• No results found

Kans * Impact

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kans * Impact"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Kans * Impact

J . A . S t a r k e n b u r g S t u d e n t n u m m e r : S 2 0 2 8 2 9 8 B e g e l e i d e r : W . G . d e M u n n i k R A T w e e d e b e g e l e i d e r : E . C . K o o p a l C o a c h K P M G : T . P . L u b b i n g e - B o s R A

Onderzoek naar risicoverslaggeving bij betaald voetbal

organisaties

(2)

2

Voorwoord

Het schrijven van een master scriptie is het sluitstuk van de MSc accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. Veel van mijn medestudenten zullen het met mij eens zijn als ik zeg dat het schrijven van de scriptie een lastig maar ook een zeer uitdagend onderdeel is. De scriptie heeft geen vast programma waaraan voldaan moet worden om het onderdeel af te ronden. De uitdaging is derhalve om een eigen meesterstuk te schrijven.

Het onderwerp van deze scriptie heb ik gekozen naar aanleiding van persoonlijke interesse in de situatie van het betaald voetbal in Nederland. Betaald voetbal is een tak van sport en commercie met twee uitersten: sportief en financieel gewin tegenover tegenvallende sportieve prestaties en torenhoge schulden. Mijn fascinatie hierbij is hoe het management omgaat met de risico’s in de bedrijfstak en deze denkt te beheersen. Risico’s die bestaan uit de kans dat een gebeurtenis zich voortdoet maal de impact van deze gebeurtenis.

Van de Rijksuniversiteit Groningen wil ik Dhr. W. G. de Munnik RA bedanken voor zijn inzet en begeleiding. Daarnaast wil ik graag tweede begeleider Mevr. E. C. Koopal EMA bedanken voor haar inzet. Vanuit KPMG Groningen wil ik mijn coach T.P. Lubbinge-Bos RA bedanken voor haar begeleiding en kritische blik. Tevens wil ik familie, vrienden en huisgenoten bedanken voor hun steun tijdens de afstudeerperiode.

Jasper Starkenburg

(3)

3

Samenvatting

Deze scriptie gaat in op de vraag “Welk factoren hebben invloed op het niveau van risicoverslaggeving?”. Om antwoord op deze vraag te geven is gekeken naar wat op basis van wet en regelgeving, corporate governance en voluntairy disclosure van risicoverslaggeving bij betaald voetbal organisaties (hierna: BVO) te verwachten is.

Wet- en regelgeving stelt beperkte eisen aan risicoverslaggeving bij BVO. Verplicht is dat de voornaamste risico’s en onzekerheden worden weergegeven in het jaarverslag. De Raad voor de Jaarverslaggeving voegt hier nog aan toe dat de risico’s geclassificeerd dienen te worden. Corporate governance stelt dezelfde eisen aan BVO. De UEFA acht het weergeven van de voornaamste risico’s en onzekerheden die betrekking hebben op toekomstige resultaten voldoende. Vanuit voluntairy disclosure kan meer worden verwacht van risicoverslaggeving bij BVO. Verwacht wordt dat prikkels vanuit de zakelijke markt, zoals sponsoren en andere verbonden bedrijven leiden tot een hoger niveau van risicoverslaggeving bij BVO.

De tweede vraag is hoe het niveau van risicoverslaggeving bij BVO gemeten kan worden. Risicoverslaggeving kan gemeten worden aan de hand van meerdere methoden. Onderzoekers stellen dat door middel van de kwantiteit, de hoeveelheid informatie, de kwaliteit gemeten kan worden. Daarnaast kan aan de hand van een normatief model kwaliteit gemeten kunnen worden. Gekozen is voor een normatief model met een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren zodat risicoverslaggeving in de volle breedte wordt getoetst.

Aan de hand van het ontwikkelde model is vervolgens het niveau van risicoverslaggeving gemeten en geanalyseerd. Achttien jaarverslagen van elf verschillende BVO zijn daarbij getoetst. Het gemiddelde niveau van risicoverslaggeving bij BVO is laag. De clubs scoorde een gemiddelde score van 16 uit 40 punten. De hoogst genoteerde score is 29 punten en de laagste 6. Geen van de BVO kwam dus in de buurt van de 40 punten.

Voor de factoren bedrijfsgrootte, sponsorgelden, rentelasten en Financial Rating System is in dit onderzoek onderzocht of ze van invloed zijn op het niveau van risicoverslaggeving. Dit onderzoek laat zien dat de factor bedrijfsgrootte van invloed is op het niveau van risicoverslaggeving bij BVO. Voor de factor Financial rating is bij BVO met een netto-omzet groter dan of gelijk aan vijfentwintig miljoen een negatieve relatie gevonden met het niveau van risicoverslaggeving. Voor de factoren sponsorgelden en rentelasten is de verwachte relatie niet bewezen.

(4)

4

Inhoud

Voorwoord ... 2 Samenvatting ... 3 Inleiding ... 6 1 Onderzoeksopzet ... 9 1.1 Doelstelling ... 9 1.2 Probleemstelling ... 9 1.3 Vraagstelling ... 10 1.4 Deelvragen... 10

1.5 Methode van onderzoek ... 10

2 Risicoverslaggeving ... 12

2.1 Wat is risicoverslaggeving? ... 12

2.2 Agency Theorie ... 12

2.3 Wet- en Regelgeving ... 13

2.4 Corporate governance ... 15

2.5 Voluntairy Disclosure Theory ... 18

2.6 Inhoud van risicoverslaggeving ... 21

2.7 Samenvatting ... 23

3 Meten van risicoverslaggeving ... 25

3.1 kwalitatief en kwantitatieve meetmethode ... 25

3.2 Normatief model ... 25

3.3 Normering ... 33

3.4 Samenvatting ... 36

4 Niveau van risicoverslaggeving... 37

4.1 Data verzameling ... 37

4.2 Gemeten niveau ... 38

5 Factoren die van invloed zijn op het niveau ... 39

5.1 Gekozen factoren ... 39 5.2 Hypothese en parameters ... 41 5.3 Beschrijvende statistiek ... 44 5.4 Data-analyse ... 45 5.4.1 Data-analyse: correlatie ... 46 5.4.2 Data-analyse: regressie ... 47

(5)

5

Conclusie ... 53

Suggesties voor verder onderzoek ... 55

Reflectie ... 56

Referenties ... 57

Bijlage 1: Gemeten waarden per betaald voetbal organisatie ... 59

Bijlage 2: Correlatiematrix ... 60

(6)

6

Inleiding

Deze scriptie is geschreven ten behoeve van de masterafstudeeropdracht in het kader van de master opleiding Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het doel van de masterafstudeeropdracht is zelfstandig wetenschappelijk onderzoek verrichten op het gebied van accountancy.

Deze masterafstudeeropdracht gaat over risicomanagement binnen betaald voetbalorganisaties (hierna: BVO). Het onderzoek richt zich op het analyseren van risicomanagement dat tot uitdrukking komt in het jaarverslag. De veronderstelling is dat kwaliteit van het risicomanagementsysteem van een BVO tot uitdrukking komt in verslaggeving over risicomanagement in het jaarverslag. Berichten in de media1 over de verslechterde financiële situatie van de BVO zijn aanleiding voor dit onderzoek

naar risicomanagement binnen deze organisaties.

In december 2010 stonden vijftien voetbalclubs van het Nederlands betaald voetbal onder toezicht van de Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond (hierna: KNVB). De reden van dit toezicht is dat de financiële situatie van deze clubs zorgelijk is2. De financiële positie van de Nederlandse voetbalclubs

wordt volgens het licentiereglement gecontroleerd door de KNVB. Voor deze beoordeling hanteert de KNVB een systeem met drie categorieën waarbij in categorie 1 de clubs met de zwaarste financiële problemen zitten en in categorie 3 de clubs die financieel sterk zijn. In de tweede categorie, de categorie voor clubs die financieel niet sterk zijn maar waarbij de situatie niet direct zorgelijk is, zaten in december 2010 zeventien voetbalorganisaties. In de derde categorie zaten in december 2010 vier BVO.

Recentelijk heeft PSV EUR 49 miljoen steun van de Gemeente Eindhoven gekregen in de vorm van de verkoop van het trainingscomplex en de grond onder het Philips stadion3. De club uit Eindhoven

kwam in financiële problemen doordat PSV drie jaar achter elkaar geen Champions League voetbal heeft gespeeld. In de begroting en bij de uitgaven was wel op deze inkomsten gerekend. RBC Roosendaal, een club uit de Jupiler League, is failliet verklaard. De club kon zijn schulden niet meer afbetalen en heeft als laatste redmiddel de gemeente Roosendaal om steun gevraagd. De gemeente heeft in een raadsvergadering tegen het voorstel om steun te verlenen gestemd waarna de bank de betaald voetbal club, die volgend seizoen 100 jaar zou bestaan, failliet verklaarde4

1 http://www.knvbexpertise.nl/uploads/lL/Yy/lLYy3dSIUrxPRwRjQrpZ6g/23-12-2010-Publicaties-Seizoen-in-Cijfers.pdf, geraadpleegd op 30-05-2011. . 2http://www.rtl.nl/(/actueel/rtlnieuws/binnenland/)/components/actueel/rtlnieuws/2010/08_augustus/04/binnenland/13 -profclubs-onder-curatele-knvb.xml, geraadpleegd op 1-06-2011. 3http://www.nrc.nl/nieuws/2011/05/25/gemeente-eindhoven-leent-psv-48-miljoen-euro/, geraadpleegd op 30-05-2011. 4 http://www.vi.nl/Nieuws-item/201781/Rechter-spreekt-faillissement-uit-over-RBC-Roosendaal.htm, geraadpleegd 8-06-2011.

