• No results found

BESLUIT Besluit van de directeur

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "BESLUIT Besluit van de directeur"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BESLUIT

Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar gericht tegen zijn besluit van 11 november 1998, kenmerk 13/45.

Zaaknummer 13/PTT Post introductie vergoeding postbus

I. Het verloop van de procedure

1. Een groot aantal klachten ter zake de introductie door PTT Post B.V. (hierna: PTT Post) van een jaarlijkse vergoeding van f. 250,- voor een postbus heeft de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit (hierna: d-g NMa) in februari 1998 aanleiding gegeven een onderzoek in te doen stellen. Ook gedurende het onderzoek zijn klachten ingediend over de handelwijze van PTT Post, onder andere door de heer F.A. Meuter (hierna: Meuter), wiens klacht is ontvangen op 2 november 1998.

2. Op 30 september 1998 heeft de d-g NMa de zogenaamde punten van overweging vastgesteld. Een afschrift hiervan is op 29 oktober 1998 ter informatie toegezonden aan Meuter.

3. Bij besluit van 11 november 1998 (hierna ook: het bestreden besluit) heeft de d-g NMa vastgesteld dat PTT Post met de introductie van een jaarlijkse vergoeding van f. 250,- voor de fysieke postbusdienst niet artikel 24

Mededingingswet (hierna: Mw) overtreedt. Dit besluit is op 19 november 1998 ter informatie naar klagers, waaronder Meuter, toegezonden.

4. Tegen het besluit van 11 november 1998 is onder andere door Meuter, bij faxbericht van 28 december 1998, bezwaar gemaakt.

5. Op 17 maart 1999 heeft Meuter zijn bezwaarschrift mondeling toegelicht. Een verslag van de hoorzitting is hem op 6 april 1999 toegezonden. Bij faxbericht van 12 april 1999 heeft Meuter zijn opmerkingen naar aanleiding van het verslag toegezonden.

II Beoordeling

6. Alvorens toe te komen aan een heroverweging van het bestreden besluit, moet beoordeeld worden of Meuter ontvankelijk is in zijn bezwaar.

(i) termijnoverschrijding

(2)

besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen(...).

8. In het onderhavige geval is het besluit op 11 november 1998

bekendgemaakt door toezending aan PTT Post. Dat betekent dat binnen zes weken vanaf 12 november 1998 - dus tot 24 december 1998 - bezwaar

gemaakt kon worden tegen dit besluit. Het bezwaar van Meuter dateert echter van 28 december 1998 en is derhalve in beginsel niet tijdig gemaakt.

9. Artikel 6:11 Awb luidt: "Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar-of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."

10. In de bezwaarclausule onder het bestreden besluit staat vermeld dat binnen zes weken na de dag van verzending van het besluit bezwaar kan worden gemaakt. Daarmee wordt gedoeld op de datum van verzending aan PTT Post (11 november 1998), zijnde de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Dit is voor degenen aan wie op 19 november 1998 een afschrift van het besluit is toegezonden, waaronder Meuter, echter niet kenbaar. Dientengevolge moet ervan uit worden gegaan dat Meuter mocht menen dat de bezwaartermijn aanving op 20 november 1998 en dat hij op 28 december 1998 tijdig bezwaar maakte. De

termijnoverschrijding is derhalve verschoonbaar. (ii) belanghebbende

7. Ingevolge artikel 7:1 juncto artikel 8:1, eerste lid, Awb kan - slechts - een belanghebbende bezwaar maken (respectievelijk beroep instellen) tegen een besluit.

8. Artikel 1:2, eerste lid, Awb bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. 9. Om als belanghebbende te kunnen worden beschouwd moet blijkens de rechtspraak aan de volgende cumulatieve voorwaarden zijn voldaan. Er moet sprake zijn van een "eigen belang", dat "objectief bepaalbaar", "actueel", "persoonlijk" en "rechtstreeks betrokken bij het gevraagde besluit" is. 10. Het persoonlijk belang houdt in dat het bij het besluit betrokken belang zodanig moet zijn dat men zich daarmee onderscheidt van anderen. In de memorie van toelichting bij art. 1:2 Awb staat dat als volgt verwoord: "Maar ook een persoon van wie gezegd kan worden dat hij enig belang heeft, doch die zich op dat punt niet onderscheidt van grote aantallen anderen, kan niet worden beschouwd als een persoon met een rechtstreeks betrokken

belang."[1] Het feit dat iemand enig belang heeft, is derhalve onvoldoende om beschouwd te worden als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb.

[1] PG Awb I, blz 148

11. Het criterium 'persoonlijk belang' is in de rechtspraak nader ingevuld. Zo heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven in een vergelijkbare zaak het volgende overwogen[2]:

(3)

beroep kunnen instellen. (...) Het is niet de bedoeling van de wetgever

geweest beroep open te stellen voor een ieder. Er zal dan ook sprake moeten zijn van een specifiek, individueel belang van betrokkene, dat door het besluit wordt geraakt en waardoor de positie van de betrokkene zich onderscheidt van die van willekeurig iedere andere electriciteitsafnemer. Daarvan is in het geval van appellanten naar het oordeel van het College geen sprake. Ook niet wanneer slechts de zogenaamde groep van zelfopwekkers als referentiekader wordt genomen, (...).De groep der zelfopwekkers is een zodanig onbepaalde groep, dat naar het oordeel van het College deze hoedanigheid als zodanig niet kwalificeert voor het zijn van belanghebbende (...)."

