• No results found

Scopingsadvies project-mer Hervergunning afvalverbrandingsinstallatie MIROM te Roeselare

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Scopingsadvies project-mer Hervergunning afvalverbrandingsinstallatie MIROM te Roeselare"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en –projecten

Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Scopingsadvies project-MER

Hervergunning afvalverbrandingsinstallatie MIROM te Roeselare

Initiatiefnemer:

MIROM Roeselare

Oostnieuwkerksesteenweg 121 8800 Roeselare

14/11/2017

PRMER-3052-SA

(2)

1. Inleiding

Het voorgenomen project betreft de hervergunning van de verbrandingsinstallatie (met energierecuperatie) voor huishoudelijke en categorie II-bedrijfsafvalstoffen op de site van de afvalintercommunale MIROM in Roeselare (Oostnieuwkerksesteenweg 121). De installatie verwerkt ca. 185 ton afval per dag. Er zijn geen wijzigingen noch uitbreidingen aan de verbrandingsinstallatie voorzien. De huidige milieuvergunning van de verbrandingsinstallatie eindigt op 20/01/2020. Om de installatie verder te exploiteren, zal een omgevingsvergunning worden aangevraagd.

Het project is project-MER-plichtig volgens rubriek 14 van Bijlage I van het project-m.e.r.-besluit1, met name:

“Afvalverwijderingsinstallaties voor de verbranding, zoals gedefinieerd in punt D10 van artikel 4.2.1 VLAREMA, of de chemische behandeling, zoals gedefinieerd in punt D9 vanartikel 4.2.1 VLAREMA, van ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 100 ton per dag.”

De dienst Mer ontving een aanmelding met vraag om scopingsadvies op 12 september 2017.

Er werd geen openbare raadpleging/participatiemoment/infomoment georganiseerd door de initiatiefnemer van het project.

De dienst Mer vroeg adviezen bij de administraties en openbare besturen (zie bijlage).

De dienst Mer stelt dit scopingsadvies op om het milieueffectenonderzoek en de inhoud van het MER af te bakenen. Zij houdt rekening met de principieel verplichte onderdelen van een project- MER op basis van art. 4.3.7. van het DABM2, de informatie uit de ontvangen adviezen en met de bespreking van de aanmelding met de betrokkenen op het scopingsoverleg van 7 november 2017.

Het project-MER moet worden opgesteld zoals door de initiatiefnemer werd voorgesteld in de aanmelding en worden aangevuld/aangepast volgens de specifieke vereisten die in dit scopingsadvies zijn geformuleerd. Het scopingsadvies moet bijgevolg samen met de aanmelding worden gelezen.

1 Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten

(3)

3. Verantwoording en beschrijving project en alternatieven

In hoofdstuk 2 van de aanmelding is het voorgenomen project beschreven. Deze beschrijving kan in het project-MER worden overgenomen.

Bij de beschrijving van het project moet, als aanvulling op de aanmelding, rekening worden gehouden met volgende bepalingen:

 In het MER moet een overzicht worden opgenomen van de huidige vergunningstoestand (VLAREM-rubrieken en vergunningsvoorwaarden). Daarnaast moet duidelijk worden aangegeven welke VLAREM-rubrieken en kenmerken (bijvoorbeeld aan te vragen lozingsdebiet bedrijfsafvalwater) voorwerp uitmaken van de omgevingsvergunningsaanvraag van het voorliggende project.

 p.7: er is besloten dat er geen rubriek voor de opslag en verbranding van dierlijk afval wordt aangevraagd.

 p.9: volgende begrippen moeten worden verduidelijkt in het MER:

o organische rankinecyclus o categorie II-bedrijfsafvalstoffen

 p.15: in het MER moet worden verduidelijkt dat de verdubbeling van het warmtenet intussen is gerealiseerd. Daarnaast zal de toekomstvisie van MIROM aangaande de verdere uitbouw van het warmtenet en de mogelijke tussenliggende stappen in het MER worden toegelicht. Hierbij zal ook de relatie met de elektriciteitsproductie van de installatie en met de vermeden emissies van de verbranding van fossiele brandstoffen in het studiegebied worden toegelicht. Het uitbouwen van het warmtenet zelf vormt echter geen onderwerp van het milieueffectenonderzoek.

