• No results found

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project:"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Project-MER-Verslag

Goedkeuring milieueffectrapport

Project:

Collector Winge fase 2 (Project 20.312), Collector Werchter fase 3 (Project 20.315) en Verbindingsriolering Werchterse steenweg (Project 20.878) te Rotselaar, Leuven, Holsbeek, Begijnendijk en

Tremelo Initiatiefnemer:

NV Aquafin

Dijkstraat 8-10 2630 Aartselaar

14 november 2006

PRMER-0094-GK

!"#$$%&

' ())*+ +,- .' ())*+ +,)

+ +

(2)

1 Inleiding

Dit milieueffectrapport werd opgesteld met het oog op de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voor de aanleg van collectoren in Rotselaar, Leuven, Begijnendijk, Tremelo en Holsbeek waardoor lozingspunten op de Winge (project 20.312) en op de Grote Laakbeek in Betekom (projecten 20.315 en 20.878) opgenomen worden. Het afvalwater wordt via bestaande projecten aangesloten op de bestaande RWZI van Rotselaar. Na de volledige uitbouw van de rioleringsinfrastructuur zal de doorgevoerde vuilvracht in deze collecoren ong. 9900 IE bedragen. Er wordt geen industriële vuilvracht opgenomen. De projecten omvatten ongeveer 14,4 km riolering waarvan ongeveer 650 m persleiding. Langs de tracés zijn er ook 2 overstorten en 1 pompstation voorzien. Het tracé is gesitueerd in of gelegen langs op het Gewestplan vastgestelde landschappelijk waardevolle agrarische gebieden, natuurgebieden en woongebieden.

De initiatiefnemer van dit project is AQUAFIN N.V., Dijkstraat 8, 2630 Aartselaar.

Het m.e.r.-proces werd opgestart onder het Besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 1989 houdende bepalingen voor het Vlaamse Gewest van de categorieën van werken en handelingen, andere dan hinderlijke inrichtingen, waarvoor een milieueffectrapport is vereist voor de volledigheid van de aanvraag voor de bouwvergunning. Op dat moment was het project onderworpen aan de MER-plicht volgens artikel 2, sub 15 van dit besluit, met name:

"aanleg van een hoofdtransportleiding voor het transport van een vloeistof in één of meer van volgende gebieden:

- ofwel een volgens het Gewestplan vastgesteld natuur- en/of reservaatgebied;

- ofwel een volgens het Gewestplan vastgesteld ecologisch waardevol gebied;

- ofwel een vogelbeschermingsgebied vastgesteld in toepassing van de richtlijn 97/409/EEG van 2 april 1979 en/of Ramsar-gebied.".

Omwille van de ligging in een volgens het Gewestplan vastgesteld ecologisch waardevol gebied was dit project dus project-MER-plichtig.

Overeenkomstig de huidige inzichten is deze activiteit onderworpen aan een milieubeoordelingsplicht volgens bijlage II, rubriek 1c 2°, van het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststellingen van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage met name: “Aanleg van ondergrondse buisleidingen en de randvoorzieningen behorend bij die buisleidingen, die niet gelegen zijn in een leidingstraat aangeduid op een plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan, een woon-, landbouw- of industriegebied of gebied voor gemeenschaps- en openbare nutsvoorzieningen of een gelijksoortig bestemmingsgebied, indien ten minste 2000 m² van de werkzone voor de uitvoering van de werken in een bijzonder beschermd gebied ligt.”

Aangezien de werkzone voor dit project groter is dan 2000 m² binnen deze bijzondere beschermde gebied, is onderhavig project milieubeoordelingsplichtig. De initiatiefnemer heeft er echter voor gekozen om het opgestarte m.e.r.-proces voor de opmaak van een MER te finaliseren en geen verzoek tot ontheffing voor het opstellen van een MER in te dienen.

De milieubeoordeling (in dit geval het MER) is vereist voor het vervolledigen van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning.

Het kennisgevingsdossier is door de Cel Mer van de afdeling algemeen Milieu- en Natuurbeleid volledig verklaard op 28 oktober 2004. Afschriften van dit volledig verklaarde kennisgevingdossier werden door de initiatiefnemer rondgestuurd op 19 november 2004. De

(3)

ter inzage legging werd aan de bevolking aangekondigd d.m.v. aanplakking aan het gemeentehuis van Holsbeek (terinzagelegging van 22/11/2004 tot 09/12/2004), Rotselaar (terinzagelegging van 22/11/2004 tot 09/12/2004), Begijnendijk (terinzagelegging van 23/11/2004 tot 03/12/2004) en Leuven (terinzagelegging van 21/01/2005 tot 21/02/2005).

