• No results found

Analyse: van R naar R

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Analyse: van R naar R"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Analyse: van R naar R

n

hoorcollege

Extrema in Rn (22)

Gerrit Oomens

G.Oomens@uva.nl

Korteweg-de Vries Instituut voor Wiskunde Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica

Universiteit van Amsterdam

(2)

Vinden van extrema (in R

2

)

Om extrema te vinden van een differentieerbare functie, zoeken we een punt met f0(~a) = 0.

We willen dan onderzoeken wat voor punt ~a is. Wanneer f een C2 functie is, bekijken we deHessiaan

Hf(~a) =(D11f )(~a) (D12f )(~a) (D21f )(~a) (D22f )(~a)

 .

Als de eigenwaarden van Hf(~a) kleiner dan 0 zijn (Hf(~a) isnegatief definiet), dan neemt f een sterk lokaal maximum aan.

Als de eigenwaarden van Hf(~a) groter dan 0 zijn (Hf(~a) ispositief definiet), dan neemt f een sterk lokaal minimum aan.

Als Hf(~a) zowel positieve als negatieve eigenwaarden heeft (indefiniet), dan heeft f geen extremum in ~a (zadelpunt).

Truc: het teken van de eigenwaarden λ1, λ2 is makkelijk te bepalen door tr Hf(~a) = λ1+ λ2 en det Hf(~a) = λ1λ2.

(3)

Vinden van extrema (in R

2

)

Om extrema te vinden van een differentieerbare functie, zoeken we een punt met f0(~a) = 0. We willen dan onderzoeken wat voor punt ~a is.

Wanneer f een C2 functie is, bekijken we deHessiaan

Hf(~a) =(D11f )(~a) (D12f )(~a) (D21f )(~a) (D22f )(~a)

 .

Als de eigenwaarden van Hf(~a) kleiner dan 0 zijn (Hf(~a) isnegatief definiet), dan neemt f een sterk lokaal maximum aan.

Als de eigenwaarden van Hf(~a) groter dan 0 zijn (Hf(~a) ispositief definiet), dan neemt f een sterk lokaal minimum aan.

Als Hf(~a) zowel positieve als negatieve eigenwaarden heeft (indefiniet), dan heeft f geen extremum in ~a (zadelpunt).

Truc: het teken van de eigenwaarden λ1, λ2 is makkelijk te bepalen door tr Hf(~a) = λ1+ λ2 en det Hf(~a) = λ1λ2.

(4)

Vinden van extrema (in R

2

)

Om extrema te vinden van een differentieerbare functie, zoeken we een punt met f0(~a) = 0. We willen dan onderzoeken wat voor punt ~a is. Wanneer f een C2 functie is, bekijken we deHessiaan

Hf(~a)

=(D11f )(~a) (D12f )(~a) (D21f )(~a) (D22f )(~a)

 .

Als de eigenwaarden van Hf(~a) kleiner dan 0 zijn (Hf(~a) isnegatief definiet), dan neemt f een sterk lokaal maximum aan.

Als de eigenwaarden van Hf(~a) groter dan 0 zijn (Hf(~a) ispositief definiet), dan neemt f een sterk lokaal minimum aan.

Als Hf(~a) zowel positieve als negatieve eigenwaarden heeft (indefiniet), dan heeft f geen extremum in ~a (zadelpunt).

Truc: het teken van de eigenwaarden λ1, λ2 is makkelijk te bepalen door tr Hf(~a) = λ1+ λ2 en det Hf(~a) = λ1λ2.

(5)

Vinden van extrema (in R

2

)

Om extrema te vinden van een differentieerbare functie, zoeken we een punt met f0(~a) = 0. We willen dan onderzoeken wat voor punt ~a is. Wanneer f een C2 functie is, bekijken we deHessiaan

Hf(~a) =(D11f )(~a) (D12f )(~a) (D21f )(~a) (D22f )(~a)

 .

Als de eigenwaarden van Hf(~a) kleiner dan 0 zijn (Hf(~a) isnegatief definiet), dan neemt f een sterk lokaal maximum aan.

Als de eigenwaarden van Hf(~a) groter dan 0 zijn (Hf(~a) ispositief definiet), dan neemt f een sterk lokaal minimum aan.

Als Hf(~a) zowel positieve als negatieve eigenwaarden heeft (indefiniet), dan heeft f geen extremum in ~a (zadelpunt).

Truc: het teken van de eigenwaarden λ1, λ2 is makkelijk te bepalen door tr Hf(~a) = λ1+ λ2 en det Hf(~a) = λ1λ2.

(6)

Vinden van extrema (in R

2

)

Om extrema te vinden van een differentieerbare functie, zoeken we een punt met f0(~a) = 0. We willen dan onderzoeken wat voor punt ~a is. Wanneer f een C2 functie is, bekijken we deHessiaan

Hf(~a) =(D11f )(~a) (D12f )(~a) (D21f )(~a) (D22f )(~a)

 .

Als de eigenwaarden van Hf(~a) kleiner dan 0 zijn (Hf(~a) isnegatief definiet), dan neemt f een sterk lokaal maximum aan.

Als de eigenwaarden van Hf(~a) groter dan 0 zijn (Hf(~a) ispositief definiet), dan neemt f een sterk lokaal minimum aan.

Als Hf(~a) zowel positieve als negatieve eigenwaarden heeft (indefiniet), dan heeft f geen extremum in ~a (zadelpunt).

Truc: het teken van de eigenwaarden λ1, λ2 is makkelijk te bepalen door tr Hf(~a) = λ1+ λ2 en det Hf(~a) = λ1λ2.

(7)

Vinden van extrema (in R

2

)

Om extrema te vinden van een differentieerbare functie, zoeken we een punt met f0(~a) = 0. We willen dan onderzoeken wat voor punt ~a is. Wanneer f een C2 functie is, bekijken we deHessiaan

Hf(~a) =(D11f )(~a) (D12f )(~a) (D21f )(~a) (D22f )(~a)

 .

Als de eigenwaarden van Hf(~a) kleiner dan 0 zijn (Hf(~a) isnegatief definiet), dan neemt f een sterk lokaal maximum aan.

