• No results found

5. ONDERZOEKSRESULTATEN

5.1. Motivaties

Allereerst werd er bij de interviews van de vrijwilligers telkens gevraagd wat de (werk)achtergrond is en wat hen motiveerde om vrijwilligerswerk in het WZC te doen. Hierbij werd ook gevraagd of de respondenten reeds ervaring hadden als vrijwilliger (binnen een WZC). De motivatie is een bepalende factor om uiteindelijk te beginnen met vrijwilligerswerk. De motivatie tot vrijwilligerswerk is bij de respondenten dan ook heel uiteenlopend. De antwoorden zijn samengevoegd onder drie elementen namelijk vrijetijdsbesteding, betekenisgeving willen geven voor de maatschappij en familie/partner.

5.1.1. Aanvangen van vrijwilligerswerk

Een belangrijke kanttekening die bij de motivaties toch wel eerst dient aangegeven te worden, is de leeftijd van de vrijwilligers. De gemiddelde leeftijd van de geïnterviewde vrijwilligers is 69 jaar.

Eén vrijwilliger is nog werkend, de anderen zijn reeds op pensioen. De motivaties zijn dan ook vaak te linken aan het feit dat de vrijwilligers tot deze leeftijdscategorie behoren. De grootste motivatie tot deelname aan vrijwilligerswerk is het hebben van een vrijetijdsbesteding. Bij de aanvang van het pensioen komt vaak veel tijd vrij, en niet alle voeggepensioneerden hebben hier meteen een invulling voor. Vrijwilligerswerk vormt hier voor velen een goed alternatief. Indien gekozen werd om vrijwilligerswerk als vrijetijdsbesteding te nemen, is de keuze om dit in een WZC te doen, eerder uit het horen van anderen of informatie/reclame gezien te hebben.

“Het was wel de bedoeling dat ik me ergens zou inschakelen, en hier kreeg ik de gelegenheid. In de gemeentelijke infobrochure stond dat ze hier vrijwilligers zochten.

Vandaar dat ik naar hier gekomen ben.” (Respondent 2, vrijwilliger)

Daarnaast zijn het behouden van sociaal contact en bezig willen blijven ook belangrijke motiverende factoren. Dit wordt gecombineerd met het feit dat het uitvoeren van vrijwilligerswerk ook betekenisverlening kan zijn voor de maatschappij. De motivatie om te beginnen met

vrijwilligerswerk gaat verder dan een invulling willen geven aan de eigen vrijetijdsbesteding. Het gaat om nog iets kunnen betekenen voor de maatschappij na het pensioen, om toch nog iets te kunnen bijdragen.

“Ik kan tenminste nog iets doen op mijn leeftijd, in vergelijking tot vele anderen. De zorg die ik wel nog heb, kan ik tenminste aan de mensen geven”. (Respondent 7, vrijwilliger) Als laatste worden personen vrijwilligers in woonzorgcentra omwille van familie en/of partners die reeds in het WZC verblijven of verbleven hebben. Deze respondenten hadden voorafgaand meestal geen motivatie om vrijwilligerswerk te doen, en zijn er eerder ingerold. Omwille van bewondering voor het personeel bij de verzorging van familie/partner, het leren kennen van zowel andere bewoners als personeelsleden en het tegengaan van eenzaamheid, wordt vaker gekozen om (na het overlijden van familie/partner) vrijwilligerswerk aan te vangen.

Deze motivaties komen niet losstaand naar voor, maar hangen vaak sterk aan elkaar. Personen doen aan vrijwilligerswerk omdat ze een partner verloren hebben en vereenzaming willen tegengaan, maar dit is evenwel een vrijetijdsbesteding die ze willen invullen.

Enkele respondenten gaven ook aan dat de motivatie helemaal anders is bij vrijwilligers die in een (her)activeringstraject zitten richting de reguliere arbeidsmarkt. Dit werd zowel aangegeven door vrijwilligers als professionals.

“Vrijwilligerswerk is in de eerste plaats iets dat vanuit de vrijwilligers zelf komt. Pas op, je kan het hen niet verplichten he. Maar tegenwoordig is er ook een trend van mensen die opnieuw willen integreren in de maatschappij en normale arbeidscircuit, en ze starten dan met vrijwilligerswerk. Het is niet altijd even succesvol, vanwege die motivatie.” (Respondent 12, vrijwilligerscoördinator en ergotherapeut)

De vrijwilligerscoördinatoren merken hierbij op dat ze vaker meer tijd moeten steken in deze personen, waardoor hun andere werk minder gedaan kan worden. Deze personen geven dan ook sneller het vrijwilligerswerk op, wat tot frustraties kan leiden bij zowel personeel als de andere vrijwilligers.

