• No results found

Project-MER Zandontginning Heerenlaak Aanmelding

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Project-MER Zandontginning Heerenlaak Aanmelding"

Copied!
108
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

i

Project-MER Zandontginning Heerenlaak

Aanmelding

Annemie Pals, Mischa Indeherberg Mieco-effectbv

m.m.v. Chris Cammaer (ACC Geology), Guy Putseys (dBA-plan) Wouter Beyen (M-Impact) en Johan Versieren (JOVECO)

3 februari 2022 mischa.indeherberg@miecoeffect.be

(2)

ii

INHOUD

INHOUD ... II

1 INLEIDING ... 1

1.1 Waarom deze aanmelding? ... 1

1.2 Leeswijzer ... 1

2 ALGEMENE INLICHTINGEN ... 3

2.1 Initiatiefnemer ... 3

2.2 Team van deskundigen... 3

2.2.1 Interne deskundigen ... 3

2.2.2 Externe deskundigen ... 3

2.3 Toetsing aan de m.e.r.-plicht ... 5

3 JURIDISCH KADER EN PROCESVERLOOP ... 6

3.1 Omgevingsvergunning ... 6

3.1.1 Regelgeving ... 6

3.1.2 Toepasbaarheid voor voorliggend project ... 6

3.2 Integratie van het project-MER in de omgevingsvergunning ... 6

3.2.1 Doelstelling van het project-MER ... 6

3.2.2 Procesverloop ... 7

4 RUIMTELIJKE, JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE SITUERING ... 9

4.1 Ruimtelijke situering ... 9

4.2 Juridische en beleidsmatige situering ... 10

5 PROJECTBESCHRIJVING ... 24

5.1 Doelstelling en concept ... 24

5.2 Projectbeschrijving ... 25

5.2.1 Situering ... 25

5.2.2 Te realiseren eindsituatie ... 26

5.2.3 Vergunningen ... 27

(3)

iii

5.3 Beschrijving van de ingrepen ... 27

5.3.1 Voorbereiding ... 27

5.3.2 Principe van zandontginning ... 28

5.3.3 Timing ... 32

6 ALTERNATIEVEN ... 33

6.1 Nulalternatief ... 33

6.2 Locatiealternatieven ... 33

6.3 Inrichtingsalternatieven ... 33

6.4 Uitvoeringsalternatieven ... 33

6.4.1 Algemeeen ... 33

6.4.2 Transport van tout-venant en grind over de weg ... 33

6.5 Conclusie alternatieven ... 34

7 ONTWIKKELINGSSCENARIO’S ... 35

7.1 Doelstelling en noodzaak van het project van de Waterweg ... 35

7.2 Geplande ingrepen project De Waterweg ... 37

7.2.1 Nieuwe doorvaartopening ... 38

7.2.2 Voorzien van inlaatconstructie ... 39

7.2.3 Bouw van een brug ... 42

7.2.4 Contelmo ... 44

7.3 Timing en fasering project de Waterweg ... 46

7.4 Aanvraag van vergunningen project de Waterweg ... 47

8 INGREEP-EFFECTANALYSE ... 48

9 RELEVANTE INFORMATIE UIT BESTAANDE ONDERZOEKEN ... 50

10 AANPAK MILIEUEFFECTRAPPORTAGE ... 51

10.1 Algemene aanpak ... 51

10.1.1 Afbakening studiegebied ... 51

10.1.2 Beschrijving referentiesituatie ... 53

10.1.3 Effectbespreking en -beoordeling ... 53

10.1.4 Koppeling milderende maatregelen en aanbevelingen aan de effectbeoordeling ... 54

10.2 Discipline Bodem ... 55

(4)

iv

10.2.1 Scoping naar effectgroepen en ingreep-effectrelaties ... 55

10.2.2 Afbakening studiegebied ... 55

10.2.3 Beschrijving referentiesituatie ... 55

10.2.4 Beschrijving effecten en beoordeling ... 57

10.2.5 Milderende maatregelen ... 58

10.3 Discipline Grondwater ... 58

10.3.1 Scoping naar effectgroepen en ingreep-effectrelaties ... 58

10.3.2 Afbakening studiegebied ... 59

10.3.3 Beschrijving referentiesituatie ... 59

10.3.4 Beschrijving effecten en beoordeling ... 60

10.3.5 Milderende maatregelen ... 62

10.4 Discipline Geluid en trillingen ... 62

10.4.1 Scoping naar effectgroepen en ingreep-effectrelaties ... 62

10.4.2 Afbakening studiegebied ... 62

10.4.3 Beschrijving referentiesituatie ... 63

10.4.4 Beschrijving effecten en beoordeling ... 64

10.4.5 Milderende maatregelen ... 65

10.5 Discipline Lucht ... 66

10.5.1 Scoping naar effectgroepen en ingreep-effectrelaties ... 66

10.5.2 Afbakening studiegebied ... 66

10.5.3 Beschrijving referentiesituatie ... 66

10.5.4 Beschrijving effecten en beoordeling ... 67

10.5.5 Milderende maatregelen ... 69

10.5.6 Grensoverschrijdende effecten ... 69

10.5.7 Leemten in de kennis ... 69

10.5.8 Postmonitoring ... 70

10.6 Discipline Biodiversiteit ... 70

10.6.1 Scoping naar effectgroepen en ingreep-effectrelaties ... 70

10.6.2 Afbakening studiegebied ... 71

10.6.3 Beschrijving referentiesituatie ... 72

10.6.4 Beschrijving effecten en beoordeling ... 73

10.6.5 Milderende maatregelen ... 78

10.7 Discipline Landschap, onroerend erfgoed en archeologie ... 78

10.7.1 Scoping naar effectgroepen en ingreep-effectrelaties ... 78

10.7.2 Afbakening studiegebied ... 79

10.7.3 Beschrijving referentiesituatie ... 79

10.7.4 Methodiek beschrijving effecten en beoordeling ... 80

10.7.5 Beoordelingskaders en milderende maatregelen ... 81

10.8 Discipline Mens ... 84

10.8.1 Scoping naar effectgroepen en ingreep-effectrelaties ... 84

(5)

v 10.8.2 Afbakening studiegebied ... 84 10.8.3 Beschrijving referentiesituatie ... 85 10.8.4 Beschrijving effecten en beoordeling ... 85

(6)

1

1 I NLEIDING

1.1 W AAROM DEZE AANMELDING ?

Voor u ligt de aanmelding die Steengoed Projecten CVBA dient op te maken om Dienst Mer op de hoogte te brengen van het project-milieueffectrapport (project-MER) dat zij laat opmaken voor de ontginning van zand in het voormalig grindontginningsgebied Heerenlaak te Maaseik. In dit document vindt u een beschrijving van wat precies bestudeerd zal worden in het project-MER, en van de manier waarop deze studie zal uitgevoerd worden.

De Heerenlaakplas is in de jaren ’90 van vorige eeuw onderworpen aan grindontginning (Dragetra), waarna de plas en de omgeving met middelen uit het Grindfonds werd geherstructureerd in de huidige hoedanigheid als recreatiezone Heerenlaak (in uitbating door Marec). Recent is gebleken dat de ontginning van zand leidt tot een meer optimale ontginning van het nog steeds aangeduide ontginningsgebied. Na een grondige prospectie door Steengoed Projecten cv werd vastgesteld dat onder het reeds ontgonnen grindpakket een zeer valabel en winbaar zandpakket aanwezig is, waarvoor alsnog een rendabel ontginningsproject kan worden ingezet :

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een instrument om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, namelijk het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. Het is een juridisch-administratieve procedure waarbij vóórdat een activiteit of ingreep (projecten, beleidsvoornemens zoals plannen en programma's) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan op een wetenschappelijk verantwoorde wijze worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd in overleg met de betrokken instanties. De achterliggende grondgedachte is dat het beter is om de voor mens en milieu schadelijke activiteiten (plannen en projecten) vanaf een vroeg stadium in de besluitvorming te detecteren en bij te sturen. Milieueffectrapportage reikt de elementen aan om milieueffecten grondig in overweging te nemen vooraleer over de uitvoering van het plan of het project een besluit wordt genomen.

Een (project-)MER is hierbij een informatief instrument en geen beslissingsinstrument. De beslissing die uiteindelijk zal genomen worden door de bevoegde overheid (tijdens de procedure van de omgevingsvergunning) over de goedkeuring van een project onderworpen aan de m.e.r.-plicht, zal naast de milieueffecten immers ook rekening houden met andere factoren (sociale, economische en technische belangen) en met openbare inspraak en adviezen van de geraadpleegde adviesinstanties.

Bij het opstellen van een MER moeten regels gevolgd worden die vastgesteld zijn in Titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en latere wijzigingen en van artikel 36ter van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.

1.2 L EESWIJZER

Voorliggend document bevat informatie over het project “Ontginning van zand in het voormalig grindontginningsgebied Heerenlaak te Maaseik” en over de wijze waarop de milieueffecten van dit project zullen bestudeerd worden.

(7)

2 Deze aanmelding omvat tien hoofdstukken, inclusief dit inleidend hoofdstuk (Hoofdstuk 1). Hieronder wordt kort de inhoud van de verdere hoofdstukken omschreven.

Hoofdstuk 2 geeft algemene inlichtingen met betrekking tot de initiatiefnemer van het project en het team van erkende m.e.r.-deskundigen die het onderzoek voor het project-milieueffectrapport zullen uitvoeren. Daarnaast wordt het project getoetst aan de m.e.r.-plicht.

