• No results found

2. LITERATUURSTUDIE

2.6. Professionalisering

In dit deel en het volgende onderdeel van de literatuurstudie wordt ingegaan op de rol en functie van professionals en vrijwilligers in de (residentiële ouderen) zorg. Beide groepen zijn de focus van dit onderzoek, en dus is het van groot belang om te kijken hoe hun rol wordt bekeken vanuit theorie, om tot de probleemstelling te geraken.

Professionals zijn de personen waar eerst naar gekeken wordt om het recht op zorg en ondersteuning bij zorgbehoevenden te garanderen. Er wordt van hen verwacht dat ze over de juiste competenties beschikken om dit te kunnen uitvoeren (Kluit, 2012). Professionals zoeken hun weg binnen vooropgestelde kaders en proberen begrippen als rationaliteit en ethiek vorm te geven in hun dagelijks handelen. De beroepsrol van de professional brengt dan ook een machtsongelijkheid met zich mee. Baart (1996) spreekt hier over professionele macht: de professional gaat de relatie met de cliënt aan vanuit een beroepsrol en de daarmee verbonden positie, verwachtingen en verantwoordelijkheden. Zo is de relatie al van in het begin bepaald en wordt het beperkt als een asymmetrische betrekking. De relatie tussen professional en cliënt kan ook andersom bekeken worden, waarbij de cliënt als consument beschouwd wordt en deze laatste ook invloed uitoefent op het zorgaanbod (Kluit, 2012).

In de klassieke tweedeling staat informele zorg tegenover de formele zorg, die door betaalde beroepskrachten wordt verleend. Kenmerkend voor de formele zorg zijn de financiële beloning die de hulpverlener ontvangt in ruil voor de zorg, en het feit dat deze gebonden is aan voorgeschreven manieren van handelen en kwaliteitseisen (Broese Van Groenau, 2012; Hambach, 2012). Het ontstaan van nieuwe zorgvormen zoals de betaalde mantelzorg en de algemene tendens naar professionalisering maakt dat de grenzen tussen de formele en informele zorg vervagen (Pfau-Effinger, 2008; Van der Klein & Ouddenampsen, 2010; Hambach, 2012). Vrijwilligers en professionals begeven zich steeds meer op hetzelfde terrein. In de traditionele opvatting steunen formele zorgverleners op een formele kennisbasis en beschikken zij vanuit hun opleiding over specifieke vaardigheden. De kennis van vrijwilligers en mantelzorgers daarentegen zou toegankelijk zijn voor iedereen en verankerd zijn in dagelijkse ervaringen (Qureshi & Walker, 1989).

Het is duidelijk dat dit vandaag niet steeds meer het geval is. Het besef groeit dat ook informele hulpverleners deskundigheid bezitten met betrekking tot de cliënt en de zorgverlening en dat deze expertise waardevol is (Hambach, 2012).

Naast de gelijkenissen zijn er nog steeds belangrijke verschillen tussen de formele en informele zorg. Binnen de formele zorg moeten zorg en ondersteuning niet alleen doeltreffend maar ook doelmatig zijn. Doelmatig betekent dat de zorg op de meest efficiënte manier gebeurt. Vrijwilligers en mantelzorgers nemen een diversiteit aan taken op waarbij socio-emotionele ondersteuning en gewoon ‘aanwezig zijn’ een belangrijke plaats innemen. In het kader van het toenemende management- en economische denken in de zorgsector is het dan ook belangrijk na te gaan hoe vrijwilligers en professionals naar deze verhouding kijken. Hoe zien professionals het werk van vrijwilligers en omgekeerd? Binnen het kader van dit onderzoek wordt er specifiek gekeken binnen de residentiële ouderenzorg.

De visie van sociaal werk waarmee naar deze masterproef kan gekeken worden, is vanuit het gerontologisch sociaal werk. Het sociaal werk met ouderen is historisch beïnvloed door de negatieve band dat ouderen hebben met de welvaartsstaat en een reductie in gespecialiseerd werk met ouderen (Ray et al, 2015). Tijdens de jaren ‘70 en ‘80 van vorige eeuw is de ontwikkeling van services voor ouderen consistent een lage prioriteit gebleven. De bio-medicalisering van ouder worden benadrukte de achteruitgang en het tekort van ouderen, en deed weinig om meer complexe of kritische inzichten over het latere leven te bevorderen (Ray et al, 2015). Het gerontologisch sociaal werk heeft dan ook een meer categoriaal karakter: er wordt gefocust op dé groep ouderen en op wat er ontbreekt of mis is met hen.

Ook het landschap van sociale zorg en dus ook het sociaal werk, wordt meer en meer uitgedaagd door het economische discours. De hoge druk op de limitering van hulpbronnen bij lokale autoriteiten dreigen de bestaande, ietwat ijle, greep te doorbreken die het sociaal werk nog steeds heeft op het werk met oudere mensen (Rat et al., 2015). De groep ouderen wordt nog steeds gezien als een aparte groep mensen. Het beeld van een woonzorgcentrum is er één van een gesloten gemeenschap, een introvert instituut. Echter, woonzorgcentra zijn een onderdeel van de samenleving.

“Het is een actieve en open gemeenschap, waarbij er wederkerige verbindingen zijn tussen woonzorgcentrum en de samenleving, er dwarsverbindingen zijn tussen verschillende generaties.” (Conceptnota Residentiële ouderenzorg, 2017).

Bovenstaande uitspraak geeft een beeld van een woonzorgcentrum waarin de nadruk wordt gelegd op een zorgleefgemeenschap. Deze zoekt naar dialoog en houdt zich bezig met de vraag wat zij als gemeenschap aan de samenleving in het algemeen en de directe omgeving specifiek, te bieden heeft. Deze kijk op woonzorgcentra wordt gehanteerd door Vlaams minister Vandeurzen. Wat het beleid wil en als positief beschouwt botst echter enorm met de realiteit.

Tenslotte is er in de verschillende discoursen over zorg een strijd tussen functioneel-technische benadering en een normatieve benadering over professionalisering. Enerzijds heeft de functionele professional een objectivistisch beeld van de werkelijkheid. Het werk is hier gericht op efficiëntie en effectiviteit. Professionals worden hier ook wel gezien als ‘corps intermediaires’: ze staan tussen staat en individu. Binnen deze visie worden zij zeer functioneel ingezet, ze staan ten dienste van de organisatie waarbinnen ze werken. Het autonoom denken is hier beperkt. Deze benadering kan ook gekoppeld worden aan het managementdenken en het evidence-based sociaal werk (Singh &

Cowden, 2009). Anderzijds is er de normatieve kijk op professionaliteit. Hier wordt kritisch gekeken naar de strakke invulling van professionals en de dienstbaarheid aan de dominante orde van organisaties. Lorenz (2007) pleit bij deze visie dan ook voor het open karakter van sociaal werk.

Ambiguïteit, onvoorspelbaarheid, complexiteit en het tekort aan kennis zijn zaken die erkend dienen te worden. Maatschappelijke problemen veranderen immers constant, waardoor de visie en het werk van een sociaal werker ook dynamisch dienen te zijn (Singh & Cowden, 2009).