• No results found

Uitschrijven vs. inschrijven: entertainment-educatie als oplossing voor weerstand tegen een nieuw donorregistratiesysteem? : een experimentele studie onder jongeren naar de effecten van verschillende donorregistratiesys

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Uitschrijven vs. inschrijven: entertainment-educatie als oplossing voor weerstand tegen een nieuw donorregistratiesysteem? : een experimentele studie onder jongeren naar de effecten van verschillende donorregistratiesys"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Uitschrijven vs. inschrijven: entertainment-educatie als oplossing voor

weerstand tegen een nieuw donorregistratiesysteem?

Een experimentele studie onder jongeren naar de effecten van verschillende donorregistratiesystemen op attitude en intentie ten aanzien van

donorregistratie en de rol die entertainment-educatie en reactantie daarbij spelen..

Master Thesis Lotte Julia de Winter Studentnummer 10217134

Supervisor: Dr. Saar Mollen Master Persuasive Communication Graduate School of Communication Datum: 30 juni 2017

(2)

Abstract

Deze studie toetst de aanname van het Entertainment Overcoming Resistance Model dat het inzetten van entertainment-educatie reactantie kan verminderen binnen de context van donorregistratie. In Nederland ligt op dit moment een wetsvoorstel voor een nieuwe

donatiewet in de Eerste Kamer. Het voorstel is om van een opt-in registratiesysteem (burgers zijn automatisch geen donor, tenzij men zich inschrijft) naar een opt-out registratiesysteem (iedereen is automatisch donor, tenzij men zich uitschrijft) te gaan. Verwacht werd dat een opt-out systeem voor een minder positieve attitude en intentie zou zorgen dan een opt-in systeem en dat dit effect gemedieerd werd door reactantie. Verder werd verwacht dat het inzetten van een narratief de ervaren reactantie zou kunnen wegnemen en dat attitude en intentie hoger zouden zijn wanneer een narratieve boodschap in plaats van een niet-narratieve boodschap werd ingezet. Omdat jongeren een belangrijke doelgroep zijn binnen

gezondheidscommunicatie over donorregistratie, werd een experiment onder 142 jongeren van 15 -17 jaar gedaan. Er bleek geen direct effect te zijn van het type registratiesysteem op attitude of intentie. Het inzetten van een narratieve boodschap bleek geen effect te hebben op attitude of intentie, ook niet wanneer rekening werd gehouden met reactantie. Wel bleken jongeren tegen de verwachting in, indirect positievere attitudes en intenties te hebben binnen een opt-out systeem dan binnen een opt-in systeem. Dit effect werd volledig gemedieerd door de cognitieve component van reactantie. Aan de hand van de resultaten zijn aanbevelingen voor verder onderzoek gedaan.

(3)

Inleiding

In Nederland heerst nog altijd een tekort aan orgaandonoren, zo blijkt uit het jaarverslag van de Nederlandse Transplantatie Stichting (2017). Om dit probleem te kunnen oplossen zijn ten eerste meer donorregistraties nodig. Het inzetten van een nieuw registratiesysteem wordt gezien als een mogelijke oplossing; op dit moment ligt een wetsvoorstel voor een nieuw registratiesysteem in de Eerste Kamer (Eerste Kamer der Staten-Generaal, 2016). Het voorstel is om van het huidige opt-in systeem naar een opt-out systeem te gaan, wat inhoudt dat

Nederland van een inschrijf-systeem, naar een uitschrijf-systeem zou gaan. In dit nieuwe systeem is iedereen vanaf 18 jaar automatisch donor, maar men kan zich uitschrijven wanneer men geen donor wil zijn. Het opt-out systeem zou moeten leiden tot meer registraties, maar kent ook een keerzijde, omdat dit systeem tevens leidt tot negatieve gevoelens, emoties en reactantie (Moseley & Stoker, 2015; Adabie & Gay, 2006).

Deze reactantie, een psychologische staat waarbij mensen negatieve emoties en cognities ervaren, ontstaat wanneer een individu een bedreiging van zijn of haar vrijheid ervaart (Brehm & Brehm, 1981). Reactantie kan onder andere ontstaan als gevolg van persuasieve boodschappen in gezondheidscampagnes. Wanneer mensen reactantie ervaren, zullen zij minder geneigd zijn om het aanbevolen gedrag uit te voeren. Het kan zelfs resulteren in tegenovergesteld gedrag, ook wel een boemerang effect genoemd (Brehm & Brehm, 1981). Binnen gezondheidscommunicatie is daarom veel onderzoek gedaan naar reactantie als verklaring voor uitblijvende effecten van gezondheidscampagnes (bijv. Quick, Scott, & Ledbetter, 2011). Reactantie kan resulteren in weerstand tegen de beïnvloeding of het aanbevolen gedrag in een boodschap. Er zijn verschillende aspecten van persuasieve boodschappen die reactantie kunnen veroorzaken. Communicatiewetenschappelijk onderzoek leert ons dat reactantie bijvoorbeeld wordt versterkt wanneer vrijheid-bedreigende taal

(controlerend, dogmatisch) wordt gebruikt of wanneer een verlies-frame wordt ingezet (Dillard & Shen, 2005; Reinhart, Marshall, Feeley & Tutzauer, 2007).

Daarnaast leiden sommige onderwerpen tot meer reactantie dan andere onderwerpen, bijvoorbeeld omdat ze persoonlijk relevant zijn. Een voorbeeld hiervan is orgaandonatie; een gevoelig onderwerp waarbij mensen graag keuzevrijheid willen behouden. In lijn met de reactantie theorie, kunnen burgers binnen een opt-out systeem een beperking in vrijheid ervaren vanwege de automatische inschrijving. Na het aannemen van de opt-out wet in de Tweede Kamer in 2016, werd in de media beschreven dat historisch veel Nederlanders zich registreerden als niet-donor (Kuiken, 2016).

(4)

Om gezondheidscampagnes rondom donorregistratie zo effectief mogelijk te kunnen inzetten, zal bestaande reactantie zo veel mogelijk moeten worden verminderd. Er zijn in de loop der tijd verschillende weerstand-verminderende strategieën ontwikkeld, zoals framing, empathie-opwekkende communicatie en entertainment-educatie (E-E) waarbij narratieven worden ingezet (Fransen, Smit, & Verlegh, 2015; Knowles & Riner, 2011; Moyer‐Gusé, Jain, & Chung, 2012). Een narratief wordt ook wel een verhalende boodschap genoemd en blijkt specifiek van belang bij het verminderen van reactantie, zoals uiteen wordt gezet in het entertainment overcoming resistance model (EORM) van Moyer-Gusé et al. (2012).

Een belangrijkste aanname binnen dit model is dat het inzetten van een narratief reactantie zou kunnen verminderen. In hun artikel geven Moyer-Gusé et al. (2012) echter aan dat dit nog empirisch onderzocht moet worden. Andere onderzoeken laten zien dat het

inzetten van een narratief de effectiviteit van gezondheidscommunicatie kan versterken (Keuter et al., 2007; Murphy, Frank, Chatterjee & Baezconde-Garbanati, 2013; Hinyard en Kreuter, 2007) maar geven aan dat nog onduidelijk is of dit komt door het verminderen van reactantie. Door te onderzoeken of van het inzetten van een narratief inderdaad gebruikt kan worden als strategie om reactantie te verminderen, kan een belangrijk gat in de

communicatiewetenschap gedicht worden.

Het inzetten van narratieven rondom de introductie van een nieuw registratiesysteem kan de ervaren reactantie daartegen dus mogelijk wegnemen. Dit is in het bijzonder relevant als je kijkt naar de groep die te maken heeft met een dergelijke wetswijziging, namelijk 15 tot 17 jarigen, omdat uit onderzoek is gebleken dat jongeren eerder weerstand ervaren dan

ouderen (Hong, Giannakopoulos, Laing & Williams, 1994; Fransen et al., 2015). Daarbij is men op deze leeftijd meestal nog niet geregistreerd, omdat jongeren pas op hun 18e een brief krijgen met de vraag om zich te registreren als orgaandonor (Reubsaet et al., 2005).

Het doel van deze studie is om de aanname binnen het EORM het toetsen, door te onderzoeken wat het effect van het inzetten van een narratief is op het verminderen van reactantie. Bovendien wordt het effect van E-E binnen de context van donorregistratie onderzocht. Op deze manier kan onderzocht worden of het verminderen van reactantie de boodschap binnen het opt-out systeem overtuigender kan maken en zo de attitude en intentie om donor te worden positief kan beïnvloeden.

Naast het uitbreiden van wetenschappelijke kennis, zal deze studie naar verwachting ook inzicht geven in het ontwikkelen van effectieve promotionele boodschappen binnen verschillende donorregistratiesystemen en andere gezondheidscampagnes. Om dit alles te

(5)

kunnen onderzoeken zal een experiment worden gedaan, waarin de volgende onderzoeksvraag centraal staat:

RQ: In hoeverre beïnvloed het type donorregistratiesysteem de attitude tegenover

donorregistratie en de intentie om te registreren als donor onder jongeren, hangt dit af van het type boodschap en wat is de rol van psychologische reactantie hierin?

Theoretisch Kader Donorregistratiesysteem

Of mensen zich wel of niet registreren als orgaandonor hangt onder andere af van persoonlijke determinanten, zo hebben geregistreerde donoren positieve attitudes,

overtuigingen en optimisme tegenover orgaandonatie, terwijl mensen die niet ingeschreven staan of twijfelen, deze overtuigingen niet of minder hebben (Rodrigue et al., 2004). Bovendien hebben niet-donoren en twijfelaars vaak weinig kennis over orgaandonatie en ervaren zij vaker angst om te registreren als donor (Kopfman & Smith, 1996; Siegel et al., 2010).

