• No results found

DE ROL VAN VRIJWILLIGERS IN DE RESIDENTIËLE OUDERENZORG. EEN KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR HET PERSPECTIEF VAN VRIJWILLIGERS EN PROFESSIONALS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE ROL VAN VRIJWILLIGERS IN DE RESIDENTIËLE OUDERENZORG. EEN KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR HET PERSPECTIEF VAN VRIJWILLIGERS EN PROFESSIONALS"

Copied!
74
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE ROL VAN VRIJWILLIGERS IN DE RESIDENTIËLE OUDERENZORG. EEN KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR HET PERSPECTIEF VAN VRIJWILLIGERS EN PROFESSIONALS

Aantal woorden: 18.117

Hanne Vindevogel

Studentennummer: 01404880 Promotor: Prof. dr. Griet Roets

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad van Master of Science in het Sociaal Werk

Academiejaar: 2018 - 2019

(2)
(3)

VOORWOORD

Met dit voorwoord sluit ik de laatste stap van mijn opleiding af. Dé masterproef is klaar! Vijf jaar geleden had ik nooit durven dromen tot deze stap te geraken. Bedankt aan iedereen die in mij geloofde toen ik de beslissing nam een universitaire opleiding te starten. Zelf begon ik met een afwachtende houding aan dit avontuur, wetende dat op het einde ervan de langverwachte masterproef op mij stond te wachten. Het schrijven van deze masterproef was een uitdaging, zowel educatief als persoonlijk. Zelf had ik soms twijfels of het me wel ging lukken, en ben ik dan ook heel trots dat ik mijn masterproef vandaag mag indienen. De opleiding heeft me ongelooflijk veel bijgeleerd en toch ook wel gevormd tot de persoon die ik vandaag ben. Het waren vijf jaren van genieten en een beetje afzien, hard werken en soms ook minder hard werken, begrijpen en er niets van verstaan (of m.a.w. statistiek), maar uiteindelijk een overwonnen hoofdstuk!

Bij het aanvangen van deze masterproef bestond er geen twijfel over wat het ging gaan: de ouderenzorg. Dit lijkt voor velen een vreemde beslissing, er zijn immers nog zoveel andere, misschien meer aantrekkelijke onderzoeksgroepen. Niets is voor mij minder waar! Door zelf reeds gewerkt te hebben met ouderen, en daarnaast een ongelooflijk sterke band te hebben met mijn grootouders, is de motivatie om rond deze groep mensen mijn masterproef te schrijven, nog groter geworden.

Tenslotte is een voorwoord geen voorwoord zonder een aantal personen te bedanken!

Bedankt, woonzorgcentra en respondenten! Om te willen deelnemen aan mijn onderzoek.

Bedankt, personeel! Om jullie dag na dag in te zetten voor deze groep ouderen.

Bedankt, vrijwilligers! Om mateloos jullie tijd en moeite te geven!

Bedankt, Prof.Dr.Griet Roets! Voor de steun en begeleiding bij het schrijven van deze masterproef.

Bedankt, mama en papa! Om mij de kans te geven deze opleiding te kunnen starten en mij te steunen doorheen het traject.

Bedankt, Zahra! Zonder jou zou ik vandaag geen masterproef kunnen indienen.

(4)

INHOUDSTAFEL

1. INLEIDING ... 1

2. LITERATUURSTUDIE ... 2

2.1. Vergrijzing en stijgende levensverwachting ... 2

2.2. Burgerschap en sociale grondrechten ... 3

2.2.1. Vrijheid ... 4

2.2.2. Gelijkheid ... 5

2.2.3. Solidariteit ... 5

2.3. Vermaatschappelijking van zorg ... 6

2.4. (Ouderen)zorg: gedeelde of verdeelde verantwoordelijkheid? ... 9

2.5. Persoonsgerichte en geïntegreerde zorg en ondersteuning ... 10

2.6. Professionalisering ... 12

2.7. Vrijwilligerswerk ... 15

2.7.1. De vrijwilligerswet: wetgeving en cijfergegevens ... 15

2.7.2. Het inzetten van vrijwilligers ... 16

2.7.3. Vrijwilligerswerk en vermaatschappelijking van de zorg ... 17

2.7.4. Vrijwilligers in de ouderenzorg ... 21

3. PROBLEEMSTELLING ... 22

4. METHODOLOGIE ... 24

4.1. Kwalitatief onderzoek ... 24

4.2. Onderzoekscontext ... 25

4.3. Onderzoeksopzet ... 27

4.3.1. Rekrutering respondenten ... 27

4.3.2. Strategieën van dataverzameling ... 28

4.3.3. Strategieën van data-analyse ... 30

4.4. Kwaliteitscriteria van onderzoek ... 31

4.4.1. Betrouwbaarheid ... 31

4.4.2. Validiteit ... 31

5. ONDERZOEKSRESULTATEN ... 33

5.1. Motivaties ... 33

5.1.1. Aanvangen van vrijwilligerswerk ... 33

5.1.2. Stoppen met vrijwilligerswerk ... 34

(5)

5.2.1. Confrontatie met vermaatschappelijking ... 35

5.2.2. Vermaatschappelijking en vrijwilligerswerk ... 37

5.2.3. Maatschappelijke invloeden ... 37

5.3. Rollen in het woonzorgcentrum ... 39

5.3.1. Een onmisbare rol van vrijwilligers ... 39

5.3.2. Vrijheid ... 41

5.3.3. Samenwerking ... 42

5.4. Vrijwilligersbeleid ... 44

6. DISCUSSIE EN IMPLICATIES ... 47

6.1. Discussie ... 47

6.2. Sterktes en zwaktes van het onderzoek ... 51

6.3. Implicaties voor onderzoek, beleid en praktijk ... 52

7. REFERENTIES ... 53

8. BIJLAGES ... 58

8.1. Bijlage 1 - leidraad vrijwilligers ... 58

8.2. Bijlage 2 - leidraad professionals ... 62

8.3. Bijlage 3 - leidraad vrijwilligerscoördinatoren ... 65

8.4. Bijlage 4 - informed consent ... 68

(6)

LIJST MET AFKORTINGEN

WZC: woonzorgcentrum DVC: dagverzorgingscentrum

(7)

1. INLEIDING

Deze masterproef is geschreven vanuit de opleiding master in het sociaal werk, met als vooropleiding bachelor in de pedagogische wetenschappen - afstudeerrichting sociale agogiek. Op basis van een stage binnen de ouderenzorg en een persoonlijke motivatie is gekozen om voor dit onderzoek rond het thema ouderenzorg te werken. Met vergrijzing, stijgende levensverwachting en vermaatschappelijking van zorg als context wordt gekeken hoe de overheid in de ouderenzorg burgerschap en sociale grondrechten van ouderen tracht te realiseren.

Vrijwilligers vind je overal in de maatschappij, zo ook in woonzorgcentra. Niet elke oudere is hulpbehoevend. Een groot deel van de ouderen engageert zich al vrijwilliger in allerlei verenigingen. In dit onderzoek staan vrijwilligers in de publieke residentiële ouderenzorg centraal.

Het perspectief van vrijwilligers en professionals rond de rol van vrijwilligers wordt hierbij blootgelegd. Onze maatschappij heeft niet altijd een positieve beeldvorming over woonzorgcentra.

In de media komen ze meer negatief dan positief in beeld. Ook vrijwilligers werken mee aan kwaliteit van zorg voor ouderen. Deze masterproef tracht hun werk en rol dan ook in het licht te stellen, opdat deze groep vrijwilligers vaak wel eens vergeten wordt.

Met de literatuurstudie worden enkele maatschappelijke contexten besproken waarin het vrijwilligerswerk zich bevindt. Dit omvat de stijgende levensverwachting, burgerschap en sociale grondrechten, vermaatschappelijking van zorg, (ouderen)zorg: gedeelde of verdeelde verantwoordelijkheid, persoonsgerichte en geïntegreerde zorg en ondersteuning, professionalisering en tenslotte vrijwilligerswerk zelf. Hierna volgt de probleemstelling met de onderzoeksvraag, gebaseerd op de onderzochte literatuur. In de methodologie worden zowel de onderzoekscontext als onderzoeksopzet besproken. Binnen de opzet staat beschreven hoe de respondenten gerekruteerd zijn, alsook de strategieën van data-verzameling en data-analyse. Als laatste worden binnen de methodologie ook de kwaliteitscriteria betrouwbaarheid en validiteit kort aangehaald. Vervolgens worden de resultaten toegelicht, die bekomen zijn uit de onderzoeksdata.

De volgende thema’s zijn hieruit voortgekomen: motivaties, vermaatschappelijking van zorg, rollen in het woonzorgcentrum en vrijwilligersbeleid. Als laatste volgt een discussie over de bekomen resultaten, gekoppeld aan de literatuurstudie. Hierbij worden sterktes en zwaktes van het onderzoek, alsook implicaties voor onderzoek, praktijk en beleid besproken.

(8)

2. LITERATUURSTUDIE

2.1.

VERGRIJZING EN STIJGENDE LEVENSVERWACHTING

Het stijgen van de levensverwachting is vandaag een wereldwijd fenomeen. De structuur van de bevolking verandert constant. De vooruitgang van medische wetenschap en technologie, en de daarmee groeiende levensstandaard, hebben reeds en zullen ook een verdere stijging in het aantal gezonde levensjaren mogelijk maken (Beirnaert & Frenier, 2017). Dit zorgt voor een toename van oudere personen. Het zorgt er enerzijds voor dat mensen langer autonoom kunnen blijven leven, maar anderzijds neemt ook het aantal chronisch zieken toe en worden veel ouderen op latere leeftijd zorgafhankelijk (Ray, Milne, Beech, Phillips, Richards, Sullivan, Tanner & Lloyd, 2015). Dit fenomeen kan ook beschreven worden als de vergrijzing. Het hangt samen met demografische verschuivingen zoals gezinsverdunning en veroudering: gemiddeld gezien krijgen volwassen koppels minder kinderen, en leven we allemaal langer (Deleeck, 2008).

