• No results found

Antithese en soevereiniteit in eigen kring

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Antithese en soevereiniteit in eigen kring"

Copied!
98
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Antithese en soevereiniteit in eigen kring

Het RD en het ND; verzuilde bolwerken in een

geïndividualiseerde wereld?

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding

p.4

1.Verzuiling

p.10

1.1 De verzuiling van Nederland

p.10

1.2 Protestants-christelijke pers

p.15

1.2.1 Het Friesch Dagblad

p.18

1.2.2 Het Nederlands Dagblad

p.20

1.2.3 Het Reformatorisch Dagblad

p.21

2. Het theoretisch kader

p.24

2.1 Wat is nieuws?

p.24

2.2 Het gatekeeping-model

p.24

2.3 Framing

p.26

2.4 Agenda setting en priming

p.27

2.5 Gevolgen voor dit onderzoek

p.30

3. Case study

3.1 Jom Kippoeroorlog

p.31

3.2 Sluiting Abortuskliniek Bloemenhove

p.35

3.3 Inauguratie koningin Beatrix

p.39

3.4 Eerste Nederlandse reageerbuisbaby

p.44

3.5 Paus bezoekt Nederland

p.45

3.6 Eerste Intifada

p.49

(3)

3

3.8 Oprichting ChristenUnie

p.58

3.9 Homohuwelijk

p.62

3.10 Legalisering euthanasie

p.63

3.11 Cartoonrellen Midden-Oosten

p.68

3.12 Val van het Kabinet Balkenende

IV

p.72

3.13 Weigering hostie aan homoseksuelen

p.75

3.14 Vrouwenkwestie

SGP

p.78

Conclusie

p.83

(4)

4

Inleiding

De verzuiling is een begrip dat bij vrijwel iedere Nederlander een lampje doet branden. Het is typisch Nederlands begrip, dat voor het eerst gebruikt werd door de socioloog Arend Lijphart, in zijn in 1968 verschenen invloedrijke werk Verzuiling, pacificatie en

kentering in de Nederlandse politiek.1 Nederland is een groot gedeelte van de twintigste eeuw verzuild geweest. In de verzuiling hadden verschillende groepen binnen de

samenleving zich op basis van levensbeschouwelijke opvattingen van elkaar afgezonderd en werkten alleen de leiders van de zuilen nauw met elkaar samen. Het is lastig een definitief begin- en/of eindpunt aan de verzuiling te geven, omdat het zich gaandeweg ontwikkeld heeft en ook geleidelijk is verdwenen. In de loop van de jaren zestig kwamen de meest duidelijke tekenen van ontzuiling aan de oppervlakte en inmiddels is de

verzuiling iets van vroeger.

Er is uitgebreid aandacht geweest voor de rol die de geschreven pers in de

verzuiling gespeeld heeft. De leiders van de zuilen hadden door de bladen een instrument om hun volgelingen te informeren en hun gedachten te sturen. Er is echter weinig bekend over de huidige situatie. Daarom zal dit onderzoek zich richten op de vraag welke rol de verzuiling vandaag de dag nog speelt in de dagbladwereld.

Een snelle blik op de krantenwereld leert ons dat er binnen de oorspronkelijke vier zuilen, alleen nog in de confessionele hoek een groep kranten is, die zich uitsluitend op een afgebakende groep richten. Het Friesch Dagblad, het Nederlands Dagblad en het

Reformatorisch Dagblad worden vrijwel uitsluitend gelezen door mensen die behoren tot

dezelfde protestants-christelijke levensbeschouwelijke stroming, waartoe ook de kranten - blijkens de statuten - behoren. Dit onderzoek zal zich alleen richten op het Nederlands

Dagblad en het Reformatorisch Dagblad, omdat het Friesch Dagblad vooral regionaal

georiënteerd is en nauwelijks buiten Friesland verspreid wordt. Binnen de katholieke zuil bestaat eveneens nog een krant die verzuilde kenmerken in zich draagt; het Katholiek

1 Arend Lijphart, Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek, De Bussy, Amsterdam

(5)

5

Nieuwsblad. Maar omdat deze slechts eens per week verschijnt, is besloten ook deze

buiten beschouwing gelaten.

Doordat noch het Nederlands Dagblad, noch het Reformatorisch Dagblad bestond voor de oorlog, valt deze periode buiten het onderzoek. Het Reformatorisch

Dagblad ontstond in 1971. Het Nederlands Dagblad ontstond kort na de oorlog, maar

verscheen nog niet in de huidige vorm tot 1967. Er is voor gekozen om het onderzoek pas na 1971 te beginnen, zodat alle thema‟s in beide kranten behandeld konden worden. Enige belangrijke momenten, zoals bijvoorbeeld „de Nacht van Schmelzer‟, dat vaak gezien wordt als het begin van de ontzuiling, zijn daardoor buiten beschouwing gelaten.

Om te zien welke rol de verzuiling tegenwoordig nog speelt, moet eerst worden beschreven hoe die verzuiling eigenlijk gekenschetst kan worden. In het eerste hoofdstuk zal daarom de verzuiling in een historisch kader geplaatst worden. Daarbij zal er extra aandacht worden gegeven aan de protestants-christelijke zuil, omdat de te onderzoeken kranten beiden daartoe behoren.

In het tweede hoofdstuk volgt het theoretisch kader, waarin stil zal worden gestaan bij de begrippen gate-keeping, agenda setting, framing en priming. In de hedendaagse maatschappij zijn burgers afhankelijk voor hun nieuwsvoorziening van de media. Zij kunnen immers niet alles zelf te weten komen. Door die afhankelijkheid nemen nieuwsmedia een centrale plaats in. Zij bepalen wat de burgers als nieuws

aanmerken en wat hen ter ore komt. In zekere zin bepalen zij daardoor ook hoe hun lezers over dingen denken. Het tweede hoofdstuk zal zich richten op de vraag hoe ze dat doen en wat dat impliceert voor dit onderzoek.

Aan de hand van dat theoretisch kader zal in het derde hoofdstuk de berichtgeving in het ND en het RD geanalyseerd worden. Omdat er een keuze gemaakt moet worden wat er onderzocht zal worden, zal daarbij gekeken worden naar zaken die ideologisch beladen zijn. Voorbeelden hiervan zijn levensbeschouwelijke onderwerpen als euthanasie,

abortus, homoseksualiteit en vrijheid van meningsuiting. Daarnaast zal ook de manier waarop de kranten zaken als de ruzie tussen Israël en de Palestijnen en de houding ten opzichte van het koningshuis worden belicht.

Omdat het te veel omvattend wordt alle berichtgeving rond de thema‟s te

(6)

6 kwesties. Om bij het laatste voorbeeld - het koningshuis - te blijven, zal er bijvoorbeeld gekeken worden naar de inauguratie van koningin Beatrix, het afscheid van Juliana en de rellen rond die dag, om iets te zeggen over de manier waarop de kranten over het

koningshuis berichten. En om iets te zeggen over de relatie tussen de protestanten en de katholieken zal bijvoorbeeld het bezoek dat paus Johannes Paulus II in 1985 bracht aan Nederland en België worden onderzocht.

Een belangrijk onderdeel zal de (politieke) berichtgeving zijn over de aan de krant gelieerde partij, de andere protestants-christelijke partijen en de meer algemeen

christelijke partij, het CDA. Het merendeel van de lezers van het Nederlands Dagblad stemt sinds de oprichting op het GPV, dat in 2001 verder ging met de RPF als de

ChristenUnie, terwijl de lezers van het Reformatorisch Dagblad hun heil eerder zoeken bij de SGP. Hoe beïnvloed dat de berichtgeving over die „eigen‟ partij? Daarnaast schrijven de kranten uiteraard ook over de „andere‟ partij. Hoe is de berichtgeving daarover. Ten tijde van de verzuiling was de pers een verlengstuk van de politiek. Een kritisch artikel over de eigen partij was ondenkbaar. Hoe is dat tegenwoordig? Daarbij wordt gekeken naar de verkiezingen van 1994, waar voor het eerst geen christelijke meerderheid in het kabinet was en naar de val van het kabinet Balkenende IV, waar naast

de Partij van de Arbeid en het CDA ook de ChristenUnie deel van uit maakte. Onderzocht

zal worden hoe het Nederlands Dagblad berichtte over de val van dit kabinet. En hoe deed het Reformatorisch Dagblad dat? Zijn de kranten kritischer op de partijen omdat ze meer van hen verwachten, of houden ze hen vaker de hand boven het hoofd?

Om te zien hoe de kranten – en de mogelijke veranderingen daarin - zich

verhouden ten opzichte van andere kranten is er over nagedacht ook het dagblad Trouw in het onderzoek mee te nemen. Omdat dit dagblad van oorsprong het

protestants-christelijke gedachtegoed representeerde, maar het door de jaren steeds meer daarvan is verloren, leek het een goede representant van de ontzuilde krantenwereld. Keerzijde van

Trouw voor dit onderzoek is echter dat het nog altijd enige verwantschap heeft met haar

religieuze afkomst en veel ruimte inruimt voor godsdienstige zaken. Helemaal

onbevooroordeeld en een goede afspiegeling van de andere kranten is het daarom niet. Om die reden is er voor gekozen niet dit dagblad, maar daar waar nodig NRC Handelsblad

(7)

7 uitgebreide studie van dit dagblad te maken, maar meer een soort algemene

karakterschets te geven van berichtgeving zoals dat in andere, niet politiek geëngageerde bladen gebeurd.