In hoofdstuk 3 wordt het juridisch kader en het procesverloop geschetst.

In hoofdstuk 4 worden de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden overlopen die voor het voorgenomen project en zijn eventuele milieueffecten relevant kunnen zijn.

In hoofdstuk 5 wordt het project in detail beschreven. De doelstelling en het concept van het project komen aan bod, de projectbeschrijving en de timing en uitvoeringstermijn.

Hoofdstuk 6 geeft aan welke alternatieven de initiatiefnemer in het MER wil laten onderzoeken.

In hoofdstuk 7 worden de ontwikkelingsscenario’s omschreven.

Hoofdstuk 8 geeft een overzicht van de ingrepen en de mogelijke effecten.

Hoofdstuk 9 omvat de relevante informatie uit bestaande onderzoeken.

Hoofdstuk 10 beschrijft de aanpak van de milieueffectrapportage. Per discipline wordt aangegeven welke methode gevolgd zal worden voor het bepalen van de milieu-impact, van welke basisgegevens daarbij gebruik gemaakt zal worden en welke normen eventueel worden gebruikt om de resultaten van de impactbepaling aan te toetsen. Daarnaast worden een aantal uitgangspunten voor de milieueffectrapportering vastgelegd: wat wordt bedoeld met projectgebied en studiegebied, binnen welk gebied en welke periode worden effecten verwacht?

(8)

3

2 A LGEMENE INLICHTINGEN

2.1 I NITIATIEFNEMER

De initiatiefnemer is de organisatie of instantie die het project heeft ontwikkeld. De initiatiefnemer wil met de procedure van de project-milieueffectrapportage een beeld krijgen van de milieugevolgen van het project voor het infrastructuurwerk Haensberg om eventuele negatieve gevolgen op het milieu te vermijden of te milderen.

Voor het betrokken project in de gemeente Maaseik, deelgemeente Aldeneik is de initiatiefnemer Steengoed Projecten CVBA:

Steengoed Projecten CVBA Rooselaerspad 19

3650 Dilsen-Stokkem

Steengoed Projecten groepeert alle valleigrindbedrijven uit Dilsen-Stokkem, Maaseik, Kinrooi, Maasmechelen en Lanaken.

Contactpersoon bij de initiatiefnemer is Frank Liebens, directeur.

2.2 T EAM VAN DESKUNDIGEN

2.2.1 Interne deskundigen

De interne deskundigen zijn betrokken bij de algemene uitwerking en uitvoering van het hier besproken project en bij de nodige administratieve procedures voor dit project. Specifiek bij dit MER stonden zij in voor de aanlevering van de projectkarakteristieken. Vervolgens werd een controlelezing uitgevoerd van het rapport.

De belangrijkste interne deskundigen voor dit project zijn:

Johan Rutten (J.R. ECOnsult, extern milieucoördinator) Frank Liebens (Steengoed Projecten)

Bob Daemen (Steengoed Projecten)

2.2.2 Externe deskundigen

De externe deskundigen staan in voor de opmaak van het aanmeldingsdossier en de uitwerking van het MER. Hiervoor wordt voor een belangrijk deel gesteund op gegevens die aangeleverd werden door de interne deskundigen. De coördinatie van de aanmelding gebeurt door Annemie Pals. De uitwerking zal gebeuren door de hieronder vermelde MER-deskundigen.

(9)

4 Tabel 2.1. Erkende MER-deskundigen die meewerken aan het MER.

Deskundige Disciplines Erkenningsnummer Geldig tot Mischa Indeherberg1 Biodiversiteit MB/MER/EDA-677/V1 Onbepaalde duur

Annemie Pals1 Back-up Biodiversiteit AMV/LNE/MER/EDA-

704/V1 Onbepaalde duur

Chris Cammaer2 Bodem (pedologie, geologie)

AMV/LNE/MER/EDA-

658/V2 Onbepaalde duur

Water

(hydrogeologie)

AMV/LNE/MER/EDA-

658/V2 Onbepaalde duur

Guy Putzeys3 Geluid MB/MER/EDA 393 Onbepaalde duur

Sven Loridan3 Back-up Geluid MB/MER/EDA-798 Onbepaalde duur Johan Versieren4 Lucht MB/MER/EDA-059 Onbepaalde duur Wouter Beyen5 Landschap MB/MER/EDA/672-V1 Onbepaalde duur 1 Mieco-effect

2 ACC Geology 3 DBA-plan

4 Milieubureau JOVECO 5 M-Impact

De discipline Mens wordt niet beschouwd als een sleuteldiscipline voor dit dossier en zal uitgewerkt worden door de coördinator.

De discipline water, deeldomein oppervlaktewater wordt niet opgenomen. De huidige plas is reeds diep en troebel (omwille van de open verbinding met de Maas) (Lock et al., 20071). Het geplande project zal dan ook niet zorgen voor een wezenlijke wijziging van de kenmerken van de plas. Eventuele effecten van het ontwikkelingsscenario (zie hoofdstuk 7) zullen beschreven worden aan de hand van de effectanalyse in het MER dat voor dat ontwikkelingsscenario wordt opgesteld.

1Lock K., Van Wichelen J., Packet J., Simoens I., Van Looy K., Louette G., Warmoes T. & L. Denys m.m.v. A. Leyssen (2007). Bepalen van het maximaal en het goed ecologisch potentieel, alsook de huidige toestand, voor een aantal Vlaamse (gewestelijke) waterlichamen die vergelijkbaar zijn met de categorie meren – Deel I. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2007 (INBO.R.2007.51).

(10)

5

2.3 T OETSING AAN DE M . E . R .- PLICHT

De lijst van MER-plichtige activiteiten is opgenomen in het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 (BS 17/02/2005). In dit besluit worden de projecten opgedeeld in Bijlage I-projecten (MER altijd vereist) en Bijlage II-projecten (ontheffing van MER-plicht mogelijk na gemotiveerd verzoek) en Bijlage III-projecten (project-MER screening vereist).

Rekening houdende met de vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (B.S. 17/02/2005) is volgende categorie van toepassing:

23 Steengroeven en dagbouwmijnen, met inbegrip van ontginningen van oppervlaktedelfstoffen of grind, met een terreinoppervlakte van meer dan 10 hectare, of turfwinning met een terreinoppervlakte van meer dan 150 hectare.

(11)

6

3 J URIDISCH KADER EN PROCESVERLOOP

3.1 O MGEVINGSVERGUNNING

Sinds 23 februari 2017 is de omgevingsvergunning van kracht. De omgevingsvergunning verenigt en vervangt de voormalige stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning en integreert de (socio-economische) vergunning voor kleinhandelactiviteiten en de vergunning voor vegetatie- wijzigingen. De omgevingsvergunning voor een ingedeelde inrichting of activiteit geldt in regel voor onbepaalde duur.

3.1.1 Regelgeving

Op 23 april 2014 keurde het Vlaams Parlement het decreet betreffende de omgevingsvergunning goed.

Dit decreet werd bekrachtigd en afgekondigd door de Vlaamse Regering op 25 april 2014 (B.S. 23 oktober 2014).

Op 13 februari 2015 keurde de Vlaamse regering het uitvoeringsbesluit tot aanwijzing van de Vlaamse en provinciale projecten ter uitvoering van het decreet betreffende de omgevingsvergunning goed (B.S.

14 maart 2015). Dit besluit is in werking sinds 25 maart 2015.

Op 27 november 2015 keurde de Vlaamse regering het uitvoeringsbesluit bij het decreet over de omgevingsvergunning goed. Dit besluit werd gepubliceerd op 23 februari 2016. Het stelsel van de omgevingsvergunning is in voege getreden op 23 februari 2017.

3.1.2 Toepasbaarheid voor voorliggend project

Teneinde dergelijke activiteit te kunnen aanvatten dienen de initiatiefnemers over navolgende vergunning te beschikken :

• Omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen en voor ingedeelde inrichtingen en activiteiten. Het projectvoorstel houdt geen rekening met ingrepen in de bedding of de dijkconstructies van de Gemeenschappelijke Maas. De Vlaamse Waterweg plant niettemin een aantal ingrepen ter hoogte van de Heerenlaakplas (zie verder) welke niet worden geaffecteerd door voorliggend project.

De beoogde zandontginning ressorteert niet onder het Grinddecreet, bijgevolg zijn de overeenkomstige bepalingen van het Grinddecreet, inzonderheid art. 14 en 14bis, niet van toepassing. Echter dient bij aanvraag tot het bekomen van een Omgevingsvergunning wel rekening te worden gehouden met de bepalingen van het Oppervlaktedelfstoffendecreet.

3.2 I NTEGRATIE VAN HET PROJECT -MER IN DE OMGEVINGSVERGUNNING 3.2.1 Doelstelling van het project-MER

Het project-MER heeft tot doel de effecten van de zandontginning in plas Heerenlaak te Maaseik in beeld te brengen. Waar noodzakelijk, met name indien onaanvaardbare effecten worden verwacht, zullen milderende of compenserende maatregelen worden voorgesteld.

(12)

7 Het project-MER zal eveneens een passende beoordeling, een natuurtoets en de elementen voor het uitvoeren van de watertoets bevatten.