De stijging van de levensverwachting en groei van levenskwaliteit brengen met zich mee dat er meer mensen op de planeet komen. De levensverwachting in België bedraagt in 2018 79 jaar bij mannen en 84 jaar bij vrouwen (UNFPA, 2018). De komende jaren gaat dit in stijgende lijn blijven evolueren. Demografische voorspellingen tonen aan dat Vlaanderen in 2050 1,2 miljoen extra inwoners zal tellen, waaronder ruim 800.000 extra 65-plussers en 300.000 85-plussers. In 2020 zal één Vlaming op vijf 65 jaar en ouder zijn, in 2030 zal dit één op vier zijn (Conceptnota Vlaams Welzijns- en Zorgbeleid voor Ouderen, 2016). Hierbij komt ook kijken dat de huidige demografische voorspellingen gebaseerd zijn op ontwikkelingen in het verleden, en niet op ontwikkelingen vandaag.

Omwille van het gegeven dat het aandeel van personen van 65 jaar en ouder verder zal stijgen, zullen leeftijd gerelateerde welzijns- en gezondheidsnoden een aanzienlijke impact hebben op de vraag naar welzijns- en gezondheidszorg. De stijging van de levensverwachting en de vergrijzing van de samenleving zijn belangrijke factoren in de toename van het aantal chronische zieken en personen met een co-morbiditeit. Door betere medische interventies kan men langer met chronische problemen blijven leven. Mensen blijven ook langer in een goede gezondheid leven.

De theorie van het dynamische evenwicht (Manton, Stallard & Corder, 1995) stelt dat de leeftijd waarop de gezondheid achteruit gaat, opschuift in verhouding met de stijgende levensverwachting.

Deze evoluties zetten een grotere druk op de steeds kleinere beroepsbevolking. Daarnaast worden plaatsen in woonzorgcentra in verhouding met de toenemende groep ouderen steeds schaarser

(9)

(Seniorennet, 2017). Dit alles vormt uitdagingen voor de samenleving, en meer specifiek voor de welzijns- en gezondheidszorg. De vergrijzing wordt door de Westerse verzorgingsstaten dan ook als een maatschappelijk probleem gezien: de evoluties zijn aanwezig in alle niveaus van samenlevingen, en de staten trachten hierbij oplossingen te vinden.

Door deze demografische evolutie, de veranderende maatschappelijke opvattingen en de technologische evoluties van de laatste decennia is ook de Vlaamse verzorgingsstaat behoorlijk onder druk komen te staan (Van der Gucht, 2016). De vergrijzing wordt gezien als een maatschappelijk probleem, maar is evenwel een sociaal als economisch probleem. De bevolking veroudert en tegelijk zijn de beschikbare maatschappelijke hulpbronnen en publieke middelen schaars om het burgerschap en de sociale grondrechten van alle burgers, en meer specifiek ouderen, te realiseren (Gordon & Fraser, 1994; Taylor-Gooby & Lawson, 1993; Williams, 1999;

Grootegoed & Van Dijk, 2012; Dean, 2015).

2.2.

BURGERSCHAP EN SOCIALE GRONDRECHTEN

De ontwikkeling van kapitalistische welvaartsstaten in de twintigste eeuw gebeurde door het ontstaan van de sociale wetgeving, wat een uitbreiding van de positieve of materiële rechten van het staatsburgerschap betekende (Dean, 2015). In concrete zin ging dit om het uitbreiden van openbare diensten. In tegenstelling tot civiele en politieke rechten, omvatten sociale rechten inhoudelijke rechten op het leveren van goederen en diensten die nodig zijn voor het welzijn van de mens. Sociale grondrechten kwamen op de agenda wanneer staten de rol als aanbieder van deze goederen diensten begon op te nemen, in plaats van deze processen volledig over te laten aan de mechanismes van de markt (Dean, 2015).

Burgerschap en sociale grondrechten verwijzen naar de manier waarop de relatie tussen individuele burgers en de staat geconstrueerd wordt (Lister, 2007; Warming & Fahnoe, 2017). Hoe dit opgevat wordt, is historisch gegroeid en kent vandaag een andere invulling dan enkele decennia geleden. Daar waar burgerschap eerst sloeg op een status van alle personen in een samenleving, wordt burgerschap vandaag begrepen als vervat in het individu in plaats van een abstracte categorie (Pettersson, 2012). Geleefd burgerschap vertrekt hieruit en denkt na in termen van rechten, plichten, participatie en identiteit. Burgerschap gaat niet om het hebben van een bepaalde status – een of-of status – maar is eerder een continu effect van dagelijkse praktijken (Warming &

Fahnoe, 2017). Het concept van geleefd burgerschap zet deuren open voor het analyseren van

(10)

groepen die de formele positie van (volwaardige) burgers niet bezitten, zoals kinderen, maar ook de groep ouderen (Warming & Fahnoe, 2017).

Het vormgeven aan de relatie tussen individuele burgers en de overheid wordt normatief georiënteerd door de politieke en democratische waarden van vrijheid, gelijkheid en solidariteit (Schuyt, 1972; Biesta, De Bie & Wildemeersch, 2013). Of met andere woorden, hoe Westerse democratieën deze politieke waarden bekijken (Schuyt, 1972). De relatie tussen burger en overheid kan op verschillende manieren geconstrueerd worden, afhankelijk van de onderliggende assumpties over verantwoordelijkheden van burgers en de staat (Roets & Roose, 2014).

De principes van burgerschap en sociale grondrechten zijn ook te vinden in de sociaal-politieke beleidskeuzes in Vlaanderen. Actueel wordt er ingezet op een voortdurende bescherming, promotie en realisatie van burgerschap en welzijnsrechten voor ouderen (Dean, 2015). De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de aanbeveling van het Comité van Ministers van Raad van Europa aan de Lidstaten inzake bevordering van de mensenrechten van oudere personen staan centraal in de vormgeving en de realisatie van het ouderenbeleid (Conceptnota Vlaams welzijns- en zorgbeleid voor ouderen, 2016: 3). Hierbij wordt gebruik gemaakt van het referentiekader rond de 5 B’s: betaalbaarheid, bereikbaarheid, beschikbaarheid, begrijpbaarheid en bruikbaarheid. Elke burger heeft het recht op een menswaardig bestaan, maar om dit te kunnen realiseren dient een herverdeling van materiële en immateriële maatschappelijke hulpbronnen uitgevoerd te worden, alsook aandacht hebben voor processen van sociale uitsluiting en maatschappelijke deprivatie. Het is net de schaarste aan publieke en economische hulpbronnen en een gebrek aan herverdeling die de principes van burgerschap en sociale grondrechten onder druk zetten. Indien de welvaart niet georiënteerd is op herverdeling, staan deze principes onder spanning (Warming & Fahnoe, 2017).

Specifiek voor de groep ouderen wordt kort ingegaan op de verschillende principes van burgerschap.

2.2.1. Vrijheid

In de zorg voor ouderen worden regelmatig maatregelen genomen die ingrijpen in hun persoonlijke vrijheid. Doorgaans liggen aan zulke maatregelen zorgzame motieven ten grondslag, soms spelen ook praktische overwegingen of overmacht door een tekort aan zorgende handen een rol

(11)

eigen keuzes kan maken. Complete zelfdeterminatie is dan ook niet mogelijk en wenselijk voor deze groep. Er kan ook gesproken worden van een beperkte vrijheid, zeker voor ouderen in woonzorgcentra.

Daarnaast wordt bij burgerschap gefocust op de actieve burger. In het ouderenbeleid neemt het actief ouder worden steeds meer een centrale plaats. In de zorg voor ouderen zijn vrijwilligers en mantelzorgers van onschatbaar belang. Vaak zijn deze ‘informele zorgverleners’ zelf op oudere leeftijd en geven zij op deze wijze gestalte aan het begrip active ageing (Hambach, 2012). Er zijn echter heel wat ouderen waarbij een stap naar de formele zorg onvermijdelijk is. Waar is hun plaats in die active ageing? In het beleid wordt hier amper op gefocust. Een opname in een woonzorgcentrum kan voor deze ouderen niet het einde betekenen van de autonomie, participatie, eigen krachten en sterktes betekenen.

2.2.2. Gelijkheid

De toenemende sociale ongelijkheid neemt in het algemeen toe, ook in de zorg. Ouderen die middelen en een netwerk om zich heen hebben, ervaren doorgaans veel minder problemen en kunnen nog thuis wonen. Echter, ouderen die dit niet of in beperkte mate hebben, ervaren meer problemen. Het is dan ook deze groep mensen die (sneller) in woonzorgcentra terechtkomen. Goed uitgebouwde netwerken zijn daarnaast vooral te vinden bij goed geïnformeerde, hoger opgeleide en beter gegoede burgers. Wanneer het vrijwillige netwerk onder druk komt te staan, hebben deze burgers ook snellere en betere toegang tot betaalde netwerken (Everaert, Vanempten &

Vanhaeren, 2015).

2.2.3. Solidariteit

De overheid heeft een verantwoordelijkheid om voor alle burgers zorg te dragen, ongeacht personen bijdragen aan de maatschappij of niet. Zo ook dus voor ouderen. De overheid heeft de verantwoordelijkheid om de zorg voor ouderen niet enkel over te laten aan de private sfeer en/of het netwerk dat een oudere persoon heeft. Met de veranderende verzorgingsstaat doen overheden echter een sterker beroep op de kracht van burgers (burgerkracht). Dit gaat om het vermogen van burgers om op eigen initiatief – vaak met hulp van de overheid en (sociale) professionals - zelf maatschappelijke problemen aan te pakken (Gowricharn & Postma, 2012). Daarnaast wordt solidariteit door het beleid als één van dé uitgangspunten gezien. In literatuur wordt dit gerelateerd aan een solidaristische invulling van burgerschap en sociale grondrechten. De

(12)

verantwoordelijkheid voor zorg wordt hier gedeeld tussen professionele zorg die met publieke middelen wordt voorzien, de burger zelf, en informele sleutelfiguren in het natuurlijke netwerk en de gemeenschap van de ouderen, zoals mantelzorgers en/of vrijwilligers (Williams, 1999; Raes, 2003; Hubeau, 2009; Dean, 2015; Roets, Bauters, Schuddinck & De Corte, 2017). Burgerschap en sociale grondrechten zetten met andere woorden in op een gedeelde publieke en private verantwoordelijkheid.