Het alternatievenonderzoek dat in hoofdstuk 3 van de aanmelding is beschreven, moet in het project-MER worden overgenomen en verder uitgewerkt zoals in de aanmelding is beschreven (BBT/BREF-toetsing installatie).

4. Algemene en methodologische aspecten

De afbakening van het studiegebied moet voldoende gemotiveerd worden per discipline, rekening houdend met het feit dat het studiegebied zowel het projectgebied als het gebied waar effecten zich kunnen voordoen moet omvatten. De ruimtelijke afbakening moet voor elke discipline duidelijk tekstueel omschreven worden en indien mogelijk worden voorgesteld op kaart.

De referentiesituatie is gelijk aan de huidige toestand van het projectgebied en zijn omgeving zonder dat de verbrandingsinstallatie verondersteld wordt in exploitatie te zijn.

In het MER moet het juridische en beleidsmatige kader, dat voor dit project van belang is, worden opgenomen.

Cumulatieve effecten moeten worden onderzocht.

(4)

De methodologie voor de effectbeschrijving en -beoordeling moet voor elke discipline in het project-MER duidelijk en transparant worden omschreven. Tevens moet per discipline worden aangegeven op basis van welke criteria een effect wordt beoordeeld. Het resterend effect na de milderende maatregelen moet worden aangegeven en gekoppeld aan het gehanteerde beoordelingskader. De effectenbespreking en -beoordeling moet transparant gebeuren en aan de hand van volgende terminologie: aanzienlijk negatief (-3), negatief (-2), beperkt negatief (-1) en verwaarloosbaar of geen effect (0).

Bij de beschrijving van de bestaande toestand en van de milieueffecten moet, als aanvulling op de aanmelding, rekening worden gehouden met volgende bepalingen:

DISCIPLINE LUCHT

 p.34: voor dioxines is de aanwezigheid van agrarische gebieden ook bepalend. Voor deze polluent dienen de agrarische gebieden rond de verbrandingsinstallatie ook meer in detail bestudeerd te worden.

 p.35: een jaargemiddelde van de laatste 3 jaren beschrijft de bestaande luchtkwaliteit (achtergrondkwaliteit) het meest correct. Paragraaf 1.2.3 moet worden herschreven op basis van de kaarten die VMM voor NO2, PM10 en PM2,5 (fijn stof), ozon en BC (black carbon of roet) heeft ontwikkeld (zie http://geo.irceline.be/www/3yanmean_rioifdm_vl.html). Het betreft gemiddelden van 2014, 2015 en 2016. De kaarten werden berekend met het RIO- IFDM model. Informatie over het RIO-IFDM model kan worden teruggevonden in de jaarrapporten van VMM.

 p.35: voor het studiegebied zijn er representatieve metingen beschikbaar voor PM10 en PM2.5, namelijk van de meetpost RL01 die 2km ten NO van de verbrandingsinstallatie ligt.

Het betreft jaargemiddelden die kunnen worden teruggevonden in de bijlagen van de jaarrapporten van VMM. Ook voor PM10 en PM2,5 moet een jaargemiddelde van 2014, 2015 en 2016 worden gebruikt voor de beschrijving van de bestaande luchtkwaliteit (achtergrondkwaliteit).

 p.35: de beschikbare emissiedata van de verbrandingsinstallatie (of een analyse ervan) moeten in het MER worden opgenomen.

 p.36: hier staat foutief dat de geleide emissies worden geëmitteerd via een schouw van 50 m hoog. De geleide emissies worden op een hoogte van 63 m geëmitteerd.

 p.36: bij de IMPACT-berekeningen moet worden uitgegaan van een volledige invulling van de emissiegrenswaarden, behalve wanneer blijkt uit de reeds uitgevoerde emissiemetingen dat deze worden overschreden. In dat laatste geval moet de emissiegrootte worden bepaald op basis van de beschikbare meetresultaten.

 In functie van de impactbepaling van de luchtemissies op de voorkomende habitats (Europees beschermde en regionaal belangrijke biotopen) in het natuurverwevingsgebied Sterrebos moeten in het MER depositieberekeningen worden opgenomen.