Als de eigenwaarden van Hf(~a) groter dan 0 zijn (Hf(~a) ispositief definiet), dan neemt f een sterk lokaal minimum aan.

Als Hf(~a) zowel positieve als negatieve eigenwaarden heeft (indefiniet), dan heeft f geen extremum in ~a (zadelpunt).

Truc: het teken van de eigenwaarden λ1, λ2 is makkelijk te bepalen door tr Hf(~a) = λ1+ λ2 en det Hf(~a) = λ1λ2.

(8)

Vinden van extrema (in R

2

)

Om extrema te vinden van een differentieerbare functie, zoeken we een punt met f0(~a) = 0. We willen dan onderzoeken wat voor punt ~a is. Wanneer f een C2 functie is, bekijken we deHessiaan

Hf(~a) =(D11f )(~a) (D12f )(~a) (D21f )(~a) (D22f )(~a)

 .

Als de eigenwaarden van Hf(~a) kleiner dan 0 zijn (Hf(~a) isnegatief definiet), dan neemt f een sterk lokaal maximum aan.

Als de eigenwaarden van Hf(~a) groter dan 0 zijn (Hf(~a) ispositief definiet), dan neemt f een sterk lokaal minimum aan.

Als Hf(~a) zowel positieve als negatieve eigenwaarden heeft (indefiniet), dan heeft f geen extremum in ~a (zadelpunt).

Truc: het teken van de eigenwaarden λ1, λ2 is makkelijk te bepalen door tr Hf(~a) = λ1+ λ2 en det Hf(~a) = λ1λ2.

(9)

Vinden van extrema (in R

2

)

Om extrema te vinden van een differentieerbare functie, zoeken we een punt met f0(~a) = 0. We willen dan onderzoeken wat voor punt ~a is. Wanneer f een C2 functie is, bekijken we deHessiaan

Hf(~a) =(D11f )(~a) (D12f )(~a) (D21f )(~a) (D22f )(~a)

 .

Als de eigenwaarden van Hf(~a) kleiner dan 0 zijn (Hf(~a) isnegatief definiet), dan neemt f een sterk lokaal maximum aan.

Als de eigenwaarden van Hf(~a) groter dan 0 zijn (Hf(~a) ispositief definiet), dan neemt f een sterk lokaal minimum aan.

Als Hf(~a) zowel positieve als negatieve eigenwaarden heeft (indefiniet), dan heeft f geen extremum in ~a (zadelpunt).

Truc: het teken van de eigenwaarden λ1, λ2

is makkelijk te bepalen door tr Hf(~a) = λ1+ λ2 en det Hf(~a) = λ1λ2.

(10)

Vinden van extrema (in R

2

)

Om extrema te vinden van een differentieerbare functie, zoeken we een punt met f0(~a) = 0. We willen dan onderzoeken wat voor punt ~a is. Wanneer f een C2 functie is, bekijken we deHessiaan

Hf(~a) =(D11f )(~a) (D12f )(~a) (D21f )(~a) (D22f )(~a)

 .

Als de eigenwaarden van Hf(~a) kleiner dan 0 zijn (Hf(~a) isnegatief definiet), dan neemt f een sterk lokaal maximum aan.

Als de eigenwaarden van Hf(~a) groter dan 0 zijn (Hf(~a) ispositief definiet), dan neemt f een sterk lokaal minimum aan.

Als Hf(~a) zowel positieve als negatieve eigenwaarden heeft (indefiniet), dan heeft f geen extremum in ~a (zadelpunt).

Truc: het teken van de eigenwaarden λ1, λ2 is makkelijk te bepalen door tr Hf(~a) = λ1+ λ2 en det Hf(~a) = λ1λ2.

(11)

Complicaties

Indien de Hessiaan in een stationair punt ~a te veel eigenwaarden 0 heeft, geeft deze geen informatie.

We moeten dan op een andere manier het gedrag van f rond ~a onderzoeken, bijvoorbeeld door naar deniveaukrommen f (~x) = c te kijken. Als we bekijken f : E → R waar E niet open is, zullen we ook naar randextrema moeten zoeken. Hiervoor kunnen we de rand parametriseren als een kromme

x (t), y (t) en zoeken naar extrema van g (t) = f x (t), y (t).

Vervolgens moeten we onderzoeken of deze ook extrema van f zijn.

(12)

Complicaties

Indien de Hessiaan in een stationair punt ~a te veel eigenwaarden 0 heeft, geeft deze geen informatie. We moeten dan op een andere manier het gedrag van f rond ~a onderzoeken

, bijvoorbeeld door naar deniveaukrommen f (~x) = c te kijken. Als we bekijken f : E → R waar E niet open is, zullen we ook naar randextrema moeten zoeken. Hiervoor kunnen we de rand parametriseren als een kromme

x (t), y (t) en zoeken naar extrema van g (t) = f x (t), y (t).

Vervolgens moeten we onderzoeken of deze ook extrema van f zijn.

(13)

Complicaties

Indien de Hessiaan in een stationair punt ~a te veel eigenwaarden 0 heeft, geeft deze geen informatie. We moeten dan op een andere manier het gedrag van f rond ~a onderzoeken, bijvoorbeeld door naar deniveaukrommen f (~x) = c te kijken.

Als we bekijken f : E → R waar E niet open is, zullen we ook naar randextrema moeten zoeken. Hiervoor kunnen we de rand parametriseren als een kromme

x (t), y (t) en zoeken naar extrema van g (t) = f x (t), y (t).

Vervolgens moeten we onderzoeken of deze ook extrema van f zijn.

(14)

Complicaties

Indien de Hessiaan in een stationair punt ~a te veel eigenwaarden 0 heeft, geeft deze geen informatie. We moeten dan op een andere manier het gedrag van f rond ~a onderzoeken, bijvoorbeeld door naar deniveaukrommen f (~x) = c te kijken.

Als we bekijken f : E → R waar E niet open is

, zullen we ook naar randextrema moeten zoeken. Hiervoor kunnen we de rand parametriseren als een kromme

x (t), y (t) en zoeken naar extrema van g (t) = f x (t), y (t).