In de transformatie van de verzorgingsstaat naar een activeringsstaat en de daarmee gelijklopende vermaatschappelijking van de zorg, is ook een nieuw burgerschapsbegrip opgekomen. De Europese Unie lanceerde in 1997 het idee van actief burgerschap als kenmerk van het sociale model van de Unie. Het actief burgerschap vraagt de burger verantwoordelijk te zijn voor zijn eigen werk- en leefomstandigheden en voor zijn eigen gedrag en relaties. Deze zelfverantwoordelijkheid kan een tegenbod zijn ten opzichte van de autonome burger die vrij is zijn eigen weg te volgen. De actieve burger is tegelijk een participerende burger, een mens die zich verantwoordelijk stelt voor zijn directe omgeving, werkplek en de samenleving (Hambach, 2012). Hier zien we dat het accent niet op de staat ligt of op een wettelijk geregelde solidariteit maar dat de verantwoordelijkheid voor cohesie en veiligheid, voor zorg en samenleven in de eerste plaats bij de burgers wordt gelegd. De staat trekt hierin terug (Hambach, 2012).

2.3.

VERMAATSCHAPPELIJKING VAN ZORG

Als we kijken hoe beleid vandaag inzet op het realiseren van burgerschap en sociale grondrechten en de gevolgen die vergrijzing met zich meebrengen, zien we dat Vlaams Minister Vandeurzen in de Conceptnota Vlaams welzijns- en zorgbeleid voor ouderen sterk focust op vermaatschappelijking van zorg. Hieronder verstaan we de verschuiving binnen de zorg waarbij ernaar gestreefd wordt om mensen met een beperking, chronisch zieken, kwetsbare ouderen, etc.

een eigen plek in de samenleving te laten innemen, hen daarbij te ondersteunen waar nodig en de zorg zo veel mogelijk geïntegreerd in de samenleving te laten verlopen. Dit is niet enkel een zaak van professionals, die hun aanbod aanpassen in de richting van het ideaal, maar het is steeds meer iets waar de hele maatschappij zelf een bijdrage aan moet leveren (Kwekkeboom, 2004). Dit heeft als gevolg dat leden van de samenleving in het algemeen, de buurtbewoners, willekeurige voorbijgangers etc. vaak op vrijwillige basis, buiten de officiële instanties en met wisselende mate ondersteund door de overheid, initiatief in handen nemen om kwetsbare mensen te mobiliseren, helpen en ondersteunen waar mogelijk (Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, 2013).

(13)

rechtvaardige verdeling van de zorgverantwoordelijkheden voor zorgbehoevende mensen in de samenleving (Conceptnota Residentiële ouderenzorg, 2017, p.20).

“De vermaatschappelijking van de zorg wil het enorme maatschappelijke kapitaal dat Vlaanderen rijk is, waarderen, ondersteunen en mobiliseren. Het is daarom bij uitstek een positieve keuze. Een keuze vanuit de overtuiging dat nét in het appel op het sociaal kapitaal en op de gemeenschap een belangrijke kwaliteit van zorg en hulp zit. Het is enerzijds een beleidsmatig concept, maar anderzijds evenzeer een zichtbaar sociaal-maatschappelijke werkelijkheid.” Minister Jo Vandeurzen, Conceptnota Vlaams Welzijns- en Zorgbeleid voor Ouderen, 2016.

Uit deze quote wordt duidelijk dat er gefocust wordt op het sociaal kapitaal en de gemeenschap als mogelijke bron van hulpverlening. In de ouderenzorg is dit niet anders. In het Vlaamse Ouderenbeleidsplan 2010-2014 en het Woonzorgdecreet van 2009 worden zelfzorg en mantelzorg sterk benadrukt. Ook in het Dementieplan Vlaanderen (2010) wordt dit krachtig herhaald, en zien we dat dit een duidelijke beleidskeuze is (Declercq, 2012):

“De visie van de Vlaamse overheid is helder en eenvoudig, namelijk een keuze voor de minst ingrijpende zorg, met name voor zelfzorg, mantelzorg en thuiszorg indien mogelijk.

De mantelzorg komt eerst – de professionele zorg is aanvullend”. Jo Vandeurzen, 2010.

Zoals alle vormen van kapitaal (bijvoorbeeld financieel en menselijk kapitaal) gaat het bij sociaal kapitaal om de functie die er aan verbonden is. Het verwijst naar sociale bronnen die aangewend worden om bepaalde doelen te verwezenlijken (Van Tilburg, 2005).

Binnen het kader van de vermaatschappelijking van de zorg in het algemeen en binnen het ouderenbeleid specifiek, is in Het Vlaamse beleid al enige tijd sprake van buurtgerichte zorg. Hierbij wordt op lokaal niveau via een nauwe samenwerking met gezondheidszorg, welzijnszorg, onderwijs, wetenschappelijk onderzoek, huisvesting en diverse lokale voorzieningen en dienstverlening samengewerkt. Vanuit het Vlaamse Woonzorgdecreet uit 2009 houdt de centrale idee in dat ouderen zo lang en zo zelfstandig mogelijk, en met zo weinig mogelijk formele zorg, thuis blijven wonen met gedifferentieerde vormen van thuiszorg die hun zelfredzaamheid ondersteunen. Als ouderen de voorbije decennia niet meer in staat waren zelfstandig thuis te wonen, was verhuizen naar een rusthuis/woonzorgcentrum de logische oplossing. Met de uitdagingen van vergrijzing en de groei van de levensverwachting is dit niet zo eenvoudig meer.

(14)

Er zijn diverse alternatieven waarin ouderen geïntegreerd in de samenleving kunnen blijven wonen zoals mantelzorg, thuisverpleging, kangoeroe wonen… maar daarnaast blijft ook de residentiële ouderenzorg sterk aanwezig. In Vlaanderen werd reeds op zoek gegaan naar alternatieve woonconcepten, waarbij niet alleen gekeken wordt vanuit de residentiële ouderenzorg, maar uit de zorg in het algemeen. De rol van de overheid is hier een belangrijke factor in. Een geïntegreerd beleid is nodig voor de inrichting van de ruimte en maatschappij indien men op de noden van de zorg wil (blijven) afstemmen. Een voorbeeld van hoe hier met omgegaan wordt, kan gevonden worden in de Pilootprojecten Zorg (2012) van het team Vlaams Bouwmeester en de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Vijf pilootprojecten werden opgesteld om als voorbeelden te dienen waarin residentiële zorgvoorzieningen in samenhang met architectuur worden opengetrokken naar de lokale gemeenschap (Publicatie Pilootprojecten Onzichtbare zorg, 2014).

Het huidige zorgmodel botst op zijn limieten door de veranderende zorgbehoevenden. Als men kijkt naar de herpositionering van de zorg in het beleid, wordt voor een afbouw van residentiële zorg, en investeringen in de uitbouw van ambulante begeleiding en ondersteuning van informele zorg geopteerd. Nochtans is de verhouding tussen formele en informele zorg niet altijd duidelijk.

Enerzijds is het een subsidiair verhaal, anderzijds een complementair. Er wordt bij ouderen immers sterk naar hun omgeving gekeken indien hulp nodig is, waardoor veel zorg op deze omgeving valt.

Als het dan niet meer goed gaat, schakelt de volledige zorg over naar de professionele hulpverlening. Hierbij wordt de informele zorg vaak niet meer ondersteund, hoewel dit net beter zou zijn. Het en/en verhaal ontbreekt. Volgens Yip (2000) moeten formele en informele zorg elkaar niet uitsluiten, maar complementair zijn en elkaar ondersteunen. Formele diensten kunnen bronnen inzetten voor het ontwikkelen van informele steunsystemen, zoals familie, vrienden, buren en vrijwilligers. Het gaat daarbij om het zo organiseren van formele zorg, dat informele zorg beschikbaar wordt (Yip, 2000). Wat het Vlaamse beleid wil en als positief beschouwt, zoals vermaatschappelijking van de zorg, botst enorm met de realiteit. Niet iedereen heeft een netwerk om zich, en het traject van elke oudere is anders.

(15)

2.4.

(OUDEREN)ZORG: GEDEELDE OF VERDEELDE VERANTWOORDELIJKHEID?

Residentiële ouderenzorg is een uitdaging voor zowel samenleving als zorgaanbieders.

Woonzorgcentra staan in het middelpunt van maatschappelijke transformaties. De rol van woonzorgcentra is doorheen de jaren sterk veranderd. Bij de zesde staatshervorming werd de bevoegdheid van rusthuizen, verzorgingstehuizen en dagverzorgingscentra overgeheveld aan de gemeenschappen. Sinds 1 juli 2014 is Vlaanderen volledig bevoegd voor het beleid met betrekking tot de residentiële ouderenzorg en de zorgfinanciering en normering van rust- en verzorgingstehuizen. Dit zorgde voor een groter budget binnen de gemeenschappen, meer mogelijkheden om een afgestemd beleid te voeren, maar ook voor meer uitdagingen (Beleidsbrief Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, 2019).