De regel is dat elk plan of project waarbij mogelijk betekenisvolle negatieve effecten optreden op een vogel- of habitatrichtlijngebied, onderworpen is aan een passende beoordeling. In die passende beoordeling wordt nagegaan wat de effecten van een plan of project zijn voor de specifiek aangemelde Europees beschermde soorten en habitats, in welke mate dat die effecten significant zijn, en op welke wijze de effecten gemilderd of gecompenseerd moeten worden. De Nederlandse zijde van de gemeenschappelijke Maas ter hoogte van het projectgebied is aangeduid als habitatrichtlijngebied

‘Grensmaas’ (NL9801075).

Naast een passende beoordeling wegens te onderzoeken effecten op de speciale beschermingszones (Natura 2000 gebieden) is eveneens een natuurtoets noodzakelijk. De passende beoordeling en de natuurtoets zullen niet binnen de effectbespreking van de discipline Biodiversiteit in het MER uitgewerkt worden maar zullen in afzonderlijke hoofdstukken worden opgenomen.

In het kader van het decreet betreffende het integraal waterbeheer dient eveneens een watertoets uitgevoerd te worden. Indien blijkt dat een schadelijk effect wordt verwacht op de waterhuishouding in het projectgebied, moeten voorwaarden worden opgelegd om die effecten op het watersysteem te vermijden, te beperken, te herstellen of te compenseren. Bij elke beslissing over een plan, programma of project (vergunning) moet de bevoegde (vergunningverlenende) overheid nagaan of er schade kan ontstaan aan het watersysteem. Voor activiteiten die onderworpen zijn aan een milieueffecten- rapportage, dient de analyse en evaluatie van het al dan niet optreden van een schadelijk effect en de op te leggen voorwaarden om dat effect te vermijden, te beperken, te herstellen of te compenseren, in het MER te gebeuren. De effectevaluatie binnen de disciplines grond- en oppervlaktewater evenals biodiversiteit (effecten op aquatisch leven) zoals voorzien in het MER, zullen de nodige input leveren voor de watertoets.

3.2.2 Procesverloop

3.2.2.1 Aanmelding

Het voorliggende dossier betreft een aanmelding. De aanmelding betreft de melding van de initiatiefnemer met het voornemen om een project-MER op te stellen aan de dienst Mer. De inhoud van de aanmelding, betreft een voorstel van de inhoud van het project-MER en de methodologie.

Procedureel zijn de stappen beschreven in de Handleiding Project‐MER / Omgevingsvergunning. In eerste instantie dient er verplicht een aanmelding te gebeuren bij de Dienst MER van het departement Omgeving. Deze aanmelding omvat :

▪ Beschrijving van het project met inbegrip van de overwogen alternatieven;

▪ Bestaande vergunningstoestand + aan te vragen vergunningen;

▪ Beschrijving van de te onderzoeken aanzienlijke effecten die het project vermoedelijk zal hebben;

▪ Voorstel van het team van erkende MER‐deskundigen en de erkende MER-coördinator + taakverdeling;

▪ Beschrijving van het procesverloop (o.m. participatietraject).

(13)

8 De dienst MER neemt een beslissing over de aanmelding. Ze bezorgt haar beslissing aan de initiatief‐

nemer uiterlijk binnen een termijn van 20 dagen (60 dagen in geval van vermoedelijke grensoverschrijdende effecten) na datum van ontvangst van de aanmelding.

(14)

9

4 R UIMTELIJKE , JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE SITUERING

4.1 R UIMTELIJKE SITUERING

Het projectgebied is gesitueerd in de gemeente Maaseik aan de grens met Nederland (Figuur 4.1). Als projectgebied wordt hierbij de volledige plas Heerenlaak weergegeven omdat naast het ontginningsgebied ook de bewegingen van boten van belang zijn. Een specifieker beeld van waar er binnen de plas wijzigingen zijn omwille van het project wordt gegeven in §5.2.

Figuur 4.1. Situering projectgebied.

Het gebied is ruimtelijk bestemd in grotendeels ‘Ontginningsgebied met nabestemming recreatie’ en voor een klein deel in ‘Ontginningsgebied met nabestemming landbouw’ volgens het Gewestplan Limburgs Maasland (Figuur 4.2).

(15)

10 Figuur 4.2. Situering projectgebied (rood omrand) op het gewestplan.

4.2 J URIDISCHE EN BELEIDSMATIGE SITUERING

In tabel 4.1 en tabel 4.2 wordt een beknopt overzicht gegeven van de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden en hun relevantie voor voorliggend project. Indien relevant, wordt verder ook verwezen naar de bijhorende figuren of paragrafen die de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden uitgebreider toelichten.

Opmerkingen:

▪ Verwijzing naar een decreet of besluit houdt impliciet een verwijzing in naar eventuele latere wijzigingen hieraan.

▪ Verwijzing naar een decreet houdt impliciet en voor zover niet reeds vermeld een verwijzing in naar de onderliggende uitvoeringsbesluiten.

(16)

11 Tabel 4.1. Juridische randvoorwaarden.

Randvoorwaarde Inhoudelijke beschrijving Relevant? Bespreking relevantie Discipline(s)

Ruimtelijk ordeningsrecht

Gewestplan Geeft de planologische bestemming van de gronden in Vlaanderen weer. Ja

Het projectgebied ligt grotendeels in ‘Ontginningsgebied met

nabestemming recreatie’ en voor een klein deel in

‘Ontginningsgebied met nabestemming landbouw’

Verschillende disciplines

Bijzonder plan van aanleg

Bestemmingsplan dat aan de hand van kaartmateriaal en stedenbouwkundige voorschriften aangeeft wat en hoe in een bepaald stadsdeel gebouwd en verbouwd mag worden.

Nee Er zijn geen BPA’s in het projectgebied.

Ruimtelijke Uitvoeringsplannen

Het RUP is de opvolger van het vroegere

“plan van aanleg” (gewestplan en BPA). In tegenstelling tot de plannen van aanleg is een uitvoeringsplan veel meer gericht op de uitvoering van een beleid. Het kan ook beheersmaatregelen bevatten. Deze

uitvoeringsplannen vertrekken steeds vanuit de visie van een ruimtelijk structuurplan.

Ja

Er zijn geen RUP’s in het projectgebied, wel grenst het projectgebied aan de zuidzijde aan het gemeentelijk RUP ‘Stad aan de Maas’ en valt het net buiten de contour van het PRUP Afbakening kleinstedelijk gebied Maaseik.

Verschillende disciplines

(17)

12

Randvoorwaarde Inhoudelijke beschrijving Relevant? Bespreking relevantie Discipline(s)

Ruilverkavelingen

Zorgt voor de herstructurering van het landbouwgebied passend in een multifunctionele inrichting van het buitengebied.

Nee

Er zijn geen ruilverkavelingen in uitvoer of in onderzoek ter hoogte van het projectgebied.

Landinrichtingsprojecten

Richt grote gebieden zodanig in dat alle facetten die in het gebied aanwezig zijn (milieu, natuur, landbouw, recreatie, cultuurhistorie), zich volwaardig kunnen ontwikkelen.

Nee

Er is geen landinrichtingsproject actief ter hoogte van het projectgebied.

Natuurinrichtingsprojecten

Richt een gebied zo goed mogelijk in met het oog op het behoud, het herstel, het beheer of de ontwikkeling van de natuur of het natuurlijk milieu.

Nee

Er is geen natuurinrichtingsproject in uitvoer of in onderzoek ter hoogte van het projectgebied.

Milieubeheers- en milieuhygiënerecht

Omgevingsvergunningdecreet en - besluit

Het Omgevingsvergunningsdecreet integreert de stedenbouwkundige handelingen, verkavelingen en de

exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten in één omgevingsvergunning.

Ook de behandeling en beoordeling van

Ja

In het kader van de uitvoering van dit project dient een

omgevingsvergunning te worden aangevraagd voor volgende rubrieken van de indelingslijst van bijlage 1 van Vlarem II:

Bodem Water Geluid Lucht

(18)

13

Randvoorwaarde Inhoudelijke beschrijving Relevant? Bespreking relevantie Discipline(s)

een project-MER en een

omgevingsveiligheidsrapport wordt in de vergunningverlening geïntegreerd.

Ingevolge de definitieve goedkeuring van het besluit van de Vlaamse Regering 27 november 2015 tot uitvoering van het Omgevingsvergunningsdecreet, wordt de datum van inwerkingtreding van de omgevingsvergunning bepaald op donderdag 23 februari 2017. Voormeld uitvoeringsbesluit is in eerste instantie een procedureel besluit. In dit besluit worden de procedureregels bepaald voor een

geïntegreerde vergunningverlening.

De inhoudelijke elementen waaronder de beoordelingscriteria die gehanteerd worden bij het al dan niet verlenen van een

omgevingsvergunning, zullen vervat blijven in de sectorale regelgeving. Evenwel wordt VLAREM I opgeheven en worden de inhoudelijke milieubepalingen via de wijzigingsbepalingen van het procedureel besluit aan VLAREM II toegevoegd. De huidige indelingslijst wordt geactualiseerd

18.1: groeven en graverijen, uitgravingen van de industriële winning van steen, zand, grind, klei en dergelijke met een totale, voor winning bestemde oppervlakte van 1 ha en meer.

De specifieke voorwaarden inzake geluidshinder zoals opgenomen in Vlarem II worden besproken in de discipline geluid.

Mens

(19)

14

Randvoorwaarde Inhoudelijke beschrijving Relevant? Bespreking relevantie Discipline(s)

en zal voortaan als bijlage 1 bij VLAREM II worden opgenomen.