Parallel werden de adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd.

De richtlijnen werden betekend op 1 maart 2005. Tijdens de milieueffectrapportage werd er overleg gepleegd: een eerste bespreking voor de vaststelling van de richtlijnen en een tweede als ontwerptekstbespreking. Het ontwerprapport werd naar de verschillende administraties rondgestuurd voor opmerkingen en er werd een ontwerptekstbespreking georganiseerd op 18 november 2005. Het definitieve milieueffectrapport werd door de Dienst Mer van de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie ontvangen op 21 september 2006 en de goedkeuring ervan wordt samen met dit goedkeuringsverslag betekend.

Aan de hand van de criteria die vooropgesteld werden in de eerder betekende richtlijnen werd dit goedkeuringsverslag opgesteld. Het milieueffectrapport heeft voldoende invulling gegeven aan de richtlijnen die overeenkomstig artikel 4.3.5§1 van het decreet betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (BS 13 februari 2003) werden vastgesteld. Het MER bevat voldoende informatie om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming.

2 Vorm en presentatie

Het voorliggende milieueffectrapport, bestaande uit 2 boekdelen (een tekstbundel en een kaartenbundel) lijkt naar presentatie en lay-out op het eerste gezicht een verzorgd document te zijn geworden. De figuren en bijlagen zijn op het eerste gezicht van een zeer goede kwaliteit, zeer verzorgd en verduidelijkend. Het rapport bevat een duidelijke inhoudsopgave, lijsten met figuren en tabellen, een literatuurlijst en een verklarende woordenlijst. Alle relevante kaarten zijn in de kaartenbundel aanwezig en verwijzingen ernaar zijn in de tekst verwerkt. De effecten en milderende maatregelen worden cartografisch gesitueerd. Toch is de legende van figuur 1.1b niet in overeenstemming met de kaart zelf: de groene volle lijn en de groene stippellijn op de kaart stellen respectievelijk het project en het alternatief voor. De zwarte stippellijn dient als een “Bevaarbare waterloop” in de legende te worden gelezen. De figuren 1.1a en 1.1b bevatten ook niet alle in dit MER gebruikte straatnamen. Ook de kwaliteit van figuur 2.1 kon veel beter. Verder komen er in de tekst nog zeer talrijke storende zetfouten voor: (op p.8: “alle” i.p.v. “alllle” en “bekkencomité” i.p.v. “bekkencomié”, p.15

“Holbeeksesteenweg” i.p.v. “Holbeeksesteeweg”, p.17: “voldoende” i.p.v. “voloende”, op p.31 moet in de laatste alinea “is …beïnvloedt” als “is…beïnvloed” geschreven worden, p.33

“Tijdens” i.p.v. “Tjidens”, p.43 “toegeschreven” i.p.v. “toegschreven”, p.62

“Samenvloeiingsgebied” i.p.v. “Samenvloeiingsgebiede”, in tabel 3.4.2 op p.63 “gebied” i.p.v.

“gebioed”, p.64 “oeverwallen” i.p.v. “oeverwalen” en “houtkanten” i.p.v. “houkanten”, op p.67 moet in de §3.4.3.2.2 “worden…vermeldt” als “worden…vermeld” geschreven worden en op p. 71 in § 3.6.2.1 “wat betekend” als “wat betekent”, p.97 “vermijden” i.p.v. “vemijden”, p.105

“vuilvracht” i.p.v. “vuivracht”, p.109 (2de alinea): “slechts” i.p.v. “slecht”, p.119 “duikschot”

i.p.v. “duikscho”, p.122: “wat betekent” i.p.v “wat betekend”,.…).

Bovendien wordt er in § 3.4.3.1 op p.63 naar een foute bijlage verwezen. Men had er moeten verwijzen naar “bijlage V” i.p.v. naar “bijlage x”. Ook bevat de tekst soms onnodige dubbele tekstfragmenten (bijv. op p.104 en p.105 bij de §beoordeling van de effecten)

(4)

Het rapport bevat een leeswijzer zoals bedoeld in het Richtlijnenboek m.e.r..