Vervolgens moeten we onderzoeken of deze ook extrema van f zijn.

(15)

Complicaties

Indien de Hessiaan in een stationair punt ~a te veel eigenwaarden 0 heeft, geeft deze geen informatie. We moeten dan op een andere manier het gedrag van f rond ~a onderzoeken, bijvoorbeeld door naar deniveaukrommen f (~x) = c te kijken.

Als we bekijken f : E → R waar E niet open is, zullen we ook naar randextrema moeten zoeken.

Hiervoor kunnen we de rand parametriseren als een kromme x (t), y (t) en zoeken naar extrema van

g (t) = f x (t), y (t).

Vervolgens moeten we onderzoeken of deze ook extrema van f zijn.

(16)

Complicaties

Indien de Hessiaan in een stationair punt ~a te veel eigenwaarden 0 heeft, geeft deze geen informatie. We moeten dan op een andere manier het gedrag van f rond ~a onderzoeken, bijvoorbeeld door naar deniveaukrommen f (~x) = c te kijken.

Als we bekijken f : E → R waar E niet open is, zullen we ook naar randextrema moeten zoeken. Hiervoor kunnen we de rand parametriseren

als een kromme x (t), y (t) en zoeken naar extrema van

g (t) = f x (t), y (t).

Vervolgens moeten we onderzoeken of deze ook extrema van f zijn.

(17)

Complicaties

Indien de Hessiaan in een stationair punt ~a te veel eigenwaarden 0 heeft, geeft deze geen informatie. We moeten dan op een andere manier het gedrag van f rond ~a onderzoeken, bijvoorbeeld door naar deniveaukrommen f (~x) = c te kijken.

Als we bekijken f : E → R waar E niet open is, zullen we ook naar randextrema moeten zoeken. Hiervoor kunnen we de rand parametriseren als een kromme

x (t), y (t)

en zoeken naar extrema van g (t) = f x (t), y (t).

Vervolgens moeten we onderzoeken of deze ook extrema van f zijn.

(18)

Complicaties

Indien de Hessiaan in een stationair punt ~a te veel eigenwaarden 0 heeft, geeft deze geen informatie. We moeten dan op een andere manier het gedrag van f rond ~a onderzoeken, bijvoorbeeld door naar deniveaukrommen f (~x) = c te kijken.

Als we bekijken f : E → R waar E niet open is, zullen we ook naar randextrema moeten zoeken. Hiervoor kunnen we de rand parametriseren als een kromme

x (t), y (t) en zoeken naar extrema van g (t) = f x (t), y (t).

Vervolgens moeten we onderzoeken of deze ook extrema van f zijn.

(19)

Complicaties

Indien de Hessiaan in een stationair punt ~a te veel eigenwaarden 0 heeft, geeft deze geen informatie. We moeten dan op een andere manier het gedrag van f rond ~a onderzoeken, bijvoorbeeld door naar deniveaukrommen f (~x) = c te kijken.

Als we bekijken f : E → R waar E niet open is, zullen we ook naar randextrema moeten zoeken. Hiervoor kunnen we de rand parametriseren als een kromme

x (t), y (t) en zoeken naar extrema van g (t) = f x (t), y (t).

Vervolgens moeten we onderzoeken of deze ook extrema van f zijn.

(20)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}.

We bepalen de parti¨ele afgeleiden:

D1f (x , y ) = 2x + 1 = 0 ⇒ x = −12 D2f (x , y ) = 2y = 0 ⇒ y = 0

We zien f0(x , y ) = 0 in (−12, 0).

Er geldt Hf(x , y ) =



2 0 0 2

 ,

dus Hf(−12, 0) is positief definiet: dit punt is een inwendig sterk minimum.

(21)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}.

We bepalen de parti¨ele afgeleiden:

D1f (x , y )

= 2x + 1 = 0 ⇒ x = −12 D2f (x , y ) = 2y = 0 ⇒ y = 0 We zien f0(x , y ) = 0 in (−12, 0).

Er geldt Hf(x , y ) =



2 0 0 2

 ,

dus Hf(−12, 0) is positief definiet: dit punt is een inwendig sterk minimum.

(22)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}.

We bepalen de parti¨ele afgeleiden:

D1f (x , y ) = 2x + 1

= 0 ⇒ x = −12 D2f (x , y ) = 2y = 0 ⇒ y = 0 We zien f0(x , y ) = 0 in (−12, 0).

Er geldt Hf(x , y ) =



2 0 0 2

 ,

dus Hf(−12, 0) is positief definiet: dit punt is een inwendig sterk minimum.

(23)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}.

We bepalen de parti¨ele afgeleiden:

D1f (x , y ) = 2x + 1

= 0 ⇒ x = −12

D2f (x , y )

= 2y = 0 ⇒ y = 0

We zien f0(x , y ) = 0 in (−12, 0).

Er geldt Hf(x , y ) =



2 0 0 2

 ,

dus Hf(−12, 0) is positief definiet: dit punt is een inwendig sterk minimum.

(24)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}.

We bepalen de parti¨ele afgeleiden:

D1f (x , y ) = 2x + 1

= 0 ⇒ x = −12

D2f (x , y ) = 2y

= 0 ⇒ y = 0

We zien f0(x , y ) = 0 in (−12, 0).

Er geldt Hf(x , y ) =



2 0 0 2

 ,

dus Hf(−12, 0) is positief definiet: dit punt is een inwendig sterk minimum.

(25)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}.

We bepalen de parti¨ele afgeleiden:

D1f (x , y ) = 2x + 1 = 0

⇒ x = −12

D2f (x , y ) = 2y

= 0 ⇒ y = 0

We zien f0(x , y ) = 0 in (−12, 0).

Er geldt Hf(x , y ) =



2 0 0 2

 ,

dus Hf(−12, 0) is positief definiet: dit punt is een inwendig sterk minimum.

(26)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}.

We bepalen de parti¨ele afgeleiden:

D1f (x , y ) = 2x + 1 = 0 ⇒ x = −12 D2f (x , y ) = 2y

= 0 ⇒ y = 0

We zien f0(x , y ) = 0 in (−12, 0).