Duurzaam Materialendecreet en VLAREMA

Het VLAREMA bouwt verder op het Vlaams Reglement inzake Afvalvoorkoming en - beheer (VLAREA) uit 1997 en voert het Materialendecreet uit dat de basis is voor de overgang van een afvalstoffenbeleid naar een duurzaam materialenbeleid.

Ja

Bij de werken kunnen mogelijk materialen vrijkomen die bij hergebruik onder de VLAREMA- reglementering vallen (bv. gebruik van toutvenant als bouwstof).

Bodem

Decreet betreffende de bodemsanering en de bodembescherming en VLAREBO

Het decreet voorziet in een regeling voor de identificatie van verontreinigde gronden, een grondinformatieregister, een regeling voor nieuwe en voor historische

bodemverontreiniging en een bijzondere regeling voor grondverzet. Vlarebo bevat onder meer , bodemsaneringsnormen, normen voor hergebruik van bodem)

Ja

De ontginning gebeurt onder water zodat geen grondverzet nodig is.

Een deel van het projectgebied is aangeduid als risicogrond. Er moet nagegaan worden of deze

aanduiding nog terecht is.

Bodem

Oppervlaktedelfstoffendecreet en VLAREOP

De basisdoelstelling van het beleid inzake het beheer van de oppervlaktedelfstoffen wordt er als volgt in omschreven: “op een duurzame manier voorzien in de

oppervlaktedelfstoffenbehoefte ten

Ja

Duurzame en optimale ontginning.

Realisatie eindafwerking, controle op milieuhygiënische kwaliteit van de delfstoffen.

Bodem Water

(20)

15

Randvoorwaarde Inhoudelijke beschrijving Relevant? Bespreking relevantie Discipline(s)

behoeve van de huidige en toekomstige generaties.”

Grinddecreet en

Wijzigingsdecreet inzake grindwinning

Het grinddecreet van 14 juli 1993 vormt het kader, waarbinnen de grindwinning in Limburg enerzijds en de daarmee gepaard gaande gevolgen anderzijds, globaal worden geregeld.

De grindwinning in de alluviale vlakte van de Maas en het Kempisch plateau wordt geregeld door het decreet.

Het wijzigingsdecreet uit 2009 voorziet 3 uitzonderingen waarbij grindwinning nog mogelijk is (art. 14) :

- als nevenproductie bij de winning van onderliggend kwartszand

- bij infrastructuurwerken

- bij de realisatie van projectgrindwinning Het decreet geeft aan welke procedures moeten gevolgd worden. Ook de werking van het projectgrindwinningscomité wordt erin beschreven.

Nee

(21)

16

Randvoorwaarde Inhoudelijke beschrijving Relevant? Bespreking relevantie Discipline(s)

Natuurbeschermingsrecht

Decreet natuurbehoud en natuurlijk milieu:

Centraal staan een planmatige aanpak (natuurbeleidsplan), een horizontaal beleid (‘stand-still’ principe) en een gebiedsgericht beleid.

Ja Een gewone natuurtoets wordt opgemaakt.

Een natuurtoets zal opgenomen worden in het MER.

- Vlaams ecologisch netwerk

In deze gebieden wordt in de toekomst een beleid gevoerd dat sterk gericht is op natuurbehoud en -ontwikkeling, gebaseerd op een natuurrichtplan.

Nee

Er is geen gebied van het VEN of het IVON gelegen in de

onmiddellijke nabijheid van het projectgebied.

- Vogelrichtlijngebied en IBA

Heeft als doel de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten en hun leefgebieden.

Ja

Er is geen vogelrichtlijngebied gelegen in de onmiddellijke nabijheid van het projectgebied.

Delen van de Grensmaas zijn aangeduid als IBA, de afvoer van zand verloopt langs de Maas.

Biodiversiteit Een passende beoordeling zal opgenomen worden als afzonderlijk

hoofdstuk bij het MER.

(22)

17

Randvoorwaarde Inhoudelijke beschrijving Relevant? Bespreking relevantie Discipline(s)

- Habitatrichtlijngebied

De Habitatrichtlijn heeft als doel de biologische diversiteit in de Europese Unie in stand te houden

Ja

Het Nederlandse deel van de Grensmaas is aangeduid als Habitatrichtlijngebied.

Passende beoordeling

- Vlaamse en/of erkende natuurreservaten

Terreinen, van belang voor behoud en ontwikkeling van natuur(lijk milieu), die aangewezen of erkend zijn door de Vlaamse regering.

Nee

Er zijn geen Vlaamse of Erkende natuurreservaten gelegen in de onmiddellijke nabijheid van het projectgebied.

Bosdecreet

Regelt behoud, bescherming, aanleg en beheer van bossen. Regelt in dit verband ook de kappingen,

vergunningsvoorwaarden en eventuele compensaties (art. 50).

Nee Er is geen bos gelegen binnen het projectgebied.

Soortbeschermingsbesluit

Het soortbeschermingsbesluit vervangt de voormalige soortbeschermingswetgeving (o.a. KB 1976 en 1980). Voor verschillende categorieën beschermde soorten worden verbodsbepalingen, mogelijkheden en procedures voor afwijking en

mogelijkheden voor beschermende maatregelen opgesomd.

Ja

Indien beschermde soorten binnen het projectgebied voorkomen, of door het project beïnvloed worden, moet hiermee rekening gehouden worden.

Biodiversiteit

(23)

18

Randvoorwaarde Inhoudelijke beschrijving Relevant? Bespreking relevantie Discipline(s)

Beheer van oppervlakte- en grondwater

Decreet integraal waterbeleid

Sinds 22 december 2000 is de Europese kaderrichtlijn Water van kracht. De richtlijn vormt het raamwerk voor het integraal waterbeleid van de Unie én van de lidstaten, die de Europese regelgeving naar eigen wetgeving moeten omzetten. In Vlaanderen gebeurde de omzetting via het decreet betreffende het integraal waterbeleid.

Streven naar het gecoördineerd en geïntegreerd ontwikkelen, beheren en herstellen van het watersysteem zodat het voldoet aan de kwaliteitsdoelstellingen voor het ecosysteem en aan het huidige

multifunctioneel gebruik. Elk plan of project moet aan de watertoets onderworpen worden.

Ja

Voor het project moet een

watertoets opgemaakt worden. De elementen van de watertoets worden aangereikt in het MER.

Water

Wet op de onbevaarbare waterlopen

Classificering en wetgeving rond werken van verbetering of wijziging voor onbevaarbare waterlopen.

Nee

Het project heeft geen invloed op

een onbevaarbare waterloop. Water

(24)

19

Randvoorwaarde Inhoudelijke beschrijving Relevant? Bespreking relevantie Discipline(s)

Bescherming van het cultuurhistorisch patrimonium

Onroerend erfgoed decreet Onroerend erfgoed besluit Beschermde monumenten en landschappen

Vastgesteld en Inventaris bouwkundig erfgoed

Dit decreet en haar uitvoeringsbesluiten regelt de bescherming van he

landschappelijk, bouwkundig cultureel en archeologisch erfgoed. In uitvoering van het decreet kunnen landschappen beschermd worden als “cultuurhistorisch landschap” of als dorpsgezicht. Gebouwen kunnen worden beschermd als monument of opgenomen in een inventaris van het bouwkundig erfgoed.

voor archeologie duidt het decreet zones vrij van archeologie en zones met

archeologisch erfgoed. Ontwikkelingen mogen de doelstellingen voor deze beschermingen niet hypothekeren.

In de referentiesituatie wordt de ligging van het projectgebied ten opzichte van

dergelijke beschermingen geduid.

Nee

In en rond het projectgebied is geen bouwkundig erfgoed en archeologie aanwezig

De conventie van Malta (16.01.1992)

Dit Europees verdrag van de Raad van Europa regelt de bescherming van het archeologisch erfgoed, zowel gekend als ongekend. Het archeologisch belang moet

Nee

Het projectgebied is vroeger reeds ontgonnen waardoor geen

archeologisch erfgoed verwacht wordt.

(25)

20

Randvoorwaarde Inhoudelijke beschrijving Relevant? Bespreking relevantie Discipline(s)

meewegen in het ruimtelijk beleid vanaf het begin.

Europees landschapsverdrag – (conventie van Firenze

ratificatie 28/10/2004)

Dit verdrag verplicht de lidstaten een beleid te voeren gericht op de bescherming, het beheer en de inrichting van landschappen.

Het legt o.m. de nadruk op

grensoverschrijdende karakter van het landschap en inspraak van de bevolking.

Nee

(26)

21 Tabel 4.2. Beleidsmatige randvoorwaarden.

Randvoorwaarde Inhoudelijke beschrijving Bespreking relevantie Discipline(s)

Structuurplannen

Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV)

Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het

ruimtelijk beleid naar de toekomst.

Het RSV geeft onder andere een visie op de ontwikkelingsmogelijkheden voor ontginningen

en hoe moet worden omgegaan met nabestemmingen.

Discipline Mens

Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Limburg

Het provinciaal plan sluit aan bij het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen en richt zich naar de structuurbepalende elementen van bovenlokaal

belang. Ter uitvoering van het ruimtelijk structuurplan maakt de provincie ruimtelijke uitvoeringsplannen op in samenwerking met de betrokken gemeentebesturen en andere actoren.

Het ruimtelijk structuurplan vormt het kader voor die uitvoeringsplannen.

In 2012 trad de actualisatie RSPL in werking.