De “Inleiding” beschrijft, naast een zeer beknopte beschrijving van het project en de toetsing aan de MER-plicht, de verschillende stappen in het besluitvormingstraject. De toetsing aan de MER-plicht gebeurt hier nog op basis van de MER-besluiten van 1989. Ook een toetsing aan de milieubeoordelingsplicht conform het besluit van 10 december 2004 (zie §1 van dit verslag) is in dit MER opgenomen. Ook de vervolgmogelijkheden voor actieve en passieve openbaarheid van het MER zijn opgenomen in deze inleiding. De inleiding geeft ook het concrete doel van dit milieueffectrapport aan. De taak van elke betrokken partij wordt hier ook duidelijk verwoord.

De niet-technische samenvatting werd achteraan in het rapport opgenomen. De kwaliteitsbeoordeling van deze samenvatting volgt verder in §12 van dit verslag.

De diverse bijlagen bevatten verduidelijkende achtergrondinformatie.

3 Doelstelling, verantwoording en besluitvorming

art.4.3.7.§ 1,1°, a en b

De doelstelling en de verantwoording, duidelijk toegelicht in deel 2 van het MER, geeft o.a.

aan dat de voorgestelde activiteiten tegemoet willen komen aan het voldoen aan het beleid inzake het realiseren van de waterkwaliteitsdoelstellingen voor het oppervlaktewater.

De doelstelling zoals beschreven in het MER bestaat erin de effecten aan te tonen van de geplande investering op het omliggende milieu. Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming maar volgens art. 4.1.7 van het decreet moeten de conclusies ook

“doorwerken in de besluitvorming”. Het MER heeft bij de formulering van de mogelijke alternatieven, de milderende of compenserende maatregelen daar duidelijk rekening mee gehouden.

De termijnen waarop het project zal worden uitgevoerd, m.n. mei 2007, zijn in deel 2 duidelijk aangegeven. De “inleiding” heeft duidelijk opgave gedaan van de aan te vragen vergunningen. De te volgen vervolgprocedure zijn er voldoende behandeld.

4 Voorgenomen project en alternatieven

art.4.3.7.§ 1,1°,c, d en e

Deel 2 van het MER, m.n. “Beschrijving van de projecten”, omvat een situering van het project binnen de zuiveringsinfrastructuur van het gebied, de verantwoording van het tracé, de technische aspecten en de beschrijving van de werken. De situering van het project binnen het zuiveringsgebied wordt op een (onduidelijk) kaartje weergegeven (Figuur 2.1). Toch dient hier vermeld te worden dat de beschrijving niet steeds op dezelfde consequente wijze is gebeurd. Zo werd de aanleg van het project 20.312 in stroomopwaartse richting beschreven terwijl voor de projecten 20.315 en 20.878 deze beschrijving in stoomafwaartse zin is gebeurd.

Mogelijke locatiealternatieven voor deze projecten werden aangegeven (p.24-28) en op basis van hun voor- en nadelen gemotiveerd waarom ze al dan niet opgenomen werden in het

(5)

verdere onderzoek binnen dit MER. Voor bepaalde tracédelen worden in dit MER de milieueffecten van locatiealternatieven evenwaardig mee beschreven en beoordeeld.

Er zijn, zoals aangegeven in de richtlijnen, geen doelstellingsalternatieven onderzocht. Ook werd voldoende gemotiveerd waarom verder in het MER geen uitvoeringsalternatieven op hun milieueffecten worden onderzocht.

Het MER beschrijft de verschillende mogelijke stappen van de aanleg en de afwerking procesmatig. Alle activiteiten en deelactiviteiten van aanleg- en exploitatiefase in het kader van het voorgenomen project zijn in het rapport volledig beschreven en waar relevant op een duidelijke wijze cartografisch gepresenteerd. Deze beschrijving vormt de basis van het ingreep-effectschema (p.75-77).

In het kader van de uit te voeren werkzaamheden waarvan de locaties nog niet precies gekend zijn, heeft het MER mogelijke sites aangeduid op basis van minimale (tijdelijke) effecten.

Deze omvatten o.a. opslagruimtes voor in te zetten materieel, de werfkeet,…

5 Juridische en beleidsmatige context

art.4.3.7.§ 1,f

Deel 1 in het MER heeft opgave gedaan van het juridisch en beleidsmatige kader dat voor dit project van belang is. Het rapport geeft telkens duidelijk aan waar de projectrelevantie zich situeert. De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden met een duidelijk ruimtelijke component worden duidelijk cartografisch gepresenteerd.

Toch is het jammer dat de informatie m.b.t. de ontwikkeling van een KMO-zone te Tremelo, daterend van “januari 2005” (zie p.71) bij de beschrijving van de relevante ontwikkelingsscenario’s niet werd geactualiseerd en/of bijgewerkt.