Naast deze determinanten lijkt het donorregistratiesysteem van een land een rol te kunnen spelen in uiteindelijke donatiecijfers. Nederland heeft op dit moment een opt-in systeem, waarbij burgers geen donor zijn, tenzij zij zich als donor registreren. Sommige landen, zoals Zweden, handteren een opt-out systeem, wat inhoudt dat alle burgers

automatisch donor zijn, tenzij zij aangeven dit niet te willen. Adabie en Gay (2006) deden een internationaal onderzoek naar de impact van registratiewetgeving door de registratie-data van 22 verschillende landen met elkaar te vergelijken. Zij vonden in eerste instantie geen effect van het type systeem op de donatiecijfers, wat in lijn is met de meeste eerdere studies (bijv. Cameron & Forsythe, 2001). Na controle voor de determinanten educatie, welvaart, religie, sociale normen, medische infrastructuur, aantal motorongelukken en enkele andere factoren, laat het model in het onderzoek zien dat er wel een significant effect is van het type systeem. Donatiecijfers bleken iets hoger te zijn in landen met een vorm van een opt-out systeem, dan in landen met ander type systeem, zoals een opt-in systeem. Zij geven wel aan dat er meer onderzoek gedaan moet worden om beter te begrijpen hoe verschillende landen en

maatschappijen reageren op veranderende wetgeving met betrekking tot donorregistratie, omdat verschillende mensen anders kunnen reageren op een bepaald systeem. Zo zou onder bepaalde groepen meer weerstand tegen opt-out wetgeving kunnen voorkomen. De huidige

(6)

studie wordt gedaan onder Nederlandse jongeren, om te zien hoe deze specifieke groep reageert op verschillende registratiesystemen.

Jongeren staan over het algemeen nog niet geregistreerd als donor. Een onderzoek wat daarom interessant is, is dat van Moseley & Stoker (2015). Zij onderzochten onder 4005 niet-geregistreerde volwassen Britten welk registratiesysteem het meest effectief zou zijn om nieuwe donoren te werven. De onderzoekers creëerden een online omgeving waarbij

deelnemers in het onderzoek de keuze kregen om naar de donorregistratiewebsite te gaan om zich te registeren. Van deelnemers in de opt-out conditie werd aangenomen dat zij naar de website wilden gaan om zich te registreren, maar zij konden het aangeven wanneer ze dit niet wilden. Deelnemers in de opt-in conditie werd verteld dat er niet werd aangenomen dat zij naar de website wilden gaan, maar zij konden er wel kiezen om doorgelinkt te worden. Vervolgens werden de websitebezoeken en daadwerkelijke registraties gemeten met behulp van online data van de Britse Donorstichting. Er werd een klein positief effect van een opt-out systeem ten opzichte van een opt-in systeem op het aantal bezoeken aan de registratie-website gevonden, maar geen significant effect op daadwerkelijke registraties.

Buiten de vele verschillende determinanten van donorregistratie om, lijkt het inzetten van een opt-out systeem dus een goede stap te zijn om meer mensen zich te laten registreren. Echter is het onderzoek hiernaar nog gelimiteerd en focust zich dit meer op de moeite die mensen nemen om zich in- dan wel uit te schrijven. Daarbij kent het opt-out systeem ook een belangrijke keerzijde. Mensen blijken namelijk aversief tegenover een dergelijk systeem te staan. In het onderzoek van Moseley en Stoker (2015) kreeg het opt-out systeem onder de deelnemers de minste support, er waren meer negatieve evaluaties en negatieve attitudes tegenover het opt-out systeem dan tegenover het opt-in systeem, wat zou kunnen duiden op reactantie tegen het opt-out systeem.

Reactantie

Negatieve invloed van het opt-out systeem op attitude en intentie met betrekking tot

donorregistratie kan worden verklaard wanneer we kijken naar de reactantie die wordt ervaren als gevolg van een opt-out systeem. Psychologische reactantie is een begrip dat binnen de communicatiewetenschap een belangrijke rol speelt (Fransen et al., 2015; Quick et al., 2011). De grondlegger van de psychologische reactantie theorie (PRT) is Brehm, die psychologische reactantie definieerde als “De psychologische staat die verwacht wordt te ontstaan wanneer een vrijheid weggenomen, verminderd of bedreigd wordt” (Brehm & Brehm, 1981, p.37). De PRT stelt dat mensen behoefte hebben aan vrijheid
 om zelf hun eigen attitudes te vormen en

(7)

keuzes te maken. Als gevolg van het inperken van zulke vrijheden ontstaat een negatieve psychologische reactie (Knowles & Riner, 2011). Reactantie wordt over het algemeen geoperationaliseerd als een combinatie van negatief affect (zoals gevoelens van boosheid) en negatieve cognities (Dillard & Shen, 2005). Reactantie kan resulteren in het bieden van weerstand tegen het opgelegde gedrag en kan zelfs leiden tot het uitvoeren van het tegenovergestelde gedrag (Brehm & Brehm, 1981).

Een voorbeeld van vrijheidsbeperking die reactantie op kan roepen is de beperking om een vrije keuze te kunnen maken. Dit zien we terug bij vooraf opgelegde keuzes, zoals bij het opt-out donorregistratiesysteem. Binnen verschillende andere sociaal-maatschappelijke vraagstukken zien we dit ook terug, zo zorgt een opt-out keuzesysteem bijvoorbeeld voor minder deelnemers aan groene energieprogramma’s dan een opt-in keuzesysteem, als gevolg van reactantie (Hedlin en Sunstein, 2016). Hoewel opt-out keuzesystemen vaak als doel hebben een zogenaamd ‘duwtje in de goede richting’ te geven, kan dit ‘duwtje’ voor mensen die gevoelig zijn voor reactantie, ook zorgen voor extra irritatie (Yung, 2013).

Wanneer we kijken naar de ervaren keuzevrijheid met betrekking tot het registreren als donor, kan worden gesteld dat de keuzevrijheid binnen het opt-in en het opt-out systeem van elkaar afwijken. Immers, binnen een opt-out systeem staat men automatisch inschreven als orgaandonor, terwijl dit bij een opt-in systeem niet het geval is. Burgers kunnen de vooraf ingevulde keuze in een opt-out donorregistratiesysteem zien als een persuasieve poging (van de overheid) om hen over te halen om orgaandonor te zijn. Bovendien kan het opt-out systeem voelen als een vrijheidsbeperking, omdat men automatisch wordt geregistreerd als orgaandonor, ongeacht iemands keuze. De verwachting is dan ook dat men meer reactantie ervaart binnen een opt-out systeem, dan binnen een opt-in systeem.

Entertainment-educatie: het inzetten van een narratief

Wanneer reactantie inderdaad van invloed is op de relatie tussen het registratiesysteem en attitude en intentie, is het zeer relevant om deze reactantie te kunnen verminderen.

Literatuuronderzoek naar weerstand-verminderende strategieën wijst uit dat het inzetten van E-E waarin een narratief wordt gebruikt, een effectieve strategie zou kunnen zijn om

reactantie binnen een opt-out systeem te verminderen. (Quick et al., 2011; Moyer-Gusé et al., 2012; Kreuter et al., 2007). Een narratief, ook wel een verhalende boodschap genoemd, wordt geoperationaliseerd als een voorstelling van één of meer samenhangende gebeurtenissen en personages, die een herkenbare structuur heeft, tijd- en ruimte gebonden is en een boodschap bevat over een bepaald onderwerp (Kreuter et al., 2007).

(8)

Het entertainment overcoming resistance model van Moyer-Gusé et al. (2012) zet uiteen hoe het gebruik van E-E gebruikt kan worden om verschillende soorten weerstand te verminderen. Er zijn drie onderdelen van het model die specifiek gericht zijn op het

verminderen van reactantie. Allereerst stellen Moyer-Gusé et al. (2012) dat het inzetten van een narratieve structuur reactantie verminderd, doordat de ontvanger zijn perceptie dat de boodschap een persuasieve bedoeling heeft, wordt verminderd. Dit komt doordat de ontvanger betrokken raakt bij het verhaal. Deze narratieve betrokkenheid, die transportatie wordt

genoemd, zorgt ervoor dat men vooral bezig is het met verhaal en niet met de persuasieve boodschap. Transportatie is een proces waarbij alle mentale systemen en capaciteiten gefocust zijn op de gebeurtenissen in het verhaal. De lezer wordt als het ware opgezogen in het

verhaal. Hierbij kan het dramatiseren van bepaalde gebeurtenissen de lezer nog meer transporteren in het verhaal, zoals ook verklaard door het extended elaboration likelihood model (EELM). Het EELM focust zich op de unieke mogelijkheid van E-E om overtuigingen, attitude en gedrag te beïnvloeden door tegenargumentatie te verminderen. Dat houdt in dat wanneer toeschouwers betrokken zijn bij de dramatische elementen van een narratief, ze minder kritisch zijn, zich meer laten meeslepen en daarom dusdanig in het verhaal zitten dat zij geen behoefte hebben om tegen een boodschap in te gaan.

Ten tweede stelt het EORM dat parasociale interactie met een centraal karakter in een narratief de reactantie bij de ontvanger kan wegnemen. Parasociale interactie houdt in dat de toeschouwer een pseudorelatie aangaat met een karakter en daarbij het gevoel heeft het karakter echt te kennen. Dit is met name van toepassing bij langdurende verhaallijnen. Als laatste wordt in het EORM aangegeven dat het leuk vinden van een centraal karakter de reactantie kan verminderen.

