Zoals ook reeds aangegeven voor de discipline oppervlaktewater dient er op basis van het advies van ANB wat betreft biodiversiteit een uitgebreidere analyse gemaakt te worden van de effecten van het lozen van vervuild water in de Rijtgracht. In de discipline biodiversiteit dient nagegaan te worden in hoeverre de ecologische toestand van de Rijtgracht beïnvloedt wordt door IMOG. Ook wordt gevraagd om in de milderende maatregelen te onderzoeken of de uitspraak van de kostenefficiëntie, voor wat betreft

(8)

betere zuiveringsstappen zodat er in de toekomst minder slibophoging en saneringsnood zou zijn, terecht is. ANB vraag om in het project-MER het luik rond milderende maatregelen beter te onderbouwen. Er wordt nu vanuit gegaan dat er nog enkele decennia bijkomend zal geloosd worden zonder bijkomende zuivering. Dit betekent mogelijk een ophoping van sterk verontreinigd slib in de bovenloop van de Rijtgracht.

Discipline lucht:

o De gemeente Zwevegem ontvangt regelmatig klachten in verband met geurhinder.

Daarenboven wordt er gesteld dat burgers het niet zien zitten om telkens melding te maken van geuroverlast. Er wordt dus gevraagd om preventiever te werk te gaan dan enkel maatregelen te nemen bij toekomstige klachten en reeds in het project-MER na te gaan hoe geurhinder kan ingeperkt worden. Op basis van het aanduiden van de relevante geurbronnen en een analyse van de klachten uit het verleden, kan bepaald worden welk verder onderzoek noodzakelijk en zinvol is en of bijkomend preventieve milderende maatregelen kunnen genomen worden.

o In de discipline lucht is het belangrijk om rekening te houden met de ontwikkelingsscenario’s, namelijk met en zonder RUP voor een omleidingsweg. Hiervoor moet ook de impact van projectverkeer in het centrum bepaald worden (aanvullen in tabel 48). Afhankelijk hiervan kan de noodzaak voor mildering bepaald worden.

o Of stofemissies al dan niet voor problemen zorgen bij omwonenden kan bepaald worden door een berekening te doen van piekbelastingen in worst case scenario’s. Er wordt verwezen naar communicatie uit 2003 in verband met de moeilijkheid om dit te berekenen.

Aangezien dit verouderde communicatie is, dient dit in het project-MER bevestigd te worden dat er ondertussen geen goede inschattingstools zijn om dit te bepalen.

o Op p. 185 wordt vermeld dat er een tweejaarlijkse meetverplichting rust op de stortgasmotor. Echter wordt er ook gezegd dat er geen metingen meer zijn sinds 2013. Er dient verduidelijkt te worden waarom er geen tweejaarlijkse metingen zijn uitgevoerd en eventueel dienen maatregelen voorgesteld te worden.

o Het is onduidelijk wat er precies wordt uitgedrukt in figuur 73 en 74. Gebruikte afkortingen dienen verduidelijkt te worden in het bijschrift. Klopt het dat er een logaritmische regressie te trekken is voor de hoeveelheid stortgas. Wordt er rekening gehouden met de gevraagde uitbreiding van stortcapaciteit? Wat wil het logaritmisch verband zeggen op vlak van stortgasproductie in de nazorg periode?

o Is een visuele vaststelling van diffuse stofemissies voldoende onderbouwd om conclusies te trekken (cf. p. 188)?

o Op p. 191 wordt er vermeld dat bewoning zich niet in de overheersende windrichting bevindt. Er dient gesitueerd te worden in welke richting de bewoning ligt en welke de overheersende windrichting is zodat een inschatting kan gemaakt worden van dit effect.

o Aangezien er regelmatig klachten blijken voor te komen zouden er bijkomende aanbevelingen kunnen geformuleerd worden in het project-MER.

Discipline mens (inclusief gezondheid en ruimtelijke aspecten):

o De discipline mens-gezondheid moet opgesteld worden conform het huidig richtlijnensysteem mens gezondheid beschikbaar op de website van Team Mer.

o Op p. 199 staat geschreven dat er momenteel geen klachten zijn gekend buiten met betrekking tot geluid. Dit blijkt uit het advies van de gemeente Zwevegem niet te kloppen.

Ook op vlak van geur blijken er regelmatig klachten te zijn. Een uitgebreidere bespreking van de klachten moet toegevoegd worden (aantal, frequentie, oorzaak, actie, …).