(7)

7 In april 2010 heeft de werkgroep Vermeend (2010) een rapport uitgebracht. In dit rapport worden adviezen gegeven over mogelijkheden voor de verbetering van de financiële positie van de Nederlandse BVO. Deze rapportage is op initiatief van de KNVB tot stand gekomen en werd dan ook begeleid vanuit KNVB-expertise, de kennistak binnen de KNVB. Deze werkgroep is overtuigd dat, wanneer de Nederlandse BVO verdere imagoschade zouden oplopen, de omzet en het stadionbezoek de komende jaren (verder) zal gaan dalen en dit op langere termijn gevolgen zal hebben voor de kwaliteit van het Nederlandse voetbal. Vermeend (2010) stelt dan ook ingrijpende maatregelen voor om deze imagoschade tegen te gaan. In het rapport dat de werkgroep op 26 april 2010 aan de Nederlandse BVO heeft overhandigd, zegt de werkgroep het volgende: “De werkgroep onderkent dat de aard van de bedrijfstak afwijkt van ‘normale’ bedrijven die een winstdoelstelling kennen. De onderlinge concurrentie tussen de clubs is per definitie groot, tot uitdrukking komend in sportieve prestaties, waarbij een sterke relatie bestaat tussen geld en sportieve resultaten”. De relatie tussen geld en sportieve resultaten kan een groot risico met zich mee brengen. Het kan ertoe leiden dat een BVO besluit geld te investeren in een poging sportieve prestaties te verbeteren, terwijl deze prestaties uitblijven. Het behalen van de top in de Eredivisie en de Jupiler League levert voor de BVO hogere inkomsten op, zoals een groter aandeel in tv-gelden en het mogen deelnemen aan Europees voetbal. De stimulans om meer geld te investeren dan de concurrenten is dus groot. De werkgroep stelt vast dat onder sportieve druk te vaak onverantwoordelijke beslissingen door de clubleiding worden genomen. Interne beheersing is op dat moment onvoldoende aanwezig, omdat adequate interne en externe verantwoording ontbreken. Volgens de werkgroep ligt de sleutel mede in het persoonlijk aanspreken van degene(n) die de verplichtingen bij BVO aangaan.

In juli 2010 is onderzoek gedaan door een Accountancy student naar risicomanagement binnen BVO. Dit onderzoek kan gezien worden als een verdieping op het betreffende onderzoek uitgevoerd door

de Wilde (2010). Het gedane onderzoek wordt beschreven als een verkennend onderzoek op hoog

niveau. Het doel van het onderzoek is om te bepalen in hoeverre BVO zich bewust zijn van de risico’s die ze lopen en in hoeverre zij risicomanagement op gestructureerde wijze toepassen. Hierbij maakt de auteur gebruik van diepte interviews waarin vragen worden gesteld aan de hand van zes categorieën: bestuur en besturing, organisatie en organisatiestructuur, financiën, maatschappelijke verantwoording, relatie met belanghebbenden en wet- en regelgeving. Volgens dit onderzoek zijn BVO zich in overwegende mate bewust van de risico’s die ze lopen. De structurele beheersing voor enkele organisatiespecifieke risico’s is echter onvoldoende. Volgens dit onderzoek ontbreekt structurele toepassing van risicomanagement bij de BVO. Ze passen namelijk op een pragmatische wijze onderdelen van risicomanagement toe.

(8)

8 In dit onderzoek wordt het niveau van risicoverslaggeving bij betaald voetbal organisaties onderzocht. Tevens wordt gekeken naar factoren die dit niveau beïnvloeden. Van der Ven (2008) beschrijft in zijn inaugurele rede een verschuiving van vertrouwen in mensen naar het vertrouwen op effectieve werking van de standaard methodieken. Door deze verschuiving wordt het voor een onderneming belangrijk om risicoverslaggeving op hoog niveau toe te passen. Belanghebbenden van de onderneming zullen geïnteresseerd zijn in de werking van het risicomanagement systeem.

Beasley, Clune en Hermanson (2005) onderzochten welke factoren een positief effect hebben op het

niveau van Enterprise risk management (hierna: ERM) implementatie. De auteurs concluderen een positieve relatie tussen het niveau van ERM implementatie en de aanwezigheid van een Chief Risk Officer (hierna: CRO), onafhankelijkheid van de raad van bestuur, steun van de CEO en CFO met betrekking tot ERM, de aanwezigheid van een Big Four accountantskantoor, de grootte van de onderneming en ondernemingen die in de banken, educatie of verzekeringswereld zaten.

In onderzoeken van Pagach and Warr (2008), Liebenberg en Hoyt (2003) wordt gekeken welke factoren positieve invloed hebben op de beslissing om ERM te implementeren. Voor deze onderzoeken wordt de aanwezigheid van een CRO gezien als een belangrijk onderdeel van ERM implementatie en daarmee aanwezigheid van ERM. Liebenberg en Hoyt (2003) komen tot de conclusie dat de grootte van de onderneming en de hefboom eigen vermogen / vreemd vermogen beiden een positieve invloed hebben op de aanwezigheid van een CRO en daarmee op de aanwezigheid van ERM. Pagach en Warr (2008) ondervinden dat bedrijven die groter zijn, meer operationele kasstromen en institutionele beleggers hebben, vaker een ERM systeem bezitten.

Na analyse van bovenstaande onderzoeken gaat dit verslag in op welke factoren van invloed zijn op het niveau van het risicomanagement systeem van BVO. Factoren waarvan in ander onderzoek is gebleken dat ze van invloed zijn op het niveau van risicoverslaggeving zullen worden gebruikt in dit onderzoek.

(9)

9

1 Onderzoeksopzet

In dit hoofdstuk wordt de methodologische aanpak uiteengezet. In paragraaf 1.1 wordt de doelstelling van het onderzoek toegelicht. Vervolgens zal in paragraaf 1.2 de probleemstelling behandeld worden, gevolgd door de vraagstelling in paragraaf 1.3, de deelvragen in paragraaf 1.4 en de methode van onderzoek in paragraaf 1.5.

1.1 Doelstelling

In het eerste deel van dit onderzoek is het doel te achterhalen wat van BVO op het gebied van risicoverslaggeving kan worden verwacht. Vastgesteld dient te worden wat vanuit wet- en regelgeving, corporate governance en voluntairy disclosure op het gebied van risicoverslaggeving van BVO te verwachten is.

Het tweede deel van het onderzoek heeft als doel om te achterhalen hoe risicoverslaggeving gemeten kan worden. Hierbij wordt onderzocht welke elementen het niveau van risicoverslaggeving voor BVO bepalen. Aan de hand van dit literatuuronderzoek wordt een normatief model opgesteld voor het meten van dit niveau van risicoverslaggeving.

Tot slot is het doel van dit onderzoek om het niveau van risicoverslaggeving te meten en te onderzoeken welke factoren van invloed zijn op dit niveau.

1.2 Probleemstelling

Sport maakt volgens Arnaut (2006) een belangrijk deel uit van het leven van de mens. Uit een Europese meting in 2004 kwam naar voren dat 60% van de Europeanen aan sport deden. Niet alleen veel mensen doen zelf aan sport, ook veel mensen kijken naar sport. Uit onderzoek van de Europese Unie blijkt dat sport wereldwijd 3% van de economische activiteiten beslaat, en binnen de Europese Unie 1% van het bruto binnenlands product (BBP) uit sport komt5

In de “ Independent European Sport Review”, een onderzoek naar sport binnen de Europese Unie op initiatief van de Britse Minister van Sport uitgevoerd onder leiding van Arnaut (2006), wordt voetbal als voorbeeld genomen voor de status van sport binnen de Europese Unie. Geconcludeerd wordt dat sport, en met name voetbal, in een slechte financiële positie zitten. Meer dan andere sporten wordt voetbal gezien als “big business”, wat niet in overeenstemming is met de grotere rol die voetbal speelt in de gemeenschap. Wanneer het Europees voetbal bekeken wordt, of voetbal wereldwijd, is wel te begrijpen waarom voetbal meer dan andere sporten als “big business” wordt gezien. In de voetbal wereld gaat namelijk heel veel geld om. De tv-rechten van de FIFA World Cup van 2006 waren 1,7 miljard dollar waard. De best betaalde sporter van 2010 (David Beckham) verdiende met

.

(10)

10 voetballen en merchandising totaal 42 miljoen dollar6

Zoals in de inleiding beschreven, heeft het betaald voetbal in Nederland het zwaar. Er worden verliezen geleden en verschillende clubs hebben beroep gedaan op steun van gemeenten. Hoewel door de commissie Vermeend (2010) oorzaken voor de problemen worden geschetst, is het onduidelijk waar in het proces het bij de betaald voetbal organisaties mis gaat. Eerdere financiële problemen in het betaald voetbal hebben geleid tot aanscherping van regels in het licentie reglement, waarbij van een BVO wordt geëist om voldoende financiële middelen te bezitten om een begonnen competitie af te kunnen maken. Ondanks dit reglement hebben BVO het financieel zwaar.