Een narratief dat identificatie met de hoofdpersoon oproept, kan volgens Fransen et al., (2015) tevens zorgen voor een vermindering van vrijheidsdreiging, wat kan resulteren in verminderde reactantie. Gelijkheid van de lezer met een karakter zorgt bovendien voor minder weerstand, dan wanneer er geen gelijkheid met het karakter is (Silvia, 2005).

In eerdere onderzoeken is al vaker gebleken dat het inzetten van een narratieve

boodschap in gezondheidscampagnes een positiever effect heeft op kennis, attitude en intentie dan het inzetten van eenzelfde boodschap zonder narratief karakter; een niet-narratief (Hiyard en Kreuter, 2007; Lemal & Van den Bulck, 2010). Zo bleek dat bij persuasieve boodschappen over baarmoederhalskanker een narratieve boodschap een positiever effect had op kennis en attitude dan een niet-narratieve boodschap (Murphy et al., 2013). Transportatie en

(9)

Binnen de context van donorregistratie onderzochten Lavail, Anker, Reinhart en Feeley (2010) reactantie als gevolg van persuasieve overheidsberichten. Deelnemers werden blootgesteld aan een persuasieve overheidsboodschap over donorregistratie, waarna de perceptie van beïnvloeding en de reactantie werden gemeten. Het doorhebben van de beïnvloeding resulteerde in een minder positieve attitude en een lagere intentie en deze effecten werden volledig verklaard door de reactantie, maar alleen bij mensen die nog niet geregistreerd stonden als donor. Dat houdt in dat de reactantie die zij ervaren, van belang is bij het evalueren van een boodschap en een effect heeft op de attitude en intentie om donor te worden (Lavail et al., 2010). Deze effecten golden dus alleen voor niet-donoren. Mensen die wel geregistreerd waren als donor kregen dezelfde boodschap, herkenden tevens de

persuasieve cue en ervoeren reactantie, alleen had dit geen invloed op de attitude of intentie. Het herkennen van persuasie en ervaren van reactantie bleek voor donoren niet van belang te zijn, omdat zij al een bewuste keuze hadden gemaakt om donor te zijn. Lavail et al. (2010) gaven aan dat nog onderzocht moet worden hoe de reactantie bij niet-donoren kan worden weggenomen, zodat er meer effect is van gezondheidscampagnes. Het huidige onderzoek kan hierin een belangrijke toevoeging bieden, omdat het zich focust op jongeren die nog niet geregistreerd zijn als donor.

Bestaand onderzoek naar donorregistratiesystemen biedt nog te weinig empirische onderbouwing voor het effect van een registratiesysteem op attitude en intentie tegenover donorregistratie. Op basis van onderzoeken die aversie tegen verschillende opt-out systemen hebben gerapporteerd (Moseley & Stoker, 2015; Yung, 2013; Hedlin en Sunstein, 2016), wordt verwacht dat jongeren een minder positieve attitude en intentie hebben binnen een opt-out systeem dan binnen een opt-in systeem en dat dit veroorzaakt wordt door reactantie als gevolg van vrijheidsbedreiging.

Op basis van het EORM wordt verwacht dat het inzetten van een narratief reactantie kan verminderen en daarom een positieve invloed zal hebben op de attitude en intentie

omtrent donorregistratie. Als laatste wordt verwacht dat in het opt-out systeem meer sprake is van reactantie dan in een opt-in systeem, en dat er daarom een groter effect is van het inzetten van een narratief binnen een opt-out systeem, dan binnen een opt-in systeem. Alle

verwachtingen en veronderstelde verbanden worden getoond in Figuur 1 en zijn samengevoegd in de volgende hypothesen:

H1 | Jongeren hebben een minder positieve attitude ten opzichte van orgaandonatie en een lagere intentie om donor te worden binnen een opt-out systeem, dan binnen een opt-in

(10)

systeem, wanneer gebruik wordt gemaakt van een niet-narratieve persuasieve boodschap. Dit verschil in attitude en intentie tussen een opt-out en opt-in systeem is minder groot wanneer gebruik wordt gemaakt van een narratieve persuasieve boodschap.

H2 | Het effect van type registratiesysteem op de attitude en intentie met betrekking tot donorregistratie wordt gemedieerd door reactantie. Dit mediatie-effect is afhankelijk van het type boodschap, wanneer een narratieve boodschap wordt ingezet, zal minder sprake zijn van reactantie dan wanneer een niet-narratieve boodschap wordt ingezet.

Figuur 1. Conceptueel model

Methode

Deelnemers en experimenteel design

De onderzoeksdoelgroep diende de specifieke leeftijd 15 – 17 jaar te hebben, zodat zeker was dat deelnemers nog geen brief hadden ontvangen van de Donor-stichting met de vraag of ze zich willen registreren als donor. Vanwege de specifieke leeftijd van de onderzoeksdoelgroep is voor het werven van deelnemers gebruik gemaakt van een clustersteekproef onder

middelbare schoolklassen. Op deze manier kon de doelgroep gemakkelijk benaderd worden en passieve toestemming van ouders voor deelname worden verkregen. Er zijn geen

deelnemers uitgevallen vanwege bezwaar van ouders tegen deelname. In totaal deden zes klassen van één school mee aan het onderzoek, waarvan drie 4-VWO klassen, twee 4-HAVO klassen en één 5-VWO klas. De klassen deden aan het begin van een les mee aan het

onderzoek, welke zij op hun mobiele telefoon of laptop invulden. Vijf deelnemers maakten het onderzoek op papier. In totaal werden 147 deelnemers op de school geworven, wat niet voldoende was om het streefaantal van 40 deelnemers per conditie te behalen. Om deze reden

Type donor-registratiesysteem - Opt-in - Opt-out (-) Reactantie (-) Uitkomstvariabelen - Attitude - Intentie Type boodschap - Narratief - Niet-narratief

(11)

zijn tevens enkele deelnemers benaderd via bekenden van de onderzoekster, waarbij direct toestemming van ouders kon worden verkregen. Via deze convenience steekproef werden nogmaals 17 deelnemers geworven, wat het totaal op 164 deelnemers bracht.

Deelnemers die buiten de leeftijdsgrens vielen werden verwijderd uit de steekproef (n = 8), net als deelnemers die aangaven al geregistreerd donor te zijn (n = 11). Uit de open vragen bleek dat er geen deelnemers verwijderd hoefden te worden omdat ze het

onderzoeksdoel doorhadden. Wel werden drie deelnemers uit de steekproef verwijderd omdat zij de vragenlijsten niet volledig invulden, wat het totaal aantal deelnemers op 142 bracht, waarvan 64 jongens en 78 meisjes. De gemiddelde leeftijd was 15,87 jaar (SD = 0,73).

Het experiment betrof een 2 (type registratiesysteem: opt-in vs. opt-out) x 2 (type boodschap: niet-narratief vs. narratief) tussen proefpersonen design. Hieruit volgden vier verschillende experimentele condities. Elke deelnemer werd willekeurig toegewezen aan één van de vier condities. Het onderzoeksdesign wordt in Tabel 1 schematisch weergegeven.

Tabel 1

Onderzoeksdesign

t1

Groep I R X1 01 Experimentele groep 1: Opt-in, niet-narratief Groep II R X2 02 Experimentele groep 2: Opt-in, narratief Groep III R X3 03 Experimentele groep 3:Opt-out, niet-narratief

Groep IV R X4 04 Experimentele groep 4: Opt-out, narratief

Noot. Schematische weergave van het onderzoeksdesign.

Stimulusmateriaal

In het onderzoek werden de deelnemers twee keer blootgesteld aan een manipulatie, beide in de vorm van een korte tekst. De eerste tekst had betrekking op het donorregistratiesysteem en de tweede tekst ging over het belang van doneren, dat ofwel een narratieve ofwel een puur informatieve vorm had. Beide teksten werden gebaseerd op informatie van de website van de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS), www.orgaandonatie.nu, om de interne validiteit van het onderzoek te verhogen.

Registratiesysteem: opt-in vs. opt-out. De deelnemers kregen eerst een tekst te lezen over het registratiesysteem. In deze tekst werd genoemd dat wanneer de deelnemer 18 zou

(12)

worden, er een bepaald registratiesysteem zal gelden. Bij de helft van de deelnemers ging dit om het opt-in systeem, waarbij iedereen zich dient in te schrijven om donor te zijn. Bij de andere helft van de deelnemers werd uitgelegd dat het opt-out systeem zou gelden op het moment dat de deelnemer 18 wordt, waarbij iedereen vanaf 18 jaar automatisch ingeschreven is als donor, maar zich kan uitschrijven wanneer men geen donor wil zijn. In beide

manipulaties werd het systeem heel duidelijk uitgelegd, met een nadruk op het wel of niet automatisch ingeschreven staan als orgaandonor. De teksten werden verder zo gelijk mogelijk gehouden. De teksten zijn terug te vinden in Bijlage I.

Narratief vs. niet-narratief. De opzet van de tekst over het belang van orgaandonatie, welke ofwel een narratieve ofwel een niet-narratieve vorm had, was gebaseerd op bestaande verhalen en informatie die werd verkregen via de NTS. De huisstijl en toon van de website www.orgaandonatie.nu zijn aangehouden. In beide teksten werd onder andere vertelt over het belang van orgaandonatie en de mogelijkheid voor jong en oud om geregistreerd te staan. In de narratieve conditie werd deze informatie echter ingeweven in een verhaal over Robin (18), die door een levertransplantatie in leven kon blijven. Het personage uit het narratief had de leeftijd van de doelgroep, zodat zij zich ermee konden identificeren (Murphy et al. (2013). Jongens in de narratieve conditie lazen een verhaal over een jongen die Robin heette en meisjes over een meisje dat Robin heette.