Bij vermaatschappelijking van de zorg wordt ervan uit gegaan dat personen zelf een zinvolle plek in de samenleving kunnen (blijven) innemen en een netwerk om zich heen hebben indien dit niet meer volledig zelfstandig kan gebeuren. Dit wordt in de literatuur ook gerelateerd aan een contractuele invulling van burgerschap en sociale grondrechten, waarbij ouderen en hun informele zorgverleners vaak verwacht worden terug te plooien op zelfverantwoordelijkheid, en waar publieke zorg enkel aanwezig is daar waar het echt nodig en strikt noodzakelijk is (Clarke, 2005). De focus hierop brengt het idee van een gedeelde verantwoordelijkheid in gevaar, waarbij de staat en burgers de zorg samen opnemen. Zoals reeds aangegeven zetten burgerschap en sociale grondrechten in op een gedeelde publieke en private verantwoordelijkheid. Vermaatschappelijking van de zorg brengt echter tot uiting dat de verantwoordelijkheid bij familie, vrienden, mantelzorgers en dus ook bij vrijwilligers komt te liggen, en zo de gedeelde verantwoordelijkheid omgezet wordt in een verdeelde verantwoordelijkheid. Er wordt ook wel gesproken over een shift van koude naar warme solidariteit. Koude solidariteit gaat over de rol van de overheid in de zorg: het innen van belastingen vanuit de werkende groep mensen in de samenleving en het herverdelen van (im)materiële hulpbronnen. Een belangrijke factor hierbij is dat personen zich niet moreel verplicht moeten voelen om zorg op zich te nemen. Met de vermaatschappelijking van de zorg als poging om onder andere de gevolgen van vergrijzing aan te pakken, is een shift naar warme solidariteit ontstaan. Familie, mantelzorgers en vrijwilligers nemen meer en meer de rol over van zorgverlener.

Of met andere woorden, de verantwoordelijkheid wordt overgeheveld naar het private (Dean, 2015;

Roets, Bauters, Schuddinck & De Corte, 2017).

(16)

De voorbije jaren is de commercialisering van de zorgsector ook in de residentiële sector sterk(er) ingeslopen. In het domein van de voorzieningen voor ouderen komt een groeiend segment van marktoplossingen naar voren, soms complementair en soms concurrentieel (Pacelot et al, 2004).

Dit geldt zowel voor de private als de publieke sectoren. Dean (2015) spreekt hierbij van welfare pluralism. Hierbij verschuift het uitgangspunt naar het idee dat de staat niet langer de exclusieve verantwoordelijkheid heeft om de maatschappelijke hulpbronnen voor het welzijn van burgers te garanderen. Enerzijds drukt het dus sterk op de verantwoordelijkheid bij de gemeenschap en het netwerk rond zorgbehoevenden. Anderzijds kan het ook gekaderd worden binnen een steeds dominanter wordende economische logica van kostenefficiëntie, wat onder andere resulteert in vermarkting en managerialisme in de ouderenzorg die op basis van publieke middelen werkt, een toenemende privatisering van de ouderenzorg, en in een tendens van vermaatschappelijking van de zorg (Morel, 2007; Dean, 2015; Roets, Bauters, Schuddinck & De Corte, 2017).

2.5.

PERSOONSGERICHTE EN GEÏNTEGREERDE ZORG EN ONDERSTEUNING

Of een persoon op een menswaardige en kwaliteitsvolle manier oud kan worden, hangt niet alleen af van de gezondheidstoestand en zorg die hij krijgt, maar evengoed van de woonsituatie, toegankelijkheid van de woonomgeving en de mogelijkheden op vlak van mobiliteit, de manier waarop de omgeving rekening houdt met de wensen en de wijze waarop men als oudere een betekenisvolle rol kan spelen in de samenleving (Conceptnota Vlaams Welzijns- en Zorgbeleid voor Ouderen, 2016). Hierbij spelen naast het welzijns- en zorgbeleid aspecten zoals wonen, mobiliteit en werk ook een rol.

Als er gekeken wordt naar theoretische concepten kunnen we zien dat de Vlaamse overheid zich bij het welzijns- en zorgbeleid voor ouderen baseert op het conceptueel raamwerk voor persoonsgerichte en geïntegreerde gezondheidszorg van de World Health Organization (WHO).

Meer specifiek focust huidig Vlaams Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Jo Vandeurzen zich in de Conceptnota Vlaams welzijns- en zorgbeleid voor ouderen op dit cirkelmodel en is persoonsgerichte, vraaggestuurde en geïntegreerde zorg en ondersteuning op maat een van de zeven richtinggevende uitgangspunten in de visie van het Vlaamse welzijns- en zorgbeleid voor ouderen. Dit kader heeft als doel de zorg en ondersteuning aan zorgvragers in een meer samenhangend geheel onder te brengen (Van der Gucht, 2016). Het is zo opgesteld dat het

(17)

gebruikt kan worden als ondersteuningsconcept voor zowel personen met een beperking als chronisch zieken en ouderen in kwetsbare situaties.

Het model stelt de (oudere) persoon met een zorg- en/of ondersteuningsnood, zijn familie en gemeenschap in het centrum van het model. Om dit cirkelmodel tot zijn recht te laten komen, is het cruciaal dat alle betrokkenen in een constructieve sfeer samenwerken en dat er voldoende aanbod wordt gecreëerd waarop de zorgvrager beroep kan doen. Iets dat door de verschillende belanghebbenden vaak wordt gesignaleerd. Ontschotting en afstemming tussen de verschillende sectoren en beleidsdomeinen is nodig om integrale zorg te kunnen garanderen.

Dit alles wordt gekaderd binnen een beleids- en voorzieningscontext die een universeel toegankelijk, persoonsgerichte en geïntegreerde zorg en ondersteuning nastreeft en mogelijk maakt (Conceptnota Vlaams Welzijns- en Zorgbeleid voor Ouderen, 2016). Hierbij wordt ook een nauwe(re) samenwerking tussen gezondheidszorg, onderwijs, sociale dienstverlening, werk, huisvesting, woonomgeving en diverse lokale voorzieningen aanbevolen. Daarnaast is dit alles ook afhankelijk van de context waarin een land zich bevindt: de politieke stabiliteit en sociaal- economische en culturele situatie van een land (Conceptnota Vlaams Welzijns- en Zorgbeleid voor Ouderen, 2016).

(18)

De Wereldgezondheidsorganisatie duidt hierbij aan dat er geen alles omvattend model voorhanden is, maar dat het door haar ontwikkelde concept de verschillende van elkaar afhankelijke deelaspecten in kaart brengt en dat elk land hier vanuit zijn eigen context en dynamiek invulling kan aan geven. Hiermee werd dan ook aan de slag gegaan in Vlaanderen (Conceptnota Vlaams Welzijns- en Zorgbeleid voor Ouderen, 2016).

In dit kader zien we dat ook hier de persoon zelf centraal wordt gesteld, met familie en de gemeenschap rond zich heen. Vermaatschappelijking van zorg hangt ook sterk samen met subsidiariteit. Ouderen voor wie vroeg of laat toch een beroep moeten doen op al dan niet aangepaste hulp, gaat de aandacht naar een brede uitrol van de minst ingrijpende hulp. Wanneer personen nood hebben aan ondersteuning en/of zorg, wordt deze in eerste instantie aangereikt in de vertrouwde leef- en woonomgeving in nabijheid van familie, vrienden en kennissen. Publieke zorg wordt verstrekt enkel daar waar het strikt gezien nodig is, zorg moet eerst gezocht en uitgeput worden bij mantelzorgers en vrijwilligers vooraleer publieke middelen ingezet kunnen worden (Morel, 2007).

2.6.

PROFESSIONALISERING

In dit deel en het volgende onderdeel van de literatuurstudie wordt ingegaan op de rol en functie van professionals en vrijwilligers in de (residentiële ouderen) zorg. Beide groepen zijn de focus van dit onderzoek, en dus is het van groot belang om te kijken hoe hun rol wordt bekeken vanuit theorie, om tot de probleemstelling te geraken.

Professionals zijn de personen waar eerst naar gekeken wordt om het recht op zorg en ondersteuning bij zorgbehoevenden te garanderen. Er wordt van hen verwacht dat ze over de juiste competenties beschikken om dit te kunnen uitvoeren (Kluit, 2012). Professionals zoeken hun weg binnen vooropgestelde kaders en proberen begrippen als rationaliteit en ethiek vorm te geven in hun dagelijks handelen. De beroepsrol van de professional brengt dan ook een machtsongelijkheid met zich mee. Baart (1996) spreekt hier over professionele macht: de professional gaat de relatie met de cliënt aan vanuit een beroepsrol en de daarmee verbonden positie, verwachtingen en verantwoordelijkheden. Zo is de relatie al van in het begin bepaald en wordt het beperkt als een asymmetrische betrekking. De relatie tussen professional en cliënt kan ook andersom bekeken worden, waarbij de cliënt als consument beschouwd wordt en deze laatste ook invloed uitoefent op het zorgaanbod (Kluit, 2012).

(19)

In de klassieke tweedeling staat informele zorg tegenover de formele zorg, die door betaalde beroepskrachten wordt verleend. Kenmerkend voor de formele zorg zijn de financiële beloning die de hulpverlener ontvangt in ruil voor de zorg, en het feit dat deze gebonden is aan voorgeschreven manieren van handelen en kwaliteitseisen (Broese Van Groenau, 2012; Hambach, 2012). Het ontstaan van nieuwe zorgvormen zoals de betaalde mantelzorg en de algemene tendens naar professionalisering maakt dat de grenzen tussen de formele en informele zorg vervagen (Pfau- Effinger, 2008; Van der Klein & Ouddenampsen, 2010; Hambach, 2012). Vrijwilligers en professionals begeven zich steeds meer op hetzelfde terrein. In de traditionele opvatting steunen formele zorgverleners op een formele kennisbasis en beschikken zij vanuit hun opleiding over specifieke vaardigheden. De kennis van vrijwilligers en mantelzorgers daarentegen zou toegankelijk zijn voor iedereen en verankerd zijn in dagelijkse ervaringen (Qureshi & Walker, 1989).