. De winst van de grootste voetbal club in 2008-2009 (Real Madrid) was Euro 401,4 miljoen. Maar binnen het Europees voetbal worden ook grote verliezen geleden. Zo maakt Chelsea in 2005 het grootste verlies van de Premier League met een verlies van 180 miljoen Euro.

1.3 Vraagstelling

De bovenstaande paragrafen hebben de volgende vraagstelling tot stand doen komen: “Welke factoren hebben invloed op het niveau van risicoverslaggeving?”

Met het niveau van risicoverslaggeving wordt de kwaliteit en kwantiteit van risicoverslaggeving bedoeld. Het niveau wordt beoordeeld aan de hand van een op te stellen normatief model waarmee zowel kwalitatieve als kwantitatieve aspecten in risicoverslaggeving worden gemeten. Door middel van dit model wordt het niveau van risicoverslaggeving bij BVO beoordeeld. Met factoren wordt bedoeld interne of externe aspecten die mogelijke bijdragen aan een hoger niveau van risicoverslaggeving.

1.4 Deelvragen

Om antwoord te vinden op de vraagstelling zijn de volgende deelvragen geformuleerd: • Wat kan en/of mag op basis van wet en regelgeving, corporate governance en voluntairy

disclosure van risicoverslaggeving bij BVO worden verwacht? • Hoe kan risicoverslaggeving bij BVO worden gemeten?

• Welk niveau heeft risicoverslaggeving binnen betaald voetbal organisaties?

1.5 Methode van onderzoek

Voordat gemeten kan worden in welke mate BVO risicomanagement toepassen, wordt onderzocht wat vanuit wet- en regelgeving, corporate governance en Voluntairy Disclosure Theorie te verwachten is op het gebied van risicoverslaggeving. Onderzocht wordt aan welke wet- en regelgeving BVO zich moeten houden, wat het reglement betaald voetbal zegt over het beheersen

(11)

11 van risico’s en welke voordelen BVO kunnen hebben van voluntairy disclosure. Voor wet- en regelgeving, corporate governance en Voluntairy Disclosure Theorie is gekozen omdat dit vanuit de literatuur bekende invloeden voor risicomanagement zijn. De onderwerpen worden onderzocht met behulp van een literatuurstudie. Voor de literatuurstudie is gekozen, omdat risicomanagement een bestaande methode is om risico’s mee te beheersen. Verschillende onderzoekers hebben zich verdiept in hoe het risicomanagement systeem eruit zal moeten zien en welke stimulerende factoren er zijn voor managers om vrijwillig verslag te doen over risico beheersing die ze toepassen. De gevonden informatie in dit onderzoek kan gebruikt worden voor het opstellen van het normatief model, waarmee het niveau van risicoverslaggeving kan worden gemeten. Na het beantwoorden van de eerste deelvraag is duidelijk welke informatie-elementen verwacht kunnen worden bij risicoverslaggeving van BVO.

Vervolgens wordt onderzocht op welke wijze risicoverslaggeving bij BVO gemeten kan worden. Op basis van deze informatie en de informatie-elementen die voortkomen uit de eerste deelvraag wordt het normatief model ontwikkeld. In het normatief model wordt aan elk van de informatie-elementen punten toegekend. Wanneer een BVO in het jaarverslag aan een informatie-element voldoet worden punten toegekend. Het totaal aantal punten bepaalt het niveau van risicoverslaggeving. Vervolgens worden het puntentotaal en nog te bepalen factoren tegen elkaar uitgezet om te kijken of hier een relatie tussen bestaat. De factoren worden bepaald aan de hand van literatuuronderzoek. Gekeken wordt aan de hand van theorie van welke factoren verwacht kan worden dat deze invloed hebben op risicoverslaggeving. Van deze factoren wordt de relatie met risicoverslaggeving onderzocht.

(12)

12

2 Risicoverslaggeving

In dit hoofdstuk wordt de deelvraag “Wat kan op basis van wet en regelgeving, corporate governance en voluntairy disclosure van risicoverslaggeving bij BVO worden verwacht?” behandeld. In paragraaf 2.1 wordt behandeld wat in dit onderzoek onder risicoverslaggeving wordt verstaan. In paragraaf 2.2 is de agency theorie behandeld. Vervolgens is in paragraaf 2.3 de wet- en regelgeving, in paragraaf 2.4 corporate governance en in paragraaf 2.5 voluntairy disclosure voor BVO uitgeschreven. In paragraaf 2.6 wordt de inhoud van risicoverslaggeving besproken. Tot slot is het hoofdstuk samengevat in paragraaf 2.7.

2.1 Wat is risicoverslaggeving?

Al in 1987 werd door het AICPA (American Institute of Certified Public Accountants) in een rapportage vermeld dat aandeelhouders meer informatie in het jaarverslag willen hebben over de risico’s en onzekerheden van de onderneming. Door middel van risicoverslaggeving kan dit worden bereikt. Risicoverslaggeving laat buitenstaanders de risico’s over de toekomstige prestaties van de onderneming zien Dobler (2008), Linsley en Shrives (2006). Volgens Dobler (2008) is risicoverslaggeving “aan risico gerelateerde verslaggeving welke informatie verschaft over de verdeling van toekomstige kasstromen”. Met de verdeling van toekomstige kasstromen wordt de onzekerheid van de verkrijging van de toekomstige kasstromen bedoeld en de visie van het management op de verkrijging van deze onzekere kasstromen. Hiertoe behoren verifieerbare informatie (risicofactoren en risicomanagement) en niet-verifieerbare informatie (voorspellingen van het management over de verdeling). Beretta en Bozzolan (2004) definiëren risicoverslaggeving als “de communicatie van informatie over strategie, karakteristieken en andere externe factoren die de verwachte resultaten zouden kunnen beïnvloeden”. Deze communicatie hoeft niet via het jaarverslag te lopen, alle vormen van communicatie tussen de onderneming en de aandeelhouders/ belanghebbenden kunnen gebruikt worden voor het informeren van deze belanghebbenden over de risico’s en het risicobeleid van het management. In het vervolg van het onderzoek wordt de definitie van Beretta en Bozzolan (2004) gebruikt, aangezien deze definitie benadrukt dat risicoverslaggeving niet alleen over financiële informatie gaat.

2.2 Agency Theorie

Een reden om risicoverslaggeving toe te passen komt voort uit de Agency Theorie. Volgens deze theorie is het binnen economie een opgave om spaargelden toe te wijzen aan investerings-mogelijkheden, gecreëerd door entrepreneurs (Healy en Palepu, 2001). Investeerders zoeken een zo goed mogelijk rendement op hun spaargelden en entrepreneurs zoeken investeerders voor het aantrekken van kapitaal. Wanneer entrepreneur en de investeerder zaken doen ontstaat het agency

(13)

13 probleem. Doordat investeerders geen actieve rol spelen in de leiding van de organisatie en de leiding van de organisatie wordt overgelaten aan de entrepreneur, is er een verschil in de beschikbare informatie tussen entrepreneur en investeerder. De actieve rol die de entrepreneur in de organisatie speelt geeft hem meer informatie over de financiële situatie en toekomstige mogelijkheden van het bedrijf.

Dit informatieprobleem wordt beschreven in de Agency theorie (zie Fama en Jense, 1983). Het verschil in informatie kan ervoor zorgen dat de investeerders grip verliezen op hun kapitaal. Wanneer investeerders eenmaal hun geld hebben ingelegd bij een entrepreneur, zou de entrepreneur uit eigen belang beslissingen kunnen nemen, die schadelijk zijn voor het ingelegde geld of het rendement van de investeerder. Door middel van de juiste contracten, waarbij de belangen van de verschillende partijen dichter bij elkaar komen, kan het agency probleem worden verkleind. De entrepreneur zou naar aanleiding van het aandelenrendement een bonus kunnen krijgen, waardoor de entrepreneur een stimulans krijgt om een goed aandeelrendement te creëren. Om te zorgen dat de acties van het management van de onderneming door de investeerders gevolgd kan worden zal informatie moeten worden verstrekt over de situatie, waarin de onderneming zich begeeft. Een onderdeel van deze informatieverstrekking kan risicoverslaggeving zijn. Door verslag uit te brengen over strategie, karakteristieken en andere externe factoren die de verwachte resultaten kunnen beïnvloeden heeft de investeerder betere inzichten in het gevoerde beleid.

2.3 Wet- en Regelgeving

In deze paragraaf is beschreven wat van risicoverslaggeving van BVO te verwachten is op basis van wet- en regelgeving. Verschillende wetten en regels schrijven voor dat een onderneming verslag doet over zijn risico’s en risicobeheersing. Onder andere in het burgerlijk wetboek deel 2, IFRS 7, 4e/7e EG

richtlijn en SOX 404, worden regels voorgeschreven voor de verslaggeving van risicobeheersing. In deze paragraaf zullen alleen de relevante wetten en regels voor BVO uiteengezet worden. Gezien de omvang van en de status van niet beursgenoteerd bedrijf van alle BVO exclusief Ajax N.V. zijn alleen de artikelen uit het tweede deel van het burgerlijk wetboek titel 9 en de regels van de Raad voor de jaarverslaggeving relevant.