Er geldt Hf(x , y ) =



2 0 0 2

 ,

dus Hf(−12, 0) is positief definiet: dit punt is een inwendig sterk minimum.

(27)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}.

We bepalen de parti¨ele afgeleiden:

D1f (x , y ) = 2x + 1 = 0 ⇒ x = −12 D2f (x , y ) = 2y = 0

⇒ y = 0 We zien f0(x , y ) = 0 in (−12, 0).

Er geldt Hf(x , y ) =



2 0 0 2

 ,

dus Hf(−12, 0) is positief definiet: dit punt is een inwendig sterk minimum.

(28)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}.

We bepalen de parti¨ele afgeleiden:

D1f (x , y ) = 2x + 1 = 0 ⇒ x = −12 D2f (x , y ) = 2y = 0 ⇒ y = 0

We zien f0(x , y ) = 0 in (−12, 0).

Er geldt Hf(x , y ) =



2 0 0 2

 ,

dus Hf(−12, 0) is positief definiet: dit punt is een inwendig sterk minimum.

(29)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}.

We bepalen de parti¨ele afgeleiden:

D1f (x , y ) = 2x + 1 = 0 ⇒ x = −12 D2f (x , y ) = 2y = 0 ⇒ y = 0 We zien f0(x , y ) = 0 in (−12, 0).

Er geldt Hf(x , y ) =



2 0 0 2

 ,

dus Hf(−12, 0) is positief definiet: dit punt is een inwendig sterk minimum.

(30)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}.

We bepalen de parti¨ele afgeleiden:

D1f (x , y ) = 2x + 1 = 0 ⇒ x = −12 D2f (x , y ) = 2y = 0 ⇒ y = 0 We zien f0(x , y ) = 0 in (−12, 0). Er geldt

Hf(x , y ) =



2 0 0 2

 ,

dus Hf(−12, 0) is positief definiet: dit punt is een inwendig sterk minimum.

(31)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}.

We bepalen de parti¨ele afgeleiden:

D1f (x , y ) = 2x + 1 = 0 ⇒ x = −12 D2f (x , y ) = 2y = 0 ⇒ y = 0 We zien f0(x , y ) = 0 in (−12, 0). Er geldt

Hf(x , y ) =2

0 0 2

 ,

dus Hf(−12, 0) is positief definiet: dit punt is een inwendig sterk minimum.

(32)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}.

We bepalen de parti¨ele afgeleiden:

D1f (x , y ) = 2x + 1 = 0 ⇒ x = −12 D2f (x , y ) = 2y = 0 ⇒ y = 0 We zien f0(x , y ) = 0 in (−12, 0). Er geldt

Hf(x , y ) =2 0 0

2

 ,

dus Hf(−12, 0) is positief definiet: dit punt is een inwendig sterk minimum.

(33)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}.

We bepalen de parti¨ele afgeleiden:

D1f (x , y ) = 2x + 1 = 0 ⇒ x = −12 D2f (x , y ) = 2y = 0 ⇒ y = 0 We zien f0(x , y ) = 0 in (−12, 0). Er geldt

Hf(x , y ) =2 0 0 2

 ,

dus Hf(−12, 0) is positief definiet: dit punt is een inwendig sterk minimum.

(34)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}.

We bepalen de parti¨ele afgeleiden:

D1f (x , y ) = 2x + 1 = 0 ⇒ x = −12 D2f (x , y ) = 2y = 0 ⇒ y = 0 We zien f0(x , y ) = 0 in (−12, 0). Er geldt

Hf(x , y ) =2 0 0 2

 ,

dus Hf(−12, 0) is positief definiet

: dit punt is een inwendig sterk minimum.

(35)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}.

We bepalen de parti¨ele afgeleiden:

D1f (x , y ) = 2x + 1 = 0 ⇒ x = −12 D2f (x , y ) = 2y = 0 ⇒ y = 0 We zien f0(x , y ) = 0 in (−12, 0). Er geldt

Hf(x , y ) =2 0 0 2

 ,

dus Hf(−12, 0) is positief definiet: dit punt is een inwendig sterk minimum.

(36)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (−12, 0).

We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π):

g (t) := f (cos t, sin t) = cos2t + sin2t + cos t = 1 + cos t.

Dan is g0(t) = − sin t.

We vinden 2 mogelijke randextrema: t = 0 ⇒ (x , y ) = (1, 0)

t = π ⇒ (x , y ) = (−1, 0)

Merk op: 0 is een maximum van g .

De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn.

Het punt π is een minimum van g .

Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter

f (x , 0) = x2+ x = x (x + 1) < 0 als x > −1. We concluderen dat (−1, 0) geen extremum van f is.

(37)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (−12, 0).

We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π):

g (t) := f (cos t, sin t) = cos2t + sin2t + cos t = 1 + cos t. Dan is g0(t) = − sin t.

We vinden 2 mogelijke randextrema: t = 0 ⇒ (x , y ) = (1, 0)

t = π ⇒ (x , y ) = (−1, 0)

Merk op: 0 is een maximum van g .

De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn.

Het punt π is een minimum van g .

Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter

f (x , 0) = x2+ x = x (x + 1) < 0 als x > −1. We concluderen dat (−1, 0) geen extremum van f is.

(38)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (−12, 0).

We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π):

g (t) := f (cos t, sin t)

= cos2t + sin2t + cos t = 1 + cos t. Dan is g0(t) = − sin t.

We vinden 2 mogelijke randextrema: t = 0 ⇒ (x , y ) = (1, 0)

t = π ⇒ (x , y ) = (−1, 0)

Merk op: 0 is een maximum van g .

De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn.

Het punt π is een minimum van g .

Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter

f (x , 0) = x2+ x = x (x + 1) < 0 als x > −1. We concluderen dat (−1, 0) geen extremum van f is.

(39)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (−12, 0).

We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π):

g (t) := f (cos t, sin t) = cos2t + sin2t + cos t

= 1 + cos t. Dan is g0(t) = − sin t.

We vinden 2 mogelijke randextrema: t = 0 ⇒ (x , y ) = (1, 0)

t = π ⇒ (x , y ) = (−1, 0)

Merk op: 0 is een maximum van g .