Bij de uitwerking van de behandelde thema‟s is een chronologische volgorde aangehouden. Als eerste zal gekeken worden naar de Jom Kippoeroorlog die zich

afspeelde in oktober van 1973. Hoe berichten de kranten over de oorlog die Israël voerde met de Arabische buurlanden. God‟s volk en het beloofde land nemen een bijzondere plek in, in de Bijbel. Hoe werkt dat door naar de berichtgeving? Het onderzoek verderop in deze studie naar de Eerste Intifada in 1987 moet in datzelfde licht worden bezien. Het tweede onderwerp waar onderzoek naar wordt gedaan is de sluiting van de abortuskliniek Bloemenhove te Heemstede. Abortus is een precair onderwerp in protestants-christelijke kring, zeker nog in 1976. Hoe werkt dat door in de berichtgeving van de kranten?

De inauguratie van koningin Beatrix in 1980 is eerder al aan de orde gekomen. De band tussen het protestantse volksdeel en het koningshuis is van oudsher sterk. Maar hoe zit dat in een seculariserende wereld, een tendens waaraan ook het koningshuis zich niet ontrekt? De dag wordt daarnaast ontsiert door rellen, hoe wordt daarop gereageerd in het ND en het RD? In datzelfde jaar wordt ook de eerste reageerbuisbaby geboren in Nederland. Christenen geloven dat dood en leven alleen in handen van God ligt. Mag daaraan getornd worden? Kwesties rond leven en dood zijn altijd delicaat in de kerk. Hoe blijkt dat uit de berichtgeving en is die overduidelijk anders dan in andere kranten?

Het bezoek van de paus aan Nederland in 1985 is, zoals hierboven gemeld, interessant om te zien hoe de protestants-christelijke kranten tegenover de katholieke „zuil‟ staan. Veel oud zeer lijkt al weg. In 1985 bestaat het CDA, de partij waarin zowel

katholieken als protestanten zitten, immers al een aantal jaren. Hoe zit het met animositeit tussen beide christelijke geloven? In 1987 begint de Eerste Intifada. Net als bij de Jom Kippoeroorlog is hier de relatie met Israël onderwerp van onderzoek.

(8)

8 niets meer interesseert? En hoe schrijven de kranten over de kleinere christelijke partijen? Is er overduidelijke sprake van een „coalitie‟ tussen een bepaalde partij en een bepaalde krant, waarover dan louter positief geschreven wordt?

In 2001 wordt de ChristenUnie opgericht als opvolger van de kleinere partijen de

RPF en het GPV. Gekeken zal worden naar de reactie van beide kranten hierop. Zien ze het

als een positieve ontwikkeling dat twee kleine partijen hun krachten bundelen, of is het in hun ogen juist een negatieve ontwikkeling? In datzelfde jaar mogen homoseksuele stellen trouwen. Een unicum in de wereld. En weer een levensbeschouwelijk onderwerp waar de protestants-christelijke gemeenschap het moeilijk mee heeft. Er staat immers dat God man en vrouw heeft geschapen en dat zij voor nageslacht moeten zorgen. Ageren de kranten tegen het huwelijk, of is het inmiddels ook in de christelijke gemeenschap geaccepteerd? Een jaar later, in 2002, stemt de Eerste Kamer in met een voorstel dat euthanasie legaliseert. Andermaal een gevoelig onderwerp. Hoe gaan de kranten er mee om? Mobiliseren ze de gemeenteleden om het onheil af te wenden, of berusten ze ook hier in hun lot? En hoe reageren ze wanneer het wetsvoorstel ook daadwerkelijk wordt aangenomen?

In 2006 breken rellen in het Midden-Oosten uit nadat er in een Deense krant cartoons worden gepubliceerd, waarin de profeet Mohammed belachelijk wordt gemaakt. De moslims reageren furieus, waarop een groot aantal andere Europese kranten de

cartoons ook publiceren omdat het hier om vrijheid van meningsuiting zou gaan, een van de grondrechten van de Westerse samenleving. Maar hoe kijken de protestantse kranten daar tegen aan? In dit geval gaat die vrijheid van meningsuiting ten koste van het Islamitische geloof. Te meer omdat ook het christelijk geloof al jaren mikpunt van spot is. Wanneer vrijheid van meningsuiting boven al het andere verheven wordt, beloofd dat weinig goeds voor de godsdienstvrijheid en daarmee voor het christendom.

(9)

9 jaar raakt de katholieke kerk in de problemen door seksueel misbruik door priesters en in mindere mate doordat in Limburg een bisschop een homoseksueel de biecht ontzegt. Het eerste is niet meegenomen, omdat er eigenlijk maar een passende reactie is. De andere kwestie is wat dat betreft interessanter. Het gaat hierbij om een levensbeschouwelijk onderwerp, namelijk homofilie, maar evenzeer om de relatie tussen de katholieke kerk en het protestantse geloof. Wordt het terzijde geschoven als „iets van de katholieken‟ of sluiten de gelovigen de gelederen? Het laatste onderwerp is de uitspraak van de Hoge Raad die in mei 2010 bepaalt dat de SGP ook vrouwen de kans moet geven lid te worden

van de kerk. Wederom wordt er van buitenaf ingegrepen om tot veranderingen te komen in de kerk. Hoe verhouden de twee onderzochte kranten zich daarbij tegenover de andere kranten?

(10)

10

Hoofdstuk 1: De Verzuiling

1.1 De Verzuiling van Nederland

Tijdens de verzuiling konden binnen de samenleving vier zuilen onderscheiden worden: de rooms-katholieke zuil, de protestants-christelijke zuil, de sociaal-democratische zuil en de algemene zuil. Over de laatste zuil bestaat discussie. Veelal wordt deze zuil als liberale zuil afgedaan, maar dit is arbitrair. De liberalen waren namelijk vanaf het begin af aan tegen de verzuiling. Zij misten een gemeenschappelijke levensbeschouwing. Juist datgene dat de andere zuilen kenmerkte. In de periode tussen de twee wereldoorlogen kwam daar nog de communistische zuil bij. De communistische zuil kreeg echter nooit de allure van de andere zuilen, omdat zij niet verankerd lag in instituties als scholen,

vakbonden of kerken.

Ook de geschreven pers was verdeeld. Zij was op basis van formele banden of personele unies verbonden aan de politieke partijen, maatschappelijke organisaties en kerken. De socialistische pers, verenigd in De Arbeiderspers, onderhield als enige formele banden met de partij en de vakbonden. De hoofdredacteur was door de partij benoemd en moest daaraan verantwoording afleggen.2 Bij de confessionele kranten lag dat anders. Hoewel de antirevolutionaire en christelijk-historische kranten formeel niet tot de partijpers behoorden, functioneerden zij door eigendomsverhoudingen en

vervlechting van politieke en redactionele leiding in de praktijk wel zo.3 In de katholieke zuil lag dat weer net iets anders. Formele banden bestonden niet, maar doordat het bisschoppelijk episcopaat vanaf 1917 kon bepalen welke kranten het stempel katholiek mochten dragen, had zij feitelijk de macht in handen. Daardoor - en doordat bisschoppen zich intensief bezighielden met de onderlinge concurrentiestrijd - besliste de kerk

uiteindelijk binnen welke grenzen de katholieke bladen zich konden bewegen.4

2 Johan Frederik Ankersmit, Taak en plaats der sociaaldemocratische pers, voordracht 1936. En: [Zonder

auteur], Wie wij zijn en wat wij willen, De Arbeiderspers, Amsterdam 1951.

3

Frank van Vree, De Nederlandse pers en Duitsland 1930-1939. Een studie over de vorming van publieke

opinie, Historische uitgeverij, Groningen 1989, p. 180 en 217.

4 J. Vermeulen, De Maasbode. De bewogen geschiedenis van de beste courant van Nederland, Waanders,

(11)

11 De pers kan zowel gezien worden als een volger, als een van de aanjagers van het verzuilde systeem. De socioloog Arend Lijphart schiep een beeld van waarin de kranten werden weggezet als kritiekloze vertolkers van de ideeën van de politiek leiders. De verzuilde pers speelde volgens hem een centrale rol in het bezweren van onrust. Depolitisering, geheimhouding en handhaving van de hiërarchische verhoudingen – essentiële aspecten van de pacificatie-politiek – hadden niet bewerkstelligd kunnen worden zonder medewerking van de media.5 Een goede journalist bevond zich te midden van de politiek en gaf daar commentaar op. Die belangrijke rol kwam niet alleen door wat er gepubliceerd werd, maar ook door de zelfbeheersing die de journalisten in acht

namen.6 Wellicht dat dit beeld toch enige correctie vereist. Historicus Paul Koedijk beweert dat dit beeld pas ontstond na de oorlog, in een tijd waarin binnen de journalistiek precies de tegenovergestelde eigenschappen centraal stonden en neerbuigend gekeken werd naar de houding die de journalistiek in de jaren van de verzuiling had gekenmerkt.7

Geen ander land in de wereld heeft een verzuild landschap gekend, zoals dat in Nederland bestond. Die verschillen waren terug te vinden in de dagbladpers. Nederland kende in verhouding tot andere landen veel abonnees en er was, in tegenstelling tot veel andere landen, vrijwel geen sprake van sensatiepers. Dat kwam doordat veel van de kranten verbonden waren aan een ideologische stroming en waren opgericht als wapen in de strijd der geesten.8 Het publiek werd door de partij, kerk of leiders aangespoord zich te abonneren op de kranten die gebonden waren aan de zuil. De kranten waren hierdoor verzekerd van een grote groep lezers, die zij niet meer hoefden te lokken door

sensationele berichtgeving.