Procedure

Deelnemers werden benaderd aan het begin van de les. Zij wisten via de docenten dat er tijdens deze les iemand zou komen om een onderzoek af te nemen. De onderzoekster gaf een korte introductie, waarin werd verteld dat het onderzoek over orgaandonatie ging. Er werd gevraagd om het onderzoek serieus en in stilte te maken. Deelnemers konden op hun mobiele telefoon of laptop naar de online vragenlijst gaan. Er was ook een mogelijkheid tot het invullen van de vragenlijst op papier. Deelnemers die buiten de school om werden geworven werden mondeling of telefonisch benaderd, waarbij direct toestemming van ouders werd gekregen. Deze deelnemers vulden de vragenlijst online in.

Nadat deelnemers hadden ingestemd met de voorwaarden voor deelname in het informed consent formulier, vulden zij eerst enkele algemene vragen in. Vervolgens kregen zij het stimulusmateriaal te zien. Deelnemers werden willekeurig toegewezen aan één van de twee teksten over het registratiesysteem en één van de twee teksten over het belang van orgaandonatie. Deelnemers kregen de instructie om de teksten goed door te lezen, omdat er later in het onderzoek vragen over zouden worden gesteld. Hierna volgde de vragenlijst,

(13)

waarin reactantie ten opzichte van het registratiesysteem en attitude en intentie met betrekking tot donorregistratie werden gemeten. Hierna volgde de manipulatie-checks en enkele vragen om controle variabelen te kunnen meten. Vervolgens moesten deelnemers invullen wat zij dachten dat het doel van het onderzoek was en of ze nog opmerkingen hadden. Het onderzoek eindigde met een debriefing, waarin deelnemers op de hoogte werden gesteld over de ware toedracht van het onderzoek. Na afloop van het onderzoek werd klassikaal door de

onderzoeker benadrukt dat het belangrijk was om niet met andere klassen over het doel van het onderzoek te praten. Onder alle deelnemers werden drie bonnen van €15,- verloot. Om anonimiteit te kunnen waarborgen werden daarvoor pas na het afnemen van de vragenlijst mailadressen verzameld, welke de leerlingen op een formulier konden schrijven.

Metingen

Reactantie. Reactantie werd gemeten aan de hand van twee schalen. Om de cognitieve component van reactantie te meten werden vier items opgesteld, gebaseerd op de schaal van Dillard en Shen (2005). De items luidden: ‘Het registratiesysteem voor orgaandonatie… bedreigt mijn keuzevrijheid’, ‘probeert een keuze voor mij te maken’, ‘probeert mij te manipuleren’ en ‘probeert mij te dwingen’. Deze werden beantwoord op een 5-puntsschaal die liep van 1 (helemaal mee oneens) tot 5 (helemaal mee eens). Een principale componenten analyse (PCA) geeft aan dat de schaal eendimensionaal is (EV = 2,30, R2 = 0,58, M = 1,97, SD = 0,86). Uit de betrouwbaarheidsanalyse blijkt de schaal redelijk betrouwbaar te zijn (α = 0,75). Hoe hoger de score op de schaal, des te hoger de cognitieve reactantie is.

De affectieve component van reactantie werd gemeten op een schaal van drie items: ‘Tijdens het lezen over het systeem voelde ik mij: geïrriteerd / boos / geërgerd’. De

oorspronkelijke schaal die in voorgaande studies meermaals gevalideerd is (Dillard & Peck, 2000; Dillard & Shen, 2005), bestaat uit vier items (angry, annoyed, irritated en aggravated), maar één item werd verwijderd omdat drie van de woorden in het Engels nagenoeg dezelfde vertaling in het Nederlands hebben. Opnieuw beantwoordden de proefpersonen deze items op een 5-puntsschaal die liep van 1 (helemaal mee oneens) tot 5 (helemaal mee eens). De schaal bleek eendimensionaal te zijn (EV = 2,58, R2 = 0,86, M = 1,46, SD = 0,78) en zeer

betrouwbaar (α = 0,91). Hoe hoger de score, des te hoger de affectieve reactantie is.

Attitude. De attitude ten opzichte van donorregistratie werd gemeten aan de hand van drie items, gebaseerd op de schaal van Ajzen (2006). De items “Ik vind donorregistratie: slecht – goed, negatief – positief en onverstandig – verstandig” werden beantwoord op een 5-puntsschaal die liep van 1 (helemaal mee oneens) tot 5 (helemaal mee eens). De schaal bleek

(14)

eendimensionaal te zijn (EV= 2,41, R2 = 0,80, M = 4,45, SD = 0,66) en zeer betrouwbaar (α = 0,87). Hoe hoger de score, des te positiever de attitude tegenover donorregistratie.

Intentie. De schaal die is gebruikt om intentie te meten is gebaseerd op het onderzoek van Stok, de Ridder, de Vet en de Wit (2012) en werd eveneens beantwoord op een

5-puntsschaal. De items luidden: “Als ik 18 wordt… wil ik / heb ik de intentie / ben ik van plan om als orgaandonor geregistreerd te staan". De schaal bleek eendimensionaal (EV = 2,83, R2 = 0,94, M = 3,71, SD = 1,01) en zeer betrouwbare te zijn (α = 0,97).

Controle variabelen en manipulatiechecks

Controlevariabelen. Om invloed van bepaalde externe factoren uit te sluiten, zijn achtergrondvariabelen gemeten waarvan werd verwacht dat ze mogelijk invloed zouden kunnen hebben op de afhankelijke variabelen. Zo kon worden gecontroleerd of deze

variabelen geen sluierverband veroorzaakten in de resultaten. Er werd gevraagd naar geslacht, leeftijd, opleiding en religie. Religie zou een rol kunnen spelen in de overtuiging rondom donorregistratie (Hoffer & Zwart, 1998). Het overgrote deel van de deelnemers gaf aan niet religieus te zijn (n = 108). Andere deelnemers waren christelijk (n = 26), islamitisch (n = 5) of boeddhistisch (n = 3). De variabele is opgedeeld in twee groepen (‘wel religieus’ en ‘niet religieus’), zodat een Chi kwadraat toets kon worden uitgevoerd.

Verder werd gevraagd of deelnemers thuis weleens spreken over donorregistratie, waarbij keuze was uit vier antwoordmogelijkheden: ‘Ja, we praten daar regelmatig over’ (n = 6), ‘niet vaak, maar we hebben het er wel eens over gehad (n = 88), ‘nee, nooit’ (n = 47) en ‘niet van toepassing’ (n = 1). Ook deze variabele is verdeeld in twee groepen (‘wel spreken’ en ‘niet spreken’) zodat een Chi kwadraat toets kon worden uitgevoerd.

Als laatste werd gevraagd naar de huidige registratie van de deelnemers. In principe mag je jezelf in Nederland inschrijven vanaf twaalf jaar, dus het was belangrijk om deze vraag mee te nemen in de vragenlijst. De vraag ‘ben je op dit moment geregistreerd als donor?’ kon beantwoord worden met ‘nee’, ‘ja’ en ‘weet ik niet’. Elf deelnemers gaven hier aan geregistreerd te zijn als donor, deze zijn verwijderd uit de steekproef.

Manipulatiecheck registratiesysteem. De manipulatie-check voor het

registratiesysteem bestond uit één vraag: ‘van welk registratiesysteem is volgens jou sprake op het moment dat jij 18 wordt?’. De vraag kon beantwoord worden met: ‘een systeem waarbij ik mijzelf kan inschrijven als donor’, ‘een systeem waarbij ik automatisch donor ben, maar mijzelf kan uitschrijven als ik geen donor wilt zijn’ of ‘weet ik niet’. Van alle

(15)

Manipulatiecheck type boodschap. De manipulatiecheck voor type boodschap werd gebaseerd op de bestaande schaal van Das, Kerkhof en Kuiper (2008). In de originele schaal beoordelen deelnemers op een 5-puntsschaal drie items die aangeven in hoeverre zij een tekst ‘levendig’, ‘feitelijk’ en ‘abstract’ vinden. In het huidige onderzoek is het item ‘abstract’ vervangen door een stelling waarbij deelnemers konden aangeven in hoeverre zij de tekst ‘een verhaal’ vonden, omdat abstract een vaag begrip zou kunnen zijn voor de jonge

onderzoeksdoelgroep. De mate van narrativiteit werd in dit onderzoek gemeten aan de hand van drie items, die beantwoord werden op een 5-puntsschaal: ‘Ik vond de tekst in het groene kader: levendig – niet levendig, niet feitelijk – feitelijk en een verhaal – geen verhaal’ Om ervoor te zorgen dat de schaal opliep van 1 (niet narratief) tot 5 (narratief), zijn de drie items eerst gehercodeerd. Uit een PCA bleek dat de drie items niet op één component laadden. Het item ‘feitelijk’ laadde als enige op een ander component en uit de betrouwbaarheidsanalyse bleek dat de betrouwbaarheid van de schaal verbeterd kon worden door dit item uit de schaal te verwijderen. Deze uitkomst was niet geheel onverwacht, omdat in zowel de narratieve als de niet-narratieve tekst feiten worden genoemd, zoals: “Iedereen kan zich registreren als donor, jong of oud. Zo kun jij, als je zou overlijden, tot wel 8 andere levens redden”. De twee andere items zijn samengevoegd tot een schaal met een redelijk sterke correlatie (r = 0,51, M = 3,57, SD = 0,83). Hoe hoger de score op de schaal, hoe meer de tekst narratief werd

gevonden.