(9)

o Er zouden zich geen significante geluidsimmissies voordoen, nochtans blijkt uit de waarnemingen dat de milieukwaliteitsnorm niet elke dag gehaald wordt en dat de geluidsniveaus aanleiding geven tot klachten. Ook blijkt het type geluid van de ventilatoren in de composteringsinstallatie aanleiding te geven tot overlast. Deze aspecten afstemmen met de discipline geluid alsook met een duidelijkere toetsing aan de WHO richtwaarden gezien de bewoning in de onmiddellijke omgeving.

o De voorgestelde milderende maatregel om door een erkend deskundige inschattingen te maken van emissies en immissies van bodemassen dient binnen het project-MER te gebeuren.

o De invloed van verlaagde grondwaterstanden wordt geëvalueerd in de discipline biodiversiteit. Er dient echter ook in de discipline mens geëvalueerd te worden wat het effect is op landbouwgebied.

o IMOG moet voorzien in voldoende waterbuffering op eigen terrein zodat wateroverlast bij hevige regenval op aanpalende percelen voorkomen wordt.

Discipline mobiliteit:

o Deze discipline moet sneller aan bod komen in het project-MER omdat uit deze discipline relevante gegevens kunnen doorstromen naar andere disciplines zoals lucht en geluid.

o In het ingreep-effectenschema staat dat effect op verkeersleefbaarheid indirect zal zijn.

Echter zijn de aan- en afrijroutes geen indirect effect en zal de verschuiving van de Kanaalweg naar het centrum van Moen een belangrijk effect hebben.

o Er moet rekening gehouden worden met de ontwikkelingsscenario’s, namelijk met en zonder RUP voor een omleidingsweg.

o p. 208: Bij het criterium I/C-verhouding dient er toch een nuance gemaakt te worden.

Indien deze I/C-verhouding wordt aangewend om aan te tonen of een wegvak niet verzadigd is, dient er ook rekening gehouden met de context van dit wegvak. Naar gelang het wegvak gelegen is binnen een verkeersgebied of een verblijfsgebied varieert de I/C- verhouding voor dezelfde type weg. Bij een lokale verbindingsweg ligt de theoretische I/C- verhouding op 1000 pae/u/richting, maar de leefbare I/C-verhouding is niet hoger dan 650 pae/u/richting. Dit onderscheid moet steeds meegenomen worden.

o Tabel 59 dient verduidelijkt te worden door onderscheid te maken tussen verschillende typen van kruispunten.

o De N8 is een secundaire weg II.

o De studie die vermeld wordt op p. 213 is van 2003 en is verouderd. De informatie dient geactualiseerd te worden met de interfluviumstudie.

o De capaciteiten in tabel 70 dienen herbekeken te worden en getoetst aan de effectieve context van de vermelde wegen. De Sluislaan kan bijvoorbeeld geen 1000 pae/u/richting aan en ook bij de andere wegen komt de context niet voldoende overeen met de werkelijkheid en vergeleken met tabel 58 (bijvoorbeeld voor een capaciteit van 1800 moet er volgens tabel 58 een scheiding zijn tussen verkeersdeelnemers, terwijl dit voor de Keiberg niet het geval is). Belangrijk is om onderscheid te maken tussen wegen in verblijfsgebied en verkeersgebied.

o In tabel 71 en 75 worden een aantal kruispunten als niet-acceptabel beoordeeld. In de effectenbeoordeling wordt geschreven dat er geen effect is en het is ook niet duidelijk in hoeverre het project bijdraagt aan de verkeersdrukte op deze kruispunten. Aangezien het sluiten van de Sluislaan een effect zal hebben op de verkeersafwikkeling in het centrum van Moen kan niet akkoord gegaan worden met een beoordeling en besluit dat er geen effect merkbaar is.

(10)

o MOW vraagt om te verduidelijken waarom tabel 77 en 78 zo sterk van elkaar verschillen, aangezien er slechts een verschuiving zou moeten plaatsgrijpen omwille van het afsluiten van de Sluislaan.

o p. 229: Hier wordt gesteld dat er geen effect is op de verkeersafwikkeling op de kruispunten in fase A, maar op p. 226 wordt er wel gesteld dat er een oververzadiging plaatsvindt op het kruispunt N8 x Stationsstraat? Hoe kan dit verklaard worden?

o In de milderende maatregelen dient er onderzocht te worden hoe de verkeersveiligheid in het centrum en woongebied van Moen gewaarborgd kan worden cf. advies MOW.

In de referentiesituatie zonder ontwikkelingsscenario (RUP Omleidingsweg IMOG en Zwevegem-Moen-Trekweg) zal het vrachtverkeer na 2022 door de kern van Moen rijden.