Hoewel het lastig is te zeggen wanneer de verzuiling precies begonnen is, wordt de afschaffing van het dagbladzegel in 1869 als een belangrijke stap gezien in de ontwikkeling van een verzuilde dagbladpers. Dit was belangrijk omdat daardoor de kranten goedkoper konden worden en zo de krant een massamedium werd dat ook beschikbaar was voor de mensen die niet bij de elite hoorden. Abraham Kuyper, leider

5 Frank van Vree, „De vuile was van het gezag‟, in: Jaarboek mediageschiedenis 3(1991), p. 215-243. 6 Lijphart, Verzuiling, pacificatie en kentering, p. 133.

7

Paul Koedijk, „Vrijheid in verantwoordelijkheid. Journalistiek in de jaren vijftig‟, in: Paul Luykx en Pim Slot (ed.), Een stille revolutie? Cultuur en mentaliteit in de lange jaren vijftig, Verloren, Hilversum 1997, p. 210-247.

(12)

12 van de antirevolutionairen, ontwikkelde op dat moment zijn ideeën over antithese – een scheiding tussen confessionele en seculiere partijen - en soevereiniteit in eigen kring.9 Kuyper wilde de protestantse massa mobiliseren, door haar volkomen af te zonderen van de rest van de maatschappij. Dit isolement was eigenlijk tijdelijk bedoeld, maar Kuypers leerstukken zouden het begin vormen van de confessionele verzuiling, dat leidde tot de opgedeelde maatschappij die Nederland tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw zou kenmerken.

De Standaard profiteerde van de afschaffing van het dagbladzegel. De krant –

opgericht door diezelfde Kuyper – diende een doel, groter dan politieke belangen. Zij was een wapen in de strijd van de protestants-christelijke zuil. De Standaard was niet het eerste dagblad dat zich richtte op een afgebakende groep mensen. De Tijd deed dit al eerder, maar door de afschaffing van het dagbladzegel werd het in veel grotere getale gelezen. Ook het katholieke dagblad Het Centrum richtte zich eind negentiende eeuw volledig op de massa. Tot de Eerste Wereldoorlog was deze krant het grootste katholieke dagblad van Nederland.

Hoewel het beeld bestaat dat het dagbladlandschap volledig verzuild was, bestonden er ook kranten die niet verzuild waren. Sterker nog, zij namen een enorm aandeel voor hun rekening. Neutrale kranten waren onder meer Het Nieuws van de Dag, het Rotterdamsch Nieuwsblad, de Haagsche Courant en De Telegraaf met de populaire uitgave De Courant van 1893. Twee derde van de kranten was verzuild, maar uit een onderzoek in 1939 bleek dat het aantal abonnees een heel ander beeld gaf: de neutrale bladen kwamen in totaal op 980.000 abonnees (47,7%), de geëngageerde bladen 1,1 miljoen (52,3%).10

Uit datzelfde onderzoek bleek ook dat er binnen de verschillende zuilen een groot verschil bestond over de mate waarin de achterban op een „verzuilde‟ krant geabonneerd was. Zo was slechts een achtste deel van de protestanten in 1939 geabonneerd op een antirevolutionair of christelijk-historisch dagblad, tegen twee derde van de katholieke bevolking op een blad van hun gezindte. Bij de socialisten was het aantal dat op de socialistische partij had gestemd bij de verkiezingen van 1937, twee keer zo groot als het

9 In het boek van C. Augustijn, J.H. Prins en H.E.S Woldring, Abraham Kuyper. Zijn volksdeel zijn invloed,

Meinema, Delft 1987, is uitgebreid aandacht voor de persoon en de ideeën van Abraham Kuyper.

(13)

13 aantal mensen dat een socialistische georiënteerde krant las. Nog lager ligt dat aantal bij de nationaal-socialisten en de communisten. Bij de liberalen was dat juist omgekeerd. Meer mensen lazen een liberale krant dan er op een liberale partij stemden.11

Onderling bestreden de kranten elkaar geregeld, maar er waren ook kranten uit verschillende zuilen die elkaar met rust lieten. Zo hadden de antirevolutionairen en katholieken weinig van elkaar te vrezen. Hetzelfde gold voor de liberalen en protestanten. Bij tijd en wijle kwamen ze wel in elkaars vaarwater, maar dan vrijwel alleen rond

verkiezingstijd. De confessionele en liberale pers richtte haar kritiek vooral op de socialistische bladen, die op haar beurt hen weer onder vuur nam. Ook tussen de katholieken en de liberalen boterde het niet. Eens per week maakte het katholieke

dagblad De Maasbode ruimte om naar de liberalen uit te halen.12 Andersom gebeurde dit net zo goed. Ook het socialistische Het Volk haalde vaak fel uit naar het katholicisme, terwijl de protestanten en de liberalen – die gezien werden als mogelijke coalitiepartners doordat de vrijzinnig democraten zich vanaf 1935 inzetten voor democratie – merendeels met rust werden gelaten. Bewust werd geprobeerd de tegenstelling aan het licht te

brengen binnen het katholieke kamp. De socialisten werden op hun beurt bijzonder fel bestreden in de NRC en De Standaard.

Het commentaar nam een vooraanstaande plaats in de krant in, vooral tijdens de verkiezingstijd. De achterban werd gemobiliseerd om te gaan stemmen of aan hun plichten als rechtgeaarde katholiek, protestant of liberaal te voldoen. Het overgrote deel van de kranten ging over zaken die speelden in eigen kring. De NRC maakte zich daar het minst schuldig aan. Er bestonden grote verschillen tussen de berichtgeving over bepaalde onderwerpen. Zo werd in Het Volk ruimschoots aandacht besteed aan de gevolgen van de crisis, terwijl de NRC er nauwelijks aandacht aan besteedde. Wanneer de NRC of De

Standaard de crisis besprak, ging dat altijd gepaard met loftuitingen aan de overheid en

het Nationaal Crisiscomité. Er werd nauwelijks geprobeerd het politieke karakter van de nieuwsselectie te verhullen.13

De jaren dertig vormden de hoogtijdagen van de verzuiling. De Tweede

Wereldoorlog onderbrak de verzuilde samenleving, maar in de jaren daarna herrees de

(14)

14 verzuilde samenleving in hoog tempo. Een meting in 1955 wijst uit dat de neutrale bladen ten opzichte van 1939 terrein hadden verloren.14 Voornaamste oorzaak was de schorsing van een aantal grote dagbladen wegens vermeende collaboratie gedurende de

bezettingsjaren. De totale dagbladoplage was in 1955 als volgt over de zuilen verdeeld: 39,2 procent van de dagbladlezers las een neutrale krant. 25,6 procent een rooms-katholieke. 18,8 procent een socialistische. 8,5 procent een protestantse, 4,9 procent een liberale en 3 procent een communistische krant.15

Kort daarna trad het verval van de verzuilde wereld in. De rooms-katholieke pers was het eerste slachtoffer. In 1959 moesten de twee vooraanstaande bladen De Tijd en De

Maasbode fuseren.16 Zes jaar later in 1965 schrapte de Volkskrant de ondertitel „Katholiek dagblad voor Nederland‟. Ook de socialistische Het Vrije Volk verging het niet veel beter. In 1964 werd de krant verdrongen door De Telegraaf als meest gelezen dagblad van Nederland, in 1967 maakte zij zich los van de PVDA-fractie en in 1971 trok zij zich terug op Rotterdam en omgeving.

Het verval is te verklaren door de afgenomen partijloyaliteit van de naoorlogse generatie. Zij abonneerden zich niet meer automatisch op de krant die aan de partij verbonden was. Ze wilden zelf een keuze kunnen maken. De snelle groei van

onafhankelijke dagbladen als Het Algemeen Dagblad en De Telegraaf bevestigen dit beeld. Het individu kwam steeds meer centraal te staan en dit ging gepaard met een verminderd vertrouwen in de beleidsbepalers. De media moesten zich ontworstelen aan de traditionele verbanden.

Dat gebeurde en masse na de Nacht van Schmelzer. In de nacht van 13 op 14 oktober 1966 werd het rooms-rode kabinet Cals getorpedeerd door toedoen van Norbert Schmelzer, die op dat moment fractieleider van de KVP was. Hij bracht daarmee zijn

eigen partij ten val en werd door veel Nederlanders als verrader aangemerkt. De val van het kabinet markeerde het einde van een politiek gericht op consensus, juist datgene dat de verzuiling zo gekenmerkt had. In de jaren daarna verloren vooral de confessionele partijen een groot deel van hun aanhang, terwijl vrijwel alle kranten daarop hun innige

14 Jan van de Plasse, Kroniek van de Nederlandse dagbladpers, Otto Cramwinckel, Amsterdam 1999, p.

31-32.

15 Ibidem.

16 Het boek van Nick Schrama, Dagblad De Tijd 1845-1974, Valkhof Pers, Nijmegen 1996, geeft een goed

(15)

15 banden met de politieke partijen verbraken. De journalisten koppelden zich los van de politiek en wensten niet meer voor hun karretje gespannen te worden. De politiek moest kritisch gevolgd worden.