De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn.

Het punt π is een minimum van g .

Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter

f (x , 0) = x2+ x = x (x + 1) < 0 als x > −1. We concluderen dat (−1, 0) geen extremum van f is.

(40)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (−12, 0).

We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π):

g (t) := f (cos t, sin t) = cos2t + sin2t + cos t = 1 + cos t.

Dan is g0(t) = − sin t.

We vinden 2 mogelijke randextrema: t = 0 ⇒ (x , y ) = (1, 0)

t = π ⇒ (x , y ) = (−1, 0)

Merk op: 0 is een maximum van g .

De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn.

Het punt π is een minimum van g .

Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter

f (x , 0) = x2+ x = x (x + 1) < 0 als x > −1. We concluderen dat (−1, 0) geen extremum van f is.

(41)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (−12, 0).

We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π):

g (t) := f (cos t, sin t) = cos2t + sin2t + cos t = 1 + cos t.

Dan is g0(t) = − sin t.

We vinden 2 mogelijke randextrema: t = 0 ⇒ (x , y ) = (1, 0)

t = π ⇒ (x , y ) = (−1, 0) Merk op: 0 is een maximum van g .

De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn.

Het punt π is een minimum van g .

Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter

f (x , 0) = x2+ x = x (x + 1) < 0 als x > −1. We concluderen dat (−1, 0) geen extremum van f is.

(42)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (−12, 0).

We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π):

g (t) := f (cos t, sin t) = cos2t + sin2t + cos t = 1 + cos t.

Dan is g0(t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema:

t = 0

⇒ (x , y ) = (1, 0)

t = π

⇒ (x , y ) = (−1, 0) Merk op: 0 is een maximum van g .

De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn.

Het punt π is een minimum van g .

Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter

f (x , 0) = x2+ x = x (x + 1) < 0 als x > −1. We concluderen dat (−1, 0) geen extremum van f is.

(43)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (−12, 0).

We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π):

g (t) := f (cos t, sin t) = cos2t + sin2t + cos t = 1 + cos t.

Dan is g0(t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema:

t = 0 ⇒ (x , y ) = (1, 0) t = π

⇒ (x , y ) = (−1, 0) Merk op: 0 is een maximum van g .

De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn.

Het punt π is een minimum van g .

Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter

f (x , 0) = x2+ x = x (x + 1) < 0 als x > −1. We concluderen dat (−1, 0) geen extremum van f is.

(44)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (−12, 0).

We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π):

g (t) := f (cos t, sin t) = cos2t + sin2t + cos t = 1 + cos t.

Dan is g0(t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema:

t = 0 ⇒ (x , y ) = (1, 0) t = π ⇒ (x , y ) = (−1, 0)

Merk op: 0 is een maximum van g .

De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn.

Het punt π is een minimum van g .

Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter

f (x , 0) = x2+ x = x (x + 1) < 0 als x > −1. We concluderen dat (−1, 0) geen extremum van f is.

(45)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (−12, 0).

We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π):

g (t) := f (cos t, sin t) = cos2t + sin2t + cos t = 1 + cos t.

Dan is g0(t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema:

t = 0 ⇒ (x , y ) = (1, 0) t = π ⇒ (x , y ) = (−1, 0) Merk op: 0 is een maximum van g .

De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn.

Het punt π is een minimum van g .

Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter

f (x , 0) = x2+ x = x (x + 1) < 0 als x > −1. We concluderen dat (−1, 0) geen extremum van f is.

(46)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (−12, 0).

We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π):

g (t) := f (cos t, sin t) = cos2t + sin2t + cos t = 1 + cos t.

Dan is g0(t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema:

t = 0 ⇒ (x , y ) = (1, 0) t = π ⇒ (x , y ) = (−1, 0)

Merk op: 0 is een maximum van g . De functie f neemt op E ergens een maximum aan

, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn.

Het punt π is een minimum van g .

Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter

f (x , 0) = x2+ x = x (x + 1) < 0 als x > −1. We concluderen dat (−1, 0) geen extremum van f is.

(47)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (−12, 0).

We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π):

g (t) := f (cos t, sin t) = cos2t + sin2t + cos t = 1 + cos t.

Dan is g0(t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema:

t = 0 ⇒ (x , y ) = (1, 0) t = π ⇒ (x , y ) = (−1, 0)

Merk op: 0 is een maximum van g . De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt.

Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn.

Het punt π is een minimum van g .

Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter

f (x , 0) = x2+ x = x (x + 1) < 0 als x > −1. We concluderen dat (−1, 0) geen extremum van f is.

(48)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (−12, 0).

We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π):

g (t) := f (cos t, sin t) = cos2t + sin2t + cos t = 1 + cos t.

Dan is g0(t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema:

t = 0 ⇒ (x , y ) = (1, 0) t = π ⇒ (x , y ) = (−1, 0)

Merk op: 0 is een maximum van g . De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn.

Het punt π is een minimum van g .

Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter

f (x , 0) = x2+ x = x (x + 1) < 0 als x > −1. We concluderen dat (−1, 0) geen extremum van f is.

(49)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (−12, 0).

We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π):

g (t) := f (cos t, sin t) = cos2t + sin2t + cos t = 1 + cos t.

Dan is g0(t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema:

t = 0 ⇒ (x , y ) = (1, 0) t = π ⇒ (x , y ) = (−1, 0)

Merk op: 0 is een maximum van g . De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn.

Het punt π is een minimum van g .

Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter

f (x , 0) = x2+ x = x (x + 1) < 0 als x > −1. We concluderen dat (−1, 0) geen extremum van f is.

(50)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (−12, 0).

We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π):

g (t) := f (cos t, sin t) = cos2t + sin2t + cos t = 1 + cos t.

Dan is g0(t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema:

t = 0 ⇒ (x , y ) = (1, 0) t = π ⇒ (x , y ) = (−1, 0)

Merk op: 0 is een maximum van g . De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn.

Het punt π is een minimum van g . Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0.

Echter f (x , 0) = x2+ x = x (x + 1) < 0 als x > −1. We concluderen dat (−1, 0) geen extremum van f is.