Heerenlaak wordt hierin genoemd als hoogdynamisch recreatieve ruimte en Noordelijk

Maasland als toeristisch-recreatief deelgebied, onder andere omwille van de jachthave die ook als

attractiepool wordt geselecteerd.

Discipline Mens

Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Maaseik

Op 3 september 2007 keurde de gemeenteraad het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan definitief

goed.

Ook in het GRS wordt Heerenlaak vernoemd als bovenlokale recreatiepool.

Discipline Mens

(27)

22

Randvoorwaarde Inhoudelijke beschrijving Bespreking relevantie Discipline(s)

Waterbeleid

Stroomgebiedbeheerplan Maas

Het stroomgebiedbeheerplan bepaalt de hoofdlijnen van het integraal waterbeleid voor het

desbetreffende stroomgebiedsdistrict en bevat maatregelen en acties om de waterkwaliteit te beschermen en te herstellen, om het duurzame

gebruik van water op langere termijn te garanderen en om de negatieve impact van overstromingen op mens, milieu, cultureel erfgoed

en economie te beperken.

Het project vindt plaats in het kunstmatige waterlichaam ‘Spaanjerd + Heerenlaak’ (VL05_201)

van het type ‘groot diep alkalisch meer – eutroof’

waarvoor het GEP bepaald werd.

Discipline Water

- Bekkenspecifiek deel Maasbekken

Het bekkenspecifieke deel focust op het waterbeleid in het Maasbekken en bevat acties voor de oppervlaktewaterlichamen in het bekken.

Het project vindt plaats binnen het kunstmatige waterlichaam ‘Spaanjerd + Heerenlaak’.

Het Bekkenspecifiek deel maakt melding van een indicatieve actie (niet uit te voeren voor 2021) voor deze plas: Onderzoek naar de oorzaak van verontreiniging in plassen Spaanjerd+Heerenlaak.

Ook wordt een termijnverlenging gevraagd voor het behalen van het GEP omwille van

disproportionele kosten en natuurlijke omstandigheden.

Discipline Water

(28)

23

Randvoorwaarde Inhoudelijke beschrijving Bespreking relevantie Discipline(s)

- Grondwaterspecifiek deel

Het grondwatersysteemspecifieke deel gaat dieper in op de grondwaterkwantiteit en op de chemische kwaliteit van de grondwaterlichamen

binnen het grondwatersysteem.

Het project kan mogelijke een invloed hebben op

het grondwatersysteem. Discipline Water

Ecologie

Project Levende Grensmaas

Streefbeeld van het project is de rivier opnieuw beperkt de kans geven om een landschap te

boetseren met grindbanken en eilandjes.

Het projectgebied omvat ook de invaart van de Heerenlaak vanuit de Maas.

Discipline Water Discipline Biodiversiteit

Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

Landschapsatlas Bevat een beschrijving van de ankerplaatsen, relictzones en traditionele landschappen

Het projectgebied behoort tot het traditionele landschap Maasbekken. Er zijn geen relictzones of

ankerplaatsen ter hoogte van het projectgebied.

Discipline Landschap, bouwkundig erfgoed

en archeologie

Regionaal Landschap Vzw die zich engageert om de natuurlijke troeven van een streek te beschermen

Het projectgebied maakt deel uit van het regionaal landschap ‘Kempen en Maasland’,

projectzone Rivierpark Maasvallei.

(29)

24

5 P ROJECTBESCHRIJVING

Bijlage 1. Vermogenslijsten zandwinwerktuigen

5.1 D OELSTELLING EN CONCEPT

De Heerenlaakplas is in de jaren 1990 ontgonnen voor grind (Dragetra), waarna de plas en de omgeving met middelen uit het Grindfonds werden geherstructureerd in de huidige hoedanigheid als recreatiezone Heerenlaak (in uitbating door Marec, de intercommunale voor de jachthavens van Maaseik en Kinrooi). Het gebied is volgens het Gewestplan Limburgs Maasland ruimtelijk bestemd als

‘Ontginningsgebied”, grotendeels met nabestemming ‘recreatie’ en voor een klein deel als met nabestemming ‘landbouw’.

De winning van zand in de bestaande grindplas betekent optimalisatie van ruimtegebruik binnen het bestaande ontginningsgebied. Prospectie door Steengoed Projecten cv toonde de aanwezigheid van valabel en winbaar zand onder het reeds ontgonnen grind waardoor een duurzame verdieping van de ontginning mogelijk is :

▪ met respect voor de geldende wettelijke en reglementaire bepalingen inzake beschermstroken en met zorgvuldige instandhouding van veilige ontginningstaluds en oeverstabiliteit;

▪ zonder de contouren van de huidige plas te wijzigen;

▪ zonder enig risico op verstoring of schade in geval van een hoogwatergolf in de Maas;

▪ zonder verstoring van de door de Vlaamse Waterweg geplande werkzaamheden, met name de aanleg van een nieuwe invaart vanuit de Maas naar de Heerenlaakplas en de bouw van een instroomconstructie voor de opvang van gebeurlijke piekdebieten;

▪ met minimale hinder voor de aanwezige recreatiebeleving door zandwinning vanop het water en transport per schip via de bevaarbare Gemeenschappelijke Maas;

▪ met minimale hinder voor de omwonenden van Aldeneik (aan Belgische zijde van de Maas) en van Roosteren, Aasterberg en Ohé en Laak (aan Nederlandse zijde van de Maas).

Voorliggend project omvat dus de ontginning van dieper zand middels een zandzuiger op pontons en rekening houdend met bovenstaande randvoorwaarden.

(30)

25

5.2 P ROJECTBESCHRIJVING

5.2.1 Situering

De projectzone waar de effectieve zandontginning zal plaatsvinden is ingetekend in Figuur 5.1.

Figuur 5.1. Zone effectieve zandontginning.

In de betreffende zone kan naar raming ca. 1,8 Mio m³ aan delfstof (vermarktbaar zand en niet- vermarktbare specie) worden gewonnen met minimale hinder voor de andere gebruikers van de plas.

Het winbare zandpakket situeert zich onder het reeds vroeger ontgonnen grindpakket. In het kader van de eindafwerking van het ontginningsgebied Heerenlaak ná grindontginning is reeds een aanzienlijk volume aan vulzand ontgonnen, dit met het oog op het verondiepen en terugwinnen van land elders binnen het gebied. Desondanks is er nog een ruim winbaar volume aan bouwzand over dat na ontginning en verwerking kan worden vermarkt.

Het transport van de zand- en grindspecie gebeurt per schip over het water via de Maas. Hoewel de Maas officieel slechts bevaarbaar is voor binnenvaart ten noorden van Maaseik (rivierkilometerpunt 56,8), blijkt uit dieptemetingen van na de hoogwatergolf van juli ’21 dat in de volledige zone tussen Heerenlaak en Vissenakker een voldoende diepte aanwezig is (zie Figuur 5.2). Bij de ontginning in het verleden werden de delfstoffen ook per schip afgevoerd.

(31)

26 Figuur 5.2. Dieptemeting Maas na hoogwatergolf juli 2021.

5.2.2 Te realiseren eindsituatie

Aangezien enkel onder bestaand wateroppervlak wordt ontgonnen (met respect voor wettelijke bepalingen, zie hoger) en de bestaande contour van de waterplas ongewijzigd blijft, blijft ook de nabestemming, i.c. recreatie of landbouw, dezelfde (zowel tijdens als na ontginning).

(32)

27 Onder water zal de natte winning ca. 19,25 m diep zijn (t.o.v. het gemiddeld zomerwaterpeil in de Heerenlaakplas), d.w.z. tot op een niveau van +4 m TAW.

5.2.3 Vergunningen

Teneinde dergelijke activiteit te kunnen aanvatten dienen de initiatiefnemers over navolgende vergunning te beschikken :

▪ Omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen en voor ingedeelde inrichtingen en activiteiten. Het projectvoorstel houdt geen rekening met ingrepen in de bedding of de dijkconstructies van de Gemeenschappelijke Maas Ingrepen van De Vlaamse Waterweg ter hoogte van de Heerenlaakplas (zie verder) zullen anderzijds niet beïnvloed worden door voorliggend project.

De beoogde zandontginning ressorteert niet onder het Grinddecreet. Bijgevolg zijn de overeenkomstige bepalingen van het Grinddecreet, inzonderheid art. 14 en 14bis, niet van toepassing. Bij de aanvraag tot het bekomen van een Omgevingsvergunning wordt wel rekening gehouden met de bepalingen van het Oppervlaktedelfstoffendecreet.

5.3 B ESCHRIJVING VAN DE INGREPEN 5.3.1 Voorbereiding

Er wordt ontgonnen binnen een bestaande grindplas, zonder te raken aan de oeverlijn. Ingrijpende werken ter voorbereiding van de zandwinning zijn daardoor beperkt tot een minimum.

Voorafgaandelijk aan de zandontginning wordt het ontginningsfront “geschoond”. Hierbij wordt de niet-commercialiseerbare ontginningsspecie die is achtergebleven bij de voorgaande ontginning met behulp van een zandzuiger selectief verwijderd en op een strategisch gekozen locatie binnen het ontginningsgebied gestockeerd. Het niet-vermarktbare materiaal blijft daardoor grotendeels ter plaatse (in de groeve).

Alle afvoer van grindig of zandig materiaal (afzonderlijk), als toutvenant of als commerciële bouwstof, gebeurt per schip of met behulp van drijvende “onderlos”-pontons. Deze pontons kunnen met behulp van sleepboten weggevoerd worden, rechtstreeks naar klanten of afnemers, óf elders buiten het projectgebied naar een vergund delfstoffendepot voor latere herwinning.