De Amsterdamse hoogleraar journalistiek Frank van Vree stelt zich kritisch op ten aanzien van de rol van de pers in de ontzuiling. In de historische literatuur wordt het verval van de richtingspers gezien als een gevolg van de ontzuiling, terwijl het volgens Van Vree ook gezien kan worden als een van de oorzaken van de ontzuiling. De pers was zich in de jaren zestig anders op gaan stellen tegenover het gezag, dan zij in de jaren vijftig hadden gedaan. De beschroomde eerbied was verdwenen. Opvallend was ook de veranderde belangstelling voor andersdenkenden. Waar de kranten eerst in termen van wij-zij schreven, of de andere groepen in het geheel niet noemden, kwamen steeds meer welwillende beschouwingen en achtergrondverhalen over mensen in de andere zuil.17 Ook dateert hij het begin van de ontzuiling van die pers al eerder dan de Nacht van Schmelzer. Volgens Van Vree geven de cijfers zoals die in de jaren zestig een vertekend beeld. Het proces van politisering en secularisering was al in de jaren vijftig ingezet.18

1.2 Protestants-christelijke pers

Abraham Kuyper wordt algemeen gezien als een van de belangrijkste personen in de protestants-christelijke samenleving ten tijde van de verzuiling. Hij beschouwde de pers als een door God gegeven instrument dat tot herkerstening van de natie zou moeten leiden. Kuyper was meer dan alleen de hoofdredacteur van de krant, hij wás de krant. De lezers lazen De Standaard niet om te weten te komen wat het nieuws was, zij lazen hem om te weten wat Kuyper er van vond. In de zogenoemde driestarren - korte, bondige stukjes, gekenmerkt door drie sterren erboven - gaf hij commentaar op de politieke actualiteit alsook op commentaren uit andere bladen.19 Kuyper werd niet gedreven door journalistieke motieven. Van een onafhankelijke pers was geen sprake, daarvoor had Kuyper de partij te zeer aan zijn persoon gebonden. De pers moest een leidende en beschouwende rol vervullen. Nog tot ver in de twintigste eeuw moesten Christelijke

17 Van Vree, „De vuile was van het gezag‟, p. 220. 18 Idem, p. 219.

(16)

16 kranten zich vooral bezighouden met het geven van voorlichting aan de lezers. Het

brengen van nieuws was daaraan ondergeschikt.

Ook tijdens zijn periode als minister-president bleef Kuyper de eerste viool spelen in De Standaard. Hij gebruikte de krant om de toenemende kritische geluiden binnen de partij de mond te snoeren en zijn beleid te verdedigen. Veel abonnees heeft De Standaard onder Kuyper nooit gehad, maar het dieptepunt werd gehaald in deze jaren. In 1913 waren er nog maar 3664 abonnees over.20 De Standaard was te duur voor de gewone man en stond daarnaast te ver van hem af. Lokale protestantse kranten wonnen aan

populariteit en werden zelfs gesteund door de antirevolutionaire partij.

Binnen de zuil bestonden nog twee andere grote kranten; de christelijk-historische

De Nederlander en de antirevolutionaire De Rotterdammer. Anders dan bij de

katholieken, waren de antirevolutionairen en de christelijk-historische bladen politieke bewegingen. Ze werden wel religieus geïnspireerd, maar waren niet gebonden in

kerkelijk-institutioneel opzicht. De Nederlander werd in 1893 opgericht door Alexander Frederik de Savornin Lohman om anti-christelijke geluiden tegen te gaan. De

Rotterdammer, werd in 1903 opgericht en was een algemeen christelijke krant. De krant

hekelde meerdere keren het voorkeursbeleid dat de partij aan De Standaard gaf en werd zo de spreekbuis voor andere antirevolutionaire kranten die hier aanstoot aan namen.

Na het aantreden van Colijn in 1920 kreeg De Standaard een ander gezicht, waardoor het oplagecijfer flink steeg. De krant nam weer een vooraanstaande positie in, mede doordat Colijn en de ARP in de jaren dertig een centrale rol in de politiek in

namen.21 De antirevolutionaire elite had volledige zeggenschap over de lijn van De

Standaard. Het partijkader had alle mogelijkheid de koers van het dagblad te

beïnvloeden. De journalisten in dienst van De Standaard kenden de lijn en weken er niet vanaf. Zij onderschreven dezelfde waarden en waren overtuigde antirevolutionairen.22

Ook De Nederlander fungeerde rond 1930 als het ware als een partijkrant. Sinds 1920 was het blad statutair gebonden aan het programma van de Christelijk Historische

20

B. van der Ros, „De Standaard‟, in: B. van der Ros, Geschiedenis van de christelijke dagbladpers, Kok, Kampen 1993, p. 25-69.

(17)

17 Unie.23 Na een aantal onrustige jaren onder leiding van partijvoorzitter D.J. De Geer kwam er een einde aan de personele unies tussen partijleiding en krant, hoewel in de praktijk deze banden vaak wel bleven bestaan. De Rotterdammer zou na 1945 met een aantal gelijksoortige bladen verder gaan als de Kwartetbladen. In 1964 haalden deze Kwartetbladen samen een marktaandeel van bijna honderdduizend lezers.

De dagbladen binnen de protestants-christelijke zuil hadden maar beperkt succes. Nooit zouden ze de aantallen halen die in andere zuilen werden gehaald. In een

onderzoek in 1939 bleek slechts een achtste deel van de zichzelf protestants-christelijk noemende gemeenschap een abonnement op een principieel dagblad te hebben, waardoor het aandeel van de protestants-christelijke pers op 5,5 procent van alle dagbladen bleef steken. Bij het andere confessionele blok, de katholieken, lag dit veel hoger. Circa twee derde las hier een geëngageerd blad. Opvallend is dat in zowel Gelderland als Overijssel, waar meer dan de helft gereformeerd of hervormd was, de christelijke dagbladpers nauwelijks voet aan de grond kreeg.24

Tot de oorlog was De Standaard het „hoofdorgaan‟ van de christelijke pers. Eens in de zoveel tijd moesten de hoofdredacteuren van de „kleine christelijke pers‟ naar Den Haag om met de leiding van de ARP over de koers van de krant te praten. Na de oorlog

werd dit steeds minder vaak het geval, te meer omdat de meeste redacteuren geen lid van de partij meer waren.

Doordat De Standaard tijdens de oorlog was blijven verschijnen, werd de krant verboden toen deze afgelopen was. Haar plaats werd ingenomen door het dagblad Trouw.

Trouw werd als verzetskrant opgericht in 1943 door Jan Schouten en J.A.H.J.S. Bruins

Slot. Het eerste nummer was al eerder verschenen onder de voorlopige naam Oranjebode.

Trouw werd al snel de ondergrondse spreekbuis van de ARP. Na de oorlog werd oprichter

Bruins Slot hoofdredacteur van het nieuwe dagblad. Hij zou deze functie bekleden tot 1971.

Bruins Slot wenste geen „christelijk-nationaal dagblad‟ als ondertitel omdat hij een meer internationale blik had. Toch bleven de meeste mensen het als een echte antirevolutionaire krant zien. Bruins Slot bleef namelijk ook nog altijd als Kamerlid – en

(18)

18 later zelfs partijvoorzitter - voor de ARP actief. Kort na de oorlog lazen nog een half

miljoen Christenen Trouw, begin jaren zestig was dit aantal gedaald tot rond de

honderdduizend. In 1962 nam Bruins Slot in het openbaar afstand van het gedachtegoed van Kuyper. De Christelijke politiek moest zich volgens de aftredende fractieleider ontdoen van de oude schema‟s waarin zij geleefd en gefunctioneerd heeft.25 In 1972 fuseerde Trouw met de Rotterdammer Kwartetbladen, maar ook dit kon het tij niet keren. Veel Kwartetlezers vonden de nieuwe koers te links en zegden hun abonnement op. Vanaf 1999 schudde de krant het Christelijke stempel helemaal van zich af en noemde ze zich „brenger, verklaarder en commentator van het nieuws, inspirator en klankbord‟.26 Wel bleef de krant vooral populair onder protestanten.

Begin eenentwintigste eeuw bestaan er twee typen dagbladen die onderscheiden dienen te worden. Aan de ene kant de kranten die trots zijn op hun afkomst en het als een rijke cultuur-historische traditie zien. Dagblad Trouw is hier een goed voorbeeld van. Aan de andere kant de dagbladen die vast houden aan de oude principes en het geloof willen uitdragen. Het Friesch Dagblad, het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad zijn hier voorbeelden van.

1.2.1 Het Friesch Dagblad

De oudste van de drie nog bestaande protestants-christelijke kranten, is het Friesch

Dagblad. Het eerste nummer van het Friesch Dagblad verscheen op 1 juni 1903. Het is

de enige krant in Nederland die wordt uitgegeven door een persvereniging. De krant heeft haar doelstelling duidelijk omschreven: het maken van een christelijke krant voor de provincie Friesland.27 Dat de krant wordt uitgegeven door een persvereniging was niet het resultaat van een weloverdacht proces. Het idee was dat de nieuwe krant, net als haar buurman de Nieuwe Provinciale Groninger Courant, een NV moest worden. Het geld dat

25 J.A.H.J.S. Bruins Slot en B. van Kaam (ed.), … En ik was gelukkig. Herinneringen, Bosch en Keuning,

Baarn 1972, p. 44, 156.