6 Algemene methodologische aspecten

In deel 4 wordt de opbouw en de uitgangspunten van de effectenstudie beschreven, m.n. de afbakening van de te onderzoeken disciplines, de afbakening van de projectgrenzen en het studiegebied en de te verwachten effecten per fase en per deelingreep. Dit laatste aspect werd aangegeven in een duidelijk ingreep-effectschema (tabel 4.1). Dit ingreep-effectschema kan als leidraad gebruikt worden voor de lectuur van deel 5 van het rapport, m.n. de beschrijving van de effecten. De disciplines die onderzocht worden zijn Bodem, Grondwater, Oppervlaktewater, Fauna en Flora, Monumenten en Landschappen en het Antropogeen milieu (Mens).

Het vastleggen van de referentietoestand (hier de huidige situatie van het studiegebied) is behandeld in deel 3. De gebruikte informatiebronnen voor de beschrijving van de referentiesituatie worden er binnen elke discipline aangegeven. Ook de gehanteerde methodologie voor de beschrijving van de referentiesituatie wordt voldoende aangegeven.

Tevens is opgave gedaan van mogelijke ontwikkelingsscenario's welke het beoordelingskader vormen voor de vastgestelde effecten die werden aangegeven in het ingreep-effectschema.

(6)

Per discipline wordt in deel 5 aangegeven welke methodologie gehanteerd wordt om de effecten van het project in te schatten. Ook de beoordelingscriteria worden in deel 5 concreet gedefinieerd.

7 Bestaande toestand en milieueffecten

7.1 Bestaande toestand en ontwikkelingsscenario’s

art.4.3.7.§ 1,1°, g

Per discipline wordt de referentiesituatie van het gebied in deel 3 goed en volledig beschreven en worden de huidige milieuwaarden en milieukwaliteiten voldoende aangegeven. Hierbij wordt maximaal gebruik gemaakt van de beschikbare informatiebronnen en ondersteunend kaartmateriaal. Voor alle disciplines is, globaal gezien, voldoende invulling gegeven aan de vastgestelde richtlijnen en de opmerkingen uit de ontwerptekstbespreking.

In dit MER, geïntegreerd binnen elke discipline, krijgt de lezer een goed overzicht van de huidige status van het studiegebied. Enkel is het jammer dat de bodemkaart (figuur 3.1.1), t.b.v. de disciplines Bodem en Monumenten & Landschappen, niet de profieltypen (profielontwikkelingsklasse) weergeeft.

Aansluitend op de beschrijving van de referentiesituatie worden de autonome en de gestuurde ontwikkelingscenario’s voor het studiegebied beschreven.

7.2 Milieueffecten en milderende maatregelen

art.4.3.7.§ 1,2°, a, b, c

Deel 5 behandelt de milieueffecten per discipline die optreden bij de verschillende fasen van het project. Voor elk effect wordt een beoordeling gemaakt en worden milderende maatregelen voorgesteld. Per discipline en per effectgroep wordt de methodologie voor de effectbespreking en de methodologie voor deze effectbeoordeling beschreven.

Locatiegebonden effecten zijn duidelijk cartografisch gepresenteerd. Milderende maatregelen werden duidelijk herkenbaar (grijze kaders) in de tekst van de effectbespreking opgenomen.

De voorgestelde locatiegebonden milderende maatregelen worden cartografisch voorgesteld op de figuren 6.1a, 6.1b en 6.1c.

Bij de discipline Bodem en Grondwater worden het grondverzet, de profielverstoring, verdichting, het extra ruimtebeslag door werfwegen, risico op verontreiniging van bodem en grondwater en de tijdelijke en permanente wijzigingen in de grondwaterstroming en kwel voldoende kwalitatief en/of kwantitatief beschreven. Ook werd er een verduidelijking gegeven van de bodem- en grondwaterverontreiniging en het mogelijk risico op de verspreiding ervan tijdens de bemaling.

De discipline Oppervlaktewater beschrijft, conform de inhoud van de kennisgeving en de richtlijnen, op voldoende wijze de effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit en –kwantiteit en de vernietiging van de oeverstructuur door doorkruising van de waterlopen en dit zowel voor tijdens de aanlegfase als voor de exploitatiefase. Wel zijn, vermoedelijk door gebrek aan kennis over de chemische samenstelling van het grondwater, de mogelijke (negatieve) effecten van het lozen van ijzerrijk bemalingswater in kleine waterlopen niet behandeld. Het betreft hier het

(7)

oxideren van het opgeloste ijzer in het grondwater bij contact met zuurstofrijk oppervlaktewater waardoor het risico groot is dat het zuurstofgehalte in de waterlopen snel zal dalen. Dit heeft uiteraard zijn consequenties naar de aanwezige fauna en flora in de waterlopen.