In het 2e deel van het burgerlijk wetboek artikel 393 lid 1 wordt het volgende geschreven over

risicoverslaggeving:

“Het jaarverslag geeft een getrouw beeld van de toestand op de balansdatum, de ontwikkeling gedurende het boekjaar en de resultaten van de rechtspersoon en van de groepsmaatschappijen waarvan de financiële gegevens in zijn jaarrekening zijn opgenomen. Het jaarverslag bevat, in overeenstemming met de omvang en de complexiteit van de rechtspersoon en

(14)

14 groepsmaatschappijen, een evenwichtige en volledige analyse van de toestand op de balansdatum, de ontwikkeling gedurende het boekjaar en de resultaten. Indien noodzakelijk voor een goed begrip van de ontwikkeling, de resultaten of de positie van de rechtspersoon en groepsmaatschappijen, omvat de analyse zowel financiële als niet-financiële prestatie-indicatoren, met inbegrip van milieu- en personeelsaangelegenheden. Het jaarverslag geeft tevens een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd.”

Uit dit artikel komt naar voren, dat de onderneming verplicht is een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden te geven waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd. De Raad voor de Jaarverslaggeving stelt vervolgens een aantal categorieën voor waar de risico’s en onzekerheden onder kunnen worden geschaard, maar acht ook andere categorieën denkbaar. De voorgestelde categorieën zijn: financiële rapportering, financieel, operationeel, compliance en strategisch. De beschreven bepaling in artikel 393 lid 1 is niet van toepassing op ondernemingen die voldoen aan de in artikel 396 lid 1 gestelde voorwaarde. De bepaling in artikel 396 lid 1 zegt het volgende:

“De leden 3 tot en met 9 gelden voor een rechtspersoon die op twee opeenvolgende balansdata, zonder onderbreking nadien op twee opeenvolgende balansdata, heeft voldaan aan twee of drie van de volgende vereisten:

a. de waarde van de activa volgens de balans met toelichting bedraagt, op de grondslag van verkrijgings- en vervaardigingsprijs, niet meer dan € 4 400 000;

b. de netto-omzet over het boekjaar bedraagt niet meer dan € 8 800 000; c. het gemiddeld aantal werknemers over het boekjaar bedraagt minder dan 50.”

Rechtspersonen die twee opeenvolgende balansdata aan twee van de drie hierboven opgesomde eisen voldoen worden bestempeld als klein en hebben volgens artikel 396 lid 7 vrijstelling voor artikel 393 lid 1. Daarmee hoeven de kleine ondernemingen geen beschrijving te geven van de voornaamste risico’s en onzekerheden waar de rechtspersoon mee wordt geconfronteerd. Kleine rechtspersonen zijn volgens de wet en de Raad van de Jaarverslaggeving ook niet verplicht om een jaarverslag op te maken waardoor de bepaling in artikel 393 lid 1 al helemaal niet op zal gaan. Het jaarverslag zal namelijk een beschrijving moeten geven van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd. Kleine rechtspersonen mogen namelijk volstaan met het deponeren van een beperkte balans met toelichting bij het handelsregister art. 396 lid 8 BW2.

Rechtspersonen die klein zijn maar wel een beschrijving willen geven van de risico’s en onzekerheden mogen dit altijd vrijwillig doen. Wanneer een kleine rechtspersoon besluit IFRS toe te passen dan geldt de bovenstaande regeling overigens niet. De rechtspersoon hoeft dan ook niet te voldoen aan de in art. 393 lid 1 BW2 gestelde vereisten, maar aan de vereisten voor IFRS die over het algemeen als uitgebreider worden ervaren. Het feit dat de regels van de IFRS wetgeving uitgebreider zijn,

(15)

15 maakt het onwaarschijnlijk dat een BVO vrijwillig IFRS zal toepassen. Nederlandse bedrijven mogen in beginsel kiezen of ze BW 2 titel 9/RJ of IFRS toepassen tenzij ze beursgenoteerd zijn. Dan is het verplicht op IFRS toe te passen. Van de Nederlandse BVO is alleen Ajax NV beursgenoteerd en daardoor verplicht voor de toepassing van IFRS.

2.4 Corporate governance

Shleifer and Vishny (1997) omschrijven corporate governance als manieren waarop investeerders

hun rendement op hun kapitaal kunnen verzekeren. Op verschillende wijze kan het management van de organisatie worden gestuurd om de belangen van de investeerder te behartigen. Corporate governance wordt gezien als een middel om goed bestuur bij een onderneming af te dwingen. Door middel van regels en toezichthoudende organen kunnen investeerders grip houden op de situatie en houdt de organisatie zichzelf in control.

In de inleiding is al beschreven dat voetbal niet onder een “normale” bedrijfstak kan worden geplaatst. Als een product heeft professionele sport te maken met coördinatie tussen concurrerende participanten (Farquhar, Machold en Ahmed, 2005). Voordat het spel gespeeld kan worden moeten de regels worden afgesproken. Rottenberg (1956) zei daarover het volgende in zijn paper:

“Professional team competitions are different from other kinds of business ventures. If a seller of shoes is able to capture the market and cause other sellers of shoes to suffer losses and withdraw, the surviving competitor is a clear gainer. But in baseball no team can be successful unless its competitors also survive and prosper sufficiently so that the differences in the quality of play among teams are not too great.”

Met deze uitspraak benadrukt Rottenberg dat binnen sport onzekerheid moet bestaan over de uitkomst. Hiervoor is het van belang dat de verschillen tussen de partijen niet al te groot zijn. Wanneer een partij oppermachtig zou zijn, zullen wedstrijden in spanning afnemen. De verschillen tussen de voetbalclubs moeten ook buiten het veld zo klein mogelijk worden gehouden. Door middel van het “Club licencing and Financial Fair play Regulations” van de UEFA (Union of European Football Associatons) wordt geprobeerd de clubs financieel gezonder te maken en de clubs op financieel gebied gelijke kansen te geven. De UEFA is de koepelorganisatie voor alle Europese voetbalbonden en bepaalt de licentieregels waar de Europese clubs aan moeten voldoen. In de volgende figuur is de regelgeving van het betaald voetbal in Europa weergegeven.

(16)

16

Figuur 1: overzicht regelgeving betaald voetbal in Europa

Bron: 2004-2008 UEFA Club licencing report

In de bovenstaande figuur is te zien dat de door de UEFA opgestelde regels worden overgenomen door de nationale bonden die hun eigen regelgeving hieraan toe kunnen voegen en opleggen aan de clubs. Wanneer clubs willen deelnemen aan door de UEFA georganiseerde wedstrijden, zoals de Champions league en de Europa league, moeten de clubs in het bezit zijn van een door de UEFA verstrekte licentie. Deze licentie kan bij de nationale bond worden verkregen wanneer de club voldoet aan de door de UEFA vastgestelde minimum normen voor het verkrijgen van deze licentie. Naast licentie-eisen voor voetbalclubs verstrekt de UEFA ook standaarden voor de landelijke voetbalbond. Het Club licencing and Financial Fair Play Regulations omvat een aantal regels die gesteld worden aan het toezicht op de BVO door de landelijke bond.

Om te voldoen aan de licentie vereisten van de UEFA dient een BVO verslag te doen over zijn risico’s en de risicobeheersing. Artikel 47 van de club licencing regels van de UFEA stelt het volgende over het jaarverslag: ”The annual financial statements must meet the minimum disclosure requirements as set out in Annex VI and the accounting principles as set out in Annex VII. Comparative figures in respect of the prior statutory closing date must be provided.”

(17)

17 De bijlage van het UEFA licencing report bevat een opgesomde hoeveelheid aan minimum verslaggeving vereisten voor het jaarverslag. Over risicomanagement wordt onder letter f in de bijlage het volgende gezegd: “The annual financial statements must include a financial review or commentary by management (sometimes referred to as Directors’ Report) that describes and explains the main features of the reporting entity’s financial performance and financial position and the principal risks and uncertainties it faces.”

De bovenstaande regel benadrukt dat het jaarverslag een managementverslag moet bevatten waarin het management zijn commentaar geeft op de belangrijkste eigenschappen van de financiële prestatie, de financiële positie van de BVO en de risico’s en onzekerheden waar de BVO mee te maken heeft. Wanneer de BVO in zijn jaarverslag niet aan de bovenstaande vereiste voldoet, heeft de BVO volgens artikel 47 lid 5 van het “Club licencing and Fair Play Regulations” de kans om de missende informatie apart naar de UEFA in te sturen. Door de ontbrekende informatie apart in te sturen kan de club alsnog in aanmerking komen voor een licentie van de UEFA waarmee deelgenomen kan worden aan door de UEFA georganiseerde wedstrijden. Wanneer uit het jaarverslag blijkt dat het voorbestaan van de club onzeker is (going concern) of de netto schuld van de club in het jaarverslag of in de halfjaarcijfers verslechterd zijn ten opzicht van de stand van vorig jaar dan is de club volgens artikel 52 verplicht extra toekomstige financiële informatie te laten zien aan de UEFA. De extra toekomstige financiële informatie moet omvatten (artikel 52 lid 4): “a budgeted profit and loss account, with comparative figures for the immediately preceding financial year and interim period (if applicable); b) a budgeted cash flow, with comparative figures for the immediately preceding financial year and interim period (if applicable); c) explanatory notes, including a brief description of each of the significant assumptions (with reference to the relevant aspects of historic financial and other information) that have been used to prepare the budgeted profit and loss account and cash flow statement, as well as of the key risks that may affect the future financial results.” De vereisten uit het bovenstaande artikel hoeven alleen aan de nationale licentievertrekker te worden verstrekt.