26 Ibidem.

27 G.J. Breuker, „Friesch Dagblad. Zorgen en zegen‟, in: B. van der Ros (ed.), Geschiedenis van de

(19)

19 daarvoor nodig was, werd echter niet bijeen gebracht. De plannen konden zodoende niet worden gerealiseerd en de krant bleef door een persvereniging worden uitgebracht.28

Het Friesch Dagblad ging vanaf het begin tweemaal per week verschijnen en kreeg geen hoofdredacteur, maar een commissie van redactie, die uit vijf leden bestond. Vanaf 1911 kreeg de krant een hoofdredacteur, maar wel bleef de commissie met een adviserende rol op de achtergrond aanwezig.29 Door de „gereformeerde overheersing‟ trok het blad weinig christelijk-historische en hervormde de lezers. In de jaren dertig werd in een artikel in de krant „Afscheiding en Doleantie‟ geprezen en werd kritisch gesproken over de hervormden, die in de volkskerk bleven. Hetgeen de hervormden nog verder van het blad afdreef.30

Voortdurend werd de nadruk gelegd op de plicht van een goede christen om de christelijke bladen te steunen, maar daardoor ontstond het beeld dat het Friesch Dagblad een zwakke krant zou zijn. Beter had men kunnen benadrukken dat het lezen van het

Friesch Dagblad goed voor de ontwikkeling was.31

Een belangrijke rol in het bestaan van het Friesch Dagblad heeft H. Algra gespeeld. Meer dan veertig jaar zou hij hoofdredacteur blijven tegen een zeer schamele vergoeding - Algra deed zijn werk als hoofdredacteur naast zijn baan als leraar – tot hij zijn functie neerlegde in 1977. In de oorlog weigerde de redactie te buigen voor de Duitse bezetters en vanaf 1941 verscheen het blad daardoor niet meer. De voorzitter van de persvereniging, mr. D. Okma, zei daarover: „De lezers weten nu dat het Friesch Dagblad niet heeft willen zwichten voor de grote druk van een nationaal-socialistisch systeem‟.32

In 1964 gingen de Nieuwe Provinciale Groninger Courant en de Nieuwe

Drentsche Courant op in het landelijke dagblad Trouw. Zij waren ook in onderhandeling

geweest met het Friesch Dagblad, maar tot grote verbazing van het Friesch Dagblad kozen de twee kranten voor een samenwerking met Trouw. Het werd een faliekante mislukking, waardoor het Friesch Dagblad als enige regionale christelijke krant overbleef. Tekenend voor de verbondenheid die de lezers voelden met de krant was de

28 Een uitgebreider verhaal over de beginjaren van het Friesch Dagblad is te vinden in: K. de Jong Ozn., Zij

zullen het niet hebben. De geschiedenis van het Friesch Dagblad. Deel 1(1903-1935), Kok, Kampen 2003.

29

Ibidem.

30 Breuker, „Friesch Dagblad. Zorgen en zegen‟, p. 207-220. 31 Ibidem.

(20)

20 verhuizing in 1971. Het bestuur van de persvereniging vroeg de lezers via een renteloze obligatielening betrokken te zijn bij een verhuizing van het bedrijf. Binnen drie maanden was er meer dan 1 miljoen toegezegd.33

Behalve de dagelijkse krant bezit het Friesch Dagblad een aantal andere

christelijke week- en kerkbladen. Het Goede Leven is een landelijk christelijk weekblad. Daarnaast zijn het landelijk verschijnende Christelijk Weekblad, het in Groningen verschijnende Kerk in Stad, het Kerkblad van het Noorden en het Friesche Geandewei, eigendom van het Friesch Dagblad.

1.2.2 Het Nederlands Dagblad

Te midden van de Nederlandse dagbladpers is het Nederlands Dagblad een krant die zich in veel opzichten van andere onderscheidt. Allereerst en vooral door zijn principiële keuze voor de gehoorzaamheid aan Gods Woord. Maar ook door de nadrukkelijk en dagelijkse aandacht voor de berichtgeving en voorlichting over kerk en religie.34

Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog laaide de strijd binnen de Gereformeerd kerken in Nederland op. Nog tijdens de oorlog, in 1944, keerden de Gereformeerde kerken (Vrijgemaakt) zich af van de andere Gereformeerde kerken. Het blad Reformatie Stemmen werd ingezet als voorlichtingsblad om de Vrijgemaakte zaak te propaganderen.35 Reformatie Stemmen richtte zich strikt op kerkelijke aangelegenheden. Al snel bleek dat dit niet afdoende was en een enkele keer werd er al een artikel geplaatst dat zich met politieke vragen bezig hield. Een jaar later verscheen De Vrije Kerk, waarin al snel ook de makers van Reformatie Stemmen vertegenwoordigd waren. Trouw zag het met lede ogen aan. De grootste christelijke krant stond niet positief tegenover de

Vrijmaking en liet dat duidelijk in de krant doorschemeren. Mede door deze houding groeide het gevoel dat er een eigen krant moest komen. Zover kwam het echter in eerste instantie niet. Besloten werd om De Vrije Kerk een algemeen voorlichtend protestants weekblad te maken. Piet Jongeling, op dat moment ook nog verbonden aan de Nieuwe

Provinciale Groninger Courant, werd hoofdredacteur van het weekblad.

33 Ibidem. 34

Ada Bolhuis en Johan Knigge (ed.), Het nieuws opnieuw bekeken. 40 jaar gereformeerde journalistiek, De Vuurbaak, Groningen 1984.

35 G.J. Breuker, „Nederlands Dagblad. Dochter van de kerk‟, in: B. van der Ros (ed.), Geschiedenis van de

(21)

21 Spoedig groeide De Vrije Kerk uit tot het Gereformeerd Gezinsblad, dat twee keer in de week verscheen. De naamswijziging betekende ook een programwijziging: het moest een blad worden voor het hele gezin met aandacht voor het kerkelijke,

staatkundige en sociale leven. Opmerkelijk genoeg verdween in eerste instantie de rubriek Kerknieuws uit de kranten. Volgens hoofdredacteur Jongeling moest dat aan de kerkbodes worden overgelaten. Onder grote druk was de rubriek echter een maand later al weer terug. Vanaf 1959 verscheen de krant zes dagen in de week, waarbij de

maandageditie al op zaterdag werd gedrukt. Op 31 december 1967 kreeg de krant een nieuwe naam: Nederlands Dagblad. Hier voor was gekozen omdat het blad zich niet alleen de gereformeerde gemeenschap moest bereiken, maar een boodschap bevatte voor heel het Nederlandse volk. Met het behoud van de aanduiding „Gereformeerd

Gezinsblad‟ wilde men aangeven dat het uitgangspunt voor berichtgeving en becommentariëring hetzelfde was gebleven: Gods woord en de daarop gegronde belijdenisgeschriften.36

De relatie tussen de verschillende geloofsgroepen verbeterde, maar snel ging het niet. In 1983 vond de inmiddels afgetreden hoofdredacteur Piet Jongeling nog steeds dat het Nederlands Dagblad geen redactieleden moest aantrekken die in een andere dan de Gereformeerd (Vrijgemaakte) gemeente zaten. „Ik geloof niet dat je mensen, die zich kerkelijk elders laten vergaderen en daar ook willen blijven in je redactiestaf moet opnemen.‟37 Deze koers werd door het Nederlands Dagblad ook gevolgd. Wel kwam er eind jaren tachtig een redactionele samenwerking tussen het Reformatorisch Dagblad en het Nederlands Dagblad tot stand, op het gebied van verslaggeving op kerkelijk terrein en parlement, alsmede interviews.

1.2.3 Het Reformatorisch Dagblad

Het Reformatorisch Dagblad verscheen begin jaren zeventig, nadat veel lezers van dagblad Trouw uit onvrede met de koers van de krant hun abonnement op hadden gezegd. In 1966 waren Trouw en De Rotterdammer-Kwartetbladen gedwongen door dalende oplages samen te werken. Veel orthodox-christenen keerden de krant de rug toe, oneens

(22)

22 met de naar hun mening verloochening van de christelijke identiteit. Zij bevonden zich vooral in de rechtervleugel van de orthodoxie.38 Ook in het Nederlands Dagblad konden zij zich niet vinden, omdat die uit louter leden van de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt bestond. Zoals uit de statuten van de stichting in 1968 blijkt was de nieuwe krant gebaseerd op de Bijbel: „Grondslag: Art. 2. De Stichting heeft als grondslag de Heilige Schrift, die zij erkent als het onfeilbaar Woord van God; zij aanvaardt de Drie

Formulieren van Enigheid, vastgesteld op de Nationale Synode van Dordrecht (1618-1619), als daarop gegrond; zij aanvaardt de Statenvertaling als de meest zuivere

Nederlandse Bijbelvertaling. Doel: Art. 3 De Stichting stelt zich ten doel de verspreiding der Reformatorische beginselen, in overeenstemming met het gestelde in artikel 2, door uitgave van een dagblad c.q. nieuwsblad, en al hetgeen in de ruimste zin, naar het oordeel van het bestuur, bevorderlijk kan zijn voor het doel der Stichting‟.39

Voor de uitgave van het eerste blad zou een aantal voorlichtingsbladen uitkomen, toen de steun massaal aanwezig bleek en het aantal van 15000 abonnees was gehaald werd besloten vanaf 1 april 1971 het blad te laten verschijnen. Het Reformatorisch

Dagblad maakte gebruik van de kopij van de Nederlandse Dagblad Unie voor binnen- en

buitenlandpagina‟s. Daarnaast zorgde de redactie zelf voor aanvulling, waaronder het nieuws dat op de pagina „kerk en school‟ kwam te staan en „regio-snippers‟ waar plaats was gemaakt voor regionale berichtgeving.

Vanuit kerkelijke kring werd opgetogen gereageerd op de komst van de krant. Vanuit de andere kranten was vooral een verbaasd geluid te horen, dat in tijden van persconcentratie een nieuwe krant het leven kon zien. Gelet op de diversiteit binnen de lezerskring, gereformeerden in verscheidene gradaties, was het lastig een redactionele weg te vinden. Zo werd er al binnen een jaar besloten te stoppen met de ingezonden stukken van lezers, omdat anderen daar aanstoot aan zouden kunnen nemen.

