BESLUIT
Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar gericht tegen zijn besluit van 11 november 1998, kenmerk 13/45.
Zaaknummer 1903/ J.A. van Marion
I. Het verloop van de procedure
1. Een groot aantal klachten ter zake de introductie door PTT Post B.V. (hierna: PTT Post) van een jaarlijkse vergoeding van . 250,- voor een postbus heeft de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit (hierna: d-g NMa) in februari 1998 aanleiding gegeven een onderzoek in te doen stellen.
2. Bij besluit van 11 november 1998[1] (hierna ook: het primaire besluit) heeft de d-g NMa vastgesteld dat PTT Post met de introductie van een jaarlijkse vergoeding van . 250,- voor de fysieke postbusdienst niet artikel 24
Mededingingswet (hierna: Mw) overtreedt.
3. Op 7 december 1999 heeft de d-g NMa een brief van de heer Van Marion ontvangen waarin hij stelde dat PTT Post hem weigerde een postbus te verkopen.
4. Naar aanleiding van vorenstaande heeft een ambtenaar van de Nederlandse mededingingsautoriteit op 14 december 1999 een telefonisch onderhoud gehad met de heer Van Marion waarna aan hem op 16 december 1999 een kopie van het primaire besluit van de d-g NMa is toegezonden.
5. Tegen het primaire besluit is door de heer Van Marion op 21 december 1999 bezwaar gemaakt.
6. Op 2 mei 2000 heeft overleg ten kantore van de Nederlandse
mededingingsautoriteit met de heer Van Marion plaatsgevonden over een aantal procedurele aspecten. Ter informatie zijn de volgende openbare besluiten van de d-g NMa verstrekt aan de heer Van Marion: het primaire besluit van 11 november 1998[2] en de drie beslissingen op bezwaar van 5 juli 1999[3]. In twee van deze zaken is beroep ingesteld bij de rechtbank
Rotterdam.
7. Een verslag van dit overleg is de heer Van Marion op 4 mei 2000 toegezonden, waarop hij schriftelijk op 4 mei 2000 en 10 mei 2000 heeft gereageerd.
8. Op 15 juni 2000 heeft de heer Van Marion zijn bezwaarschrift mondeling toegelicht. Een verslag van de hoorzitting is hem op 21 juni 2000
II. Beoordeling
9. Artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat, indien het bezwaar ontvankelijk is, op de grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt.
10. Alvorens toe te komen aan een heroverweging van het bestreden besluit, moet beoordeeld worden of de heer Van Marion ontvankelijk is in zijn bezwaar.
(i) termijnoverschrijding
11. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Artikel 6:8, eerste lid juncto artikel 3:41, eerste lid, Awb bepaalt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit bekend is gemaakt door toezending of uitreiking aan een of meer belanghebbenden. 12. Het primaire besluit is op 11 november 1998 bekendgemaakt door toezending aan PTT Post. Dat betekent dat binnen zes weken vanaf 12 november 1998 - dus tot 24 december 1998 - bezwaar gemaakt kon worden tegen dit besluit. Het bezwaar van de heer Van Marion dateert echter van 21 december 1999 en is derhalve in beginsel niet tijdig gemaakt.
13. Artikel 6:11 Awb luidt: Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
14. De datum van verzending aan PTT Post (11 november 1998), zijnde de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt, was voor degenen aan wie op 11 november 1998 geen afschrift van het besluit is toegezonden, waaronder de heer Van Marion, niet kenbaar. De bekendmaking van het besluit aan de heer Van Marion kon achterwege worden gelaten aangezien artikel 3:41, eerste lid Awb niet vereist dat aan alle afnemers van postbussen in Nederland een afschrift van een besluit diende te worden toegezonden. Aan de heer Van Marion is het besluit op 16 december 1999 kenbaar gemaakt in reactie op zijn schrijven d.d. 7 december 1999.
Vervolgens heeft de heer Van Marion op 21 december 1999 bezwaar gemaakt tegen het besluit. De heer Van Marion heeft derhalve aannemelijk gemaakt dat hij zijn bezwaarschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs van hem kon worden verlangd. Dientengevolge moet ervan uit worden gegaan dat de heer Van Marion mocht menen dat de bezwaartermijn aanving op 17 december 1999 en dat hij op 21 december 1999 tijdig bezwaar maakte. De termijnoverschrijding is derhalve verschoonbaar.
(ii) belanghebbende
15. Ingevolge artikel 7:1 juncto artikel 8:1, eerste lid, Awb kan - slechts - een belanghebbende bezwaar maken (respectievelijk beroep instellen) tegen een besluit.
verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. 17. Om als belanghebbende te kunnen worden beschouwd moet blijkens de rechtspraak aan de volgende cumulatieve voorwaarden zijn voldaan. Er moet sprake zijn van een eigen belang, dat objectief bepaalbaar, actueel,
persoonlijk en rechtstreeks betrokken bij het gevraagde besluit is.