Het is duidelijk dat dit vandaag niet steeds meer het geval is. Het besef groeit dat ook informele hulpverleners deskundigheid bezitten met betrekking tot de cliënt en de zorgverlening en dat deze expertise waardevol is (Hambach, 2012).

Naast de gelijkenissen zijn er nog steeds belangrijke verschillen tussen de formele en informele zorg. Binnen de formele zorg moeten zorg en ondersteuning niet alleen doeltreffend maar ook doelmatig zijn. Doelmatig betekent dat de zorg op de meest efficiënte manier gebeurt. Vrijwilligers en mantelzorgers nemen een diversiteit aan taken op waarbij socio-emotionele ondersteuning en gewoon ‘aanwezig zijn’ een belangrijke plaats innemen. In het kader van het toenemende management- en economische denken in de zorgsector is het dan ook belangrijk na te gaan hoe vrijwilligers en professionals naar deze verhouding kijken. Hoe zien professionals het werk van vrijwilligers en omgekeerd? Binnen het kader van dit onderzoek wordt er specifiek gekeken binnen de residentiële ouderenzorg.

De visie van sociaal werk waarmee naar deze masterproef kan gekeken worden, is vanuit het gerontologisch sociaal werk. Het sociaal werk met ouderen is historisch beïnvloed door de negatieve band dat ouderen hebben met de welvaartsstaat en een reductie in gespecialiseerd werk met ouderen (Ray et al, 2015). Tijdens de jaren ‘70 en ‘80 van vorige eeuw is de ontwikkeling van services voor ouderen consistent een lage prioriteit gebleven. De bio-medicalisering van ouder worden benadrukte de achteruitgang en het tekort van ouderen, en deed weinig om meer complexe of kritische inzichten over het latere leven te bevorderen (Ray et al, 2015). Het gerontologisch sociaal werk heeft dan ook een meer categoriaal karakter: er wordt gefocust op dé groep ouderen en op wat er ontbreekt of mis is met hen.

(20)

Ook het landschap van sociale zorg en dus ook het sociaal werk, wordt meer en meer uitgedaagd door het economische discours. De hoge druk op de limitering van hulpbronnen bij lokale autoriteiten dreigen de bestaande, ietwat ijle, greep te doorbreken die het sociaal werk nog steeds heeft op het werk met oudere mensen (Rat et al., 2015). De groep ouderen wordt nog steeds gezien als een aparte groep mensen. Het beeld van een woonzorgcentrum is er één van een gesloten gemeenschap, een introvert instituut. Echter, woonzorgcentra zijn een onderdeel van de samenleving.

“Het is een actieve en open gemeenschap, waarbij er wederkerige verbindingen zijn tussen woonzorgcentrum en de samenleving, er dwarsverbindingen zijn tussen verschillende generaties.” (Conceptnota Residentiële ouderenzorg, 2017).

Bovenstaande uitspraak geeft een beeld van een woonzorgcentrum waarin de nadruk wordt gelegd op een zorgleefgemeenschap. Deze zoekt naar dialoog en houdt zich bezig met de vraag wat zij als gemeenschap aan de samenleving in het algemeen en de directe omgeving specifiek, te bieden heeft. Deze kijk op woonzorgcentra wordt gehanteerd door Vlaams minister Vandeurzen. Wat het beleid wil en als positief beschouwt botst echter enorm met de realiteit.

Tenslotte is er in de verschillende discoursen over zorg een strijd tussen functioneel-technische benadering en een normatieve benadering over professionalisering. Enerzijds heeft de functionele professional een objectivistisch beeld van de werkelijkheid. Het werk is hier gericht op efficiëntie en effectiviteit. Professionals worden hier ook wel gezien als ‘corps intermediaires’: ze staan tussen staat en individu. Binnen deze visie worden zij zeer functioneel ingezet, ze staan ten dienste van de organisatie waarbinnen ze werken. Het autonoom denken is hier beperkt. Deze benadering kan ook gekoppeld worden aan het managementdenken en het evidence-based sociaal werk (Singh &

Cowden, 2009). Anderzijds is er de normatieve kijk op professionaliteit. Hier wordt kritisch gekeken naar de strakke invulling van professionals en de dienstbaarheid aan de dominante orde van organisaties. Lorenz (2007) pleit bij deze visie dan ook voor het open karakter van sociaal werk.

Ambiguïteit, onvoorspelbaarheid, complexiteit en het tekort aan kennis zijn zaken die erkend dienen te worden. Maatschappelijke problemen veranderen immers constant, waardoor de visie en het werk van een sociaal werker ook dynamisch dienen te zijn (Singh & Cowden, 2009).

(21)

2.7.

VRIJWILLIGERSWERK

Naast professionals zijn ook in de zorg vrijwilligers talrijk aanwezig. In dit laatste onderdeel van de literatuurstudie wordt gekeken naar wat vrijwilligerswerk inhoudt en wat de uitdagingen zijn waarmee het vrijwilligerswerk vandaag geconfronteerd wordt.

2.7.1. De vrijwilligerswet: wetgeving en cijfergegevens

Ook rond vrijwilligerswerking bestaat er wetgeving. Op 3 juli 2005 is de wet betreffende de rechten van vrijwilligers gepubliceerd, ook wel de Vrijwilligerswet genoemd. De wet geldt voor het vrijwilligerswerk op Belgische bodem en voor vrijwilligerswerk dat vanuit België in het buitenland wordt georganiseerd. De wet heeft doorheen de jaren enkele wijzigingen gehad, waarbij telkens knelpunten werden aangepakt. Vrijwilligerswerking is volgens deze wet elke activiteit die

(a) onbezoldigd en onverplicht wordt verricht;

(b) verricht wordt ten behoeve één of meer personen, een groep of organisatie of van de samenleving als geheel;

(c) ingericht wordt door een organisatie anders dan het familie- of privé-verband van degene die de activiteit verricht;

(d) niet voor dezelfde persoon en voor dezelfde organisatie wordt verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst, een dienstencontract of een statutaire aanstelling.

De vrijwilliger is hier elke natuurlijke persoon die de activiteit uitvoert, en de organisatie elke feitelijke vereniging of private of publieke rechtspersoon zonder winstoogmerk die werkt met vrijwilligers. Iedere organisatie dient zich aan de Vrijwilligerswet te houden.

De wet op vrijwilligerswerk omschrijft duidelijk wat vrijwilligerswerk inhoudt. In het kort: vrijwilligers geven uit vrije wil en onbetaald een stuk van hun tijd aan een organisatie. Iedere persoon mag vanaf het jaar waarin hij/zij 16 jaar wordt, vrijwilligerswerk doen. Vrijwilligers zijn actief in diverse organisaties en sectoren en voeren talrijk werk uit. Elke vrijwilliger is anders, waardoor het over een zeer diverse groep gaat. De vrijwilligerswet is niet onbelangrijk, daar het de regels vastlegt voor het verloop van vrijwilligerswerk en recht op vergoeding(en).

Naast de Vrijwilligerswet is er ook nog het Decreet betreffende het Georganiseerde Vrijwilligerswerk (2009), dat onder het domein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin valt. Tal van organisaties vallen immers onder de Vlaamse regelgeving. Zij dienen dus niet enkel de Vrijwilligerswet, maar ook het Decreet na te leven. Dit houdt onder andere in dat organisaties een

(22)

verzekering dienen af te sluiten voor lichamelijke ongevallen van vrijwilligers; tevens een verzekering tegen mogelijke beroepsziekten die vrijwilligers kunnen oplopen; en verplicht zijn een aantal zaken aan te bieden om de kwaliteit van het vrijwilligersbeleid te verhogen (Hambach, 2014).

2.7.2. Het inzetten van vrijwilligers

‘Vrijwilligerswerk’ is een heel overkoepelend begrip. Dé groep vrijwilligers bestaat immers niet.

Vrijwilligerswerk kan vele vormen aannemen en gebeurt op heel wat verschillende plaatsen, zowel formeel als informeel georganiseerd. Officieel gecentraliseerde registers van vrijwilligers bestaan dan ook niet: niet van georganiseerde vrijwilligers, en zeker niet van vrijwilligers die zich buiten organisatorische verbanden inzetten. Verscheidene onderzoekers hebben reeds getracht adequate ramingen te maken van het aantal vrijwilligers in België. Ondanks deze inspanningen zijn gesystematiseerde cijfergegevens over het verenigingsleven nog niet ruim verspreid in België (Loose, Gijselinkckx, Durardin & Marée, 2007).

Vrijwilligerswerk biedt een belangrijke meerwaarde aan de maatschappij. Met hun inzet bieden vrijwilligers een antwoord op maatschappelijke noden en verwachtingen die niet door overheidsinstanties of economische organisaties geboden worden. Vrijwilligerswerk kan vanuit twee oogpunten bekeken worden. Vanuit economisch oogpunt kan vrijwilligerswerk gezien worden als een productieve activiteit. Het laat het verenigingsleven en organisaties toe op gratis productieve arbeidskracht een beroep te doen en zo zijn maatschappelijke doelstellingen te realiseren. Daarnaast wordt vanuit sociologisch oogpunt vrijwilligerswerk gezien als een zinvolle, op anderen gerichte activiteit. Het biedt mensen de gelegenheid anderen te helpen, een zinvolle vrijetijdsbesteding te hebben, vriendschapsbanden en sociaal kapitaal op te bouwen, aan het maatschappelijk debat deel te nemen enz. (Loose, Gijselinkckx, Durardin & Marée, 2007).