„Het oprichten van het Reformatorisch Dagblad kostte het Nederlands Dagblad nauwelijks abonnees, en dat was niet omdat bevindelijk gereformeerden hadden besloten de nieuwe krant naast het Nederlands Dagblad te gaan lezen. Het kwam doordat degenen die zich bij het Reformatorisch Dagblad aansloten geen abonnement op het Nederlands

38 Anne van der Meiden, Welzalig is het volk, Ambo, Baarn 1981, p. 182.

39 B. van der Ros, „Reformatorisch Dagblad‟, in: B. van der Ros, Geschiedenis van de christelijke

(23)

23

Dagblad hadden, zelfs niet toen het Reformatorisch Dagblad nog niet bestond. Het Nederlands Dagblad stond te ver van hen af. Het was voor hen een van de exponenten

van een geestesklimaat dat gestempeld werd door een oppervlakkig “pak en grijpgeloof”, een veel te optimistische belofteprediking, en een als vleselijk bestempelde activistische beklemtoning van het cultuurmandaat‟, aldus ds. P. Niemeijer bij de oprichting van het

Reformatorisch Dagblad.40

Op vrijdagmiddag verscheen naast de krant, de bijlage RD-Plus, waarin tal van predikbeurten op waren genomen. In de jaren tachtig verplaatste dit naar de donderdag. Hoewel de krant zich volgens De Volkskrant vooral bezig hield met verzet tegen reclame, sportverdwazing, radio, televisie en bioscoop, het humanisme en de „macht van Rome‟, was de krant vrij compleet in haar nieuwsvoorziening.41

40 Ibidem.

(24)

24

HOOFDSTUK 2: Het theoretisch kader

2.1 Wat is nieuws?

De media spelen een centrale rol in de samenleving. Journalisten becommentariëren en analyseren nieuws en bepalen welke onderwerpen in het nieuws komen en hoe deze onderwerpen worden belicht. Omdat burgers nooit alles kunnen weten, zijn zij voor een groot gedeelte van hun informatievoorziening afhankelijk van de media. De media hebben dus een enorme machtspositie in onze samenleving door te bepalen wat de burger ziet en wat hem onthouden wordt. Maar hoe komt dat nieuws tot stand?

Vanaf het begin van de twintigste eeuw streeft de journalistiek naar een zo eerlijk, objectief en evenwichtig mogelijke weergave van de werkelijkheid. Dat moest worden bereikt door journalistieke routines in acht te nemen, als hoor en wederhoor, het checken van bronnen en scheiden van feiten en meningen.42 Toch bleek het al snel een illusie dat een journalist objectief verslag kan doen. Hij of zij heeft immers altijd een bepaald vooroordeel, is opgevoed in een bepaalde cultuur, heeft normen en waarden mee

gekregen en ook het medium waarvoor de journalist schrijft, speelt een grote invloed op zijn werkzaamheden. Daarnaast beschrijft de journalist nooit de werkelijkheid zelf, maar gaat het altijd om een representatie daarvan. De keuze voor bepaalde onderwerpen - en hun invalshoek - is verre van neutraal en daarnaast spelen ook de gekozen bronnen een grote rol bij de berichtgeving.

2.2 Het gatekeeping-model van Manning White en Shoemaker

David Manning White was in 1950 de eerste die de manier beschreef waarop

nieuwsselectie tot stand kwam en welke rol de journalisten daarbij speelden. Hij verbond er de term „gatekeeping‟ aan. Volgens hem waren journalisten poortwachters die

bepaalden wat als nieuws aangemerkt werd en wat werd verworpen.Motieven om zaken niet te behandelen waren bijvoorbeeld dat het onderwerp te saai, al behandeld, te

42 José van Dijck, „De Nieuwsmakers. Kenmerken van de professionele informatieoverdracht‟, in: Jo

(25)

25 regionaal of juist te ver weg was, of er was simpelweg geen ruimte meer in de krant om het bericht te plaatsen.43

Pamela Shoemaker ging hierop door. „Gatekeeping‟ beschreef zij als het proces waarbij journalisten een grote hoeveelheid potentiële nieuwsberichten sorteren,

vormgegeven en uiteindelijk produceren tot een klein aantal berichten die verschijnen in het nieuws.44 Hoewel dit model bekritiseerd wordt – het zou te veel aandacht geven aan de selectiefunctie van journalisten en te weinig aan het idee dat journalisten ook nieuws creëren – geeft het wel aan dat het niet vanzelfsprekend is wat er in het nieuws komt en de rol die journalisten daarin spelen.

Gatekeeping kan dus, naar aanleiding van wat hierboven is beschreven, worden gezien als een proces waarin de sociale werkelijkheid wordt geconstrueerd.45 De sociale constructie begint al op het niveau van de individuele journalist die bepaalde nieuwsitems selecteert.46 Onvermijdelijk is dat daarbij persoonlijke opvattingen van de journalist - en ideeën die bij een bepaalde redactie leven - een rol spelen.47 Nieuws blijkt dan voor een groot gedeelte het resultaat van de methoden die journalisten gebruiken bij het benaderen van en omgaan met de wereld om hen heen.48

Tijdens dit proces spelen verschillende mechanismen een rol, namelijk framing, agenda setting en priming. Hierna zal uitgebreider ingegaan worden op deze termen, maar in het kort gaat framing over constructies die het nieuws (en het leven) samenhang geven en begrijpelijk maken. Agenda setting gaat over de macht van de journalistiek om zaken op de publieke agenda te krijgen en priming tenslotte, gaat over het herkennen van dingen die eerder zijn meegemaakt. Het verschil tussen agenda setting en priming aan de ene kant en framing aan de andere kant is dat de eerste twee bepalen of we over een onderwerp nadenken, terwijl de laatste bepaald hoe we er over denken.49

43

David Manning White, „The gatekeeper. A case study in the selection of news‟, in: Howard Tumber (ed.), News. A reader, Oxford University Press, Oxford 1999, p. 66-73.

44 Pamela Shoemaker en Martin Eichholz, „Individual and routine forces in gatekeeping‟, in: Journalism

and Mass Communication Quaterly 78(2001)2, p. 233-247.

45

Ibidem.

46 J.J. van Cuilenborg en G.W. Noomen, Communicatiewetenschap, Coutinho, Muiderberg 1984, p. 130. 47 Piet Bakker en Otto Scholten, Communicatiekaart van Nederland. Overzicht van media en

communicatie, Samson, Alphen aan den Rijn 1999, p. 300.

48 Ibidem.

49 Dietram A. Scheufele en David Tewksbury, „Framing, agenda setting and priming. The evolution of

(26)

26

2.3 Framing

Allereerst wordt ingegaan op het begrip framing. Er bestaan meerdere definities van het begrip framing. Twee gerenommeerde onderzoekers naar framing, Stephen D. Reese en Robert Entman, definiëren het als volgt. Reese als: „The way events and issues are organized and made sense of, especially by media, mediaprofessionals, and their audiences‟.50

En Entman als: „To frame is to select some aspects of a perceived reality and make them more salient in a communicating text, in such a way as to promote a particular problem definition, causal interpretetion, moral evaluation and/or treatment recommendation for the item described‟.51 Het gaat bij Entman vooral om salience (opvallendheid). Door het nieuws te „framen‟ kan de journalist het onderwerp inkaderen en vereenvoudigen en kan het publiek beïnvloed worden. Baldwin van Gorp tenslotte is als docent en onderzoeker verbonden aan de Universiteiten van Nijmegen, Leuven en Antwerpen. Hij beschrijft framing als: „Een standvastige, metacommunicatieve

boodschap die het structurerende denkbeeld weergeeft dat een nieuwsbericht samenhang en betekenis verleent‟.52

Door framing wordt een gebeurtenis begrijpelijk gemaakt voor het publiek. Hierdoor kan er betekenis aan worden gegeven en wordt de belangstelling vastgehouden. Via „framing‟ wordt de gebeurtenis in een bepaalde context geplaatst en daarmee ontstaat een interpretatiekader voor de ontvanger.53 Dat betekent met andere woorden dat de journalist door gebruik te maken van frames de manier kan sturen waarop de lezer of kijker het nieuwsbericht „beleeft‟.

Maar het is niet zo dat alleen de media gebruik maken van frames. Ook binnen de politiek is het een gemeengoed. Daarnaast maakt het publiek gebruikt van frames om hun gedachten te ordenen over de dagelijkse gebeurtenissen in de wereld. De manier waarop frames werken, wordt in het in 2009 verschenen The handbook of journalism studies door Entman, Matthes en Pellicano als volgt beschreven: „A frame repeatedly invokes the

50 Stephen D. Reese, „Framing public life. A bridging model for media research‟, in: S.D. Reese, O.H.

Gandy en A.E. Grands (ed.), Framing public life. Perspectives on media and our understanding of the social world, Erlbaum, Mahwah NJ 2001, p. 7–31.

51 Robert Entman, „Framing. Toward clarification of a framed paradigm‟, in: Journal of communication

43(1993)4, p. 51-58.

52 Baldwin van Gorp, Framing en het interpreteren van nieuws. Een experimenteel onderzoek naar de

effecten van frames, Karel Van Den Bosch, Antwerpen 2004, p. 3-4.

(27)

27 same objects and traits, using identical and synonymous words and symbols in a series of similar communications that are concentrated in time. These frames function to promote an interpretation of a problematic situation or actor and support of a desirable response, often along with a moral judgement that provides an emotional charge.‟54

Frames kunnen hierdoor worden ingezet als doelmatige strategie, omdat ze bepalen hoe het publiek een bepaald onderwerp definieert. Daarbij maken de gebruikte mediaframes bepaalde informatie in het geheugen meer toegankelijk dan andere en dat heeft tot gevolg dat de mediaframes ook effectief door het publiek worden gebruikt.55 Het is niet zo dat alleen de beïnvloeding eenzijdig is. De media worden ook beïnvloed. Zo doen belangengroepen voorkomen dat zij een groot gedeelte van het publiek

representeren en daarnaast speelt het publiek zelf ook een belangrijke rol. De media behandelen juist die onderwerpen, waarvan zij weten dat het publiek ze van belang acht.