 De reeds gerealiseerde en verdere uitbreiding van het warmtenet zorgt voor een daling van de emissies van de verbranding van fossiele brandstoffen in de omgeving. Dit aspect zal in het MER ook aan bod komen.

 Binnen de discipline lucht zal een ‘klimaattoets’ worden opgenomen. Hierin zal worden aangegeven in welke mate of op welke wijze het voorgenomen project de uitstoot van

(5)

DISCIPLINE GELUID EN TRILLINGEN

 In het MER moet worden aangegeven welke delen van de installatie als bestaand en welke als nieuw worden beschouwd.

DISCIPLINE WATER

 Het bedrijf is momenteel vergund voor het lozen van max. 100 m³/jaar bedrijfsafvalwater zonder gevaarlijke stoffen in de openbare riolering, onder de algemene lozingsvoorwaarden van VLAREM. De vergunning voor het lozen dateert van 2010 en werd nadien nooit gewijzigd. Het bedrijfsafvalwater is afkomstig van:

o Verontreinigd hemelwater tankpiste o Spuien van ovenketels

o Spuiwater van de demineralisatie-installatie

Voor het bepalen van het debiet aan verontreinigd hemelwater zal VMM zich voortaan, conform de code van goede praktijk voor het ontwerp, het onderhoud en de aanleg van rioleringssystemen van 20 augustus 2012 baseren op :

o Het langjarig gemiddeld neerslagtotaal (Ukkel 1981-2010) van 0.85 m³/m² voor het jaardebiet

o Een composietbui met een terugkeerperiode van 2 jaar van 0.0159 m³/m² voor het uurdebiet en 0.0408 m³/m² voor het dagdebiet

Op basis van de bovenstaande informatie en eventueel een gewijzigde waterbalans sinds 2010 kan het lozingsdebiet gewijzigd worden. De berekening/gegevens hiervoor moeten worden opgenomen in het MER.

 In het MER moet bij de bespreking van de lozingssituatie/afwatering volgende informatie worden aangevuld:

o In de Oostnieuwkerksesteenweg ligt een gescheiden stelstel waarvan de DWA (droogweerafvoer) afvoert naar de RWZI Roeselare en de RWA (regenweerafvoer) via de baangracht aan de R32 naar de Klauwaartbeek. De baangracht is niet ingedeeld als waterloop, de Klauwaartbeek wel (cat. 2).

 Niet alle niet verontreinigd hemelwater wordt momenteel gescheiden afgevoerd naar de RWA. In het MER zullen de hiaten/knelpunten worden aangegeven en zullen er aanbevelingen worden gedaan voor de verdere aansluiting van het niet verontreinigd hemelwater van het bedrijf op de RWA.

 MIROM geeft aan dat ze een extra waterbuffermogelijkheid hebben aangekocht (als reserve) bij het toekomstig aan te leggen bufferbekken in het kader van de ontwikkeling van een bedrijventerrein door de West-Vlaamse Intercommunale (WVI) aan de Oostnieuwkerksesteenweg. Deze hoeveelheid komt bovenop de reeds aanwezige buffering en infiltratie die er is. Dit zal in het MER verder worden besproken.

(6)

DISCIPLINE BIODIVERSITEIT

 Op p.47 wordt foutief vermeld dat het Sterrebos een speciale beschermingszone is. Het gebied Sterrebos is een natuurverwevingsgebied.

 In het Sterrebos komen enkele Europese habitattypes voor, nl. 9120 (zuur eikenbos) en 6430 (voedselrijke zoomvormende ruigten) en ook enkele regionaal belangrijke biotopen zoals dotterbloemgrasland (Hc) en natte ruigte met moerasspirea (hf). In het MER moet worden nagegaan of de luchtemissies effecten veroorzaken op deze vegetaties.

DISCIPLINE LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE

 p.48: de uitleg bij het juridisch kader is niet meer up-to-date en moet bijgevolg worden geactualiseerd.

DISCIPLINE MENS

 Gezondheid:

o De eventuele gezondheidseffecten moeten worden beschreven en beoordeeld volgens de leidraad van het nieuwe richtlijnenboek mens-gezondheid.