Er zijn drie relevante fracties:

1) Restanten van toutvenant grind: deze grove, grindige fractie wordt selectief uitgesorteerd en verzameld voor transport naar een vergund delfstoffendepot (o.m. ontginningsgebied Vissen Akker/Boterakker te Kinrooi) en onder water gelost. Bij voldoende voorraad wordt een grind- of zandbaggercombinatie ingezet om het in depot geplaatste toutvenant grind of zand terug op te baggeren. Vervolgens kan het verder verwerkt worden (wassen, zeven, desgevallend breken en onthouten) met het oog op vermarkting als grondstof (gekalibreerd en gecertificeerde grind- en zand).

2) Commercieel zand: deze ontstaat na een primaire bewerking op de zandbaggercombinatie, waar een wassing, zeving en onthouting plaatsvindt. De fractie die na behandeling een hoogwaardig bouwzand is geworden, wordt per schip afgevoerd naar klanten.

(33)

28 3) Niet-commercialiseerbare fractie : dit is de (andere) fractie die na de genoemde behandelingen niet als vermarktbaar kan worden afgezet en bijgevolg samen met het waswater terug in de ontginningsplas wordt gevoerd, waarna deze zich op de bodem van de ontgonnen groeve afzet.

Tijdens de ontginning wordt in de Heerenlaakplas voldoende diepgang gehouden en worden de nodige verankeringskabels in overleg met Marec en watersportverenigingen die gebruik maken van de wateroppervlakte, voldoende afgeboeid, zodat hier geen hinder ontstaat voor de recreatieve gebruikers van de Heerenlaakplas.

Gezien de bestaande situatie van de waterplas is voorafgaand archeologisch onderzoek niet nodig.

Nader onderzoek van de beoogde zandfractie (bemonstering, analyse, …) is volledig afgerond, waardoor verdere prospectie niet nodig is. Hieruit is gebleken dat ca. 1,8 Mio m³ commercialiseerbaar zand kan worden gewonnen uit de Heerenlaakplas.

5.3.2 Principe van zandontginning

De feitelijke zandwinning zal gebeuren op enige afstand van de bestaande oevers, en zich uitstrekken over het aangeduide deel (zie Figuur 5.1) van de bestaande plas Heerenlaak.

Figuur 5.3. Schematische weergave commerciële zandwinning.

Het zandpakket bevindt zich onder de eerder ontgonnen grindafzettingen: vanaf ca. 12,7 m onder het oorspronkelijke maaiveld (ca. + 27,1 m TAW of 29,4 m NAP) of vanaf niveau +14,4 m TAW (16,7 m NAP).

De commerciële zandontginning wordt uitgevoerd middels 2 zandzuigercombinaties (luchtdrukzuigers).

Met de combinatie wordt de zand-waterspecie boven water gehaald én ingezet voor de verdere bewerking ervan (wassen, zeven, ontwateren).

De niet-commercialiseerbare fractie (wat overblijft na wassen en zeven) loopt met het retourwaswater terug in de ontginningsplas naar een reeds ontgonnen zone. Het fijne zand en leem sedimenteert er en blijft ter plaatse als bodemsubstraat.

Uiteraard kan zand slechts op een commerciële basis gewonnen worden op voorwaarde dat de horizontale beschermstroken (of onderwater platbermen) en ontginningstaluds volgens Vlarem gerespecteerd blijven. Tijdens de exploitatie wordt dit aangetoond via het goedgekeurde Werkplan mét opvolging ervan middels jaarlijkse Voortgangsrapporten (en toegevoegde onder water opmetingsplannen).

(34)

29 De zandzuigers maken gebruik van buisverankering, waardoor de ankerkabels tot ca 4 m onder water verticaal naar beneden gaan zodat de zandschepen tegen de zuiger kunnen liggen tijdens de belading (Figuur 5.4). Dit zorgt ervoor dat de hinder voor de recreatieve gebruikers van de plas minimaal is: geen last van ankerkabels en bijhorende boeien.

Figuur 5.4. Zandzuiger met buisverankering.

5.3.2.1 In te zetten machines

Voor de uitvoering van de werken beschikt Steengoed projecten CV over een hydraulische kraan, welke is geplaatst op een overslagponton en twee zandwinwerktuigen (nr. 1 “Eensgezindheid” en nr. 2 “Sigrid”).

Het kan niet uitgesloten worden dat voor een deel van de uitvoering andere, nieuwe, zandwinwerktuigen gebruikt worden. Hierbij wordt er op gelet dat deze gelijkaardige of eventueel beperktere effecten hebben op de omgeving waardoor dit voor de bespreking in het MER geen verschil maakt.

Voor de verplaatsing van vermarktbare delfstoffenresidu’s die niet rechtstreeks naar klanten worden gevoerd en daarom tijdelijk worden gestockeerd in onderwater delfstoffendepots (o.m. Vissen Akker), worden drijvende “onderlos”-pontons ingezet. De vermarktbare zandfracties die rechtstreeks worden verplaatst naar klanten worden op schip (binnenvaart) gezet voor transport.

De vermogenslijsten van de verschillende toestellen geïnstalleerd op het overslagponton (hydraulische kraan) en de zandwinwerktuigen zijn terug te vinden in Bijlage 1.

(35)

30

5.3.2.2 Hydraulische kraan op overslagponton

Een hydraulische kraan is geplaatst op een overslagponton teneinde vanaf die positie onderwater graafwerken op geringe diepte te kunnen uitvoeren. Zal voornamelijk ingezet worden om de invaart en de vaarroute tussen invaart en ontginningsgebied op diepte brengen zodat de professionele scheepvaart voldoende diepgang heeft. Op het ponton zijn verder enkele transportbanden geplaatst die instaan voor de overbrenging van de uitgegraven delfstoffen naar een aanliggend schip of

‘onderwaterlosponton’.

Een foto van dergelijk overslagponton is weergegeven in Figuur 5.5.

Figuur 5.5. Hydraulische kraan op overslagponton

5.3.2.3 Procesbeschrijving zandwinwerktuigen

Een zandzuiger is geïnstalleerd op een drijvend ponton en is uitgerust met een onderwater aanzuigleiding welke door inpompen van luchtdruk aan de basis van de aanzuigbuis, een zandwatermengsel naar boven stuwt. De aanzuigleiding kan tot op een maximale diepte van 40 m onder de waterlijn opereren. In de Heerenlaak wordt minder diep ontgonnen.

Het opgepompte zandwatermengsel komt op een zeef waarop meerdere zeefdekken zijn aangebracht:

▪ De korrelfractie groter dan 4 mm wordt via een transportband in een onderlosser geladen;

▪ De korrelfractie kleiner dan 4 mm wordt verpompt naar 2 zandschroeven.

Elke zandschroef komt uit op een ontwateringszeef waarna het (steekvaste) zand via transportbanden verladen wordt in het schip. De zandschroeven zijn voorzien van opstroomwater waardoor reeds een deel van het niet gewenste fijne en organisch materiaal kan uitspoeld worden. Het wasresidu stroomt terug naar de ontginningsplas en bezinkt op de bodem.

(36)

31 De fractie groter dan 4 mm wordt beschouwd als grind. Het wordt elders in een onderwaterdepot gelost, waarna dit door een grindbaggercombinatie zal worden opgebaggerd en verder verwerkt tot commerciële grindfracties. De fractie kleiner dan 4 mm wordt nog verder gescheiden tot grovere bouwzanden en fijnere aanhoogzanden/vulzanden, welke afzet vinden in de markt.

Er worden 2 zandwinwerktuigen ingezet, de Eensgezindheid en de Sigrid (zie Figuur 5.6 en Figuur 5.7).

Eerst zal de Sigrid het grovere bouwzand winnen en zodra een voldoende grote zone is gewonnen zal de Eensgezindheid het achterblijvende fijnere vulzand winnen. Zoals hoger reeds beschreven, kan niet uitgesloten worden dat voor een deel van de uitvoering andere, nieuwe, zandwinwerktuigen gebruikt worden. Hierbij wordt er op gelet dat deze gelijkaardige of eventueel beperktere effecten hebben op de omgeving waardoor dit voor de bespreking in het MER geen verschil maakt.

Figuur 5.6. Zandwinwerktuig 1 (‘Eensgezindheid’).

(37)

32 Figuur 5.7. Zandwinwerktuig 2 (‘Sigrid’).

5.3.2.4 Mobiliteit

Alle transport van werktuigen en gewonnen zand- en grindspecie gebeurt per scheepstransport via de Gemeenschappelijke Maas. Deze is vanaf Heerenlaak in noordelijke richting bevaarbaar voor goederentransport.

Er worden zowel binnenvaartschepen als zogenaamde “duwbakken” en “onderlossers” ingezet. De laatste twee worden door duwvaartschepen getransporteerd.

Er wordt geraamd dat per dag gemiddeld 4 scheepsvrachten worden afgevoerd, wat neerkomt op gemiddeld 8 scheepsbewegingen op werkdagen (maandag tot zaterdag) en dit tijdens de dag (tussen 7 en 19 uur). Cfr. scheepsvaartreglementering heeft dergelijk goederentransport voorrang op het recreatieve verkeer.

5.3.3 Timing

De winning van grover bouwzand en fijner vulzand zal grotendeels simultaan gebeuren. Naar verwachting zullen beide winwerktuigen het grootste deel van het project samen in de plas aanwezig zullen zijn.