Om persoonsgerichte, geïntegreerde ondersteuning en zorg te bewerkstelligen beschikt de Vlaamse overheid over diverse instrumenten. In elk van deze instrumenten wordt het perspectief van de oudere persoon en zijn eventuele mantelzorger(s) als uitgangspunt genomen (Conceptnota Vlaams Welzijns- en Zorgbeleid voor Ouderen, 2016). Het beleid met betrekking tot de informele zorg en ondersteuning richt zich hierbij tot de mantelzorgers en vrijwilligers. Daarnaast wordt in het Woonzorgdecreet (2009) een werkingsprincipe opgenomen dat van toepassing is op alle voorzieningen opgenomen in dit decreet:

(23)

‘De voorzieningen worden geacht de vrijwilligerszorg te stimuleren, te organiseren of samenwerkingsverbanden aan te gaan met organisaties die vrijwilligerszorg aanbieden.’

Woonzorgdecreet, 2009

In dit Woonzorgdecreet zijn voorzieningen opgenomen die een specifiek zorg- en ondersteuningsaanbod doen met vrijwilligers. Vrijwilligersbeleid is hier dan ook geen vrijblijvend beleid. Het decreet geeft dan ook aan dat er nagegaan dient te worden welke de juiste randvoorwaarden zijn om een kwaliteitsvol en volwaardig vrijwilligersbeleid te kunnen voeren (Woonzorgdecreet, 2009; Conceptnota Vlaams Welzijns- en Zorgbeleid voor Ouderen, 2016).

Vrijwilligerswerk is een burgerinitiatief, en wordt ook wel onder de noemer ‘informele zorg’

geplaatst. Vrijwilligers bevinden zich op een dunne lijn met mantelzorgers, daar zij beiden een aanzienlijk deel van de informele zorg uitmaken en met dezelfde doelgroep(en) werken. Echter, bij vrijwilligers gaat het vaker om werken met personen waarmee (nog) geen emotionele band ontstaan is, in tegenstelling tot bij mantelzorgers. Vrijwilligers kunnen ook de zorg op eigen initiatief beëindigen, terwijl dit bij mantelzorgers vaak geen weloverwogen keuze is, maar iets waar men inrolt en niet zomaar van af kan stappen (Van Der Lyke, 2000). Vrijwilligers kiezen ervoor om voor mensen te zorgen of hen te ondersteunen (Conceptnota Vlaams Welzijns- en Zorgbeleid voor Ouderen, 2016). Daarnaast toont onderzoek ook aan dat de balans tussen de geleverde inspanningen en beloning van het werk, beter is onder vrijwilligers dan bij mantelzorgers (Siegrist

& Wahrendorf, 2009). Mantelzorgers dragen vaker langdurig zorg voor éénzelfde persoon/personen met een zwaardere zorglast, wat minder voldoening en meer stress kan opleveren. Deze elementen tonen duidelijk aan dat vrijwilligers en mantelzorgers niet zomaar onder één noemer zitten. Ze krijgen echter wel vaak met gelijkaardige uitdagingen en problemen te maken.

Het onderscheid tussen deze twee groepen wordt aangehaald omdat vaak gerefereerd wordt in deze masterproef naar familie, vrienden, vrijwilligers en mantelzorgers… als het over informele zorg gaat. Vrijwilligers zijn niet de enige personen die tot de informele zorg behoren, en dus ook niet de enige die geconfronteerd worden met de uitdagingen vandaag.

2.7.3. Vrijwilligerswerk en vermaatschappelijking van de zorg

Vrijwilligers zijn prominent aanwezig in het alledaagse leven en behoren tot de informele zorgsystemen in de zorgsector. Er is echter sprake van een aantal maatschappelijke evoluties

(24)

waarvan wordt vermoed dat ze een daling in de beschikbaarheid van potentiële informele zorgverleners veroorzaken. Hiertoe behoren ook vrijwilligers. Het individualiseringsproces met de toenemende klemtoon op autonomie en keuzevrijheid wordt vaak aangeduid als een van de belangrijkste maatschappelijke evoluties van de voorbije decennia (Hambach, 2012). De druk op de informele zorgsystemen is dan ook aan het toenemen. De evolutie naar kleinere gezinnen, een hoger opleidingsniveau, meer buitenhuisarbeid van vrouwen en meer diverse leefsituaties voor ouderen en hun mantelzorgers zijn hier enkele concrete voorbeelden van (Declercq, 2012). De vanzelfsprekendheid voor het verlenen van vrijwilligerswerk en mantelzorg is voor een groot deel verdwenen. Ook vrijwilligers stellen eisen aan de inzet die zij opnemen. Hierbij kan gesproken worden over de ‘nieuwe vrijwilliger’ (Hambach, 2012).

Ook onderzoek van Pelfrene (2009) duidt aan dat er de komende decennia een krimpende pool van potentiële informele zorgverleners aankomt. De familiale zorgindex geeft de verhouding weer tussen het aantal 80-plussers en de leeftijdsgroep tussen 50 en 60 jaar. Deze zal vanaf 2025 sterk stijgen, waardoor er minder potentiële informele zorgverleners zijn per 80-plusser. Deze krimpende pool wordt ook wel de ‘sandwichgeneratie’ genoemd. Het zijn mensen die zowel verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van hun kinderen als voor de ondersteuning van hun zorgbehoevende ouders. Het gaat om een generatie van veertigplussers tot zestigplussers die de zorg hebben van zowel kinderen als ouders (Catthoor, 2016). Deze groep heeft daarnaast vaak ook een voltijdse job, wat de combinatie met de zorg voor anderen heel belastend maakt. Het is dan ook belangrijk om deze mensen voldoende te ondersteunen en hen de nodige ruimte te geven om hun eigen lichamelijk en psychisch welzijn te laten versterken. Veel zorgorganisaties luiden dan ook stilaan de alarmbel (Catthoor, 2016). Naast deze sandwichgeneratie zijn de meeste vrijwilligers vaak net gepensioneerd. Dit kan gelinkt worden aan de tendens van vergrijzing en het feit dat mensen ook langer werken. De grootste groep vrijwilligers zijn van deze leeftijd.

Als we kijken naar welke leeftijdscategorieën het grootst zijn onder vrijwilligerswerk, is hier geen volledige eensgezindheid over. Bepaalde auteurs onderlijnen een groot vrijwilligersengagement bij 40 tot 70-jarigen, terwijl anderen een groot aantal jongeren tussen 15 en 25 jaar in vrijwilligersactiviteiten vinden, met name in jeugdbewegingen. Dit maakt duidelijk dat de afbakening van de onderzoekspopulatie een belangrijke invloed heeft op het profiel dat van vrijwilligers gecreëerd wordt. Desondanks deze verschillen valt er niet te ontkennen dat het aandeel jongeren in het vrijwilligerswerk vermindert, terwijl het aandeel ouderen aan een stijging onderhevig is

(25)

(Loose, Gijselinkckx, Durardin & Marée, 2007). Contradicties in de gevonden literatuur wijzen op een ingewikkeld en onduidelijk overzicht van vrijwilligers in ons land.

Een andere druk op de informele zorg is er door de vermaatschappelijking van zorg en de focus van hoe het beleid hierop inzet. Vrijwilligerswerk is nauw verbonden met vermaatschappelijking van zorg. Dat het er een rol in kan spelen, is evident. Tegelijk komt de vermaatschappelijking van zorg er steeds prominenter op de voorgrond. Vrijwilligerswerk mag geen synoniem vormen voor vermaatschappelijking van zorg: vrijwilligerswerk is immers breder. Het concept op zich wordt geregeld in een wettelijke definitie, die afbakent wat vrijwilligerswerk is en kan zijn. Vrijwilligerswerk is dus zowel ruimer als beperkter dan vermaatschappelijking van zorg, ook omdat het vrijwilligerswerk steeds gebeurt vanuit een min of meer georganiseerd verband. Vrijwilligerswerk is een engagement dat mensen nemen uit vrije keuze en op basis van hun wilsautonomie, en wordt gedaan omwille van verschillende motieven (ideologisch, persoonlijk, individualistisch, sociaal…).

Vrijwilligers zetten zich in voor anderen, ook al kent hij/zij deze andere(n) niet. Daarom heeft vrijwilligerswerk altijd een externe dimensie (Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk vzw, 2018).

Zoals eerder vermeld wordt er vanuit de Vlaamse overheid ingezet op het sociaal kapitaal en de gemeenschap als bron van hulpverlening.

“De vermaatschappelijking van de zorg wil het enorme maatschappelijke kapitaal dat Vlaanderen rijk is, waarderen, ondersteunen en mobiliseren. Het is daarom bij uitstek een positieve keuze. Een keuze vanuit de overtuiging dat nét in het appel op het sociaal kapitaal en op de gemeenschap een belangrijke kwaliteit van zorg en hulp zit. Het is enerzijds een beleidsmatig concept, maar anderzijds evenzeer een zichtbaar sociaal-maatschappelijke werkelijkheid.” Minister Jo Vandeurzen, Conceptnota Vlaams Welzijns- en Zorgbeleid voor Ouderen, 2016.

Daarnaast is het niet onbelangrijk te melden hoe in de visienota Integrale Zorg en Ondersteuning (2012) vermaatschappelijking van de zorg wordt beschreven:

“Verschuiving binnen de zorg waarbij ernaar gestreefd wordt om mensen met beperkingen, chronisch zieken, kwetsbare ouderen, jongeren met gedrags- en emotionele problemen, mensen die in armoede leven, … met al hun mogelijkheden en kwetsbaarheden een eigen zinvolle plek in de samenleving te laten innemen, hen daarbij waar nodig te ondersteunen

(26)

en de zorg zoveel mogelijk geïntegreerd in de samenleving te laten verlopen.” Minister Jo Vandeurzen, Visienota Integrale Zorg en Ondersteuning

Van dit sociaal kapitaal kan echter niet verwacht worden dat het overal aanwezig is. Minister Vandeurzen verwijst hier onder meer naar de stijgende vraag naar zorg, de wachtlijsten in de sector van personen met een beperking, de vergrijzing en de cliënten die mondiger worden en hun autonomie wensen te bewaren. Er wordt echter ook gewezen op ‘de ongelooflijke kracht van informele zorg’ en de meer dan 600.000 mantelzorgers. Er zit duidelijke tegenspraak in deze uitspraken. Het sociale kapitaal wordt immers reeds aangeboord. Er kunnen hier vragen bij gesteld worden of het dan realistisch is te verwachten dat er nog meer sociaal kapitaal voorhanden is (Everaert, Vanempten & Vanhaeren, 2015).