(51)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (−12, 0).

We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π):

g (t) := f (cos t, sin t) = cos2t + sin2t + cos t = 1 + cos t.

Dan is g0(t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema:

t = 0 ⇒ (x , y ) = (1, 0) t = π ⇒ (x , y ) = (−1, 0)

Merk op: 0 is een maximum van g . De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn.

Het punt π is een minimum van g . Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter

f (x , 0)

= x2+ x = x (x + 1) < 0 als x > −1. We concluderen dat (−1, 0) geen extremum van f is.

(52)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (−12, 0).

We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π):

g (t) := f (cos t, sin t) = cos2t + sin2t + cos t = 1 + cos t.

Dan is g0(t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema:

t = 0 ⇒ (x , y ) = (1, 0) t = π ⇒ (x , y ) = (−1, 0)

Merk op: 0 is een maximum van g . De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn.

Het punt π is een minimum van g . Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter

f (x , 0) = x2+ x

= x (x + 1) < 0 als x > −1. We concluderen dat (−1, 0) geen extremum van f is.

(53)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (−12, 0).

We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π):

g (t) := f (cos t, sin t) = cos2t + sin2t + cos t = 1 + cos t.

Dan is g0(t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema:

t = 0 ⇒ (x , y ) = (1, 0) t = π ⇒ (x , y ) = (−1, 0)

Merk op: 0 is een maximum van g . De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn.

Het punt π is een minimum van g . Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter

f (x , 0) = x2+ x = x (x + 1)

< 0 als x > −1. We concluderen dat (−1, 0) geen extremum van f is.

(54)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (−12, 0).

We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π):

g (t) := f (cos t, sin t) = cos2t + sin2t + cos t = 1 + cos t.

Dan is g0(t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema:

t = 0 ⇒ (x , y ) = (1, 0) t = π ⇒ (x , y ) = (−1, 0)

Merk op: 0 is een maximum van g . De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn.

Het punt π is een minimum van g . Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter

f (x , 0) = x2+ x = x (x + 1) < 0 als x > −1.

We concluderen dat (−1, 0) geen extremum van f is.

(55)

Voorbeeld

Bekijk f (x , y ) = x2+ y2+ x op E = {(x , y ) : x2+ y2≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (−12, 0).

We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π):

g (t) := f (cos t, sin t) = cos2t + sin2t + cos t = 1 + cos t.

Dan is g0(t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema:

t = 0 ⇒ (x , y ) = (1, 0) t = π ⇒ (x , y ) = (−1, 0)

Merk op: 0 is een maximum van g . De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn.

Het punt π is een minimum van g . Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter

f (x , 0) = x2+ x = x (x + 1) < 0 als x > −1.

We concluderen dat (−1, 0) geen extremum van f is.

(56)

Samengevat

Bekijk een functie f op een gesloten gebied E ⊂ R2 met rand. We willen de extrema van f vinden:

Bepaal D1f en D2f

en stel deze gelijk aan nul om de (inwendige) stationaire punten te vinden.

Bepaal D11f , D12f en D22f

en vul de stationaire punten in om de Hessiaan in elk punt te berekenen.

Als er geen eigenwaarden 0 voorkomen, kunnen we inwendige extrema classificeren.

Bestudeer anders het gedrag van f rondom de stationaire punten.

Parametriseer vervolgens de rand (evt. in stukken) met een g : [a, b] → R2. Bepaal de extreme punten van g , bijv. door g0 = 0 op te lossen.

Let ook op de randwaarden g (a) en g (b).

Controleer voor elk extremum van g of dit correspondeert met een extremum van f

, bijv. door

te gebruiken dat iedere continue functie een minimum en maximum moet aannemen op een compact gebied,

punten in een omgeving van het extremum in f in te vullen, of naar het teken van de afgeleides D1f en D2f te kijken.

(57)

Samengevat

Bekijk een functie f op een gesloten gebied E ⊂ R2 met rand. We willen de extrema van f vinden:

Bepaal D1f en D2f

en stel deze gelijk aan nul om de (inwendige) stationaire punten te vinden.

Bepaal D11f , D12f en D22f

en vul de stationaire punten in om de Hessiaan in elk punt te berekenen.

Als er geen eigenwaarden 0 voorkomen, kunnen we inwendige extrema classificeren.

Bestudeer anders het gedrag van f rondom de stationaire punten.

Parametriseer vervolgens de rand (evt. in stukken) met een g : [a, b] → R2. Bepaal de extreme punten van g , bijv. door g0 = 0 op te lossen.

Let ook op de randwaarden g (a) en g (b).

Controleer voor elk extremum van g of dit correspondeert met een extremum van f

, bijv. door

te gebruiken dat iedere continue functie een minimum en maximum moet aannemen op een compact gebied,

punten in een omgeving van het extremum in f in te vullen, of naar het teken van de afgeleides D1f en D2f te kijken.

(58)

Samengevat

Bekijk een functie f op een gesloten gebied E ⊂ R2 met rand. We willen de extrema van f vinden:

Bepaal D1f en D2f en stel deze gelijk aan nul om de (inwendige) stationaire punten te vinden.

Bepaal D11f , D12f en D22f

en vul de stationaire punten in om de Hessiaan in elk punt te berekenen.

Als er geen eigenwaarden 0 voorkomen, kunnen we inwendige extrema classificeren.

Bestudeer anders het gedrag van f rondom de stationaire punten.

Parametriseer vervolgens de rand (evt. in stukken) met een g : [a, b] → R2. Bepaal de extreme punten van g , bijv. door g0 = 0 op te lossen.

Let ook op de randwaarden g (a) en g (b).

Controleer voor elk extremum van g of dit correspondeert met een extremum van f

, bijv. door

te gebruiken dat iedere continue functie een minimum en maximum moet aannemen op een compact gebied,

punten in een omgeving van het extremum in f in te vullen, of naar het teken van de afgeleides D1f en D2f te kijken.

(59)

Samengevat

Bekijk een functie f op een gesloten gebied E ⊂ R2 met rand. We willen de extrema van f vinden:

Bepaal D1f en D2f en stel deze gelijk aan nul om de (inwendige) stationaire punten te vinden.