Leestijd kort. Voor de gemanipuleerde teksten die de deelnemers moesten lezen, is de tijd die zij daarover deden opgenomen. Deelnemers die korter dan tien seconden over het lezen van een systeem of niet-narratieve tekst (116 – 132 woorden) of korter dan 20 seconden over de narratieve tekst (320 woorden) deden (n = 14), werden in een nieuwe variabele van de overige deelnemers (n = 128) onderscheiden. Om te onderzoeken of de leestijd van de teksten van invloed was op de resultaten, zijn alle analyses tevens gedaan met alleen deelnemers met een voldoende lange leestijd. Dit had echter geen invloed op de resultaten en daarom is besloten om deze 14 deelnemers in de steekproef te behouden.

Resultaten

Randomisatiechecks

Alvorens de hypothesen te toetsen, zijn randomisatiechecks uitgevoerd op de controle variabelen om uit te sluiten dat deze een mogelijk sluierverband veroorzaken. De condities verschilden niet significant van elkaar op geslacht (χ2(3) = 4,10, p = 0,251), opleidingsniveau (χ2(3) = 0,72, p = 0,868), leeftijd (F(3,141) = 1,30, p = 0,276) en religie (χ2(3) = 3,30, p =

(16)

0,348). Ook werd er geen significant verschil gevonden tussen de vier condities voor de variabele ‘thuis spreken over donorregistratie’ (χ2(3) = 1,22, p = 0,748). Aan de hand van deze analyses kan worden aangenomen dat er sprake is van een succesvolle randomisatie. Er hoeft dus niet te worden gecontroleerd voor deze achtergrondvariabelen in de verdere

analyses.

Manipulatie checks

Registratiesysteem. Er blijkt een significant verschil te zijn tussen de antwoorden die deelnemers in de opt-in conditie en deelnemers uit de opt-out conditie gaven op de

manipulatie-check (χ2(2) = 21,70, p < 0,000, tau = 0,12). Deelnemers uit de opt-out conditie beantwoordden de vraag meestal juist, 83,6% gaf het antwoord dat correspondeerde met het opt-systeem. Echter, deelnemers uit de opt-in conditie beantwoordden de vraag minder vaak juist, hiervan gaf 40,6% het juiste antwoord dat correspondeerde met het opt-in systeem. Uit de opt-out conditie gaven twaalf mensen het verkeerde antwoord (waarvan drie: weet ik niet) en in de opt-in conditie gaven 41 mensen het verkeerde antwoord (waarvan negen: weet ik niet). Om te onderzoeken of het onjuist beantwoorden van de manipulatiecheck door een gedeelte van de deelnemers van invloed is geweest op de resultaten, zijn de analyses ook uitgevoerd met alleen deelnemers die de manipulatiecheck goed beantwoordden. Dit had echter geen tot minimale invloed op de resultaten en er is dus besloten deze deelnemers te behouden in de steekproef1.

Type registratiesysteem. Met behulp van een ANOVA is getoetst of er een verschil was tussen de narratieve en niet-narratieve condities op de schaal die narrativiteit mat. Zo kon worden onderzocht of een narratieve boodschap daadwerkelijk meer als narratieve boodschap werd geïnterpreteerd, dan een niet-narratieve boodschap. Deelnemers in de narratieve conditie scoorden gemiddeld hoger (M = 3,87, SD = 0,80) op de schaal die narrativiteit mat dan

deelnemers uit de niet-narratieve conditie (M = 3,24, SD = 0,73). Dit verschil bleek significant te zijn (F(1,140) = 23,02, p < 0,000, η2 = 0,14). Op basis van deze resultaten wordt

-geconcludeerd dat deze manipulatie succesvol is geweest.

1: Wanneer alleen deelnemers werden meegenomen die de vraag juist beantwoorden, werden geen verschillen gevonden voor analyses van hypothese 1. Voor de gemodereerde mediatie waren alleen de significantie niveaus iets hoger voor het effect van cognitieve reactantie op intentie (p = 0,119) en het interactie-effect van affectieve reactantie x type boodschap op intentie (p = .0,102)

(17)

Hypothesetoetsing

Directe effecten van type registratiesysteem en type boodschap

Zoals geformuleerd in Hypothese 1 werd verwacht dat jongeren een minder positieve attitude tegenover orgaandonatie en een lagere intentie om donor te worden zouden hebben binnen een opt-out systeem dan binnen een opt-in systeem, bij gebruik van een niet-narratieve boodschap. Daarbij werd verwacht dat het verschil in attitude en intentie tussen de systemen minder groot zou zijn, wanneer een narratieve boodschap zou worden ingezet.

Om de verwachtingen uit Hypothese 1 te toetsen, werd een meerwegsvariantieanalyse (MANOVA) uitgevoerd. Type registratiesysteem en type boodschap werden hierbij

meegenomen als onafhankelijke variabelen en attitude en intentie als afhankelijke variabelen. Multivariate analyses laten zien dat het type systeem geen significant multivariaat effect heeft op de afhankelijke variabelen (F(2, 137) = 0,09, p = 0,915, η2 = 0,00). Dit bleek tevens uit de univariate toetsen. Er werd geen significant verschil in attitude gevonden (F(1,138) = 0,003, p = 0,959, η2 = 0,00) tussen deelnemers uit de opt-out conditie (M = 4,45, SD = 0,73) en

deelnemers uit de opt-in conditie (M = 4,46, SD = 0,58) en er is dan ook geen effect van type registratiesysteem op de attitude tegenover donorregistratie. Ook voor intentie werd er geen significant verschil gevonden (F(1,138) = 0,10, p = 0,750, η2 = 0,00) tussen de deelnemers in de opt-out conditie (M = 3,75, SD = 1,04) en deelnemers in de opt-in conditie (M = 3,68, SD = 0,99). Er is dus geen significant effect van het type registratiesysteem op de intentie om als donor te registreren.

Resultaten met betrekking tot het type boodschap laten zien er geen multivariaat effect is van het type boodschap op de afhankelijke variabelen (F(2,137) = 0,14, p =0,870, η2 = 0,00). Dat blijkt ook uit de univariate analyses; deelnemers uit de narratieve conditie hadden een even positieve attitude tegenover donorregistratie (M = 4,48, SD = 0,70) als deelnemers in de niet-narratieve conditie (M = 4,42, SD = 0,61). Er is dus geen significant effect van het type boodschap op de attitude tegenover donorregistratie (F(1,138) = 0,263, p = 0,609,η2 = 0,00). Ook de intentie om te registreren als donor was gelijk voor deelnemers uit de narratieve conditie (M= 3,73, SD = 1,05) en voor deelnemers uit de niet-narratieve conditie (M = 3,70 SD = 0,98). Er was geen sprake van een significant effect van het type boodschap op de intentie om als donor te registreren (F(1,138) = 0,031, p = 0,859, η2 = 0,00).

In tegenstelling tot de verwachting in Hypothese 1, laten de resultaten van de

multivariate analyse zien dat er geen significant interactie-effect is van type registratiesysteem en type boodschap op de afhankelijke variabelen (F(2,137) = 1,06, p = 0,349, η2 = 0,02). Dit wordt tevens gevonden in de univariate resultaten; er blijkt geen significant interactie-effect te

(18)

zijn van het type systeem en het type boodschap op de attitude tegenover donorregistratie (F(1,138) = 0,058, p = 0,810, η2 = 0,00) en er werd tevens geen significant interactie-effect gevonden van het type registratiesysteem en type boodschap op de intentie om te registreren (F(1,138) = 1,12, p = 0,292, η2 = 0,01). In Tabel 2 en 3 worden de gemiddelde scores op attitude en intentie per conditie weergegeven.

Er blijkt geen lagere attitude tegenover donorregistratie of een lagere intentie om te registreren als donor te zijn binnen een opt-out systeem in vergelijking met het opt-in

systeem. Ook blijkt er geen sprake te zijn van een interactie-effect van het registratiesysteem en het type boodschap op de attitude of intentie ten aanzien van donorregistratie. Hypothese 1 wordt verworpen.

Tabel 2

Gemiddelden en standaarddeviaties van de afhankelijke variabele attitude per conditie weergegeven.

Type boodschap Narratief Niet-narratief

M SD M SD

Type systeem

Opt-in 4,50 0,57 4,41 0,60

Opt-out 4,46 0,84 4,43 0,62

Tabel 3

Gemiddelden en standaarddeviaties van de afhankelijke variabele intentie per conditie weergegeven.

Type boodschap Narratief Niet-narratief

M SD M SD

Type systeem

Opt-in 3,62 1,04 3,77 0,92

Opt-out 3,85 1,05 3,64 1,03

Gemodereerde mediatie

Directe effecten of interactie-effecten van type registratiesysteem en type boodschap op attitude en intentie werden dus niet gevonden. Gebaseerd op de methode van Hayes (2013) zouden er mogelijk wel indirecte effecten kunnen zijn binnen het gemodereerde

mediatiemodel wat geformuleerd werd in Hypothese 2. Hiervoor werd de SPSS-macro PROCESS gebruikt. Met dit programma konden indirecte conditionele effecten worden

(19)

onderzocht van het type systeem op attitude en intentie, met de verwachte mediators

(cognitieve- en affectieve reactantie) en de verwachte moderator (type boodschap). Indien dit gemedieerde effect inderdaad gemodereerd wordt door het type boodschap, dan zullen er significante interacties zijn tussen de onafhankelijke variabele (registratiesysteem) en de mediator (beide typen reactantie). Er kan volgens Preacher en Hayes (2008) gesproken

worden van een gemodereerde mediatie wanneer de sterkte van een indirect effect afhangt van de moderator.