Ook in andere zaken is door de rechter geoordeeld dat er slechts sprake is van een persoonlijk belang indien het een kenmerkend, individualiseerbaar belang betreft.[3]

[2] CBB 4 november 1998, nrs AWB 97/681, AWB 97/682 en AWB 97/683

[3] Zie bijvoorbeeld: Rechtbank 's-Hertogenbosch 27 april 1994, JB 1994/138 (referentiekader: alle werknemers van de gemeente); President Rechtbank Leeuwarden, 8 augustus 1994, AB 1994/271 (referentiekader: alle verkeersdeelnemers in een bepaalde straat); CBB 18 februari 1998, AB Kort 1998/177 (referentiekader: vervoersondernemers in de binnenvaart).

12. Het bestreden besluit heeft betrekking op de tarieven die PTT Post hanteert voor het gebruik van de postbussen. In onderhavige zaak is het referentiekader de afnemers van postbusdiensten. Dit is een onbepaalde groep, aangezien in beginsel een ieder een postbusdienst kan afnemen. Deze hoedanigheid is derhalve onvoldoende om te kunnen worden beschouwd als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb.

13. Voorts is niet gebleken van omstandigheden die de conclusie

rechtvaardigen dat Meuter belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 Awb.. Ter hoorzitting heeft Meuter aangevoerd dat hij een persoonlijk belang heeft bij het bestreden besluit aangezien zijn postbusnummer op zijn visitekaartjes en briefpapier is vermeld. Tevens gebruikt Meuter de postbus als postadres voor zowel een vereniging, waarvan hij de secretaris is, als een particuliere denktank. Meuter stelt voorts dat hij zich onderscheidt van andere

postbushouders doordat hij bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 11 november 1998.

14. Deze omstandigheden doen echter aan vorenstaande niet af. De

vermelding van het postbusnummer op briefpapier en visitekaartjes maakt het belang van Meuter niet kenmerkend en individualiseerbaar in die zin dat hij zich onderscheidt van alle andere (potentiele) postbushouders.

15. De omstandigheid dat Meuter zijn postbus tevens als secretaris van een vereniging en ten behoeve van een particuliere denktank gebruikt, is

onvoldoende om hem als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb te beschouwen. Daargelaten de vraag of het statutaire doel van de vereniging deze vereniging tot belanghebbende maakt en of de denktank belanghebbend is, ontbreekt het Meuter aan een eigen belang. Het door hem gestelde belang is immers afgeleid van dat van de vereniging en de denktank.

(4)

om bezwaar te kunnen maken.

17. Gelet op bovenstaande is Meuter geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb. Het bezwaar van Meuter is derhalve niet-ontvankelijk.

18. Overigens zijn door Meuter geen omstandigheden aangevoerd die zouden moeten leiden tot een ambtshalve herziening van het besluit van 11 november 1998.

III Beslissing

19. De directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit verklaart het bezwaar van F.A. Meuter tegen zijn besluit van 11 november 1998 niet-ontvankelijk.

Datum: 5 juli 1999

w.g. A.W. Kist

Directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit

Tegen dit besluit kan degene wiens belang daarbij rechtstreeks is betrokken, binnen zes weken na bekendmaking beroep instellen bij de

arrondissementsrechtbank te Rotterdam, sector bestuursrecht, Postbus 50951, 3007 BM, Rotterdam.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op grond van het voorgaande is het niet aannemelijk dat als gevolg van de concentratie een economische machtspositie ontstaat of wordt versterkt op de markten voor inzameling

Indien sprake is van n markt voor de handel in losse gasmotoren, n markt voor de handel in warmtekrachtinstallaties en n markt voor de handel in industrile motoren en motoren

Nu echter aan het herhaaldelijk verzoek van de d-g NMa om het verzuim overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:6 Awb binnen een redelijke termijn te herstellen niet is voldaan en

Ter ondersteuning van deze conclusie stelt Platvoet (i) dat het mogelijk is dat de software van Lodder fouten bevat, die het afnemen van een nieuwe revisie noodzakelijk maakt,

Voorts moet er op worden gewezen dat het, gezien hetgeen partijen en het Ctsv daarover naar voren hebben gebracht, niet aannemelijk is dat Gak bij de levering van arbodiensten in

De Leidse Stripshop stelt dat zij door de distributeur PS Games, gevestigd te Helmond, geen Magic-kaarten geleverd krijgt omdat zij zich niet aan de vastgestelde verkoopprijs

- Erasmus weigert deze cd nog verder aan Free Record Shop te leveren op grond van het feit dat deze onderneming in haar winkels de cd tegen een lagere dan de door

Per brief van 6 april 1998 en per brief van 2 november 1998 heeft de NMa aan de gemeente Oud-Beijerland vragen gesteld, die onder meer betrekking hadden op de omvang van