Bepaal D11f , D12f en D22f

en vul de stationaire punten in om de Hessiaan in elk punt te berekenen.

Als er geen eigenwaarden 0 voorkomen, kunnen we inwendige extrema classificeren.

Bestudeer anders het gedrag van f rondom de stationaire punten.

Parametriseer vervolgens de rand (evt. in stukken) met een g : [a, b] → R2. Bepaal de extreme punten van g , bijv. door g0 = 0 op te lossen.

Let ook op de randwaarden g (a) en g (b).

Controleer voor elk extremum van g of dit correspondeert met een extremum van f

, bijv. door

te gebruiken dat iedere continue functie een minimum en maximum moet aannemen op een compact gebied,

punten in een omgeving van het extremum in f in te vullen, of naar het teken van de afgeleides D1f en D2f te kijken.

(60)

Samengevat

Bekijk een functie f op een gesloten gebied E ⊂ R2 met rand. We willen de extrema van f vinden:

Bepaal D1f en D2f en stel deze gelijk aan nul om de (inwendige) stationaire punten te vinden.

Bepaal D11f , D12f en D22f en vul de stationaire punten in om de Hessiaan in elk punt te berekenen.

Als er geen eigenwaarden 0 voorkomen, kunnen we inwendige extrema classificeren.

Bestudeer anders het gedrag van f rondom de stationaire punten.

Parametriseer vervolgens de rand (evt. in stukken) met een g : [a, b] → R2. Bepaal de extreme punten van g , bijv. door g0 = 0 op te lossen.

Let ook op de randwaarden g (a) en g (b).

Controleer voor elk extremum van g of dit correspondeert met een extremum van f

, bijv. door

te gebruiken dat iedere continue functie een minimum en maximum moet aannemen op een compact gebied,

punten in een omgeving van het extremum in f in te vullen, of naar het teken van de afgeleides D1f en D2f te kijken.

(61)

Samengevat

Bekijk een functie f op een gesloten gebied E ⊂ R2 met rand. We willen de extrema van f vinden:

Bepaal D1f en D2f en stel deze gelijk aan nul om de (inwendige) stationaire punten te vinden.

Bepaal D11f , D12f en D22f en vul de stationaire punten in om de Hessiaan in elk punt te berekenen.

Als er geen eigenwaarden 0 voorkomen, kunnen we inwendige extrema classificeren.

Bestudeer anders het gedrag van f rondom de stationaire punten. Parametriseer vervolgens de rand (evt. in stukken) met een g : [a, b] → R2. Bepaal de extreme punten van g , bijv. door g0 = 0 op te lossen.

Let ook op de randwaarden g (a) en g (b).

Controleer voor elk extremum van g of dit correspondeert met een extremum van f

, bijv. door

te gebruiken dat iedere continue functie een minimum en maximum moet aannemen op een compact gebied,

punten in een omgeving van het extremum in f in te vullen, of naar het teken van de afgeleides D1f en D2f te kijken.

(62)

Samengevat

Bekijk een functie f op een gesloten gebied E ⊂ R2 met rand. We willen de extrema van f vinden:

Bepaal D1f en D2f en stel deze gelijk aan nul om de (inwendige) stationaire punten te vinden.

Bepaal D11f , D12f en D22f en vul de stationaire punten in om de Hessiaan in elk punt te berekenen.

Als er geen eigenwaarden 0 voorkomen, kunnen we inwendige extrema

classificeren. Bestudeer anders het gedrag van f rondom de stationaire punten.

Parametriseer vervolgens de rand (evt. in stukken) met een g : [a, b] → R2. Bepaal de extreme punten van g , bijv. door g0 = 0 op te lossen.

Let ook op de randwaarden g (a) en g (b).

Controleer voor elk extremum van g of dit correspondeert met een extremum van f

, bijv. door

te gebruiken dat iedere continue functie een minimum en maximum moet aannemen op een compact gebied,

punten in een omgeving van het extremum in f in te vullen, of naar het teken van de afgeleides D1f en D2f te kijken.

(63)

Samengevat

Bekijk een functie f op een gesloten gebied E ⊂ R2 met rand. We willen de extrema van f vinden:

Bepaal D1f en D2f en stel deze gelijk aan nul om de (inwendige) stationaire punten te vinden.

Bepaal D11f , D12f en D22f en vul de stationaire punten in om de Hessiaan in elk punt te berekenen.

Als er geen eigenwaarden 0 voorkomen, kunnen we inwendige extrema

classificeren. Bestudeer anders het gedrag van f rondom de stationaire punten.

Parametriseer vervolgens de rand (evt. in stukken) met een g : [a, b] → R2.

Bepaal de extreme punten van g , bijv. door g0 = 0 op te lossen.

Let ook op de randwaarden g (a) en g (b).

Controleer voor elk extremum van g of dit correspondeert met een extremum van f

, bijv. door

te gebruiken dat iedere continue functie een minimum en maximum moet aannemen op een compact gebied,

punten in een omgeving van het extremum in f in te vullen, of naar het teken van de afgeleides D1f en D2f te kijken.

(64)

Samengevat

Bekijk een functie f op een gesloten gebied E ⊂ R2 met rand. We willen de extrema van f vinden:

Bepaal D1f en D2f en stel deze gelijk aan nul om de (inwendige) stationaire punten te vinden.

Bepaal D11f , D12f en D22f en vul de stationaire punten in om de Hessiaan in elk punt te berekenen.

Als er geen eigenwaarden 0 voorkomen, kunnen we inwendige extrema

classificeren. Bestudeer anders het gedrag van f rondom de stationaire punten.

Parametriseer vervolgens de rand (evt. in stukken) met een g : [a, b] → R2. Bepaal de extreme punten van g , bijv. door g0 = 0 op te lossen.

Let ook op de randwaarden g (a) en g (b).

Controleer voor elk extremum van g of dit correspondeert met een extremum van f

, bijv. door

te gebruiken dat iedere continue functie een minimum en maximum moet aannemen op een compact gebied,

punten in een omgeving van het extremum in f in te vullen, of naar het teken van de afgeleides D1f en D2f te kijken.