5.1.2. Stoppen met vrijwilligerswerk

Tijdens het interview werd aan de vrijwilligers gevraagd of ze er al eens aan gedacht hadden om te stoppen met vrijwilligerswerk en wat de reden(en) daarvoor zou(den) kunnen zijn. Eén van de

geïnterviewde vrijwilliger dacht eraan om te stoppen, enkel indien het fysiek te zwaar zou zijn. Het valt op dat de geïnterviewde vrijwilligers bijna allemaal verbaasd waren over deze vraag. Er wordt toch met enige trots verteld over het werk dat ze doen, wat een antwoord op de vraag dan ook niet altijd eenvoudig maakte.

“Waarom ik zou stoppen? De enige reden zou gezondheidsproblemen zijn. En ik denk bij de meeste anderen ook, want er zijn er die rugproblemen hebben, maar dan vragen ze gewoon om iets te mogen doen met minder lichamelijke inspanningen, en zo is dat ook opgelost.” (Respondent 13, vrijwilliger)

Enkelen gaven ook een andere reden aan, waarbij als de verwachtingen zouden veranderen ten aanzien van hen, het vrijwilligerswerk niet meer zou hoeven. Indien er te grote kritiek zou komen op het werk, of als het vrijwilligerswerk een last begint te worden in plaats van een toffe en aangename vrijetijdsbesteding, zou er gestopt worden met vrijwilligerswerk in het WZC.

5.2.

VERMAATSCHAPPELIJKING VAN ZORG

Aan de respondenten werd gevraagd of ze het begrip vermaatschappelijking van zorg kenden. Er werd hen vervolgens gevraagd, indien ze zich iets bij het begrip konden voorstellen, een eigen uitleg te geven. In het algemeen is het begrip ‘vermaatschappelijking’ niet bekend. Hierop is door de onderzoeker telkens dezelfde verduidelijking van het begrip gegeven. Dit was een gelijkaardige definitie zoals in de literatuurstudie, alleen iets eenvoudiger en in ‘mensentaal’ uitgelegd. Eenmaal deze uitleg gegeven was, kon iedereen zich er op zijn eigen manier in vinden. Vrijwel alle respondenten worden wel geconfronteerd met vermaatschappelijking van zorg en herkennen het in hun dagelijkse omgeving.

5.2.1. Confrontatie met vermaatschappelijking

Bij de interviews dienden de respondenten na te denken over het fenomeen vermaatschappelijking van zorg, en wat ze vonden van deze manier van werken, gestuurd vanuit de overheid. Dit ging specifiek over het blijven thuis wonen van ouderen met gepaste ondersteuning, en het verhuizen naar een WZC zo lang mogelijk uitstellen. Hierover waren de meningen verdeeld. Het merendeel van de respondenten vindt het goed dat ouderen zo lang mogelijk thuis blijven wonen, maar hier staan een aantal voorwaarden tegenover. Zo geven respondenten aan dat er voldoende ondersteuning moet zijn voor zowel de oudere als het netwerk, wat volgens hen niet het geval is.

Zes van de negen geïnterviewde vrijwilligers zijn ook mantelzorger (geweest). Daarbij gaven zij aan dat het vaak zelf zoeken is naar hulp, en er veel mantelzorgers de weg er naartoe niet kennen.

Daarnaast gaven enkele respondenten ook aan dat er een groot verschil is tussen de ideale situatie en de werkelijkheid. Lang thuisblijven als oudere is de beste manier van wonen, maar in de realiteit is het anders. Er is vaak eenzaamheid onder de ouderen, voornamelijk als de partner reeds overleden is. Een netwerk is noodzakelijk, maar vaak niet aanwezig. Vaak willen ouderen ook niet meer thuisblijven, of is een verhuis naar een WZC de enig overblijvende optie.

“Ik vind die vermaatschappelijking niet goed. Dat moet vrijwillig gebeuren, net zoals wij hier vrijwilligerswerk doen. Als het van moeten is, is het nooit goed…. Vaak hoor ik hier ook dat familie zegt dat ze zo lang mogelijk in hun huizeke moeten blijven, maar sommige mensen willen dat niet. Hebben liever contact met iemand. Tot zolang mensen buiten kunnen gaan is het goed, maar als je vastzit in je huis, is het niet meer oke.” (Respondent 9, vrijwilliger) Daar de meeste geïnterviewde vrijwilligers ook mantelzorger zijn (geweest) voor een partner, familielid en buur, worden ze dagelijks geconfronteerd met deze zaken, en zijn ze ook zichtbaar in hun vrijwilligerswerk.