De elementen ten behoeve van de watertoets worden in §5.6 in het MER aangereikt.

De directe en indirecte effecten op "fauna en flora" zoals tijdelijke en permanente ecotoopvernietiging, verdroging, eutrofiëring, akoestische verstoring en andere verstoringseffecten worden in § 5.3 voor de verschillende fasen van het project voldoende beschreven. De effecten zijn waar mogelijk duidelijk kwantitatief uitgedrukt. De effecten worden binnen deze discipline, afhankelijk van de effectgroep, er beoordeeld van beperkt negatief tot zeer positief. Locatiegebonden effecten zijn duidelijk cartografisch gepresenteerd. Alhoewel het project niet gelegen is in SBZ bevat §5.6 (p.158) ook de nodige informatie voor een “passende beoordeling” i.f.v. de Europese Habitatregelgeving omdat effecten via het oppervlaktewater op het stroomafwaarts gelegen SBZ-H “Vallei van Winge en Motte met valleihellingen” niet uitgesloten waren. Er werd duidelijk aangetoond dat er geen significante negatieve effecten te verwachten zijn door de uitvoering van de geplande werkzaamheden. Door een globale verbetering van de waterkwaliteit kan dit zelfs positief inwerken op het functioneren van het aanliggende Natura 2000-gebied. Toch is de invloed van de werking van de overstorten (eutrofiëring) niet uit te sluiten. Afkoppeling van hemelwater en/of aanleg bufferbekken worden als milderende maatregel voorgesteld.

In de discipline ‘Monumenten en Landschappen’ worden de effecten, m.n. de invloed op de landschapsstructuur en de visuele impact van het verdwijnen van kleine landschapselementen, aantasting van cultuurhistorie en het archeologisch erfgoed op een voldoende wijze behandeld. De effecten worden binnen deze discipline, afhankelijk van de effectgroep, er beoordeeld van sterk negatief tot neutraal. Wegens de sterk negatieve impact op het cultuurhistorisch en (mogelijk) archeologisch erfgoed stelt deze discipline m.b.t. het project 20.878 een alternatief voor waarbij de 2 meest stroomopwaartse lozingspunten worden aangesloten op het RWZI van Aarschot. Hierdoor wordt de waardevolle omgeving van de “Pastorij van Betekom” gevrijwaard van vergraving.

Binnen de discipline ‘Mens’ worden de effecten op het menselijk handelen, zoals de impact op wonen (geluid- en geurhinder), op verkeer, op ruimtegebruiksfuncties (landbouw), op verkeersveiligheid en op beleving voldoende beschreven en beoordeeld. Ook tijdelijke effecten (geluid en mogelijke verkeershinder) zijn voldoende beschreven. Toch bevat de tekst heel wat onduidelijkheden. Zo valt op p.148 te lezen dat de “start van de werken gepland zijn in het najaar 2006”. Gezien de datum van het indienen van deze MER bij de dienst Mer is dit niet realistisch. Bovendien werd op p.20 (deel 2) van dit MER reeds aangegeven dat de werken in mei 2007 zullen starten. Verder werd in §5.5.7 (p.153) project 20.315 2 keer

“beoordeeld” terwijl er geen beoordeling is voor het project 20.878. Er kan dus vermoed worden dat die 2de beoordeling deze voor het project 20.878 bevat.

§5.6 bevat een zeer duidelijke beoordeling van de projecten, incl. hun effecten, t.a.v. de meest relevante ontwikkelingsscenario’s.

Deel 8 van het MER geeft aan dat gezien de ligging van de projecten t.o.v. de gewestgrens er geen significante negatieve grensoverschrijdende effecten te verwachten zijn. Dit is ook terecht.

(8)

7.3 Vergelijking van de alternatieven

art.4.3.7.§ 1,2°, e

Binnen de beschrijving van de verschillende disciplines werden telkens de (tracé-)alternatieven duidelijk mee beschreven. Verder beschrijft het MER disciplineoverschrijdend in de §5.7 en in

§5.8 respectievelijk de locatie- en inrichtingsvoorstellen voor het overstort en het bufferbekken voor het project 20.312 en het alternatief aangereikt door de discipline Monumenten en Landschappen voor het project 20.878. Deel 6 “Samenvatting van de effecten en milderende maatregelen” en de “Eindbespreking” (deel 10) omvat een duidelijke afweging van al deze alternatieven.