(65)

Samengevat

Bekijk een functie f op een gesloten gebied E ⊂ R2 met rand. We willen de extrema van f vinden:

Bepaal D1f en D2f en stel deze gelijk aan nul om de (inwendige) stationaire punten te vinden.

Bepaal D11f , D12f en D22f en vul de stationaire punten in om de Hessiaan in elk punt te berekenen.

Als er geen eigenwaarden 0 voorkomen, kunnen we inwendige extrema

classificeren. Bestudeer anders het gedrag van f rondom de stationaire punten.

Parametriseer vervolgens de rand (evt. in stukken) met een g : [a, b] → R2. Bepaal de extreme punten van g , bijv. door g0 = 0 op te lossen. Let ook op de randwaarden g (a) en g (b).

Controleer voor elk extremum van g of dit correspondeert met een extremum van f

, bijv. door

te gebruiken dat iedere continue functie een minimum en maximum moet aannemen op een compact gebied,

punten in een omgeving van het extremum in f in te vullen, of naar het teken van de afgeleides D1f en D2f te kijken.

(66)

Samengevat

Bekijk een functie f op een gesloten gebied E ⊂ R2 met rand. We willen de extrema van f vinden:

Bepaal D1f en D2f en stel deze gelijk aan nul om de (inwendige) stationaire punten te vinden.

Bepaal D11f , D12f en D22f en vul de stationaire punten in om de Hessiaan in elk punt te berekenen.

Als er geen eigenwaarden 0 voorkomen, kunnen we inwendige extrema

classificeren. Bestudeer anders het gedrag van f rondom de stationaire punten.

Parametriseer vervolgens de rand (evt. in stukken) met een g : [a, b] → R2. Bepaal de extreme punten van g , bijv. door g0 = 0 op te lossen. Let ook op de randwaarden g (a) en g (b).

Controleer voor elk extremum van g of dit correspondeert met een extremum van f

, bijv. door

te gebruiken dat iedere continue functie een minimum en maximum moet aannemen op een compact gebied,

punten in een omgeving van het extremum in f in te vullen, of naar het teken van de afgeleides D1f en D2f te kijken.

(67)

Samengevat

Bekijk een functie f op een gesloten gebied E ⊂ R2 met rand. We willen de extrema van f vinden:

Bepaal D1f en D2f en stel deze gelijk aan nul om de (inwendige) stationaire punten te vinden.

Bepaal D11f , D12f en D22f en vul de stationaire punten in om de Hessiaan in elk punt te berekenen.

Als er geen eigenwaarden 0 voorkomen, kunnen we inwendige extrema

classificeren. Bestudeer anders het gedrag van f rondom de stationaire punten.

Parametriseer vervolgens de rand (evt. in stukken) met een g : [a, b] → R2. Bepaal de extreme punten van g , bijv. door g0 = 0 op te lossen. Let ook op de randwaarden g (a) en g (b).

Controleer voor elk extremum van g of dit correspondeert met een extremum van f , bijv. door

te gebruiken dat iedere continue functie een minimum en maximum moet aannemen op een compact gebied,

punten in een omgeving van het extremum in f in te vullen, of naar het teken van de afgeleides D1f en D2f te kijken.

(68)

Samengevat

Bekijk een functie f op een gesloten gebied E ⊂ R2 met rand. We willen de extrema van f vinden:

Bepaal D1f en D2f en stel deze gelijk aan nul om de (inwendige) stationaire punten te vinden.

Bepaal D11f , D12f en D22f en vul de stationaire punten in om de Hessiaan in elk punt te berekenen.

Als er geen eigenwaarden 0 voorkomen, kunnen we inwendige extrema

classificeren. Bestudeer anders het gedrag van f rondom de stationaire punten.

Parametriseer vervolgens de rand (evt. in stukken) met een g : [a, b] → R2. Bepaal de extreme punten van g , bijv. door g0 = 0 op te lossen. Let ook op de randwaarden g (a) en g (b).

Controleer voor elk extremum van g of dit correspondeert met een extremum van f , bijv. door

te gebruiken dat iedere continue functie een minimum en maximum moet aannemen op een compact gebied,

punten in een omgeving van het extremum in f in te vullen, of

naar het teken van de afgeleides D1f en D2f te kijken.

(69)

Samengevat

Bekijk een functie f op een gesloten gebied E ⊂ R2 met rand. We willen de extrema van f vinden:

Bepaal D1f en D2f en stel deze gelijk aan nul om de (inwendige) stationaire punten te vinden.

Bepaal D11f , D12f en D22f en vul de stationaire punten in om de Hessiaan in elk punt te berekenen.

Als er geen eigenwaarden 0 voorkomen, kunnen we inwendige extrema

classificeren. Bestudeer anders het gedrag van f rondom de stationaire punten.

Parametriseer vervolgens de rand (evt. in stukken) met een g : [a, b] → R2. Bepaal de extreme punten van g , bijv. door g0 = 0 op te lossen. Let ook op de randwaarden g (a) en g (b).

Controleer voor elk extremum van g of dit correspondeert met een extremum van f , bijv. door

te gebruiken dat iedere continue functie een minimum en maximum moet aannemen op een compact gebied,

punten in een omgeving van het extremum in f in te vullen, of naar het teken van de afgeleides D1f en D2f te kijken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Korteweg-de Vries Instituut voor Wiskunde Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica. Universiteit

De rol die de tweede afgeleide speelt voor functies van ´ e´ en variabele, wordt overgenomen door het 2-de orde polynoom in de Taylorontwikkeling van een functie f van

Indien de Hessiaan in een stationair punt ~a te veel eigenwaarden 0 heeft, geeft deze geen

Korteweg-de Vries Instituut voor Wiskunde Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica. Universiteit

Gebruik geen schriften, syllabi of andere hulpmiddelen..

Gebruik geen schriften, syllabi of andere hulpmiddelen..

Gebruik geen schriften, syllabi of andere hulpmiddelen..

Gebruik geen schriften, syllabi of andere hulpmiddelen..