Steengoed Projecten cv wenst een vergunning aan te vragen voor een termijn van maximaal 10 jaar, met de bedoeling effectief zand te winnen, gedurende een aaneengesloten periode van 5 jaar.

(38)

33

6 A LTERNATIEVEN

6.1 N ULALTERNATIEF

Het nulalternatief is het scenario waarbij het hier besproken project niet wordt uitgevoerd. Dit alternatief is gelijk aan de referentiesituatie (huidige toestand) en zal dan ook niet afzonderlijk onderzocht worden.

6.2 L OCATIEALTERNATIEVEN

Het project betreft een ontginning in een plas waar al eerder een ontginning plaatsvond. Het project kan dan ook niet op een andere locatie gerealiseerd worden.

De keuze voor winning in een bestaande ontginningsplas heeft tot gevolg dat elders geen nieuwe ontginningsgebieden dienen te worden aangesneden. Niet alle nieuwe ontginningsgebieden zijn per schip ontsluitbaar, waardoor mogelijks (een deel van) transport over de openbare weg dient te verlopen.

Ontginning in een bestaande plas is dan ook een duurzame keuze.

Er worden geen locatiealternatieven onderzocht in het MER.

6.3 I NRICHTINGSALTERNATIEVEN

Bij de uitwerking van het project werd uitgegaan van een optimale ontginning, conform het oppervlaktedelfstoffendecreet, rekening houdend met de horizontale beschermstroken (of onderwater platbermen) en ontginningstaluds volgens Vlarem. In het MER worden dan ook geen inrichtingsalternatieven onderzocht. Mocht uit de analyse in het MER blijken dat het aangewezen is om de omvang van de ontginning te beperken, zal dit opgenomen worden als milderende maatregel.

6.4 U ITVOERINGSALTERNATIEVEN 6.4.1 Algemeeen

Voor de beschrijving van het project worden de in te zetten werktuigen in algemene bewoordingen omschreven. Moest uit de analyse in de disciplines blijken dat bepaalde types werktuigen beter gemeden worden (vb. omwille van geluidshinder) dan zullen deze adviezen opgenomen worden als milderende maatregel.

Er worden dan ook geen alternatieven onderzocht voor de algemene uitvoering.

6.4.2 Transport van tout-venant en grind over de weg

Bij de ontginning wordt ervoor gekozen om te werken met zandwinwerktuigen die het gebied binnenvaren via de Maas. Het transport van gewonnen zand- en grindspecie gebeurt nadien met binnenschepen op de Maas. Er wordt geen vrachtvervoer op de weg voorzien.

De keuze voor binnenvaart in vergelijking met vrachtverkeer over de weg zorgt voor minder hinder op de lokale wegen en voor minder luchtemissie. Het gaat veelal om kleinere landbouwwegen die niet voorzien zijn op veelvuldig zwaar verkeer. Bovendien zou het zware verkeer langs woongebied moeten

(39)

34 of in conflict kunnen komen met het recreatieve verkeer. De mogelijkheid om zand- en grindspecie af te voeren over de weg, wordt dan ook niet weerhouden als uitvoeringsalternatief.

6.5 C ONCLUSIE ALTERNATIEVEN

Het nulalternatief is het scenario waarbij het hier besproken project niet wordt uitgevoerd. Dit alternatief is gelijk aan de referentiesituatie (huidige toestand) en zal dan ook niet afzonderlijk onderzocht worden.

Het project betreft zandwinning in een plas die ontstaan is door vroegere ontginning. De omvang van het project wordt bepaald door de wettelijke bepaling betreffende beschermingsstroken en ontginningstaluds. Moesten er vanuit de disciplines argumenten naar voor komen om het ontwerp aan te passen, zullen deze adviezen opgenomen worden als milderende maatregel.

Voor de beschrijving van het project worden de in te zetten werktuigen in algemene bewoordingen omschreven. Moest uit de analyse in de disciplines blijken dat bepaalde types werktuigen beter gemeden worden (vb. omwille van geluidshinder) dan zullen deze adviezen opgenomen worden als milderende maatregel.

Er worden verder geen locatie-, inrichtings- of uitvoeringsalternatieven onderzocht in het MER.

(40)

35

7 O NTWIKKELINGSSCENARIO ’ S

Voor dit MER is er één belangrijk ontwikkelingsscenario, namelijk het project van de Waterweg waarbij een inlaatconstructie gebouwd wordt tussen de Maas en Heerenlaak en de huidige doorvaartopening verplaatst wordt. De huidige doorvaartopening van de plas van Heerenlaak is gelegen op rivierkilometerpunt (rkm) 57.0 op de overgang van 2 bochten.

7.1 D OELSTELLING EN NOODZAAK VAN HET PROJECT VAN DE W ATERWEG

Langs de Grensmaas of Gemeenschappelijke Maas ontstonden in het kader van de ontgrinding diverse waterpartijen. Na het beëindigen van de ontgrinding, werd de plas van Heerenlaak opnieuw ingericht en overgedragen aan de stad Maaseik. Eén van beide jachthavens van Marec is er gelegen (Marec is de intercommunale voor het beheer van de waterrecreatiezones van Maaseik en Kinrooi waaronder de plas van Heerenlaak). De jachthaven Heerenlaak heeft zo’n 440 ligplaatsen.

De huidige locatie en geometrie van de doorvaartopening maken dat er bij elk hoogwater een mengsel van zand en grind vanuit de Gemeenschappelijke Maas in de doorvaartopening stroomt en daar sedimenteert. Hierdoor wordt de doorvaartopening steeds ondieper. Tijdens de ontgrinding

‘verwijderden’ de ontgrinders geregeld zelf dit sediment, maar na overdracht van de grindplassen aan de stad Maaseik/Marec stopte ook gedurende lange tijd het ruimen van de sedimenten in de doorvaartopening.

De Vlaamse Waterweg nv (DVW) beheert (de Vlaamse kant van) de Gemeenschappelijke Maas. Marec beheert de plas van Heerenlaak (het gebied achter de winterdijk). In de praktijk verdelen De Vlaamse Waterweg en Marec de jaarlijkse baggerkost. Gelet op de ligging van de doorvaartopening en het afzetten van sediment bij elke hoogwatersituatie is dit een blijvende opdracht en investering. Marec en DVW zien zich graag verlost van te frequent of permanent onderhoud.

Daarnaast zijn De Vlaamse Waterweg nv (Vlaanderen) en Rijkswaterstaat (RWS) (Nederland) verantwoordelijk voor het beheersen van de hoogwaterproblematiek langs de Gemeenschappelijke Maas. Er zijn bijkomende infrastructurele maatregelen nodig voor de betere beveiliging tegen overstromingen en ter controle van de impact van de klimaatverandering. Bij de hoogwaterafvoeren op de Gemeenschappelijke Maas van 2010 en 2011 zijn op meerdere locaties knelpunten vastgesteld. Dit was de aanleiding voor de Vlaams-Nederlandse Bilaterale Maascommissie (VNBM, het ambtelijk overlegorgaan tussen Vlaanderen en Nederland voor de Gemeenschappelijke Maas) om op 12 mei 2011 opdracht te geven de resterende flessenhalzen aan Vlaamse zijde nader te onderzoeken. Het betreft knelpunten die overblijven na uitvoering van de eerder geplande werken aan beide zijden van de rivier en van de potentiële rivierverruimingsingrepen aan Vlaamse zijde die in opdracht van het Grindfonds onderzocht werden. De resulterende 'Flessenhalsstudie' door Arcadis (2012) is verder uitgediept door Meijer (2016) (rivierkundige studie van de Gemeenschappelijke Maas – Noordelijke Sector uit 25/11/2016). Figuur 7.1 toont alle nodige rivierkundige ingrepen binnen de noordelijke sector van de Gemeenschappelijke Maas en met als eindtermijn 2050. Enkele van deze ingrepen zijn inmiddels uitgevoerd (Kokkelert, Geistingen, Randzones Kessenich en Dijkverlegging Meerse Kamp).

De 1ste ingreep – verplaatsing van de doorvaartopening – heeft tot doel om de sedimentatie in de doorvaartopening, en de hiermee gepaard gaande onderhoudskosten, te reduceren. De doorvaartopening ligt op dit moment ongunstig in een binnenbocht, een locatie waar veel sedimentatie

(41)

36 plaatsvindt. Door de doorvaartopening te verleggen naar een buitenbocht, wordt dit probleem opgelost.

De ingreep heeft door de meer afwaarts gelegen aantakking aan de Maas, ook een verlaging van de waterstand van ca. 20 cm op de plas tot gevolg. Dit biedt bij hoogwater de ruimte om meer water naar de plas te laten stromen en het waterpeil opnieuw wat te verhogen. Dit wordt verwezenlijkt d.m.v. de 2de ingreep – met name de bouw van de inlaatconstructie, stroomopwaarts ten opzichte van de doorvaartopening (zie verder). Per saldo zal de waterstand op de plas van Heerenlaak altijd lager zijn dan in de referentiesituatie. De voorgestelde ingrepen zorgen ervoor dat bij hoogwater de waterstandsverhoging van de Maas kan gedempt worden, waardoor het veiligheidsniveau verhoogt.