In de steeds economisch wordende logica waarin efficiëntie en effectiviteit van de geïntegreerde zorg centraal staan, wordt er gesteld dat dit een financieel gunstig effect zal hebben voor de overheid, en tevens een impact zal hebben op de kwaliteit van leven (Roets, Bauters, Schuddinck

& De Corte, 2017). Hierbij komen hoge verwachtingen kijken ten aanzien van mantelzorgers en vrijwilligers: zij komen immers op de eerste en centrale plaats om dit te garanderen, maar worden tegelijk ook in toenemende mate verwacht om dit te garanderen (Roets, Bauters, Schuddinck & De Corte, 2017). Het verleggen van de financieringsstroom van de voorziening naar de gebruiker is zo een voorbeeld. Het leidt automatisch ook tot een verschuiving van bepaalde zorgtaken van de erkende voorzieningen naar mantelzorgers, vrijwilligers en niet-gespecialiseerde zorg. De vraag is dan of de informele zorg deze taak aan kunnen. Onderzoek naar de belasting van mantelzorgers geeft aan dat hun draagkracht tegen de limiet zit (Serrien, 2017).

Het sociaal werk speelt hier een belangrijke rol in. Een goed uitgebouwd en krachtig sociaal werk is een belangrijke, kritische succesfactor voor elke beweging naar vermaatschappelijking.

Vermaatschappelijking van zorg biedt heel wat elementen waarin sociaal werkers zich kunnen vinden. Het is een pleidooi voor inclusief burgerschap en samenlevingsopbouw, voor de effectuering van sociale grondrechten en voor een krachtiger sociaal werk. Sociaal werkers zijn echter ook bezorgd. Het zijn uitgerekend de meest kwetsbare burgers die door de vermaatschappelijking van de zorg nog meer de put ingaan (Serrien, 2017).

(27)

2.7.4. Vrijwilligers in de ouderenzorg

De focus bij deze masterproef ligt bij vrijwilligers in de residentiële ouderenzorg. Vrijwilligers zijn ook in deze sector talrijk aanwezig. Ze vervullen er vaak aanvullende taken zoals het bemannen van de cafetaria, vrijetijdsactiviteiten begeleiden, wandelen met de bewoners, voorlezen… De druk op vrijwilligers in een aantal van deze organisaties vergroot. Omwille van budgettaire restricties dreigen er meer deeltaken afgeschoven te worden op de vrijwilligers (Hambach, 2012). Als we kijken naar onderzoek rond vrijwilligers in deze sector, zien we dat deze voornamelijk gaan over de correlatie tussen het vrijwilligerswerk en gezondheid bij 50-jarigen en hoger, en de hoeveelheid vrijwilligers in de ouderenzorg. Daarnaast is een belangrijk vraagstuk in de (residentiële) ouderenzorg hoe de kwaliteit en veiligheid van zorg in woonzorgcentra kunnen verbeterd worden.

Het beleid in woonzorgcentra is vaak onvoldoende afgestemd geweest op de (toekomstige) maatschappelijke ontwikkelingen (Lovink, Van Vught, Van den Brinkt & Laurant, 2017). Momenteel kampt de residentiële ouderenzorg ook met problemen rond het imago. De media berichten vaak over de bedenkelijke kwaliteit van dienstverlening. Ook dit legt meer stress op de schouders van zowel professionals als vrijwilligers (Hambach, 2012).

Eerder werd vermeld dat de formele en informele zorg complementair dienen te zijn. Het is echter vaak een of/of verhaal. Er is ook nog maar weinig onderzoek gevoerd naar hoe vrijwilligers hun rol nu zien ten aanzien van professionals, en al helemaal niet in residentiële ouderenzorg. Daarnaast is al heel wat onderzoek gevoerd naar de correlatie tussen uitvoeren van vrijwilligerswerk en de eigen levenskwaliteit. Men kan zich dan de vraag stellen hoe de vrijwilligers hun werk zien in functie tot het verbeteren van de levenskwaliteit van ouderen zelf.

(28)

3. PROBLEEMSTELLING

Wereldwijd is er een stijging van de levensverwachting en groei van levenskwaliteit. Hiermee gepaard gaat een stijging van de oudste leeftijdscategorieën in onze samenleving, wat ook wel de vergrijzing wordt genoemd (Beirnaert & Frenier, 2017). De bevolking wordt ouder en zorgt hierbij ook voor een stijgende vraag naar welzijns- en gezondheidszorg. De beschikbare maatschappelijke hulpbronnen en publieke middelen zijn echter schaars, waarbij het steeds moeilijker wordt om het burgerschap en de sociale grondrechten van alle burgers, en meer specifiek ouderen, te realiseren (Gordon & Fraser, 1994; Taylor-Gooby & Lawson, 1993; Williams, 1999; Grootegoed & Van Dijk, 2012; Dean, 2015). De vergrijzing wordt hierbij zowel als een maatschappelijk, sociaal als economisch probleem gezien (Goudswaard, 2007). Burgerschap en sociale grondrechten stellen een gedeelde publieke en private verantwoordelijkheid centraal, maar dit komt echter onder druk te staan.

Als antwoord hierop zet het beleid, en meer specifiek de Vlaamse overheid, in op het idee van vermaatschappelijking van zorg. Hierbij wordt de staat niet langer als enige bron van hulpverlening gezien, en neemt de informele zorg een belangrijke(re) plaats in. Vrijwilligers maken hier een belangrijk deel uit, ook in de ouderenzorg. De vermaatschappelijking van zorg stelt een gedeelde verantwoordelijkheid tussen het publieke en het private centraal, maar veelvuldig onderzoek toont aan dat het accent eerder gelegd wordt op de ouderen zelf, de vrijwilligers en op subsidiariteit in relatie tot de publieke zorg (Morel, 2007).

Deze vaststelling wordt door Dean (2015) welfare pluralism genoemd. De staat heeft niet langer de exclusieve verantwoordelijkheid om de maatschappelijke hulpbronnen en het welzijn van de burgers te garanderen. De verantwoordelijkheid verschuift echter naar de informele zorg, of met andere woorden, er is een verdeelde verantwoordelijkheid vast te stellen. Daarnaast staat deze verschuiving ook onder invloed van heel wat maatschappelijke tendensen zoals commercialisering van de zorg, managerialisme en kostenefficiëntie (Morel, 2007; Dean, 2015). In verband met de vermaatschappelijking van zorg zien we dat er een veranderende relatie tussen formele en informele zorg ontstaat (Loose, Gijselinkckx, Durardin & Marée, 2007; Roets, Bauters, Schuddinck

& De Corte, 2017). De traditionele koude solidariteit vanuit de overheid verandert in een warme solidariteit, waarbij deze vormen van solidariteit niet langer hand in hand gaan (Dean, 2015).

(29)

De focus van dit onderzoek ligt bij vrijwilligers in de residentiële ouderenzorg. Mede uit eigen interesse rond onderzoek naar ouderen en het feit dat deze groep vrijwilligers vaak ongehoord blijft, is gekozen hen als onderwerp te nemen. Vrijwilligers worden als één van de instrumenten van vermaatschappelijking van zorg gezien. De druk en verwachtingen ten aanzien van hen lijken dan ook hoog te zijn (Roets, Bauters, Schuddinck & De Corte, 2017).

Vanuit de theoretische inzichten uit de literatuurstudie is gekozen om te kijken naar zowel vrijwilligers als professionals binnen de residentiële ouderenzorg. De rollen van de formele en informele zorg lijken door een shift te gaan, waarbij de verantwoordelijkheid wordt overgeheveld van het publieke naar het private. In dit onderzoek wordt nagegaan hoe deze maatschappelijke tendens invloed heeft op de werking tussen vrijwilligers en professionals, meer specifiek binnen de residentiële ouderenzorg, en hoe de koude en warme solidariteit zich verhouden ten opzichte van elkaar. Er is dan ook gekozen voor de volgende onderzoeksvraag:

Wat is het perspectief van vrijwilligers en professionals op de rol van vrijwilligers in de publieke residentiële ouderenzorg?

Dit kwalitatief onderzoek vertrekt vanuit de betekenisverlening die vrijwilligers en professionals hebben ten aanzien van elkaar, hun werk/rol die ze verrichten, de kwaliteit van zorg en de besproken maatschappelijke invloeden.

(30)

4. METHODOLOGIE

In het methodologisch kader wordt de wijze van het onderzoek toegelicht. Dit onderdeel begint met de motivatie rond het voeren van kwalitatief onderzoek. Hierop volgt een korte beschrijving van de deelgenomen woonzorgcentra. Daarnaast wordt aangegeven hoe de onderzoeksdata verzameld en verwerkt zijn, alsook een overzicht van de respondenten. Als laatste worden de kwaliteitscriteria van kwalitatief onderzoek ook kort beschreven.

4.1.

KWALITATIEF ONDERZOEK

Om de centrale onderzoeksvraag te beantwoorden, wordt gebruik gemaakt van kwalitatief onderzoek. Centraal in het kwalitatief onderzoek is dat de onderzoeker op een interpretatieve manier naar de wereld kijkt. Bij de interviews werd nagegaan wat de beleving of betekenisgeving is voor de respondenten. Dit gaat over interacties die vrijwilligers en professionals met elkaar hebben. Het is de bedoeling om de thematiek in concrete, alledaagse omstandigheden te beschrijven en interpreteren.