De licentieverstrekker van het betaald voetbal in Nederland is de KNVB. De KNVB heeft met behulp van het licentiereglement van de UEFA een eigen licentiereglement voor het betaald voetbal in Nederland ontwikkeld: “Reglementen seizoen 2010/11”. De regels in dit reglement hebben betrekking op het bestuur van de voetbalorganisatie, vereisten aan het stadion, regels omtrent wedstrijden van het betaald voetbal, financiën en andere verplichtingen. Het overgrote deel van het licentiereglement van de KNVB is het zelfde als dat van de UEFA met de uitzondering dat de KNVB een licentie verstrekt voor onbepaalde tijd en dat de UEFA licenties voor een jaar verstrekt. Een

(18)

18 andere toevoeging die de KNVB heeft gedaan is op financieel gebied. De KNVB houdt met behulp van het financial rating systeem toezicht op de financiële positie van Nederlandse BVO.

Door middel van een financieel beoordelingssysteem worden de financiële cijfers van BVO beoordeeld door de KNVB. Naar aanleiding van deze beoordeling krijgen BVO een puntenaantal en worden daarmee in een categorieën geplaatst. Onderscheid bestaat tussen drie categorieën waarvan categorie 1 de categorie is met de financieel meest zwakke BVO en categorie 3 de categorie met financieel sterkere BVO. Wanneer BVO in categorie 1 zijn ingedeeld, worden BVO onder verscherpt toezicht van de KNVB geplaatst, en zijn BVO verplicht om een herstelplan op te stellen. Wanneer er na onder toezicht stellen nog geen verbetering in de financiële cijfers zichtbaar wordt, kan de licentiecommissie van de KNVB besluiten punten in mindering te brengen of uiteindelijk de licentie van in te trekken. De metingen worden gedaan op basis van de jaarrekening, begroting en halfjaarcijfers opgesteld door BVO. De BVO zijn verplicht om de documentatie voor het meten van de financiële positie van de BVO aan te leveren bij de KNVB. De aangeleverde stukken die beoordeeld worden door de licentiecommissie van de KNVB zijn niet openbaar. Naast het deponeren van financiële stukken bij de Kamer van koophandel (hierna KvK) waartoe elke onderneming in Nederland volgens de wet verplicht toe is hebben de BVO geen andere verplichtingen om te deponeren.

2.5 Voluntairy Disclosure Theory

In dit hoofdstuk wordt antwoord gezocht op de vraag wat je op basis van Voluntairy Disclosure Theorie van risicoverslaggeving bij BVO kunt verwachten? Om deze vraag te beantwoorden zal eerst gekeken worden naar welke voordelen risicoverslaggeving heeft voor een onderneming. Vervolgens zullen verschillende factoren worden benoemd die van invloed kunnen zijn op het besluit van het management om vrijwillige risicoverslaggeving toe te passen. Tot slot zal worden gekeken wat verwacht kan worden van vrijwillige risicoverslaggeving van BVO.

Het bestuur van een onderneming kan er voor kiezen om vrijwillig informatie te verstrekken over risico’s die de organisatie loopt en de wijze waarop de onderneming risicomanagement toepast. De Voluntairy Disclosure theorie beschrijft een aantal beweegredenen voor bestuurders om meer informatie te verstrekken dan verplicht is door wet- en regelgeving. Door middel van die extra informatie kan het management van een onderneming signalen afgeven aan gebruikers van het jaarverslag. Een van de beweegredenen om dit te doen is om de aandelenprijs omhoog te drijven, omdat het management het idee heeft dat de onderneming is ondergewaardeerd. Als gevolg van vrijwillige informatieverstrekking kunnen door middel van waarde stijging van aandelen de kosten om kapitaal te verkrijgen voor de onderneming dalen (Linsley en Shrives, 2006; Abraham en Cox

(19)

19

2007; Michiels e.a.2009. Jorgensen en Kirschenheite, 2003). Een andere reden genoemd door Linsley en Shrives (2000) is dat vrijwillige risicoverslaggeving een disciplinerend effect zal hebben op het

management. Wanneer informatie openbaar wordt gemaakt zou het management worden beoordeeld op basis van de verkregen informatie; deze openbaarmaking kan een prestatie verhogend effect hebben. Ook investeerders zijn op de hoogte van het feit dat waarde creatie risico’s met zich mee brengt. Ze wensen daarom geïnformeerd te worden over de soort risico’s waarmee de onderneming te maken heeft en hoe deze risico’s worden (of zullen worden) beheerst (Michiels e.a.,

2009). Door middel van de gegeven informatie over de toekomstige kasstromen van de onderneming

kunnen belanghebbenden van de onderneming betere beslissingen maken, bijvoorbeeld bij beleggingsinvesteringen.

Door Dobler (2008) worden een aantal nadelen van het rapporteren over risico’s genoemd, namelijk: de onzekerheid die zit in de risicoverslaggeving, ongecontroleerde en niet te controleren elementen van het risicoverslag en het gevaar voor het bedrijf om concurrentgevoelige informatie prijs te geven met economische gevolgen voor de organisatie. Het adequaat toepassen van een risicomanagement systeem, het versterken van controlesystemen en het verplicht stellen van risicoverslaggeving kunnen volgens Solomon e.a. (2000) deze nadelen doen wegnemen. Tevens concluderen Solomon

e.a.(2000) in hun onderzoek dat beleggers in het Verenigd Koninkrijk een voorkeur hebben voor

vrijwillige risicoverslaggeving. Een derde van de ondervraagden in hun onderzoek denkt dat meer informatie over risico zal helpen bij het opmaken van hun beleggingsportfolio. De belegger heeft door risicoverslaggeving informatie verkregen over de risico’s die de organisatie loopt en de wijze waarop het bestuur met risicobeheersing omgaat. Waarmee de belegger een betere inschatting kan maken van het risicoprofiel van de onderneming. Een bevinding die ook door De Ridder en Steggink

(2009) werd gedaan na onderzoek onder Nederlandse beleggers en andere belanghebbenden. Een

kanttekening die Solomon e.a. (2000) maken is dat veel bedrijven al informatie vrijgeven aan beleggers, de extra informatie in het jaarverslag zal minder informatieve waarde hebben voor beleggers die dagelijks investeringsbeslissingen maken. Het jaarverslag wordt namelijk een maal per jaar gepubliceerd en bevat veel historische informatie.

In onderzoek van Palepu en Healy (2001) worden zes verschillende theorieën benoemd die van invloed kunnen zijn op de beslissing om aan vrijwillige verslaggeving toe te passen. Aangezien bovenstaande onderzoek gebaseerd is op beursgenoteerde ondernemingen zullen alleen die factoren worden uiteengezet die ook voor BVO in Nederland als stimulans voor vrijwillige verslaggeving zouden kunnen gelden. De volgende theorieën uit het onderzoek van Palepu en Healy (2001) zijn hieronder toegepast op BVO:

(20)

20

Capital markets transactions hypothesis Theory Palepu en Healy (1993, 1995)

Volgens de Capital markets transactions hypothesis Theory hebben managers van bedrijven die met behulp van de aandelenmarkt financiële middelen willen aantrekken, belang bij het verkleinen van de informatie asymmetrie. Doordat managers meer informatie verstrekken over de financiële situatie waarin het bedrijf verkeert, kunnen de kosten voor het aantrekken van kapitaal worden verlaagd. Deze extra informatie kan beleggers inzichten geven over de risico’s van de onderneming waardoor een hogere aandeelwaarde kan ontstaan, wat voor het bedrijf goedkoper kapitaal kan betekenen. Wanneer meer informatie over het bedrijf meer zekerheid zou geven aan de belegger over zijn investering dan zou het voor niet beursgenoteerde bedrijven ook voordelen hebben om vermogensverschaffers te voorzien van extra informatie. Deze informatie zal door middel van vrijwillige verslaggeving in het jaarverslag naar de potentiële vermogensverschaffers kunnen worden overgebracht, maar dit kan ook buiten het jaarverslag om gebeuren bijvoorbeeld wanneer een potentiële investeerder zich meldt. Voor BVO zou deze extra informatie wellicht kunnen leiden tot lagere rentekosten. Door middel van risicoverslaggeving kan het verstrekken van vermogen aan een BVO minder risicovol zijn waardoor de rente over de lening zal dalen. Risicoverslaggeving in het jaarverslag heeft voor de vermogensverschaffers het voordeel dat de informatie wordt gecontroleerd door een accountantsorganisatie, waarbij wordt vastgesteld of het managementrapport in overeenstemming is met de cijfers in de jaarrekening.