Al tijdens het selecteren van nieuws spelen frames een rol. De journalist houdt bewust dan wel onbewust rekening met een bepaald frame waardoor bepaalde berichten wel en andere niet opgenomen worden. Zo komt hij tot de constructie van een

nieuwsbericht dat voorzien is van elementen die met het bewuste frame overeenstemmen.56

2.4 Agenda setting en priming

„Agenda setting attempts to explain, why information about certain issues, and not other issues, is available to the public in a democracy; how public opinion is shaped; and why certain issues are addressed through policy actions while others are not.‟57

De eerste aanzet tot onderzoek naar agenda setting werd gegeven door de journalist Walter Lippmann die in zijn in 1922 verschenen boek Public Opinion

suggereerde dat de nieuwsmedia ons wereldbeeld construeren. Vijftig jaar na Lippmann gaven Maxwell McCombs en Donald Shaw de naam agenda setting aan het fenomeen dat

54 Robert M. Entman, Jörg Matthes en Lynn Pellicano, „Nature, sources and effects of news framing‟, in:

Karin Wahl-Jorgensen en Thomas Hanitzsch (ed.), The handbook of journalism studies, Routledge, New York 2009, p. 175-190.

55 C. de Boer en S. Brennecke, Media en publiek. Theorieën over media-impact, Boon, Amsterdam 2003, p.

212-214.

56 B. van Gorp, „Een constructivistische kijk op het concept framing‟, Tijdschrift voor

communicatiewetenschap 34(2006)3, p. 246-256.

(28)

28 Lippmann trachtte te beschrijven en sindsdien is het een van de grootste

onderzoeksgebieden in de journalistiek.58

In de tussenliggende periode bleek het idee van de „hypodermic needle‟ of de „magic-bullet‟, al snel niet voldoende te verklaren. De „hypodermic needle theory‟ ging er van uit dat het mogelijk was de gedragingen van burgers te beïnvloeden door directe en strategische inprenting van ideeën door de media, zoals dat gebeurde in

Nazi-Duitsland. In de tweede helft van de twintigste eeuw raakte het geloof in deze theorie echter in verval, onder meer onder invloed van de opkomst van agenda setting. Ideeën konden niet worden opgedrongen. Belangrijker was de selectieve nieuwsstroom die de mensen bereikte, waardoor bestaande ideeën eerder werden versterkt dan veranderd.59

McCombs en Shaw toonden in 1972 aan – door middel van hun onderzoek naar de verslaggeving rond de presidentsverkiezingen van 1968 - dat er een sterke correlatie bestond tussen de onderwerpen die de media behandelden en de aandacht die het publiek er aan schonk.60 Dus hoe meer een onderwerp in het nieuws is, hoe relevanter het

onderwerp voor het publiek lijkt. Het benadrukt daarmee de macht die de media bezitten. Wanneer zij een onderwerp immers voortdurend laten terugkeren op de agenda, krijgt het vanzelf de steun van het publiek. Dit concept wordt beschreven als (first-level) agenda setting.

Second-level agenda setting of attribute agenda setting bekijkt hoe de media bepaalde onderwerpen bespreken. Daarbij staan de kenmerken van de beschrijving centraal. Ook hier is de macht van de media te zien, de toon die zij gebruiken en de eigenschappen die zij beschrijven, zijn duidelijk waarneembaar in de manier waarop het publiek over die zaken denkt.61 First-level agenda setting bepaald welke onderwerpen centraal staan in het publieke debat, second-level agenda setting concentreert zich op de vraag hoe het publiek begrijpt welke dingen hun aandacht hebben gegrepen.62

58 Renita Coleman, Maxwell McCombs, Donald Shaw en David Weaver, „Agenda setting‟, in: Karin

Wahl-Jorgensen en Thomas Hanitzsch (ed.), The handbook of journalism studies, Routledge, New York 2009, p. 147-160.

59 Scheufele en Tewksbury, „Framing, agenda setting and priming‟, p. 10. 60

M.E. McCombs en D.L. Shaw, „The agenda setting function of mass media‟, Public Opinion Quarterly 36(1972)2, p. 176 – 187.

(29)

29 McCombs stelt in Setting the agenda: the mass media and the public opinion (2004) opmerkelijk genoeg dat agenda setting niet het opzettelijk resultaat is van de wens van journalisten om de geesten van de bevolking te bespelen, maar een onvermijdelijk gevolg van de noodzaak van nieuws om zich te „focussen‟.63

In wetenschappelijke kringen is er veel discussie over de verschillen en overeenkomsten tussen framing en attribute agenda setting. In The handbook of

journalism studies wordt het als volgt beschreven: „Both framing and attribute agenda setting call attention to the perspectives of communicators and their audiences, how they picture topics in the news and, in particular, to the special status that certain attributes or frames can have in the content of a message. If a frame is defined as a dominant

perspective on the object a pervasive description and characterization of the object then a frame is usefully delimited as a very special case of attributes‟.64In dit onderzoek doet het verschil tussen de termen verder niet echt ter zake, vandaar dat hiermee volstaan wordt.

Bij onderzoek naar de gevolgen van agenda setting hebben veel wetenschappers agenda setting gekoppeld aan onderzoeken naar priming. Bij priming wordt gekeken naar de effecten van media agenda‟s op de publieke opinie en de publieke bezorgdheid.

Priming verwijst naar: „Changes in the standards that people use to make political evaluations‟.65

Priming verschijnt wanneer nieuwsinhoud het publiek suggereert dat ze specifieke thema‟s als ijkpunten moeten gebruiken om de prestaties van leiders en regeringen te beoordelen. 66 Priming is het sneller herkennen van bepaalde zaken, omdat deze al eerder zijn waargenomen. De media zijn daardoor in staat de overwegingen van het publiek te sturen. Het wordt vaak opgevat als een uitbreiding van agenda setting. Priming loopt vooruit op de zaken, waardoor het publiek iets anders ziet dan het normaal gesproken zou zien. Er worden linken gelegd die er in werkelijkheid eigenlijk niet zijn.

63 M. McCombs, Setting the agenda. The mass media and the public opinion, Polity Press, Cambridge

2004, p. 19.

64

Coleman, McCombs, Shaw en Weaver, p. 150.

65 S. Iyengar en D.R. Kinder, News that matters. Television and American opinion, University of Chicago

Press, Chicago 1987, p. 63.

(30)

30

2.5 Gevolgen voor dit onderzoek

De media bepalen dus door de mechanismen agenda setting, framing en priming over welke zaken en - tot op zekere hoogte ook - wat het publiek daarover moet denken. In dit onderzoek is dat van belang, omdat daaruit blijkt dat de journalisten door nieuws te selecteren en te vormen, een grote rol spelen in de belevingswereld van hun

lezerspubliek. De vraag die daaruit naar voren komt is in hoeverre de onderzochte

protestants-christelijke bladen mee gaan in de agenda setting van de landelijke kranten, of dat zij juist vaak hun eigen weg daarin gaan. Welke onderwerpen worden behandeld, worden er onderwerpen genegeerd en zijn er onderwerpen die wel (uitgebreide) aandacht krijgen in het RD en het ND die in het geheel ontbreken in andere kranten?

Daarnaast wordt er in gegaan op de manier waarop zij een onderwerp onder de aandacht brengen. Hoe worden artikelen „geframed‟ en wijkt dat significant af van de manier waarop reguliere kranten over die onderwerpen schrijven? Is er, met andere woorden, sprake van een „religieus frame‟? In het onderzoek worden een aantal

(31)

31

HOOFDSTUK 3: Case study

3.1 Jom Kippoeroorlog (1973)

Van 6 oktober tot 24 oktober 1973 speelt zich de Jom Kippoeroorlog in het Midden-Oosten af. De Arabische landen hebben hun krachten gebundeld en vallen Israël aan op de nationale feestdag Jom Kippoer, de Grote Verzoendag. De oorlog is niet alleen voor het Midden-Oosten van belang, ook de supermachten Sovjet Unie en Verenigde Staten spelen een rol achter de schermen.

Gezien de nauwe banden die de protestants-christelijke gemeenschap heeft met het Joodse volk en de staat Israël, lijkt het vanzelfsprekend dat de berichtgeving vooral via bronnen van Israëlische zijde tot stand komt. Bij de kranten zal daardoor worden gekeken door een frame dat de Israëlische overwinningen luid bejubeld en dat Arabische triomfen en burgerslachtoffers verzwijgt.

Uit de onderzochte periode - de drie weken dat de oorlog zich afspeelt – blijkt een groot verschil tussen de berichtgeving in de twee dagbladen te bestaan. Het hierboven veronderstelde frame sluit perfect aan op de berichtgeving in het Nederlands Dagblad. Veel minder is dat het geval bij de berichtgeving in het Reformatorisch Dagblad. Wel besteden beide kranten veel aandacht aan de oorlog. Vrijwel alle dagen prijkt een artikel over de oorlog op de voorpagina‟s en is het onderwerp op de buitenlandpagina‟s alom vertegenwoordigd.

Het ND brengt consequent nieuws over de oorlog door de ogen van de Israëli‟s. Wanneer een aantal koppen op de voorpagina de revue passeren wordt dat duidelijk. „Generaal H. Herzog heeft vertrouwen in de toekomst‟ (9 oktober 1973), „Israël bombardeert Egypte en Syrië‟ (11 oktober), „Te land, ter zee en in de lucht groot offensief tegen Syrië‟ (12 oktober).67 Er zitten vaak Israëlische bronnen achter het nieuws, en vaak zijn zij het onderwerp dat een actieve handeling vervolbrengt, zoals ook bij de kop „Israël bombardeert‟ het geval is.