Verder worden de respondenten in het WZC ook dagelijks geconfronteerd met hoe de bewoners er wonen en leven. Hierbij hebben ze het dan eerder op hun mentale toestand dan het fysieke. Er werd meermaals aangegeven dat eenmaal de bewoners hier toekomen, ze snel(ler) achteruitgaan.

Het wonen in een WZC is de laatste stap van het leven en maakt dat bewoners hun fut en energie vaak verliezen. Dit wordt dan ook opgemerkt door zowel vrijwilligers als personeel. Niet alle bewoners zijn ook gelukkig in een WZC, en dit maakt dat de vermaatschappelijking van zorg door de respondenten als dubbel wordt ervaren.

“Het is een moeilijke som om te maken. De stap naar een WZC zou kleiner moeten worden.

Maar omgekeerd kan ik het ook wel begrijpen dat kinderen zo lang mogelijk hun ouders thuis willen houden… Maar ik vind het niet noodzakelijk dat het de zorg moet zijn van de omgeving. Wij zijn er als professionals om te zorgen dat de mensen eigenlijk nog een kwaliteitsvolle oude dag hebben. Het is een beetje een mes dat aan twee kanten snijdt.”

(Respondent 10, reactivator)

Aan de ene kant ziet men graag de ouderen zo lang mogelijk thuisblijven met de nodige hulp en netwerk, aan de andere kant is dit vaak niet meer mogelijk en dient er overgeschakeld te worden op residentiële hulpverlening waarbij verhuisd wordt naar een WZC. Het is ook hier vaak een of/of

verhaal. Zo geeft respondent 3 aan dat een netwerk hebben nog anders is dan een actief netwerk dat er daadwerkelijk voor je is.

Er zijn echter ook een aantal respondenten die hun twijfels hebben bij vermaatschappelijking van zorg. Zoals reeds is aangehaald, vinden ze een netwerk noodzakelijk, maar is dit niet altijd aanwezig. Sommigen vroegen zich hierbij af in welke mate het mogelijk is dit netwerk op te bouwen en hoe de vermaatschappelijking van zorg beter kan werken. Het was niet altijd duidelijk hoe zij een oplossing zagen of wie nu verantwoordelijk gesteld dient te worden. Zo gaf iemand aan dat het niet allemaal vanuit de overheid kan komen. Een andere vrijwilliger vond dat maatschappijen meer mensen nodig hebben die meer uit zichzelf dingen willen doen, zonder oplegging en onbezoldigd. De meningen over hoe de vermaatschappelijking van zorg tot uiting komt, zijn dus verdeeld.

5.2.2. Vermaatschappelijking en vrijwilligerswerk

Tijdens de interviews werd de respondenten ook gevraagd hoe zij de rol van vrijwilligers zien ten opzichte van vermaatschappelijking van zorg. Hierbij zijn de respondenten het eens dat de vrijwilligers een belangrijke rol spelen in vermaatschappelijking. De vrijwilligers in de woonzorgcentra nemen immers de rol over van het vaak ontbrekende netwerk van bewoners. Er werd door meerdere respondenten aangegeven dat sommige bewoners (bijna) nooit bezoek krijgen van familieleden. De vrijwilligers nemen hierbij de taak van familieleden over door hen eens te bezoeken en een babbeltje te slaan. Ook wordt het werk van de vrijwilligers in de woonzorgcentra als noodzakelijk ervaren. Zonder hen zou de werking binnen de centra minder vlot verlopen. Dit werd door vrijwel alle professionals meermaals aangegeven.

“Moesten we geen vrijwilligers hebben, denk ik dat we onze werking wel een beetje zouden moeten aanpassen ze. Stel ter ondersteuning van activiteiten, we zouden veel meer beroep moeten doen op familieleden. En niet iedereen heeft familie waar ze beroep op kunnen doen.” (Respondent 11, ergotherapeut)

5.2.3. Maatschappelijke invloeden

Vermaatschappelijking van zorg is een maatschappelijke tendens en geen losstaande gebeurtenis.

