• No results found

2. LITERATUURSTUDIE

2.3. Vermaatschappelijking van zorg

Als we kijken hoe beleid vandaag inzet op het realiseren van burgerschap en sociale grondrechten en de gevolgen die vergrijzing met zich meebrengen, zien we dat Vlaams Minister Vandeurzen in de Conceptnota Vlaams welzijns- en zorgbeleid voor ouderen sterk focust op vermaatschappelijking van zorg. Hieronder verstaan we de verschuiving binnen de zorg waarbij ernaar gestreefd wordt om mensen met een beperking, chronisch zieken, kwetsbare ouderen, etc.

een eigen plek in de samenleving te laten innemen, hen daarbij te ondersteunen waar nodig en de zorg zo veel mogelijk geïntegreerd in de samenleving te laten verlopen. Dit is niet enkel een zaak van professionals, die hun aanbod aanpassen in de richting van het ideaal, maar het is steeds meer iets waar de hele maatschappij zelf een bijdrage aan moet leveren (Kwekkeboom, 2004). Dit heeft als gevolg dat leden van de samenleving in het algemeen, de buurtbewoners, willekeurige voorbijgangers etc. vaak op vrijwillige basis, buiten de officiële instanties en met wisselende mate ondersteund door de overheid, initiatief in handen nemen om kwetsbare mensen te mobiliseren, helpen en ondersteunen waar mogelijk (Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, 2013).

rechtvaardige verdeling van de zorgverantwoordelijkheden voor zorgbehoevende mensen in de samenleving (Conceptnota Residentiële ouderenzorg, 2017, p.20).

“De vermaatschappelijking van de zorg wil het enorme maatschappelijke kapitaal dat Vlaanderen rijk is, waarderen, ondersteunen en mobiliseren. Het is daarom bij uitstek een positieve keuze. Een keuze vanuit de overtuiging dat nét in het appel op het sociaal kapitaal en op de gemeenschap een belangrijke kwaliteit van zorg en hulp zit. Het is enerzijds een beleidsmatig concept, maar anderzijds evenzeer een zichtbaar sociaal-maatschappelijke werkelijkheid.” Minister Jo Vandeurzen, Conceptnota Vlaams Welzijns- en Zorgbeleid voor Ouderen, 2016.

Uit deze quote wordt duidelijk dat er gefocust wordt op het sociaal kapitaal en de gemeenschap als mogelijke bron van hulpverlening. In de ouderenzorg is dit niet anders. In het Vlaamse Ouderenbeleidsplan 2010-2014 en het Woonzorgdecreet van 2009 worden zelfzorg en mantelzorg sterk benadrukt. Ook in het Dementieplan Vlaanderen (2010) wordt dit krachtig herhaald, en zien we dat dit een duidelijke beleidskeuze is (Declercq, 2012):

“De visie van de Vlaamse overheid is helder en eenvoudig, namelijk een keuze voor de minst ingrijpende zorg, met name voor zelfzorg, mantelzorg en thuiszorg indien mogelijk.

De mantelzorg komt eerst – de professionele zorg is aanvullend”. Jo Vandeurzen, 2010.

Zoals alle vormen van kapitaal (bijvoorbeeld financieel en menselijk kapitaal) gaat het bij sociaal kapitaal om de functie die er aan verbonden is. Het verwijst naar sociale bronnen die aangewend worden om bepaalde doelen te verwezenlijken (Van Tilburg, 2005).

Binnen het kader van de vermaatschappelijking van de zorg in het algemeen en binnen het ouderenbeleid specifiek, is in Het Vlaamse beleid al enige tijd sprake van buurtgerichte zorg. Hierbij wordt op lokaal niveau via een nauwe samenwerking met gezondheidszorg, welzijnszorg, onderwijs, wetenschappelijk onderzoek, huisvesting en diverse lokale voorzieningen en dienstverlening samengewerkt. Vanuit het Vlaamse Woonzorgdecreet uit 2009 houdt de centrale idee in dat ouderen zo lang en zo zelfstandig mogelijk, en met zo weinig mogelijk formele zorg, thuis blijven wonen met gedifferentieerde vormen van thuiszorg die hun zelfredzaamheid ondersteunen. Als ouderen de voorbije decennia niet meer in staat waren zelfstandig thuis te wonen, was verhuizen naar een rusthuis/woonzorgcentrum de logische oplossing. Met de uitdagingen van vergrijzing en de groei van de levensverwachting is dit niet zo eenvoudig meer.

Er zijn diverse alternatieven waarin ouderen geïntegreerd in de samenleving kunnen blijven wonen zoals mantelzorg, thuisverpleging, kangoeroe wonen… maar daarnaast blijft ook de residentiële ouderenzorg sterk aanwezig. In Vlaanderen werd reeds op zoek gegaan naar alternatieve woonconcepten, waarbij niet alleen gekeken wordt vanuit de residentiële ouderenzorg, maar uit de zorg in het algemeen. De rol van de overheid is hier een belangrijke factor in. Een geïntegreerd beleid is nodig voor de inrichting van de ruimte en maatschappij indien men op de noden van de zorg wil (blijven) afstemmen. Een voorbeeld van hoe hier met omgegaan wordt, kan gevonden worden in de Pilootprojecten Zorg (2012) van het team Vlaams Bouwmeester en de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Vijf pilootprojecten werden opgesteld om als voorbeelden te dienen waarin residentiële zorgvoorzieningen in samenhang met architectuur worden opengetrokken naar de lokale gemeenschap (Publicatie Pilootprojecten Onzichtbare zorg, 2014).