 Externe veiligheid:

o Met betrekking tot de bespreking van de externe veiligheidsaspecten moet in het MER worden aangegeven dat de installatie niet is gelegen binnen de consultatiezone van een Seveso-inrichting waardoor er geen effecten worden verwacht.

 Mobiliteit:

o Het departement Mobiliteit en Openbare Werken (MOW) verwijst in haar advies naar een nog op te starten studie in opdracht van het departement MOW en het agentschap Wegen en Verkeer (AWV). Deze studie heeft als doel de verkeerssituatie rond het kruispunt van de R32 met de Oostnieuwkerksesteenweg te bestuderen en na te gaan welke infrastructurele ingrepen er nodig zijn om de bij momenten moeilijke verkeersafwikkeling ter hoogte van het kruispunt op te lossen. De huidige problemen ter hoogte van het kruispunt zijn voornamelijk het gevolg van de verkeersgeneratie van het containerpark en men verwacht dat de verkeersafwikkeling ter hoogte van het kruispunt in de toekomst alleen maar problematischer zal worden als gevolg van de ontwikkeling van een bedrijventerrein en glastuinbouwzone.

Het departement MOW vraagt in haar advies om de resultaten van de studie te gebruiken in het MER.

Aangezien de timing van de studie van MOW en AWV achterloopt op de timing die de initiatiefnemer van voorliggend project-MER voorziet, het containerpark buiten voorliggend project ligt en de verkeersgeneratie van de afvalverbrandingsinstallatie van MIROM beperkt is en blijft en ook in relatie tot de verwachte verkeersgeneratie van het nieuwe bedrijventerrein/glastuinbouwzone beperkt zal zijn, wordt het niet noodzakelijk geacht te wachten op de resultaten van de studie van MOW en AWV.

(7)

Ook de volgende onderdelen moeten aan bod komen in het MER (cfr. richtlijnenboek Algemene methodologie):

 de leemten in de kennis.

 de eventuele opvolgings- en monitoringsmaatregelen.

 een afzonderlijke discipline-overschrijdende samenvatting (inclusief de milderende maatregelen).

 een niet-technische samenvatting.

Digitaal getekend Door Tom De Saegher

Afdelingshoofd Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en -projecten

(8)

Bijlage

Lijst met de instanties die gereageerd hebben (schriftelijk of aanwezig op overleg) en betrokken worden in de verdere procedure:

 Agentschap voor Natuur en Bos

 Agentschap Onroerend Erfgoed

 Vlaams Energieagentschap

 Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM)

 Vlaamse Milieumaatschappij (VMM)

 Stad Roeselare

 Agentschap Zorg en Gezondheid

 Departement Omgeving, Dienst Veiligheidsrapportage

 Departement Mobiliteit en Openbare Werken (MOW)

 Departement Omgeving, Dienst Milieuvergunningen

Lijst met de instanties die niet gereageerd hebben:

 Departement Omgeving, Afdeling Energie, Klimaat & Groene Economie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- Een punt opnemen over klachtenhistoriek en evaluatie – voor het bedrijf maar hierbij ook rekening houden met het hele bedrijventerrein. - Aangeven hoe de communicatie met

In het MER moet duidelijk aangegeven worden met welke ontwikkelingsscenario’s rekening gehouden wordt of juist niet bij de beschrijving van een referentiesituatie,

In het MER moet duidelijk aangegeven worden met welke ontwikkelingsscenario’s rekening gehouden wordt of juist niet bij de beschrijving van een referentiesituatie,

In het project-MER moet duidelijk aangegeven worden met welke ontwikkelingsscenario’s rekening gehouden wordt of juist niet bij de beschrijving van een referentiesituatie,

In het MER moet duidelijk aangegeven worden met welke ontwikkelingsscenario’s rekening gehouden wordt of juist niet bij de beschrijving van een referentiesituatie,

Het project-MER moet opgesteld worden zoals door de initiatiefnemer voorgesteld werd in de aanmelding/ontwerp-MER en moet aangevuld/aangepast worden volgens de specifieke

In het MER moet duidelijk aangegeven worden met welke ontwikkelingsscenario’s rekening gehouden wordt of juist niet bij de beschrijving van een referentiesituatie,

Dit milieueffectrapport werd opgesteld met het oog op de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voor de aanleg van collectoren in Rotselaar, Leuven,