Management talent signalling hypothesis theory Trueman (1986)

Volgens Trueman (1986) worden getalenteerde managers gestimuleerd om vrijwillige winstvoorspellingen te doen. De waarde van een bedrijf is volgens Trueman een weerspiegeling van de waarde die beleggers hechten aan de manager. Wanneer een manager middels vrijwillige verslaggeving laat zien dat hij snel kan anticiperen op veranderende marktomstandigheden, des te beter beleggers de manager zullen achten en hoe hoger de waardering van de onderneming in ogen van beleggers zal zijn. De meeste Nederlandse BVO hebben geen openbaar verhandelbare aandelen aangezien de BVO geen beursnotering hebben. Dit betekent dat het versneld vrijgeven van managers beslissingen geen directe invloed zal hebben op de aandelenprijs en daarmee de ondernemingswaarde. Toch kan het voor een BVO belangrijk zijn om aan de maatschappij te tonen dat de BVO en de manager van de BVO snel kan reageren bij veranderende omstandigheden om meerdere redenen. Ten eerste hebben vrijwel alle BVO belang bij een grote groep sponsoren en andere bedrijven die geld investeren in de BVO. Bijvoorbeeld in de vorm van business seats, skyboxen en advertenties. Voor deze bedrijven is het van belang dat de BVO een goed management heeft. Weinig bedrijven willen zich verbinden aan een club die al met één been in faillissement staat of waarvan elke week een artikel in de krant verschijnt over slecht beleid. Voor het hebben van een

(21)

21 solide club sponsoren en andere verbonden bedrijven is het voor BVO van belang goed beleid te hanteren en dit ook te laten zien aan de maatschappij. Ten tweede hebben managers een eigenbelang om zo goed mogelijk te presteren. Voor een succesvolle carrière is het gunstig om te laten zien dat je in het verleden een BVO naar behoren hebt bestuurd. Doormiddel van vrijwillige verslaggeving over dit beleid zou de waarde van de manager kunnen toenemen en kan een carrière stap dichterbij zijn.

Proprietary cost hypothesis Theory

Verscheidene onderzoekers stellen dat vrijwillige verslaggeving zeer kostbaar kan zijn voor een onderneming. Doordat de informatie verstrekt met behulp van vrijwillige verslaggeving concurrent - gevoelige informatie zou kunnen bevatten, kan het de concurrentiepositie van de onderneming verslechteren. Volgens Healy en Palepu (2001) hangt dit sterk af van de vorm van concurrentie waar de onderneming onderhevig aan is. Het maakt volgens de auteurs veel uit of het informatie is die gebruikt kan worden door potentiële toetreders of dat alleen maar prijsconcurrentie plaatsvindt binnen de markt. Binnen betaald voetbal is niet op de zelfde manier sprake van concurrentie als binnen andere takken van bedrijfsvoering. Zoals Rottenberg (1956) stelde hebben de verschillende BVO elkaar nodig, niemand heeft iets aan een competitie zonder gelijkwaardige tegenstanders. Weglaten van vrijwillige verslaggeving omdat het concurrent gevoelige informatie bevat zal van het betaald voetbal daarom niet worden verwacht.

Legitimatie Theorie Lehman (1983)

Een andere theorie die mogelijk van invloed kan zijn is de legitimatie theorie. Deze theorie staat los van de Voluntairy Disclosure Theorie en gaat uit van een behoefte vanuit het bedrijf om zich te legitimeren aan het maatschappelijk verkeer. Door middel van deze legitimatie wil het bedrijf bestaansrecht verkrijgen bij het maatschappelijk verkeer (volgens Lehman (1983). Zoals in de inleiding is vermeld wordt veel geschreven over het beleid bij BVO’s in Nederland. Door middel van vrijwillige verslaggeving zou de BVO zijn bestaansrecht in het maatschappelijk verkeer kunnen verdienen. Met deze gedachte zouden BVO’s verslag kunnen doen over de keuzes die de BVO heeft gemaakt over het risicomanagement beleid.

2.6 Inhoud van risicoverslaggeving

In dit hoofdstuk is aangetoond dat steekhoudende argumenten zijn voor het management om vrijwillig informatie te verstrekken over risicomanagement. Belangrijk voor de organisatie is dat het beoogde doel met vrijwillige risicoverslaggeving wordt gehaald. Het American Institute of Certified Public Accountants heeft een handboek voor effectieve vrijwillige verslaggeving geschreven met de bedoeling om de effectiviteit en de kwaliteit van financiële verslaggeving te verbeteren. Volgens dit

(22)

22 handboek moeten organisaties informatie en data via vijf lijnen verspreiden. De volgende lijnen worden daarbij genoemd: Financieel en niet-financiële data, analyse van het management over financiële en niet-financiële data, toekomstgerichte informatie, informatie over managers en aandeelhouders en bedrijfsachtergronden. In 2001 heeft de FASB (Financial Accounting Standards Board) aan deze lijst nog informatie over immateriële vaste activa toegevoegd. Het Canadian Institute of Chartered Accountants (hierna: CICA) laat een model zien met de volgende aspecten bevat: visie van de onderneming (over de core business en de bedrijfsstrategie over een lange termijn), kritische succes factoren, capaciteit om beoogde resultaten te behalen, verwachte resultaten en de hieraan verbonden kansen en risico’s. Beretta en Bozzolan (2004) concluderen in hun literatuur onderzoek dat elk model expliciet noemt dat de financiële verslagen verrijkt moeten worden met een sectie waarin toekomstgerichte informatie wordt weergegeven en het risicoprofiel van de onderneming wordt besproken. De auteurs voegen daar nog aan toe dat informatie over risico gepaard moet gaan met informatie over strategie, acties van het management en prestaties.

Wanneer de hierboven besproken modellen worden samengevoegd kan het volgende aan vrijwillige risicoverslaggeving op basis van deze modellen van een onderneming worden verwacht:

 Bedrijfsachtergrond: o Visie

 Core business

 Lange termijn strategie  Bedrijfsdoelen

 Toekomst gerichte informatie (financieel als niet- financieel): o Verwachte resultaten

o Benodigde capaciteiten om verwachte resultaten te behalen o Kritische succesfactoren

o Kansen en risico’s verbonden aan de verwachte resultaten o Analyse van het management

Voor de verwachte vrijwillige verslaggeving bij BVO dient het bovenstaande model genuanceerd te worden. BVO zijn namelijk van geringere omvang dan de beursgenoteerde bedrijven waar deze handleidingen voor geschreven zijn. Op basis van die verschillen is ervoor gekozen om elementen van het model samen te voegen tot een informatie-element wat leidt tot het volgende model:

 Bedrijfsachtergrond en visie  Toekomstgerichte informatie:

(23)

23 o Weergave van voornaamste risico’s en onzekerheden

o Analyse van het management over de toekomst gerichte informatie

2.7 Samenvatting

In dit hoofdstuk is antwoord gegeven op de deelvraag “Wat kun je op basis van wet en regelgeving, corporate governance en voluntairy disclosure van risicoverslaggeving bij BVO verwachten?”. In paragraaf 2.3 is geconstateerd dat de Nederlandse wetgeving die van toepassing is op het merendeel van de BVO minimale eisen stelt aan risicoverslaggeving. Volgens BW 2 titel 9 dient een onderneming een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden te geven waar de onderneming mee wordt geconfronteerd. Op deze regel geldt een vrijstelling voor bedrijven die getypeerd kunnen worden als “klein” in het kader van totale waarde van de activa, totale omzet en het aantal werknemers. Wanneer een rechtspersoon de vrijstelling toepast hoeft geen jaarverslag te worden gepubliceerd, maar volstaat een verkorte versie van de balans en de resultatenrekening. De verwachting is dat een aantal BVO in aanmerking komen voor deze vrijstelling en op basis daarvan geen jaarverslag publiceren en daarmee voor de wet geen risicoverslaggeving hoeven toe te passen. Van ondernemingen die niet in aanmerking komen voor de vrijstelling wordt verwacht dat ze een beschrijving geven van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de onderneming wordt geconfronteerd.

Ten aanzien van corporate governance worden meer regels gesteld aan de BVO. Veel van de vereiste informatie wordt apart naar licentieverstrekkende organen gestuurd zoals de UEFA en de KNVB. Deze informatie kan daarmee niet verwacht worden in het jaarverslag. De UEFA stelt ook bepaalde eisen aan de informatie in het directieverslag. Deze eisen lijken enigszins op de gestelde eisen door BW 2 titel 9. Het jaarverslag van de BVO dient namelijk commentaar van het management op de belangrijkste financiële prestaties en positie te bevatten en commentaar over de belangrijkste risico’s en onzekerheden die de onderneming loopt. Het verschil met de Nederlandse wet is dat het “Club licencing and Financial Fair Play Regulations” geen vrijstelling voor kleine rechtspersonen kent, waarmee alle deelnemende voetbalclubs aan een UEFA competitie verplicht zijn zich aan deze regel te houden. De UEFA stelt wel dat wanneer het managementcommentaar ontbreekt in het jaarverslag de onderneming dit managementcommentaar apart bij de toezichthouder mag inleveren. De informatie over de risico’s en onzekerheden hoeft hierdoor niet openbaar worden gemaakt door de BVO, maar apart worden toegezonden naar de toezichthouder. De consequentie hiervan is dat verwacht wordt dat kleine voetbalorganisaties risicoverslaggeving niet opnemen in het jaarverslag maar apart toezenden naar de licentieverstrekkende organen. Grotere voetbalorganisaties zullen deze informatie wel in het jaarverslag verstrekken omdat dit door de wet verplicht wordt gesteld.

(24)

24 Op basis van Voluntairy Disclosure Theorie worden verschillende redenen gegeven waarom ondernemingen kiezen om vrijwillige risicoverslaggeving toe te passen. In dit hoofdstuk zijn de redenen die toepasbaar kunnen zijn op BVO verwerkt. De belangrijkste argumenten voor het verstrekken van informatie over risicomanagement zijn dat het kan leiden tot lagere rente op leningen en verhoging van de sponsoropbrengsten. Naast de economische motieven is het afleggen van maatschappelijke verantwoording voor de gemaakte keuzes van het management ook een argument om risicoverslaggeving toe te passen. Vrijwillige verstrekking van informatie over risicomanagement bevat dan de elementen “bedrijfsachtergrond en visie” en “toekomstgerichte informatie”. De toekomstgerichte informatie kan worden onderverdeeld in verwachte resultaten, weergave van voornaamste risico’s en onzekerheden en analyse van het management over toekomst gerichte informatie.