18. Het persoonlijk belang houdt in dat het bij het besluit betrokken belang zodanig moet zijn dat men zich daarmee onderscheidt van anderen. In de memorie van toelichting bij art. 1:2 Awb staat dat als volgt verwoord: Maar ook een persoon van wie gezegd kan worden dat hij enig belang heeft, doch die zich op dat punt niet onderscheidt van grote aantallen anderen, kan niet worden beschouwd als een persoon met een rechtstreeks betrokken belang. [4] Het feit dat iemand enig belang heeft, is derhalve onvoldoende om
beschouwd te worden als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb.
19. Het criterium persoonlijk belang is in de rechtspraak nader ingevuld. Zo heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven in een vergelijkbare zaak het volgende overwogen[5]: Met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende is door de wetgever een begrenzing beoogd van de kring dergenen die tegen een besluit beroep kunnen instellen. (...) Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest beroep open te stellen voor een ieder. Er zal dan ook sprake moeten zijn van een specifiek, individueel belang van betrokkene, dat door het besluit wordt geraakt en waardoor de positie van de betrokkene zich onderscheidt van die van willekeurig iedere andere
electriciteitsafnemer. Daarvan is in het geval van appellanten naar het oordeel van het College geen sprake. Ook in andere zaken is door de rechter
geoordeeld dat er slechts sprake is van een persoonlijk belang indien het een kenmerkend, individualiseerbaar belang betreft.[6]
20. Het bestreden besluit heeft betrekking op de tarieven die PTT Post hanteert voor het gebruik van de postbussen. In onderhavige zaak is het referentiekader de afnemers van postbusdiensten. Dit is een onbepaalde groep, aangezien in beginsel een ieder een postbusdienst kan afnemen. Deze hoedanigheid is derhalve onvoldoende om te kunnen worden beschouwd als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb.
21. Voorts is niet gebleken van omstandigheden die de conclusie
rechtvaardigen dat de heer Van Marion belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 Awb.
22. Tijdens de hoorzitting heeft de heer Van Marion aangevoerd dat hij een persoonlijk belang heeft bij het bestreden besluit vanwege de bescherming die de postbus biedt voor zijn privacy. Hij onderscheidt zich daarmee van alle andere particuliere afnemers van postbusdiensten in Nederland vanwege [][7] en vanwege het feit dat hij aandeelhouder is bij Smit Internationale te
gesteld en niet bestreden is door de heer Van Marion[8], blijkt dat een van de specifieke kenmerken om een postbusdienst af te nemen een grotere mate van privacy voor de ontvanger is. Om deze reden ontbreekt het de heer Van Marion aan een persoonlijk belang bij het primaire besluit waardoor hij als belanghebbende zou kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2 Awb.
24. De heer Van Marion stelt voorts dat hij de bezwaarprocedure correct heeft gevolgd. Het indienen van een bezwaarschrift en het op correcte wijze volgen van de bezwaarprocedure is evenmin een reden op grond waarvan de heer Van Marion als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb moet worden beschouwd. Ter beoordeling staat immers of de heer Van Marion een belang heeft bij het bestreden besluit. Nu vast staat dat de heer Van Marion geen (persoonlijk) belang heeft bij het bestreden besluit, wordt hij niet door het enkele feit dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen dat besluit, alsnog als belanghebbende beschouwd. De hoedanigheid van belanghebbende is immers een voorwaarde om bezwaar te kunnen maken.
25. Gelet op bovenstaande is de heer Van Marion geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb. Het bezwaar van de heer Van Marion is derhalve niet-ontvankelijk.
III. Beslissing
De directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit verklaart het bezwaar van de heer J.A. van Marion tegen zijn besluit van 11 november 1998 niet-ontvankelijk.
Datum: 27 juli 2000
De directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit, voor deze:
w.g.
Mr. G.F. Pieters
Wnd. hoofd van de sectie Beschikkingen, Bezwaar en Beroep
Tegen dit besluit kan degene, wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, binnen zes weken na bekendmaking van dit besluit een
beroepschrift indienen bij de arrondissement rechtbank te Rotterdam, sector bestuursrecht, Postbus 50951, 3007 BM Rotterdam
---[1] Zie besluit d-g NMa, 11 november 1998, zaak 13/45, Diverse klagers versus PTT Post inzake introductie vergoeding postbus.
[2] Zie voetnoot 1.
[3] Zie besluiten d-g NMa, 5 juli 1999, zaak 815/31, zaak 13/91 (thans aanhangig bij de rechtbank Rotterdam) en zaak 13/89 PTT Post introductie vergoeding postbus.
[4] PG Awb I, blz 148
[5] CBB 4 november 1998, nrs AWB 97/681, AWB 97/682 en AWB 97/683 [6] Zie bijvoorbeeld: Rechtbank s-Hertogenbosch 27 april 1994, JB 1994/138 (referentiekader: alle werknemers van de gemeente); President Rechtbank Leeuwarden, 8 augustus 1994, AB 1994/271 (referentiekader: alle
verkeersdeelnemers in een bepaalde straat); CBB 18 februari 1998, AB Kort 1998/177 (referentiekader: vervoersondernemers in de binnenvaart).
[7] Vertrouwelijk
[8] Tevens wordt randnummer 42 van het primaire besluit niet bestreden in de twee zaken (zie voetnoot 3), welke thans aanhangig zijn bij de rechtbank Rotterdam.