(32)

32 Arabische bronnen worden pas in tweede instantie aan het woord gelaten, of ontbreken in het geheel. Militaire operaties worden in het ND inderdaad vanuit Israëlisch perspectief bezien. Zo meldt het ND dat „Israëlische militairen vijftig Syrische tanks hebben vernietigd‟, dat „de luchtmacht bij een luchtgevecht zes Syrische vliegtuigen neerschoot‟ en dat „een Syrische militaire basis aangevallen werd‟.68

Nooit gaat het in de krant over Israëlische verliezen of over de slachtoffers aan Arabische zijde. Wanneer in een uitzonderlijk geval wel een keer wordt geschreven over deze Arabische slachtoffers, schrijft het ND zonder emotie over hoe zij door de aanval verrast werden en levend verbranden in de taxi‟s in de stad. 69

Op het Reformatorisch Dagblad is het hierboven opgestelde frame nauwelijks van toepassing. In tegenstelling tot het ND geeft het RD wel beide kanten van het verhaal en gebruikt het daarbij ook bronnen van beide zijden. Van belang lijkt ook dat het RD aangeeft niet geheel onbevooroordeeld te zijn. Zoals te verwachten liggen daar Bijbelse argumenten aan ten grondslag: „Naar Israël gaan ook onze sympathieën uit. Dat is niet alleen een kwestie van persoonlijke voorkeur, of sympathie met de kleinste. Het Joodse volk is voor ons ook het oude Bondsvolk. Het zijn immers beminden om der vaderen wil‟.70

Maar opvallend is juist dat, hoewel de krant dus zelf aangeeft niet

onbevooroordeeld te zijn, dat nergens in de berichtgeving duidelijk naar voren komt. Daarnaast wordt meerdere malen benadrukt dat „de berichten uit de diverse hoofdsteden, zoals gebruikelijk sterk van elkaar afwijken‟, maar ook dat gebeurt zonder daarbij een keuze voor een van beide partijen te maken.71

Ook in uitgebreidere artikelen is er een duidelijk verschil waarneembaar. Het ND spreekt over de Arabische agressie. Het RD is daarin voorzichtiger. Dat blijkt goed wanneer beide hoofdredactionele commentaren van 9 oktober 1973 tegenover elkaar worden gezet. Het ND schrijft: „De grote verzoendag wreed verstoord. Voor de vierde keer sedert de geboorte van de moderne staat Israël in 1948 hebben Arabische staten agressie gepleegd tegen het Joodse volk‟.72

De Arabische staten hebben agressie gepleegd, aldus het ND. De krant legt de schuld volledig bij hen. Terwijl het RD over

68 Nederlands Dagblad 17 oktober 1973. 69

Nederlands Dagblad 10 oktober 1973.

(33)

33 dezelfde gebeurtenis schrijft: „Voor de vierde maal is Israël thans in oorlog met de

Arabieren‟.73

Het RD geeft daarmee een meer objectieve beschouwing van de werkelijkheid.

Daarnaast schrijft het ND dat „het volstrekt duidelijk is wie er is begonnen, hoewel er nog geprobeerd werd, Israël de schuld in de schoenen te schuiven‟.74 Israël treft geen blaam, aldus het artikel. Met de Arabische landen kan niet rationeel onderhandeld worden; „er is nauwelijks een redelijke verklaring te vinden voor de Arabische agressie‟.75

De Zesdaagse Oorlog wordt aangeduid als „de Israël opgedrongen oorlog‟ en de krant geeft Israël groot gelijk. „Wie kan hen na de aanval van jongstleden zaterdag nog kwalijk nemen dat zij thans meer dan ooit over veilige grenzen spreken?‟76

In een hoofdredactioneel commentaar schrijft het ND over „het kleine Israël, dat in een strijd op leven en dood is geraakt‟, waarbij de sympathie duidelijk ligt bij de

underdog.77. Als wordt gekeken naar de oppervlakte klopt de bewering, maar voor het gemak wordt even vergeten dat het leger van Israël technisch superieur is aan zijn tegenstanders en dat ook Israël vaak genoeg zelf het geweld initieert.

Heel soms is er ook een kritische noot aan het adres van Israël te lezen. „Toen en later zijn ook van Joodse zijde wel dingen gebeurd die afkeurenswaardig en verwerpelijk zijn.‟78

Maar in het vervolg gaat het ND vrolijk verder op de eerder ingeslagen weg. Want deze afkeurenswaardige handelingen waren toch vooral een reactie op de eerder door de handelingen van de Arabische landen. „De Arabische terreur werd soms met tegenterreur beantwoord.‟79

Al eerder bleek uit het onderzoek dat ook het RD niet geheel onbevooroordeeld in de oorlog staat. Ook het ND geeft openlijk blijk van eenzelfde vooringenomenheid. Net als bij het RD baseert zij zich hierbij op de Bijbel. „Hun lot mag ons allerminst

onverschillig laten‟, maar het ND komt ook met een historische verklaring. Een verklaring die eigenlijk op het hele Westen van toepassing is. Het vreselijke lot van de joden en wellicht ook de eigen rol daarin, doet Europa de kant kiezen van de staat Israël. Het ND

73

Reformatorisch Dagblad 9 oktober 1973.

74 Ibidem. 75 Ibidem. 76

Nederlands Dagblad 11 oktober 1973.

(34)

34 zegt daarover; „Het Joodse volk is het enige volk dat sinds de oudheid is blijven bestaan. Het werd verstrooid onder de volken, gebeukt en geslagen, telkens weer, vervolgd door de Spaanse Inquisitie, slachtoffer van talloze pogroms, vernederd, vertrapt, vergruizeld; in de twintigste eeuw voor de helft uitgemoord met methoden die tot dan toe alleen op ongedierte werden toegepast. Toch bleef het voortbestaan‟.80

Het ND erkent dat op de plaats waar nu de staat Israël is, eerst andere volkeren woonden. „Maar de Joden hebben daar toch eerlijk voor betaald?‟81 En het was toch al niet zo dat de Arabieren veel aan de ontwikkeling van het land bijdroegen. „Sinds eeuwen verwaarloosde en schier tot woestenij vervallen gronden werden gekocht van de

Palestijnen en in bloeiende oasen herschapen. Aan het tot ontwikkeling brengen van het land hebben zij (de Palestijnen) weinig of niets gedaan.‟82

Alle voorspoed kan op het conto van Israël worden geschreven. Dat het minder gaat met de omringende landen hebben zij vooral aan zichzelf te wijten.

Het RD is neutraler gebleken in de berichtgeving rond de oorlog. Hoewel de krant wel - zoals hierboven te lezen viel - blijk geeft van een zekere verbondenheid met het Joodse volk, is het niet blind voor haar tekortkomingen en de moeilijke positie die de Palestijnen in het conflict innemen. „Tussen de verharde standpunten van de Arabieren en Israël in, zaten de Palestijnen, die door het oorlogsgeweld van huis en haard verdreven, reeds sedert jaren in vluchtelingenkampen op Arabisch grondgebied verblijven. De methoden die de Palestijnen gebruiken, zijn onmogelijk te verdedigen, maar het simpele feit dat ook zij rechten hebben, wordt al te vaak vergeten.‟83

In hetzelfde artikel schrijft het RD eerst nog over „onze bewondering en sympathie voor het zwaar beproefde volk Israël‟, om daarna harde kritiek aan haar adres te uiten. „Antisemitisme is een te

verwaarlozen factor in het Midden-Oosten, het gaat hier om Zionisme. De Israëli‟s zijn echter maar al te gauw bereid om iets dat hun niet zint in verband te brengen met antisemitisme.‟84

In het ND is voor zo‟n kritische kanttekening geen plaats.

Het RD maakt zowel gebruik van Israëlische als van Arabische bronnen. Zo kopt de krant de ene dag „Golda Meir rekent op overwinning‟, vanuit Israëlisch perspectief en

80 Ibidem. 81

Ibidem.

82 Ibidem.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zoals je weet zijn we dicht bij Mijn verjaardag, elk jaar wordt die door jullie gevierd. Gedurende die tijd geven jullie elkaar veel cadeautjes, is er muziek ter ere van Mij en

De meeste ouders uit de directe woonomgeving van de school kiezen de Buitenburcht als school voor hun kind, maar ook ouders uit andere wijken in Almere Buiten weten onze school

Om deze visie waar te kunnen maken voor alle kinderen op onze school moeten wij ook grenzen stellen, hoe lastig dat soms ook is.. Daarmee kunnen wij de kwaliteit van ons onderwijs

Door verhuizing, of zorgen rondom de ontwikkeling van een kind kunnen ouders tussentijds op zoek gaan naar een andere school.. We noemen

De school biedt onderwijs aan voor alle leerlingen die haar scholen bezoeken en waarvan de ouders de grondslag respecteren.. De basis van waaruit wordt gewerkt en die wordt

Werkboeken, waarvan aangegeven wordt dat deze voor eenjarig gebruik zijn, mogen door de leerlingen na afloop van het schooljaar worden behouden.. De boeken worden uitgegeven in

Door te werken volgens het GIP model willen we bereiken dat kinderen zelfstandiger worden, meer toekomen aan onderwijs op eigen niveau (adaptief onderwijs) en dat de leerkracht door

Als het belang van het kind zich tegen deze informatieverstrekking verzet, dan hebben ouders geen recht op informatie en zal de school deze dan ook niet geven. Dit kan