(25)

25

3 Meten van risicoverslaggeving

In hoofdstuk twee is onderzocht wat vanuit wet- en regelgeving, corporate governance en Voluntairy Disclosure Theorie te verwachten is van risicoverslaggeving in het jaarverslag van Nederlandse BVO. Vervolgens kan worden gekeken naar de volgende deelvraag “Hoe kan risicoverslaggeving bij BVO worden gemeten?”. In paragraaf 3.1 zullen de kwalitatieve en kwantitatieve meetmethode

uiteenworden gezet. In paragraaf 3.2 is het normatief model voor het meten van risicomanagement van BVO gepresenteerd en toegelicht. In paragraaf 3.3 zullen normen aan de gestelde informatie-elementen worden gekoppeld. Tot slot zal in paragraaf 3.4 hoofdstuk 3 samengevat worden.

3.1 kwalitatief en kwantitatieve meetmethode

Voor het meten van risicoverslaggeving zijn twee factoren van belang: de kwantiteit en de kwaliteit (Beratta en Bozzolan, 2004). Als kwantiteit van risicoverslaggeving wordt beschouwd ‘de hoeveelheid informatie die gegeven wordt’. Volgens Beretta en Bozzolan (2004) bestaat de kwantiteit van risicoverslaggeving uit twee aspecten, namelijk: de omvang aan risico-informatie en het deel dat risicoverslaggeving heeft in het jaarverslag. Het deel dat risicoverslaggeving in het jaarverslag heeft wordt door Beretta en Bozzolan de dichtheid van risicoverslaggeving genoemd. De kwantiteit van risicoverslaggeving kan gemeten worden door het aantal zinnen of aantal woorden te tellen, waarin informatie gegeven wordt over risicoverslaggeving.

Kwaliteit van risicoverslaggeving gaat niet over hoeveel, maar over welke informatie gegeven wordt.

Botosan (2004) geeft in haar onderzoek aan, dat kwaliteit van risicoverslaggeving geen algemeen

geaccepteerde norm heeft, maar dat kwaliteit wel sterk afhankelijk is van de kwantiteit. Kwaliteit en kwantiteit zijn lastig scheidbaar volgens Botosan (2004), waardoor veel auteurs (bijv. Soloman e.a.,2000) kwantiteit als maatstaf gebruiken om kwaliteit te meten. Beretta en Bozzolan (2004) stellen dat de kwaliteit niet alleen gemeten kan worden door het meten van kwantiteit, maar dat ook kan worden geanalyseerd welke informatie gegeven wordt. Door middel van het ontwikkelen van een normatief model kan zowel de kwaliteit als de kwantiteit van risicoverslaggeving worden gemeten. Dit model bevat verschillende informatie-elementen, waaraan getoetst kan worden wat de kwaliteit en kwantiteit van risicoverslaggeving is. In de volgende paragraaf wordt het normatief model dat voor dit onderzoek is ontwikkeld, beschreven.

3.2 Normatief model

Om de mate van risicoverslaggeving te meten is het nodig om een normenkader vast te stellen. Dit kader zal gepresenteerd worden in de vorm van een normatief model. Aan de hand van het normatief model kan worden getoetst in hoeverre de BVO aan risicoverslaggeving doen. Nu moet worden bepaald hoe deze te verwachten elementen gemeten kunnen worden in het jaarverslag.

(26)

26 Het gebruiken van een normatief model is een methode die door meerdere onderzoekers gebruikt is voor het meten van risicoverslaggeving, bijv. Lisley en Schrives (2006), Lajili en Zéghal (2005), Michiels

e.a. (2009) en Beasley e.a. (2005). Als onderdeel van dit normatieve model kan risicoclassificatie

worden gezien. Risicoclassificatie is een veel gebruikte methode om risicoverslaggeving overzichtelijker te maken. Deze classificatie geeft inzicht in de onderwerpen waarover risicomanagement-informatie wordt gegeven. Aan de hand van deze informatie zijn conclusies te trekken over de kwaliteit van risicoverslaggeving. Hieronder is een tabel opgenomen met verschillende onderzoeken naar risicoverslaggeving en de daarbij gebruikte risicoclassificaties.

Tabel 1: overzicht risicoclassificaties

Overzicht risicoclassificaties Auteurs Categorieën Beretta en

Bozzolan (2004)

Bedrijfsstrategie, bedrijfskarakteristieken, bedrijfsomgeving

COSO ERM

(2004) Strategisch, operationeel, rapportage en naleving regelgeving Lajili en Zéghal

(2005) Financieel, politiek, markt, technologisch, milieu, weersomstandigheden, overheid, seizoen, cyclische, leverancier en natuurlijke grondstoffen Linsley en

Shrives (2006) Financieel risico, operationeel risico, empowerment risico, informatie verwerking en technologisch risico, integriteit risico en strategisch risico Michiels,

Vandemaele en Vergauwen (2009)

Financieel; operationeel; juridisch, task en reguleringsrisico; businessrisico

De onderzoeken uit de bovenstaande tabel worden hieronder samengevat om een beeld te krijgen bij de achterliggende onderzoeken. Door deze onderzoeken samen te vatten kan beoordeeld worden welk risicoclassificatieschema het beste bij BVO zou passen.

Beretta en Bozzolan (2004) doen in hun onderzoek een voorstel voor een raamwerk om de

risicocommunicatie te analyseren en de kwaliteit van de risicoverslaggeving te meten. Voor de beoordeling van de risicoverslaggeving maken de auteurs gebruik van de hoeveelheid verslaggeving en de inhoud van de verslaggeving. De auteurs behoren tot de eerste onderzoekers die een raamwerk hebben gebruikt om de inhoud van de verslaggeving te meten. Voorgaande onderzoekers gebruikten namelijk de aanname dat kwantiteit van de verslaggeving gelijk staat aan de kwaliteit van de risicoverslaggeving. Het gebruikte raamwerk van Beretta en Bozzolan (2004) bestaat uit vier hoofddimensies: de inhoud van de vrijgegeven informatie, de type methoden die gebruikt zijn om de

(27)

27 verwachte impact te kwantificeren en te kwalificeren, de vooruitzichten gegeven in de risicocommunicatie en de benadering die het management heeft ten aanzien van het managen van de risico’s. De auteurs maken onderscheid tussen de volgende categorieën: strategisch (zoals prestatiedoelen, missie, doelstellingen en de manier om doelstellingen te realiseren), bedrijfskarakteristieken (zoals financiële structuur, bedrijfsstructuur, technologische structuur, organisatie en bedrijfsprocessen) en bedrijfsomgeving (zoals wet- en regelgeving, politiek, economie, financieel, sociaal, industrie en milieu). Naast deze risicofactoren gebruiken de auteurs semantische factoren. Deze factoren gaan over economische gevolgen, gehanteerde normen en verwachtingen over de risico’s (de Looze, 2010).

COSO ERM (2004) maakt gebruik van vier factoren voor het classificatiemodel. De factoren zijn:

strategisch, operationeel, rapportage en naleving regelgeving. Hoewel COSO ERM (2004) geen wetenschappelijke onderbouwing gebruikt voor het classificeren van de verschillende risicocategorieën is het wereldwijd een van de meest gebruikte modellen voor het implementeren van ERM.

Lajili en Zéghal (2005) hebben onderzoek gedaan naar risicoverslaggeving bij Canadese

beursgenoteerde bedrijven. Hierbij keken zij naar de manier waarop managers verslag deden over de risico’s van de onderneming, welke risicocategorieën genoemd werden in het jaarverslag en welke bedrijfstakken meer of minder aan verslaggeving deden over risicobeheersing. Wat betreft de wijze waarop verslag wordt gegeven door de managers richtten de auteurs zich op de intensiteit en aard van de risico gerelateerde informatie als de hoeveelheid informatie die wordt geboden. In het onderzoek van Lajili en Zeghal (2005) komt naar voren dat 63 procent van de onderzochte bedrijven aan de verplichte vereisten voor risicoverslaggeving voldoen en daarnaast nog vrijwillige risicoverslaggeving toepassen.

Linsey en Shrives (2006) doen onderzoek naar risicoverslaggeving van 79 beursgenoteerde

ondernemingen uit het Verenigd Koninkrijk. Na onderzoek naar de mate van risicoverslaggeving en daarmee samenhangende factoren komen ze tot de conclusie, dat een sterk verband aanwezig is tussen de grootte van een onderneming en de hoeveelheid risicoverslaggeving. Daarnaast vinden de auteurs een verband tussen risicoverslaggeving en het niveau van het omgevingsrisico. Linsey en

Shrives (2006) gebruiken voor het categoriseren van de risico’s een model dat ontwikkeld is door de

ICAEW (Institute of Chartered Accountants in England and Wales) (1998). Dit model hanteert de volgende risico categorieën: financieel risico, operationeel risico, empowerment risico, informatie verwerking en technologisch risico, integriteit risico en strategisch risico.