De gemodereerde mediatie is onderzocht middels Model 15 in PROCESS van Hayes (2013). In dit model kunnen tot tien mediërende variabelen worden meegenomen. Het statistische model is weergegeven in Figuur 2. Er kon één afhankelijke variabele tegelijk worden getoetst in dit model en daarom is de PROCESS analyse twee keer uitgevoerd; eenmaal met attitude en eenmaal met intentie als afhankelijke variabele. De gemanipuleerde variabelen zijn als dummyvariabelen gecodeerd (type registratiesysteem: 0 = out, 1 = opt-in; type boodschap: 0 = niet-narratief, 1 = narratief) en er is gebruikgemaakt van 10.000 bootstraps.

(20)

Attitude. Eerst worden de resultaten van de analyse besproken waarin als

onafhankelijke variabele type registratiesysteem, als mediërende variabelen cognitieve- en affectieve reactantie, als moderator type boodschap en als afhankelijke variabele attitude zijn meegenomen. De resultaten worden per mediator besproken.

Mediatie via cognitieve reactantie. De relatie (a1, zie Figuur 2) waarbij type

registratiesysteem als onafhankelijke en cognitieve reactantie als afhankelijke variabele geldt, wordt eerst uiteengezet. Er blijkt een significant negatief effect te zijn van type systeem op cognitieve reactantie (F(1,140) = 5,37, p = 0,022, R2 = 0,04, B = -0,33). Deelnemers uit de opt-in conditie ervaren, tegenovergesteld aan de verwachting, gemiddeld significant minder cognitieve reactantie (M = 1,8, SD = 0,75) dan deelnemers uit de opt-out conditie (M = 2,1 SD = 0,92), al verklaard het type registratiesysteem slechts voor vier procent de verschillen in cognitieve reactantie (R2 = 0,04).

Wat betreft de relatie tussen cognitieve reactantie en attitude (b2-1), laten de resultaten

zien dat er een significant negatief effect is van cognitieve reactantie op attitude (B = -0,28, p = 0,004). Dit betekent, in lijn met de verwachtingen, dat hoe hoger de ervaren cognitieve reactantie, hoe lager de attitude tegenover donorregistratie is. Er is dus zowel een significant effect van type registratiesysteem op cognitieve reactantie, als een significant effect van cognitieve reactantie op attitude. Een significant direct effect van type systeem op attitude (c’1) blijkt er, in overeenstemming met de variantieanalyse, niet te zijn (B = -0,12, p = 0,449).

De resultaten met betrekking tot een gemodereerde mediatie laten zien dat er, tegen de verwachting van Hypothese 2 in, geen significant interactie-effect is van type boodschap en cognitieve reactantie (b4-1) op attitude (B = -0,08, p = 0,54). Wanneer we kijken naar de

conditionele indirecte effecten van type registratiesysteem op attitude met cognitieve

reactantie als mediator, zien we dat er voor zowel de narratieve als de niet-narratieve conditie sprake van een significant indirect effect, beide betrouwbaarheidsintervallen bevatten

namelijk geen nul (niet-narratief: B = 0,09, 95%CI [0,02; 0,23], narratief: B = 0,12, 95%CI [0,02; 0,29]). Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er een mediatie-effect is van cognitieve reactantie, waarbij blootstelling aan een opt-in systeem zorgt voor minder

reactantie en daarmee indirect voor een hogere attitude bij de deelnemers, dan bij een opt-out systeem. Het indirecte effect was bij een niet-narratieve boodschap niet significant anders dan bij een narratieve boodschap. De richting van het mediatie-effect is tegengesteld aan de verwachting uit Hypothese 2 en er is, in overeenstemming met de MANOVA, geen sprake van moderatie van het type boodschap. Ter verduidelijking van de resultaten zijn de uitkomsten van beide PROCESS analyses samengevoegd in Tabel 4.

(21)

Tabel 4

Regressieresultaten voor het gemodereerde mediatiemodel van type registratiesysteem op de attitude en intentie via affectieve- en cognitieve reactantie met type boodschap als moderator in de relatie tussen reactantie en de afhankelijke variabelen.

Voorspeller B SE t p BC 10.000 BOOT

LL95 UL92

Cognitieve reactantie (mediator 1)

Constante 2,13 0,10 21,54 0,000 1,94 2,33 Systeem (a1) -0,33 0,14 -2,32 0,022 -0,61 -0,05

Affectieve reactantie (mediator 2)

Constante 1,53 0,10 16,85 0,000 1,35 1,71 Systeem (a2) -0,15 0,13 -1,14 0,258 -0,41 0,11

Attitude (afhankelijke variabele 1)

Constante 5,20 0,22 23,60 0,000 4,76 5,63 CR (b1-1) -0,28 0,10 -2,93 0,004 -0,47 -0,09 AR (b2-1) -0,12 0,10 -1,15 0,253 -0,32 0,08 Systeem (c’1) -0,12 0,15 -0,76 0,449 -0,42 0,18 Boodschap (b3-1) -0,17 0,31 -0,55 0,584 -0,80 0,45 CR x boodschap (b4-1) -0,08 0,13 -0,61 0,545 -0,34 0,18 AR x boodschap (b5-1) 0,28 0,15 1,94 0,055 -0,01 0,57 Systeem x boodschap (c2-1) 0,01 0,21 0,03 0,980 -0,41 0,42

Intentie (afhankelijke variabele 2)

Constante 4,59 0,35 12,94 0,000 3,89 5,29 CR (b1-2) -0,36 0,15 -2,28 0,024 -0,66 -0,05 AR (b2-2) -0,14 0,16 -0,86 0,390 -0,46 0,18 Systeem (c’2) -0,11 0,24 0,04 0,965 -0,47 0,49 Boodschap (b3-2) -0,47 0,51 -0,93 0,352 -1,48 0,53 CR x boodschap (b4-2) 0,04 0,22 0,17 0,865 -0,39 0,46 AR x boodschap (b5-2) 0,44 0,24 1,88 0,062 -0,02 0,91 Systeem x boodschap (c2-2) -0,36 0,34 -1,07 0,287 -1,03 0,31

Directe en indirecte effecten op attitude

Conditionele directe effecten van type systeem op attitude voor verschillende typen boodschap

Effect SE t p LLCI ULCI

Narratief -0,11 0,15 -0,75 0,45 -0,40 0,18 Niet-narratief -0,12 0,12 -0,76 0,45 -0,42 0,18

Conditionele indirecte effecten van type systeem op attitude voor verschillende typen boodschappen Mediator cognitieve reactantie

Bootstrap indirect effect Bootstrap SE Boot LLCI Boot ULCI

Narratief 0,12 0,07 0,02 0,30

Niet-narratief 0,09 0,05 0,02 0,24

Mediator affectieve reactantie

Narratief -0,03 0,03 -0,14 0,01

(22)

Noot. N = 142. De ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (B) zijn gerapporteerd. Bootstrap

steekproefomvang = 10.000. In de tabel worden afkortingen gebruikt. Cognitieve reactantie is afgekort tot CR en affectieve reactantie is afgekort tot AR.

Mediatie via affectieve reactantie. De relatie (a2) waarbij type registratiesysteem als

onafhankelijke en affectieve reactantie als afhankelijke variabele geldt, is niet significant (F(1,140) = 1,29, p = 0,258, B = -0,15, R2 = 0,01). Er is dus geen effect van type systeem op affectieve reactantie. Wat betreft de relatie tussen affectieve reactantie en attitude (b2-1),

wijzen de resultaten uit dat er geen significant effect is van affectieve reactantie op attitude (B = -0,12, p = 0,251). Er is dus geen sprake van een mediatie-effect via affectieve reactantie.

Ondanks dat significante effecten van type systeem op affectieve reactantie en van affectieve reactantie op attitude uitblijven, worden de resultaten van een interactie-effect ter illustratie wel genoemd. Er blijkt een borderline significant interactie-effect te zijn van affectieve reactantie en type boodschap (B= 0,28, p = 0,054) op attitude (b5-1). Echter is het

mediatie-effect van affectieve reactantie op attitude in zowel de narratieve als niet-narratieve conditie niet significant. Wanneer we namelijk kijken naar de conditionele indirecte effecten van het type registratiesysteem op de attitude ten opzichte van orgaandonatie met als mediator

Index van gemodereerde mediatie met afhankelijke variabele attitude

Index SE(Boot) Boot LLCI Boot ULCI Cognitieve reactantie 0,03 0,06 -0,06 0,18

Affectieve reactantie -0,04 0,05 -0,21 0,01

Directe en indirecte effecten op intentie

Conditionele direct effecten van type systeem op intentie voor verschillende typen boodschap

Effect SE t p LLCI ULCI

Narratief -0,35 0,23 -1,50 0,136 -0,81 0,11 Niet-narratief -0,01 0,24 0,04 0,965 -0,47 0,49

Conditionele indirecte effecten van type systeem op intentie voor verschillende typen boodschappen Mediator cognitieve reactantie

Bootstrap indirect effect Bootstrap SE Boot LLCI Boot ULCI

Narratief 0,10 0,08 0,00 0,32

Niet-narratief 0,12 0,08 0,01 0,34

Mediator affectieve reactantie

Narratief -0,04 0,05 -0,21 0,02

Niet-narratief 0,02 0,05 -0,01 0,19

Index van gemodereerde mediatie met afhankelijke variabele intentie

Index SE(Boot) Boot LLCI Boot ULCI Cognitieve reactantie -0,01 0,08 -0,23 0,13

(23)

affectieve reactantie, blijkt dat de indirecte effecten voor zowel de narratieve als de niet-narratieve conditie niet significant zijn, wat we kunnen zien aan de

betrouwbaarheidsintervallen (nietnarratief: B = 0,01, 95%CI [0,01, 0,12], narratief: B = -0,025, 95%CI [-0,14; 0,01]).Op basis deze resultaten kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een mediatie-effect via affectieve reactantie en tevens geen sprake van een gemodereerd mediatie-effect op attitude. Daarom wordt Hypothese 2 in ieder geval voor de afhankelijke variabele attitude niet ondersteunt. De effecten van de analyse met attitude als afhankelijke variabele zijn weergegeven in Figuur 3.