Een oplossing op lange termijn is nodig en hiervoor werd een RUP procedure opgestart door de gemeente. Zolang geen alternatief tracé vastgelegd én gerealiseerd wordt kan de gemeente Zwevegem niet akkoord gaan met het voorzien van nieuwe mobilteitsgenererende activiteiten. Enkel de bestaande activiteiten (stortactiviteiten) kunnen verder gezet worden. Een toename van de activiteiten is niet mogelijk. De lagunering kan enkel toegestaan worden indien er ofwel een nieuwe omleidingsweg gerealiseerd is, ofwel indien het merendeel van het transport via het water gebeurt. Ook bestaande niet aan de locatie gebonden transportbewegingen dienen geweerd te worden (bv. stalplaats van vrachtwagens die geen functionele relatie hebben met de site; deze dienen op een meer toegankelijke, centrale locatie gestald te worden). Er dient duidelijk in de conclusies opgenomen te worden of aan deze voorwaarden uit het advies van de gemeente Zwevegem kan voldaan worden. Er dient nagegaan te worden welke maatregelen mogelijk zijn qua afstemming tussen het geplande RUP en dit project, en dit in overleg met de gemeente.

Ook volgende onderdelen komen aan bod komen in het MER (cf. richtlijnenboek Algemene methodologie):

- de leemten in de kennis

- de eventuele opvolgings- en monitoringsmaatregelen

- een afzonderlijke discipline-overschrijdende samenvatting (inclusief de milderende maatregelen)

- een niet-technische samenvatting

4. Goedkeuring team van erkende MER-deskundigen

Zoals voorgesteld in de aanmelding worden volgende disciplines in het project-MER opgesteld door een erkend MER-deskundige: Bodem, Grondwater en Oppervlaktewater, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie, Geluid en trillingen, Biodiversiteit, Lucht, Mens-gezondheid, Mens- mobiliteit en Mens-ruimtelijke aspecten.

Het in de aanmelding voorgestelde team van erkende MER-deskundigen wordt goedgekeurd.

Wijzigingen aan het team van deskundigen in de loop van het m.e.r. moeten gemeld worden aan het Team Mer.

Digitaal getekend

Door Liesl Vanautgaerden Directiehoofd

Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en -projecten

(11)

Bijlage

Lijst met de instanties die gereageerd hebben en betrokken worden in de verdere procedure:

- Gemeente Zwevegem

- GOP, Omgevingsplannen, Natuurlijke Rijkdommen W-Vl en O-Vl - MOW

- VMM, Afdeling Ecologisch Toezicht - Agentschap Onroerend Erfgoed*

- ANB - OVAM

- VMM, Afdeling Operationeel Waterbeheer*

* Deze instanties hebben aangegeven geen advies te geven en zullen niet verder betrokken worden in de procedure.

Lijst met de instanties die niet gereageerd hebben:

- Departement Omgeving Team Energie, Klimaat en Groene economie

- Departement Omgeving Directie Omgevingsprojecten – Milieu West-Vlaanderen

- Direction générale opérationelle de l'agriculture, des ressources naturelles et de l'environnement (DGARNE) Direction de la Prévention des pollutions

- Departement Omgeving Ruimte West-Vlaanderen - Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid

- Vlaamse Waterweg Bovenschelde

- VMM Vergunningenadvisering luchtemissie - Provincie West-Vlaanderen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het MER moet duidelijk aangegeven worden met welke ontwikkelingsscenario’s rekening gehouden wordt of juist niet bij de beschrijving van een referentiesituatie,

Het project-MER moet opgesteld worden zoals door de initiatiefnemer voorgesteld werd in de aanmelding/ontwerp-MER en moet aangevuld/aangepast worden volgens de specifieke

In het MER moet duidelijk aangegeven worden met welke ontwikkelingsscenario’s rekening gehouden wordt of juist niet bij de beschrijving van een referentiesituatie,

Dit milieueffectrapport werd opgesteld met het oog op de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voor de aanleg van collectoren in Rotselaar, Leuven,

knoop O1/O2, waar de bewoning van Zelzate deels wordt afgeschermd van de R4 door de bestaande begroeide grondberm, en in zone W7/W8, waar de bewoning van Evergem wordt afgeschermd

In het MER moet duidelijk aangegeven worden met welke ontwikkelingsscenario’s rekening gehouden wordt of juist niet bij de beschrijving van een referentiesituatie,

In het MER moet duidelijk aangegeven worden met welke ontwikkelingsscenario’s rekening gehouden wordt of juist niet bij de beschrijving van een referentiesituatie,

In het MER moet duidelijk aangegeven worden met welke ontwikkelingsscenario’s rekening gehouden wordt of juist niet bij de beschrijving van een referentiesituatie,