(28)

28

Michiels e.a. (2009) houden een steekproef bij 46 Belgische beursgenoteerde bedrijven en

onderzoeken of bij deze bedrijven een relatie bestaat tussen de mate van risicorapportering en bedrijfseconomische en governance karakteristieken. De auteurs concluderen dat grote ondernemingen meer rapporteren over hun risico’s. Het verband tussen de risicorapportering en de governance karakteristieken hebben de auteurs aan de hand van de resultaten niet kunnen bevestigen. Voor de indeling van risico maken de auteurs gebruik van de volgende risicocategorieën: financieel, operationeel, juridisch, task en regulering en business-risico. Onder het financiële risico vallen marktrisico (risico dat gerelateerd is aan prijsveranderingen in financiële markten Michiels e.a.

(2009)), kredietrisico (risico dat betalingen van contractuele verplichtingen niet uitgevoerd wordt

door de tegenpartij Michiels e.a. (2009)) en liquiditeitsrisico (het gevaar dat de onderneming niet meer aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen). Operationeel risico wordt door de auteurs opgesplitst in technologierisico, frauderisico en HR kwesties en externe gebeurtenissen. Het businessrisico hebben de auteurs opgesplitst in: businessrisico, strategisch risico en reputatierisico. In dit onderzoek zullen we gebruik maken van het risico classificatieschema uit het onderzoek van

Linsley en Shrives (2006), ontwikkeld door de ICAEW (1998). Voor dit risicoclassificatieschema is

gekozen omdat het een duidelijke verdeling maakt in de verschillende risicocategorieën waarbij het eenvoudig is om per categorie te definiëren welke risico’s er onder vallen. Tevens is het ICAEW een orgaan met honderddertigduizend leden wereldwijd. Om het classificatieschema te gebruiken bij het meten van risicoverslaggeving bij BVO zijn de nodige aanpassingen gemaakt op het origineel. Dit aangezien Linsley en Shrives (2006) onderzoek deden naar beursgenoteerde bedrijven die doordat ze beursgenoteerd waren vanuit de wet, vanuit corporate governance en vanuit vrijwillige verslaggeving meer prikkels hadden om aan risicoverslaggeving te doen. Hierdoor kan worden verwacht dat deze ondernemingen meer informatie verstrekken over risicomanagement. Bovendien neemt de omvang van deze bedrijven en de verscheidenheid aan bedrijfstakken met zich mee nemen dat de onderneming meer risico’s loopt en waardoor een breder scala aan risico’s in het model terug dient te komen.

Voorafgaand aan dit onderzoek hebben gesprekken plaatsgevonden met management van BVO en de KNVB. Deze gesprekken zijn gevoerd om inzicht te krijgen in de risico’s die BVO lopen en de wijze waarop BVO risicomanagement toepassen. De risico’s die op basis van deze gesprekken naar voren zijn gekomen en naar verwachting op vrijwel alle BVO betrekking hebben, zijn opgenomen in het risicoclassificatieschema. Na deze aanpassingen is het volgende schema tot stand gekomen:

(29)

29

Tabel 2: risico classificatieschema na aanpassing

Risicocategorie: Subcategorie: Risico:

Financieel risico Rente Rentabiliteitsrisico

Liquiditeit Liquiditeitsrisico

Krediet Solvabiliteitsrisico

Terugvallen sponsorinkomsten

Operationeel risico Klanttevredenheid Tevredenheid van supporters

Efficiency en prestaties Degradatie

Gezondheid en veiligheid Fitheid van de selectie Leiderschap en management Verlies van sleutelfiguren

empowerment risico Illegale activiteiten Boetes voor vandalisme en

geweld

overige risico's Reputatie Risico van imago schade

Regelgeving Verlies van licentie

De in de bovenstaande tabel uitgeschreven risico’s worden hieronder toegelicht. Beschreven zal worden, waarom deze risico van toepassing zijn op BVO en wat het risico inhoudt.

Rentabiliteitsrisico

Rentabiliteit is de ratio tussen de winst en het geïnvesteerde vermogen. Deze ratio geeft weer welk inkomen met het geïnvesteerde vermogen is verdiend. Voor vreemd vermogen verschaffers wordt deze ratio veel gebruikt om te calculeren of voldoende winst wordt gegenereerd door de onderneming om aan zijn interest verplichting te kunnen voldoen of om het gewenste dividend uit te kunnen betalen. Voor leningen van de bank worden in sommige gevallen afspraken gemaakt over rentabiliteitsratio’s die gehaald moeten worden door de onderneming. Wanneer de onderneming niet aan deze ratio voldoet kan de lening direct opeisbaar worden door de bank of een andere vermogensverstrekker wat een liquiditeitsprobleem kan betekenen voor de onderneming.

Liquiditeitsrisico

Een veel genoemd risico tijdens de gesprekken met de beroepspraktijk is het liquiditeitsrisico. BVO ontvangen gedurende het jaar op een beperkt aantal momenten het grootste deel van hun geld. De sponsorgelden en opbrengsten uit de verkoop van seizoenkaarten komen veelal aan het begin van het voetbalseizoen binnen en de inkomsten uit wedstrijden en tv-gelden worden veelal aan het einde van het seizoen ontvangen. Als gevolg van deze inkomstmomenten moeten BVO een zeer goede liquiditeitsbegroting maken om halverwege het jaar voldoende liquide middelen te bezitten om aan

(30)

30 hun verplichtingen te voldoen. Wanneer een BVO door liquiditeitsproblemen zijn spelers niet meer kan betalen, zou dit kunnen leiden tot stakingen onder de spelersgroep waardoor de BVO alle inkomsten mist en bovendien mogelijk boetes kan oplopen van de KNVB voor het staken van wedstrijden en niet voldoen aan de betalingsverplichtingen.

Solvabiliteitsrisico

Solvabiliteit is de mate waarmee de kortlopende schulden kunnen worden afgelost met behulp van het liquide maken van de vlottende activa. Het solvabiliteitsrisico is samen met het liquiditeitsrisico en het rentabiliteitsrisico een algemeen bedrijfsrisico. Kredietverstrekkers kunnen in contracten opgenomen hebben, dat wanneer een van deze ratio’s onder een in het contract opgenomen bepaald niveau komen, dat de lening direct opeisbaar is.

Terugvallen sponsorinkomsten

Het wegvallen van sponsorgelden en het ontbreken van zakelijke interesse in voetbal door economische regressie maakt het BVO moeilijk een sluitende begroting te realiseren. Voor BVO zijn sponsorgelden een belangrijk deel van de totale inkomsten. In het seizoen 2009/2010 waren de sponsorinkomsten gemiddeld 46% van de netto-omzet bij clubs uit de eredivisie KNVB (2010).

Tevredenheid van supporters

Binnen het voetbal hebben supporters veel macht. Als de supportersgroep niet tevreden is over het management of de trainer, leidt dit vaak tot vertrek van diegene. Daarnaast hebben BVO belang bij een goede sfeer in en rondom het stadion. Sponsoren en stadionbezoekers willen zich met de club kunnen identificeren. Het imago van de voetbalclub is hierbij van groot belang. Onlangs hebben supporters van de voetbalclub Feyenoord het Maasgebouw bestormd waar het management van de club verbleef. De supporters waren ontevreden over de organisatie van de club en eisten het vertrek van de algemeen directeur7

Degradatie

. De rellen die vervolgens ontstonden, hebben de club in een slecht daglicht gezet, met als gevaar een slecht imago van de club. Hierdoor, maar ook door het feit dat supporters de sfeer in het stadion en daarmee de bezetting bepalen, is het voor BVO van belang dat supporters tevreden zijn.

Voor clubs die sportief gezien tot de laagst genoteerden horen (Eredivisie en Jupiler League) dreigt het gevaar van degradatie. Omdat de verschillen in opbrengsten tussen deze twee competities vrij groot zijn, vormt degradatie een gevaar voor de continuïteit van de voetbalorganisatie. De omzet van de Eredivisie als geheel was in het seizoen 2009/2010 Euro 429 miljoen. Dit kwam uit op een

7 Feyenoord supporters eisen vertrek algemeen directeur http://nos.nl/artikel/274447-deadline-voor-feyenoordhooligans.html

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

risicoverslaggeving door Nederlandse pensioenfondsen in 2014, en welke algemene en stakeholder determinanten liggen hieraan ten grondslag?’ Om de hoofdvraag in dit onderzoek

Voorgaande illustreert dat hoewel er een significante relatie is gevonden tussen een raad van toezicht en kwaliteit van risicoverslaggeving, deze relatie niet per definitie

In het Burgerlijk Wetboek II artikel 2:391 lid 3 wordt vermeld dat er aandacht besteed moet worden aan de financiële risico en het beleid inzake risicobeheer

De mogelijkheid bestaat dan dat de pensioenfondsen die moesten korten nominaal niet meer in de kwaliteit van risicoverslaggeving zijn gestegen, maar procentueel

Voor het meten van de invloed van het rechtssysteem is in het onderzoek, naar aanleiding van andere onderzoeken, getoetst of autoproducenten in landen met een common law

[r]

Maar het gebruik van deze twee variabelen blijft een beperkte selectie, de omvang en prestaties zijn niet de enige factoren die invloed hebben op de relatie tussen de

De verklarende variabelen in het fixed model waren: − Tijdstip van het protocol − Tijdstip2 − Leeftijd van het kuiken − Leeftijd2 − Conditie van het kuiken − ‘50%-hoogte’