8 Leemten in de kennis

art.4.3.7.§ 1,4°

In deel 7 werden duidelijk de leemten in de kennis, die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld, behandeld. Uit de beschrijving kan duidelijk afgeleid worden over welk type van leemte het gaat: met betrekking tot inventarisatie en met betrekking tot voorspellings- en beoordelingsmethodes en met betrekking tot inzicht. Hierbij wordt meestal aangegeven hoe met die leemte in de kennis is omgegaan in het rapport.

9 Monitoring en evaluatie

art.4.3.7.§ 1,2°, d

Monitoring en evaluatie wordt niet als een apart hoofdstuk vermeld in het MER maar opgenomen in het deel 7 “Leemten in de kennis”. Belangrijk te melden hier is dat dit MER voor de discipline oppervlaktewater monitoring van de waterkwaliteit en –kwantiteit m.b.t. het overstort in project 20.312 voorstelt om te evalueren of de doelstelling, nl. het realiseren van de oppervlaktewaterkwaliteitsnormen, bereikt worden. Maatregelen voor bijsturing ingeval de doelstelling niet wordt gehaald zijn eveneens in het MER opgenomen.

10 Integratie en eindsynthese

art.4.3.7.§ 1,2°, e

Deel 6 geeft een goed overzicht van de verwachte gevolgen voor het milieu (per effectgroep) voor elk project in tabelvorm. Tegelijkertijd worden de milderende maatregelen opgesomd en wordt aangegeven. Deel 11 geeft een disciplineoverschrijdende en duidelijk leesbare eindbespreking van de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen.

Uit deze eindbespreking kan besloten worden dat het project geen onoverkomelijke milieueffecten zal teweegbrengen als de voorgestelde maatregelen en alternatieven worden opgenomen in het project. Deze conclusie was beter ook door de m.e.r.-coördinator in deze eindbespreking opgenomen.

(9)

11 Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen

art.4.3.7.§ 5,3°

In het hoofdstuk “Investeringsrapport” wordt een kostenraming voor het project gemaakt. Er wordt echter geen schatting gemaakt van de extra kost van de opgesomde milderende maatregelen. De gebruikte materialen werden reeds weergegeven in deel 2 van het rapport.

Tewerkstelling werd niet aangegeven.

12 Niet-technische samenvatting

art.4.3.7.§ 1,5°

De niet-technische samenvatting vormt een duidelijk en afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt weergeeft. De tekst is begrijpelijk voor een gemiddelde lezer. Deze samenvatting verwijst in de inleiding naar de relevante figuren, kaarten of tekeningen in de kaartenbundel. Mede daardoor kan deze samenvatting als een apart geheel gelezen worden.

13 Besluit

Gelet op wat voorafgaat wordt de project-MER, ingediend door Aquafin NV bij de dienst Mer op 21 september 2006, goedgekeurd.

14 november 2006,

ir. Koen De Smet Afdelingshoofd

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het algemene besluit, eveneens op p.134 stelt dan weer: ‘Op basis van bovenvermelde beschrijving kan er besloten worden dat het alternatief 1 voor de meeste milieueffecten geen

Met bovengenoemde brief stelde u de Commissie voor de milieueffectrapportage (m.e.r.) in de gelegenheid een toetsingsadvies uit te brengen over een milieueffectrapport (MER) ten

De architect belast met de controle van de uitvoering van de werken en hun conformiteit met de stedenbouwkundige vergunning alsook met de geldende reglementering is : □

Gelet op het feit dat voor het voorgenomen project het mer-proces volledig en in overleg met de dienst Mer doorlopen werd en gelet op de toetsing van het voltooide

Indien het beroep niet wordt ingesteld door de aanvrager van de vergunning, de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar of een adviserende instantie, vermeld in

zacht drinkwater geproduceerd worden voor ongeveer 20.000 gezinnen in en Onthard water heeft als voordeel voor de gebruiker en het milieu dat elektrische toestellen minder

Met bovengenoemde brief stelde u (als coördinerend bevoegd gezag) de Commissie voor de milieueffectrapportage (m.e.r.) in de gelegenheid een toetsingsadvies uit te brengen over

Van deze overschrijding van de drempelwaarde is sprake ofwel als de drempelwaarde van bijlage II voor het eerst wordt overschreden door het samenvoegen van de