Figuur 3. Resultaten gemodereerde mediatieanalyse met afhankelijke variabele attitude Intentie. Om het gemodereerde mediatie effect van type registratiesysteem op intentie met als mediators affectieve- en cognitieve reactantie en als moderator type boodschap te onderzoeken, werd eveneens de PROCESS analyse met model 15 uitgevoerd. De resultaten zijn samengevoegd in Tabel 4.

Mediatie via cognitieve reactantie. Ook in de analyse met intentie als afhankelijke variabele, is sprake van een significant negatief effect van type registratiesysteem op cognitieve reactantie (F(1,140) = 5,37, p = 0,022, R2 = 0,04, B = -0,33). Deelnemers uit de opt-in conditie ervaren minder cognitieve reactantie dan deelnemers uit de opt-out conditie. Er werd een significant negatief effect van cognitieve reactantie op intentie gevonden (pad b2-2, B = -0,36, p = 0,020). Dit betekent dat des te hoger de cognitieve reactantie, des te lager de intentie om te registreren als orgaandonor is.

De resultaten laten verder zien dat er geen significant interactie-effect is van het type boodschap en cognitieve reactantie (b4-2) op intentie (B = -0,075, p = 0,725). Wanneer we

(24)

kijken naar de conditionele indirecte effecten van type systeem op intentie voor verschillende typen boodschap, is sprake van een significant indirect effect voor zowel de narratieve als de niet-narratieve conditie; beide betrouwbaarheidsintervallen bevatten geen nul (niet-narratief: B = 0,01, 95%CI[0,01; 0,36] en narratief: B = 0,09, 95%CI[0,01; 0,29]). Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er een mediatie-effect is van cognitieve reactantie, waarbij

blootstelling aan een opt-in systeem zorgt voor minder cognitieve reactantie en daarmee indirect voor een hogere intentie om donor te worden, dan bij blootstelling aan een opt-out systeem. Dit indirecte effect was bij blootstelling aan een niet-narratieve boodschap niet significant anders dan bij blootstelling aan een narratieve boodschap. In overeenstemming met de variantieanalyse, is dus geen sprake van moderatie van het type boodschap. De

richting van het mediatie-effect via cognitieve reactantie is ook voor de afhankelijke variabele intentie tegengesteld aan de verwachting uit Hypothese 2.

Mediatie via affectieve reactantie. Ook binnen het model met intentie als afhankelijke variabele, is geen sprake van een significant effect van type registratiesysteem op affectieve reactantie (F(1,140) = 1,29, p = 0,258, B = -0,15, R2 = 0,01). Er werd tevens geen significant effect van affectieve reactantie op intentie gevonden (pad b1-2, B = -0,15, p = 0,351). Dat betekent dat er geen sprake kan zijn van een mediatie-effect. Ondanks het uitblijven van significante effecten met betrekking tot de hypothesen, worden ter illustratie wel de verdere resultaten van het model genoemd. Er blijkt sprake te zijn van een borderline significant interactie-effect van affectieve reactantie en type boodschap (b5-2) op intentie (B = 0,44, p =

0,060). Echter, wanneer we kijken naar de conditionele indirecte effecten van

registratiesysteem op intentie met als mediator affectieve reactantie, blijkt dat de indirecte effecten voor zowel de narratieve als de niet-narratieve conditie niet significant zijn, te zien aan de betrouwbaarheidsintervallen: (niet-narratief: B = 0,02, 95%CI[-0,01; 0,36, narratief: B = -0,04, 95%CI[-0,22; 0,016]).

Met behulp van deze resultaten kan worden geconcludeerd dat affectieve reactantie de relatie tussen type registratiesysteem en intentie niet medieert en dat tevens geen sprake is van een gemodereerd mediatie-effect van type boodschap op intentie. Hypothese 2 wordt met betrekking tot de afhankelijke variabele intentie verworpen. Alle effecten van de analyse met als afhankelijke variabele intentie zijn weergegeven in Figuur 4.

(25)

Uit de PROCESS analyses kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van gemodereerde mediatie voor zowel attitude als intentie met betrekking tot orgaandonatie. De resultaten laten wel een mediatie-effect van cognitieve reactantie zien voor zowel attitude als intentie. Er is een negatief effect van type registratiesysteem op cognitieve reactantie, wat een indirect positief effect heeft op zowel attitude als intentie. Echter zijn deze effecten dus tegenovergesteld aan de verwachte effecten: het opt-in systeem blijkt juist voor meer cognitieve reactantie te zorgen dan het opt-out systeem. Deze effecten zijn niet significant verschillend voor deelnemers uit de niet-narratieve en narratieve conditie, waaruit

geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een moderatie effect van type boodschap, zoals ook uit de resultaten van de MANOVA is gebleken.

De borderline significante verschillen in de effecten van affectieve reactantie op attitude en intentie tussen een narratieve en een niet-narratieve boodschap laten zien dat er een significant verschil is tussen de effecten van narratieve en niet-narratieve boodschappen, maar deze effecten zorgen niet voor een significant effect van affectieve reactantie op attitude. Zowel Hypothese 1 als Hypothese 2 worden verworpen.

Discussie

Het doel van deze studie was te onderzoeken hoe het type donorregistratiesysteem de attitude en intentie met betrekking tot donorregistratie onder jongeren beïnvloedt en welke rol

psychologische reactantie en entertainment-educatie daarbij spelen. Er werd onderzocht of het inzetten van entertainment-educatie in de vorm van een narratief eventuele reactantie tegen het opt-out systeem zou kunnen wegnemen.

(26)

Op basis van de psychologische reactantie theorie, het entertainment overcoming resistance model en literatuuronderzoek binnen de context van donorregistratie (o.a. Moseley & Stoker, 2015; LaVail et al., 2010) werd verwacht dat jongeren een minder positieve attitude en lagere intentie met betrekking tot donorregistratie zouden hebben binnen een opt-out systeem dan binnen een opt-in systeem. Er werd verwacht dat dit verschil in attitude en intentie tussen de verschillende registratiesystemen minder groot zou zijn wanneer gebruik werd gemaakt van een narratieve persuasieve boodschap, in plaats van een niet-narratieve boodschap (Hypothese 1).Verder werd verwacht dat het effect van het type registratiesysteem op attitude en intentie gemedieerd zou worden door reactantie en dat dit effect afhankelijk zou zijn van het type boodschap (Hypothese 2). Omdat binnen een opt-out systeem meer sprake zou zijn van reactantie dan in een opt-in systeem, werd verwacht dat het effect van een narratieve boodschap binnen de opt-out conditie groter effect zou zijn, omdat het meer reactantie zou weghalen, dan binnen een opt-in systeem. Door deze verwachtingen te toetsen kon worden onderzocht of het inzetten van een narratief de reactantie als gevolg van een opt-out systeem zou kunnen verminderen.

Er werd een experiment gedaan onder niet-geregistreerde jongeren. In tegenstelling tot de verwachte resultaten, bleek dat een opt-in systeem niet leidde tot een positievere attitude en hogere intentie dan een opt-out systeem. Ook zorgde een narratieve boodschap niet voor een positievere attitude en intentie dan een niet-narratieve boodschap. Er was ook geen sprake van een interactie-effect van type boodschap en type registratiesysteem op attitude of intentie. Hypothese 1 werd daarom verworpen.

Het uitblijven van deze effecten kan op verschillende wijzen verklaard worden. Zo bleken de deelnemers in beide registratiesysteem-condities over een zeer positieve attitude tegenover donorregistratie (M = 4,5, SD = 0,66 ) en hoge intentie om te registreren (M = 3,7 SD = 1,01) te beschikken. In het onderzoek van LaVail et al. (2010) bleek er voor

geregistreerde donoren geen invloed te zijn van waargenomen beïnvloeding en het ervaren van reactantie op intentie en attitude, zij hadden immers al weloverwogen keuze gemaakt om donor te zijn. Omdat deelnemers uit het huidige onderzoek in alle condities een positieve intentie en attitude hadden, zou het kunnen dat zij dusdanig positief tegenover donorregistratie staan, dat ook wanneer zij doorhebben dat een systeem hen probeert te beïnvloeden om donor te worden, dit niet als negatief of bedreigend werd ervaren en dat er daarom geen effect is van het type registratiesysteem waaraan zij werden blootgesteld.