Rond kwalitatief onderzoek zijn heel wat definities te vinden. Het is echter niet eenvoudig om een uniforme omschrijving van de methode te geven. De eigen aard van het kwalitatief onderzoek is immers te vinden op het domein van de vraagstelling, het gehanteerde onderzoeksdesign, de gebruikte dataverzamelingsmethode, de manier van analyseren en de output die het onderzoek uiteindelijk oplevert. Enerzijds plaatst kwalitatief onderzoek zich als veld en zet het vaste onderzoekslijnen en methoden uit, anderzijds is kwalitatief onderzoek zich heel sterk bewust van de eigen rol die de onderzoeker speelt en de eigen waarden en inzichten die een kwalitatieve onderzoeker met zich meebrengt (Mortelmans, 2017).

Bedoeling bij dit onderzoek is dat de data niet alleen beschreven en gecategoriseerd worden, maar dat ook wordt teruggekoppeld aan de theoretische concepten vanuit de literatuurstudie. Het onderzoek van deze masterproef neemt de menselijke ervaringen als uitgangspunt en er wordt vertrokken vanuit een zo open mogelijke onderzoeksvraag. Er wordt met andere woorden gebruik gemaakt van een inductieve manier van onderzoek. Alle waardevolle data worden door de onderzoeker meegenomen in de analyse, en op basis van de verzamelde data komen theoretische concepten en thema’s naar voren.

(31)

4.2.

ONDERZOEKSCONTEXT

Bij de zoektocht naar respondenten is gekozen om te kijken binnen publieke woonzorgcentra in Oost-Vlaanderen. In totaal zijn er bij drie woonzorgcentra interviews afgenomen: WZC Het Lindeken in Merelbeke, WZC Molenkouter in Wichelen en WZC De Vijvers in Gent. In tabel 1 is een kort overzicht van de desbetreffende woonzorgcentra geschetst. Het aantal bewoners en vrijwilligers zijn opgegeven cijfers door de woonzorgcentra. Het aantal personeelsleden omvat het totale aantal binnen het woonzorgcentrum. Hiertoe behoort onder andere directie, verpleging, zorgkundigen, kinesitherapeuten, ergotherapeuten, animatoren, logistieke diensten en keukenpersoneel. Dit is met andere woorden niet het equivalent voltijds personeel dat dagelijks de bewoners verzorgt.

WZC Het Lindeken Merelbeke

WZC Molenkouter Wichelen

WZC De Vijvers Gentbrugge

aantal bewoners 130 110 180

aantal

personeelsleden

110 100 130

aantal vrijwilligers 80-90 55 40

Tabel 1: overzicht betrokken woonzorgcentra

WZC Het Lindeken in Merelbeke

Het OCMW uit Merelbeke heeft verschillende vrijwilligerswerkingen, waarvan de vrijwilligerswerking uit het WZC er een van is. Vanuit WZC Het Lindeken is het vrijwilligerswerk in de gemeente Merelbeke ontstaan. In 1997 is binnen het WZC een crisismanager aangeduid om de werking te doen starten. Er is begonnen met enkele vrijwilligers en door de jaren heen is er een groot netwerk ontstaan. Ondertussen is het lokaal dienstencentrum (dat zich naast het WZC bevindt) ook aangesloten, idem voor het lokaal opvanginitiatief en het sociaal winkeltje. Hierbij is ook een coördinator aangesteld om ervoor te zorgen dat het vrijwilligerswerk binnen de gemeente op eenzelfde lijn blijft. Binnen het WZC is tevens ook een vrijwilligerscoördinator aangesteld.

Wat voor dit WZC niet onbelangrijk is te melden, zijn de werken op de OCMW site. In 2017 is gestart met de bouw van een nieuw WZC en een lokaal dienstencentrum. Dit laatste is reeds afgerond en in werking, het WZC zit nog volop in de bouwwerken. Het huidige WZC is een eerder afgeleefd gebouw en voldoet niet meer aan de woonnormen van vandaag.

(32)

Naast WZC Het Lindeken is in Merelbeke nog een ander WZC, namelijk Provinciaal Zorgcentrum Lemberge. Dit WZC is een private organisatie en dus niet vanuit het OCMW werkend.

WZC Molenkouter in Wichelen

Het vrijwilligerswerk in WZC Molenkouter bestaat reeds tientallen jaren. In het begin was dit kleinschaliger, met het nieuwe WZC uit 1995 werd gevraagd aan mensen om de nieuwe cafetaria open te houden. Het is de voorzitter van het toenmalig WZC die het vrijwilligerswerk mede heeft doen ontstaan. Doorheen de jaren is het vrijwilligerswerk in WZC Molenkouter gegroeid. Ook in dit WZC werkt een halftijds vrijwilligerscoördinator die daarnaast halftijds ergotherapeut is.

OCMW Wichelen heeft enkele jaren geleden een visie ontwikkeld rond vrijwilligerswerk. Hiervoor is ook samengewerkt met Vrijwilligerswerkwerkt. Op deze manier wou het OCMW op een vernieuwende en aantrekkelijke manier werken met vrijwilligers. Het OCMW Wichelen is één van de pioniers van Oost-Vlaanderen rond vrijwilligerswerk. De definitie van het vrijwilligersbeleid luidt als volgt: ‘Een beleid dat zorgt voor een systematische, gestructureerde en planmatige aanpak van het vrijwilligerswerk binnen OCMW Wichelen, aansluitend op de doelstellingen en het strategisch plan van OCMW Wichelen.’

WZC De Vijvers in Gentbrugge

Vanuit het OCMW Gent bestaan er vier woonzorgcentra, verspreid over de stad Gent. WZC De Vijvers is hier één van. WZC De Vijvers is 22 jaar geleden geopend, het vrijwilligerswerk is toen stilaan ontstaan. Vanuit het OCMW werkte ook een voltijds persoon voor het algemene vrijwilligerswerk. In het WZC zat toen ook iemand met als functie het opstarten en uitbouwen van het vrijwilligerswerk. Momenteel is er een halftijdse vrijwilligerscoördinator, waarbij dit werk ook gecombineerd wordt met een halftijdse job als ergotherapeut.

(33)

4.3.

ONDERZOEKSOPZET 4.3.1. Rekrutering respondenten

Bij de rekrutering van de respondenten werd allereerst gezocht naar woonzorgcentra werkzaam vanuit het OCMW en waar tegelijk ook actief gewerkt wordt via het vrijwilligersbeleid. Hiervoor is via mail contact opgenomen met vzw Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk, met de vraag welke publieke woonzorgcentra binnen de provincie Oost-Vlaanderen sterk bezig zijn met hun vrijwilligersbeleid. Hierbij werden een handvol OCMW’s doorgegeven: Merelbeke, Aalst, Wichelen, Sint-Gillis-Waas en Gent. Hieruit zijn vier woonzorgcentra gecontacteerd via het OCMW van de desbetreffende gemeente/stad: Merelbeke, Wichelen, Sint-Gillis-Waas en Gent. Uiteindelijk hebben drie van de vier centra positief gereageerd, waarop een verkennend gesprek bij ieder centrum gepland is. Bij deze gesprekken is uitgelegd wat het onderzoek inhoudt, welke personen nodig zijn voor de interviews, het aantal personen en de vraag of zij hier bereid zijn om deel te nemen. Daarop hebben de vrijwilligerscoördinatoren personen gezocht die hieraan wilden deelnemen. Om zo veel mogelijk verschillende visies en ervaringen aan bod te laten komen, is er gestreefd naar een 20-tal respondenten. Oorspronkelijk waren er 18 respondenten, maar wegens tijdgebrek bij een respondent is deze laatste weggevallen. Uiteindelijk zijn er 17 respondenten geïnterviewd.

De vrijwilligerscoördinatoren hebben na de uitleg over de gezochte respondenten enkele mogelijke kandidaten opgegeven. De keuze om dit via deze manier uit te voeren ligt in het feit dat de coördinatoren meer geschikt zijn dan de onderzoeker om gepaste en beschikbare personen te vinden. Per WZC is een ideaal voorzien van 6 respondenten: het gaat telkens om drie vrijwilligers, twee professionals en de vrijwilligerscoördinator van het WZC. Op die manier wordt zowel gepeild naar het perspectief van vrijwilligers als professionals. Er werd geopteerd om binnen elk WZC hetzelfde aantal respondenten te bevragen. Op die manier wordt er voldoende homogeniteit én heterogeniteit nagestreefd in de steekproef, zodat onderlinge vergelijking van de respondenten ook zinvol is. Bij één van de centra zijn er dus 5 respondenten in plaats van de gewenste 6 respondenten. Eén professional is hierbij weggevallen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een traject wordt door de vrijwilligers als een succes gezien als de map op orde is, de schuldenaar naar Doras doorgestuurd kan worden én als mensen de administratie zelf verder

Area of Freedom Security and Justice Common European Asylum System European Court of Justice Country of Origin Information European Asylum Support Office European Convention

Voor de efficiënte omzetting van hernieuwbare grondstoffen in bulkchemicaliën en brandstoffen moeten nieuwe katalysatoren en processen ontwikkeld worden die zijn toegesneden op

(Ten behoeve van de leesbaarheid noemen we een voordeel, kans, risico, nadeel of voorwaarde alleen wanneer deze zich in dat betreffende model voordoet. Wanneer het bij een ander

(Ten behoeve van de leesbaarheid noemen we een voordeel, kans, risico, nadeel of voorwaarde alleen wanneer deze zich in dat betreffende model voordoet. Wanneer het bij een ander

Wanneer vrijwilligers competent zijn voor de (deel-)taak waarmee ze helpen geeft dat cliënten en professionals vertrouwen dat het goed komt. Een professioneel

Om te kijken hoe vrijwilligers het beste ingezet kunnen worden in psychologische interventies is er onderzoek gedaan naar de ervaringen van vrijwilligers met de interventie

Het college op te dragen de uitvoering en implementatie van deze doelen middels een uitvoeringsplan ter hand te nemen en de raad regelmatig te informeren over de vorderingen.