Het huidige zorgmodel botst op zijn limieten door de veranderende zorgbehoevenden. Als men kijkt naar de herpositionering van de zorg in het beleid, wordt voor een afbouw van residentiële zorg, en investeringen in de uitbouw van ambulante begeleiding en ondersteuning van informele zorg geopteerd. Nochtans is de verhouding tussen formele en informele zorg niet altijd duidelijk.

Enerzijds is het een subsidiair verhaal, anderzijds een complementair. Er wordt bij ouderen immers sterk naar hun omgeving gekeken indien hulp nodig is, waardoor veel zorg op deze omgeving valt.

Als het dan niet meer goed gaat, schakelt de volledige zorg over naar de professionele hulpverlening. Hierbij wordt de informele zorg vaak niet meer ondersteund, hoewel dit net beter zou zijn. Het en/en verhaal ontbreekt. Volgens Yip (2000) moeten formele en informele zorg elkaar niet uitsluiten, maar complementair zijn en elkaar ondersteunen. Formele diensten kunnen bronnen inzetten voor het ontwikkelen van informele steunsystemen, zoals familie, vrienden, buren en vrijwilligers. Het gaat daarbij om het zo organiseren van formele zorg, dat informele zorg beschikbaar wordt (Yip, 2000). Wat het Vlaamse beleid wil en als positief beschouwt, zoals vermaatschappelijking van de zorg, botst enorm met de realiteit. Niet iedereen heeft een netwerk om zich, en het traject van elke oudere is anders.

2.4.

(OUDEREN)ZORG: GEDEELDE OF VERDEELDE VERANTWOORDELIJKHEID?

Residentiële ouderenzorg is een uitdaging voor zowel samenleving als zorgaanbieders.

Woonzorgcentra staan in het middelpunt van maatschappelijke transformaties. De rol van woonzorgcentra is doorheen de jaren sterk veranderd. Bij de zesde staatshervorming werd de bevoegdheid van rusthuizen, verzorgingstehuizen en dagverzorgingscentra overgeheveld aan de gemeenschappen. Sinds 1 juli 2014 is Vlaanderen volledig bevoegd voor het beleid met betrekking tot de residentiële ouderenzorg en de zorgfinanciering en normering van rust- en verzorgingstehuizen. Dit zorgde voor een groter budget binnen de gemeenschappen, meer mogelijkheden om een afgestemd beleid te voeren, maar ook voor meer uitdagingen (Beleidsbrief Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, 2019).

Bij vermaatschappelijking van de zorg wordt ervan uit gegaan dat personen zelf een zinvolle plek in de samenleving kunnen (blijven) innemen en een netwerk om zich heen hebben indien dit niet meer volledig zelfstandig kan gebeuren. Dit wordt in de literatuur ook gerelateerd aan een contractuele invulling van burgerschap en sociale grondrechten, waarbij ouderen en hun informele zorgverleners vaak verwacht worden terug te plooien op zelfverantwoordelijkheid, en waar publieke zorg enkel aanwezig is daar waar het echt nodig en strikt noodzakelijk is (Clarke, 2005). De focus hierop brengt het idee van een gedeelde verantwoordelijkheid in gevaar, waarbij de staat en burgers de zorg samen opnemen. Zoals reeds aangegeven zetten burgerschap en sociale grondrechten in op een gedeelde publieke en private verantwoordelijkheid. Vermaatschappelijking van de zorg brengt echter tot uiting dat de verantwoordelijkheid bij familie, vrienden, mantelzorgers en dus ook bij vrijwilligers komt te liggen, en zo de gedeelde verantwoordelijkheid omgezet wordt in een verdeelde verantwoordelijkheid. Er wordt ook wel gesproken over een shift van koude naar warme solidariteit. Koude solidariteit gaat over de rol van de overheid in de zorg: het innen van belastingen vanuit de werkende groep mensen in de samenleving en het herverdelen van (im)materiële hulpbronnen. Een belangrijke factor hierbij is dat personen zich niet moreel verplicht moeten voelen om zorg op zich te nemen. Met de vermaatschappelijking van de zorg als poging om onder andere de gevolgen van vergrijzing aan te pakken, is een shift naar warme solidariteit ontstaan. Familie, mantelzorgers en vrijwilligers nemen meer en meer de rol over van zorgverlener.

Of met andere woorden, de verantwoordelijkheid wordt overgeheveld naar het private (Dean, 2015;

Roets, Bauters, Schuddinck & De Corte, 2017).

De voorbije jaren is de commercialisering van de zorgsector ook in de residentiële sector sterk(er) ingeslopen. In het domein van de voorzieningen voor ouderen komt een groeiend segment van marktoplossingen naar voren, soms complementair en soms concurrentieel (Pacelot et al, 2004).

Dit geldt zowel voor de private als de publieke sectoren. Dean (2015) spreekt hierbij van welfare pluralism. Hierbij verschuift het uitgangspunt naar het idee dat de staat niet langer de exclusieve verantwoordelijkheid heeft om de maatschappelijke hulpbronnen voor het welzijn van burgers te garanderen. Enerzijds drukt het dus sterk op de verantwoordelijkheid bij de gemeenschap en het netwerk rond zorgbehoevenden. Anderzijds kan het ook gekaderd worden binnen een steeds dominanter wordende economische logica van kostenefficiëntie, wat onder andere resulteert in vermarkting en managerialisme in de ouderenzorg die op basis van publieke middelen werkt, een toenemende privatisering van de ouderenzorg, en in een tendens van vermaatschappelijking van de zorg (Morel, 2007; Dean, 2015; Roets, Bauters, Schuddinck & De Corte, 2017).

2.5.

PERSOONSGERICHTE EN GEÏNTEGREERDE ZORG EN