Uit resultaten bleek dat het inzetten van een narratief niet zorgde voor een betere attitude of intentie en dat er ook geen sprake was van een interactie-effect tussen het type

(27)

boodschap en het registratiesysteem. Het uitblijven van deze effecten, kan beter worden verklaard wanneer we naar reactantie kijken. Op basis van het EORM (Moyer-Gusé et al., 2012) werd verwacht dat het inzetten van een narratieve boodschap, zou zorgen voor verminderde reactantie, wat zou resulteren in een meer positieve attitude en hogere intentie. Verwacht werd dat er binnen een opt-out systeem meer sprake was van reactantie en dat een narratief hier daarom meer reactantie weg zou kunnen nemen, dan binnen een opt-in systeem. De drie genoemde voorwaarden voor het verminderen van reactantie binnen het EORM zijn transportatie, parasociale interactie en het leuk vinden van een centraal karakter. Bekend is, dat hoe vaker iemand een karakter ziet of erover leest, hoe sterker de parasociale relatie met het karakter wordt (Eyal & Rubin, 2003; Rubin & Perse, 1987). Waar onderzoeken die wel positieve reacties vonden van een narratief, een langdurende video gebruikten (Moyer-Gusé & Nabi, 2010; Murphy et al., 2013) of een tekst met minstens het dubbele aantal woorden als in het huidige onderzoek (Kim, Bigman, Leader, Lerman & Cappella, 2012), werd in dit onderzoek een redelijk korte tekst gebruikt. Na het lezen van een dusdanig korte tekst als in dit onderzoek, kan er wellicht niet worden uitgegaan van een daadwerkelijke parasociale interactie en ook niet van transportatie, deelnemers werden door de korte tekst wellicht niet voldoende ‘meegezogen’ in het verhaal. Advies voor vervolgonderzoek is daarom om een vorm van entertainment-educatie te kiezen waarbij het aannemelijker is dat transportatie, parasociale interactie en het leuk vinden van een karakter voorkomen.

Na het uitblijven van effecten van type boodschap en type systeem, werd nog mogelijk geacht dat er in een gemodereerd-mediatiemodel een indirect conditioneel effect zou zijn van het type boodschap op de gemedieerde relatie tussen type registratiesysteem en attitude en intentie via reactantie (Hypothese 2). De PROCESS analyses wezen uit dat het model niet significant was. Er bleek geen sprake te zijn van een gemodereerde mediatie van type boodschap en reactantie.

Resultaten lieten een significant indirect effect van type donor registratiesysteem op zowel attitude als intentie zien, maar alleen voor cognitieve reactantie als mediërende variabele. Voor affectieve reactantie werden geen significante resultaten gevonden. Er kan worden gesteld dat de effecten van type registratiesysteem op attitude en intentie ten opzichte van orgaandonatie volledig gemedieerd werden door cognitieve reactantie. De richting van het effect was echter tegengesteld aan de verwachting: het opt-in systeem zorgde onder de deelnemers voor minder cognitieve reactantie en daarmee voor een meer positieve attitude en intentie dan het opt-out systeem. Al verklaarde de variabele registratiesysteem maar voor vier

(28)

procent de variantie in cognitieve reactantie, toch is het opmerkelijk dat dit effect in tegengestelde richting voorkomt.

Dat er tegen de verwachting in minder cognitieve reactantie was binnen een opt-out systeem, zou kunnen komen doordat jongeren de keuzemogelijkheid binnen dit systeem niet zien als een opgelegde keuze, omdat zij al zo positief tegenover donorregistratie staan, en daarom geen vrijheidsbedreiging ervaren. Bovendien is in dit onderzoek met name rekening gehouden met reactantie, een vorm van weerstand die voortkomt uit vrijheidsbeperking. Echter, weerstand kan ook voortkomen uit inertia, wat weerstand tegen verandering inhoudt (Knowles & Riner, 2011). Voor volwassenen, die gewend zijn aan een opt-in systeem, kan het opt-out systeem als een vrij drastische verandering aanvoelen, zeker omdat orgaandonatie gezien wordt als een gevoelig onderwerp. Voor jongeren is er echter niet per se, of in ieder geval in veel mindere mate, sprake van verandering. Zij zijn immers nog nooit onderdeel geweest van een bepaald registratiesysteem. De negatieve gevoelens die volwassen

deelnemers in het onderzoek van Moseley en Stoker (2015) ervoeren en waar de aannames binnen het huidige onderzoek op gebaseerd zijn, kunnen dan duiden op weerstand tegen verandering, in plaats van weerstand als gevolg van ervaren vrijheidsbeperking. Dit verklaart echter nog niet waarom deelnemers meer reactantie ervoeren als gevolg van een opt in systeem.

Het feit dat jongeren juist meer cognitieve reactantie ervaren binnen een opt-in systeem is opmerkelijk. In een opt-in systeem is namelijk weinig sprake van

vrijheidsbeperking (Brehm & Brehm, 1981). Het verschil zou wellicht verklaard kunnen worden door het taalgebruik in beide teksten. Dogmatische of harde, dwingende taal zorgt voor een hogere reactantie (Dillard & Shen, 2005; Fransen et al., 2015). Wellicht is de laatste zin onbedoeld als meer dwingend ervaren in de opt-in conditie dan in de opt-out conditie, waardoor de reactantie in de opt-in conditie hoger is. Het verschil tussen de zinnen is als volgt: in de opt-in tekst: ‘Bij dit systeem ben je dus niet automatisch donor, maar moet je jezelf inschrijven’ en in de opt-out tekst: ‘Bij dit systeem ben je dus automatisch donor, ook als je je niet registreert’. Als jongeren het automatisch donor zijn niet als een

vrijheidsbeperking ervaren, maar de boodschap dat ‘je jezelf moet inschrijven’ wel, zou dit het verschil in reactantie wellicht kunnen verklaren. Zeker omdat er in beide condities sprake was van een gemiddeld hoge intentie en zeer positieve attitude, zou het zo kunnen zijn dat jongeren vinden dat er juist een opt-out systeem zou moeten komen en daarom weerstand hadden tegen het zelf moeten inschrijven als orgaandonor.

(29)

Een effect dat wel overeenkomt met de verwachting en voorgaande literatuur (LaVail et al., 2010; Reinhart et al, 2007), is dat het ervaren van reactantie resulteert in een minder positieve attitude en een lagere intentie met betrekking tot donorregistratie. Daaruit wordt geconcludeerd dat het belangrijk blijft om reactantie zoveel mogelijk te verminderen om effectieve gezondheidscampagnes op te zetten.

Dat er voor zowel attitude als intentie alleen een mediatie-effect was van cognitieve reactantie en niet van affectieve reactantie, kan verklaard worden doordat jongeren over het algemeen minder vaak te maken hebben gehad met emoties rondom de dood. Hoewel reactantie volgens Dillard en Shen (2005) bestaat uit zowel een cognitieve als een affectieve component, hoeft dit niet voor ieder gedrag en voor iedere groep zo te zijn. Jongeren leven meer ‘in het nu’ dan ouderen en zijn minder bezig met de dood (Carstensen, Isaacowitz, & Charles, 1999). Orgaandonatie staat emotioneel gezien voor hen wat verder weg. Het zou kunnen dat jongeren niet zozeer negatieve emotie (in relatie tot affectieve reactantie) rondom orgaandonatie voelen, maar wel rationeel over de kwestie kunnen nadenken. Volgens

Carstensen et al. (1999) zijn voor jongeren kennis-gerelateerde doelen belangrijker dan emotie-gerelateerde doelen. Dat zou kunnen verklaren waarom alleen de cognitieve

component van reactantie de relatie tot intentie en attitude medieert en de affectieve reactantie geen rol lijkt te spelen.

Limitaties

Hoewel dit onderzoek inzicht geeft in de rol van reactantie en entertainment-educatie binnen verschillende donorregistratiesystemen onder jongeren, zijn er enkele limitaties waar

rekening mee moet worden gehouden. Ten eerste zijn de voorwaarden voor het verminderen van reactantie niet gemeten. Voor vervolgonderzoek zou het aan te raden zijn om

transportatie, parasociale interactie en het leuk vinden van een karakter mee te nemen als variabelen in het meetinstrument. Zo kan het effect van het inzetten van een narratief beter onderbouwd en uiteengezet worden.

Verder moet een kanttekening worden gemaakt bij de manipulatiecheck over het type registratiesysteem. Het feit dat vooral veel deelnemers uit de opt-in conditie de vraag van de manipulatiecheck over het registratiesysteem fout hebben beantwoord, is opmerkelijk. Er is besloten de deelnemers die de vraag fout beantwoordden in de steekproef te behouden omdat de resultaten vrijwel gelijk waren als de resultaten bij het toetsen van de totale steekproef. Het is mogelijk dat de manipulatiecheckvraag voor verwarring heeft gezorgd, omdat de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Instead, higher participation levels seem to occur in neighborhoods located near the outer edges of the city, even though the total number of requests filed in those areas

This paper presents a real-time monitoring and control system for low voltage grids built with Smart State Technology’s (SST) LV-Sensors and their open platform

Combining incentives and EV uptake factors into one single overview supports policy makers and other stakeholders in assessing the applicability, desirability and effectiveness

As a result of the review process, 2 papers were accepted for inclusion in the ISPRS Annals and 4 in the ISPRS Archives, while remaining contributions were either rejected

The ‘good’ was an extrinsic property for Qohelet and he denied the reality of intrinsic and instrumental goodness that could constitute any absolute value. The metaphysics

All methods give a good reconstruction in case of high sampling, although every method has its own reconstruction bias: TV gives contrast loss in smaller structures, LS-T gives

Er is als het ware sprake van een kruisbestuiving tussen Adolf en Maria: hij heeft alle negatieve eigenschappen die vaak aan vrouwen worden toegeschreven en zij bezit

As noted in section 3.4, I predict that that high-performance funding bonuses can negatively affect racial achievement gaps for both black and Hispanic students. Due to positive