De respondenten gaven bij het nadenken over vermaatschappelijking van zorg dan ook heel wat ander maatschappelijke invloeden aan die er sterk mee samenhangen.

Ten eerste hebben bijna alle respondenten het in hun eigen woorden gehad over de vermarkting van de zorg. Er wordt sterk aangevoeld dat de werking binnen de woonzorgcentra steeds efficiënter moet gebeuren, en dit ten koste gaat aan de kwaliteit van leven bij de bewoners. Een belangrijk voorbeeld hierbij is het zorgprofiel van de bewoners. Zowat iedereen heeft aangehaald dat de bewoners met een zwaarder zorgprofiel binnenkomen in de woonzorgcentra. Er is hierbij een evolutie vast te stellen, namelijk dat een WZC een laatste stap is vergeleken met vroeger, en er vandaag veel meer diensten voorafgaan aan het verhuizen naar een WZC. Respondent 6 (vrijwilligerscoördinator en ergotherapeut) geeft ook aan dat de lijn tussen de open en gesloten afdelingen vervaagt en er steeds meer mensen met dementie op alle afdelingen te vinden zijn. Ook het invoeren van de Katz-schalen heeft invloed op de toegankelijkheid binnen woonzorgcentra, en het profiel dat de bewoners vandaag in een WZC hebben. Het zijn zichtbare aspecten die invloed hebben op het werk van zowel het personeel als de vrijwilligers.

“Vermaatschappelijking is een begrip dat nu meer en meer naar de voorgrond komt, maar als we kijken naar vroeger toe, is het iets dat al veel langer bestaat. Nu mensen langer en langer dienen te werken, is het vangnet om ouderen op te vangen weg aan het gaan. De gezondheid kost veel geld, en hoe langer je dan kan thuisblijven met de nodige ondersteuning, hoe beter dat is voor iedereen, zowel voor de oudere zelf, de familie en de staat.” (Respondent 11, ergotherapeut)

Deze respondent linkt de vermaatschappelijking van zorg ook aan het kostplaatje dat gezondheids- en ouderenzorg met zich meebrengt. Wonen in een WZC is duur en niet voor iedereen betaalbaar.

De respondenten zijn het er dan ook over eens dat er zoveel mogelijk dient ingezet te worden op andere diensten, vooraleer een stap naar residentiële zorg wordt genomen. Vrijwilligers komen ook tegemoet aan de besparingen vanuit de overheid. De respondenten zien hun werk als een goedkope vorm van arbeid. Eén van de vrijwilligerscoördinatoren geeft aan dat indien er geen vrijwilligers zouden zijn, de zorg onbetaalbaar zou zijn.

“Zonder de vrijwilligers zou de zorg anders maar ook onbetaalbaar zijn. Er zou extra personeel moeten ingezet worden en dat zou de dagprijs nog veel hoger maken.”

(Respondent 17, vrijwilligerscoördinator en ergotherapeut)

Daarnaast geeft deze respondent aan dat de kwaliteit van zorg onder druk komt te staan door onder andere steeds strengere inspectiecontroles en normvervagingen. Alle handelingen en beslissingen die personeel maken, moeten tegenwoordig verantwoord en zichtbaar zijn op online dossiers, waardoor daar veel tijd in gestoken wordt. Doordat personeel hier meer met bezig is, gaat

het menselijke ten opzichte van de bewoners deels verloren. Dit is waar de rol van vrijwilligers dan ook belangrijk wordt, zij kunnen dit deels opvullen.

De werkende groep van de bevolking blijft langer werken, waardoor ouderen minder op kinderen en/of kleinkinderen kunnen terugvallen. Zoals eerder vermeld is de gemiddelde leeftijd van de geïnterviewde vrijwilligers 69 jaar. De meeste vrijwilligers in woonzorgcentra behoren tot de groep van vroeg gepensioneerden en ouder. Dit valt de respondenten dan ook op. Jongere generaties hebben meestal de tijd niet om zich nog in te zetten voor vrijwilligerswerk, maar hier is ook begrip voor.

“De continuïteit is anders. Er stappen jongere mensen in, en ze gaan sneller weg. De laatste 5 jaar zijn er ook jonge zestigers. Jonger dan hen zijn er voor de moment niet. Ze blijven ook geen drie jaar.” (Respondent 12, vrijwilligerscoördinator en ergotherapeut)

Het wordt ook reeds opgemerkt dat jonggepensioneerden die nu vrijwilligerswerk aanvangen, minder lang blijven dan de ‘oudere’ generatie.