De voorgenomen ingrepen op de plas van Heerenlaak staan niet op zichzelf, maar zijn onderdeel van een groter grensoverschrijdend maatregelenpakket voor diverse rivierverruimingslocaties in de noordelijke sector van de Gemeenschappelijke Maas (zoals hierboven beschreven). Niet lang na de realisatie van beide ingrepen in Heerenlaak (of mogelijk simultaan) zal een inlaatwerk bij Contelmo (Nederlandse zijde) met een verruiming van de Oude Maas volgen. Tussen deze twee maatregelen bestaat een sterke relatie en zelfs een wederzijdse afhankelijkheid. De ringdijk van Stevensweert wordt bij hoogwater een eiland, waarbij aan twee zijden stroming plaatsvindt: de Maas aan de westzijde en de Oude Maas (inclusief Molenplas en Biltplas) aan de oostzijde. De afvoerverdeling tussen deze twee waterlopen mag niet te veel verstoord raken, omdat dan aan de zijde met toenemende afvoer de waterstanden ook zullen toenemen. De maatregelen Heerenlaak en Contelmo vormen twee kranen die in de juiste verhouding opengezet moeten worden om een gelijkmatige en evenwichtige waterstandsdaling te realiseren. De uit te voeren maatregelen aan Contelmo maken geen deel uit van het project van de Waterweg.

(42)

37 Figuur 7.1. Situering van geplande ingrepen binnen het traject van de noordelijke sector op de Grensmaas met eindtermijn 2050 (Bron: Meijer, 2016; de figuur is bijgewerkt naar actuele feiten en inzichten).

7.2 G EPLANDE INGREPEN PROJECT D E W ATERWEG

De Vlaamse Waterweg plant de volgende structurele oplossing en eenmalige investering voor de hoger geschetste problematiek:

▪ het aanleggen van een nieuwe doorvaartopening 300 m stroomafwaarts in de buitenbocht;

▪ het afsluiten van de huidige doorvaartopening;

▪ het bouwen van een inlaatconstructie t.h.v. rivierkilometerpunt 53.0;

▪ het (eventueel) bouwen van een brug over de nieuwe doorvaartopening en aanleg van een dienstweg op de winterdijk.

(43)

38 Hieronder worden deze ingrepen verder toegelicht.

7.2.1 Nieuwe doorvaartopening

De huidige doorvaartopening bevindt zich op de overgang van 2 bochten van de Gemeenschappelijke Maas. Bij hoogwater resulteert dit in aanslibbing op ter hoogte van de doorvaartopening. De uitstroom van de nieuwe doorvaartopening wordt voorzien in een buitenbocht van de Maas, 300 m stroomafwaarts van de bestaande doorvaartopening. Op die manier zal er geen aanslibbing meer plaatsvinden. De dijken langs de Maas en de plas worden doorgetrokken tot aan de nieuwe doorvaartopening.

De nieuwe doorvaartopening zal minder breed zijn dan de bestaande, ca. 23 m in plaats van 50 m. Na het uitgraven van de nieuwe doorvaartopening zal de bestaande opening opgevuld worden.

Volgens een eerste inschatting zal er bij het realiseren van de nieuw doorvaartopening ca. 50.000 m3 specie vrijkomen. Deze specie wordt tijdelijk gestockeerd op de site waar momenteel het Marine Center gevestigd is. De specie zal gebruikt worden om de bestaande opening op te vullen. Het transport van de specie zal zowel over het land als over het water gebeuren.

Door het stroomafwaarts verplaatsen van de monding daalt de waterstand op de Heerenlaakplas met ca. 20 cm onder maatgevende hoogwatercondities. Aangezien de doorvaartopening zich in het gestuwde deel van de Maas bevindt blijft de waterstand op de plas gelijk onder maatgevende laagwatercondities.

Op de onderstaande figuur zijn de werfzone en de werfweg voor de realisatie van de nieuwe doorvaartopening aangeduid.

Figuur 7.2. Situering werfzone en de werfweg voor de realisatie van de nieuwe doorvaartopening.

Op de onderstaande figuren zijn de terreinniveaus van de nieuwe en bestaande doorvaartopening (na opvulling) aangeduid.

(44)

39 Figuur 7.3. Terreinniveaus van de nieuwe doorvaartopening.

Figuur 7.4. Terreinniveaus van de bestaande doorvaartopening (na opvulling).

7.2.2 Voorzien van inlaatconstructie

Om de hoogwaterproblematiek langs de Maas te beheersen, worden in de 'Flessenhalsstudie' (Arcadis, 2012) en in de ‘rivierkundige studie van de Gemeenschappelijke Maas – Noordelijke Sector’ (Meijer, 2016) ter hoogte van de plas van Heerenlaak een inlaatconstructie voorgesteld.

Het geheel van de inlaatconstructie en de nieuwe doorvaartopening maakt het mogelijk om bij hoogwater een deel van het Maaswater af te leiden via de plas van Heerenlaak. De plas wordt als

(45)

40 nevengeul ingeschakeld. Het debiet op de Gemeenschappelijke Maas zal hierdoor verminderen en het hoogwaterpeil wordt afgetopt.

De inlaatconstructie zal in werking treden vanaf een debiet op de Maas van ca. 750 m³/s. Door bij hoogwater ca. 330 m³/s over de plas van Heerenlaak te laten stromen kan stroomopwaarts op de Maas een belangrijke waterstandsverlaging bekomen worden. Het plaspeil zal hierdoor echter 20 cm stijgen.

Omdat door de locatie van de nieuwe doorvaartopening het peil van de plas echter ong. 20 cm lager zal zijn dan het huidige peil, blijft het effect (bij hoogwater) gelijk aan de huidige situatie (bij hoogwater).

De inlaatconstructie zal bestaan uit 3 elementen (van 16 m breed, dus in totaal 48 m) en komt op de dijk tussen de Maas en de plas van Heerenlaak. De inlaatconstructie zal aangelegd worden tijdens het laagwaterseizoen. De werken gebeuren in 2 fasen:

▪ Een fase aan de kant van de plas van Heerenlaak; hierbij zal er een bouwkuip gemaakt worden (met damwanden) die droog gepompt moet worden om een betonnen vloer te storten, waarop de rest van de inlaatconstructie gemaakt kan worden;

▪ Een fase aan de kant van de Maas; ook hierbij zal er een bouwkuip gemaakt worden (met damwanden) die droog gepompt moet worden om een betonnen vloer te storten, waarop de rest van de inlaatconstructie gemaakt kan worden;

De damwanden worden voorzien ter ondersteuning van de vloerplaat t.b.v. de inlaatconstructie en om te vermijden dat er een rechtstreekse verbinding of ‘hevel’ zou ontstaan tussen de Maas en de Herenlaakplas bij normale waterstanden. De vloerplaat van de bouwput wordt voorzien op +23,70 mTAW. De damwanden worden voorzien tot een diepte van 10 m onder de vloerplaat, dus tot +13,70 mTAW.

Het is momenteel nog niet geweten met welke fase gestart zal worden.

Tijdens de werken zal een bemaling nodig zijn binnen de beschoeiingen. Het peil van de Maas bedraagt ter hoogte van de inlaatconstructie gemiddeld ca. +24,59 mTAW en ligt dus gemiddeld ca. 1 m hoger dan het peil op de plas van Heerenlaak (+23,65 mTAW) en dus voornamelijk bepalend voor de plaatselijke grondwaterstand. De duurtijd van de bemaling wordt geschat op ca. 4 maanden. De bemaling zal uitgevoerd worden in het laagwaterseizoen. De zone die bemaald wordt komt overeen met de bouwkuip (48 m breed en van de Maas tot de plas van Heerenlaak (in twee fases)). Het bemalingswater wordt geloosd in de Maas. Er wordt bemaald tot op 0,5 m onder de vloerplaat van de bouwput, of tot op een diepte van +23,2 mTAW.

Op de onderstaande figuur zijn de werfzone en de werfweg voor de realisatie van de inlaatconstructie aangeduid.

(46)

41 Figuur 7.5. Situering werfzone en de werfweg voor de realisatie van de inlaatconstructie.

Hieronder worden detailplannen van de inlaatconstructie voorgesteld. Er zullen 3 van deze constructies geplaatst worden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien uw college een voorstel voor een indemniteitsbesluit heeft gedaan, stelt de raad de jaarrekening niet vast dan nadat hij heeft besloten over het voorstel;. Uw college heeft

De berekende stikstofdepositie gerelateerd aan emissies van Bioterra bedraagt maximaal 0,21% van de KDW van een habitat of zoekzone voor een habitat,

Dit milieueffectrapport werd opgesteld met het oog op de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voor de aanleg van collectoren in Rotselaar, Leuven,

Het zou zelfs zo kunnen zijn dat alleen het langer in dienst zijn van een werknemer of uitzendkracht al tot hogere verwachtingen leidt, omdat zij dan immers meer ervaring binnen

Ook blijkt uit dit onderzoek dat zowel leerlingen als docenten van het voortgezet onderwijs het TEAM-project een goed initiatief vinden om bètawetenschappen onder de aandacht

Voorstel: Dit artikel in zijn geheel niet opnemen, omdat er geen gebruik wordt gemaakt van dienstauto’s in de gemeente Asten. Artikel 12 Computer en internetverbinding,

4630803001 – Aanmelding project-MER Optimalisatie Wijnegem Shopping Center | 78 Gezien de afwezigheid van waterlopen in of in de directe omgeving van het projectgebied, worden

Deze middelen kunnen niet worden gebruikt voor financiering omdat ze meerjarig uitgezet zijn.. Aan de stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse Gemeenten (SVN) is