• No results found

Onderzoeksrapport. Onderzoek naar de vrijstelling voor schenking van ondernemingsvermogen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Onderzoeksrapport. Onderzoek naar de vrijstelling voor schenking van ondernemingsvermogen"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onderzoeksrapport

Onderzoek naar de vrijstelling voor schenking van ondernemingsvermogen

Naam: Kelly Coppoolse Studentnummer: 00049926

Semester: 2

Schooljaar: 2013-2014

Course: CU13260 Afstudeerstage BE Opleiding: Bedrijfseconomie

Klas: BE4 DTT

Instelling: HZ University of Applied Sciences Afstudeerdocent: mr. E.W.C.M. Rampaart

2e beoordelaar: Dhr. L.P.J. Meerschaert AA Stagebegeleider: Dhr. S. Krijnen AA

Versie: 1

Plaats van uitgifte: Breskens Datum van uitgifte: 2 juni 2014

(2)

Onderzoeksrapport

Onderzoek naar de vrijstelling voor schenking van ondernemingsvermogen

Naam: Kelly Coppoolse Studentnummer: 00049926

Semester: 2

Schooljaar: 2013-2014

Course: CU13260 Afstudeerstage BE Opleiding: Bedrijfseconomie

Klas: BE4 DTT

Instelling: HZ University of Applied Sciences Afstudeerdocent: mr. E.W.C.M. Rampaart

2e beoordelaar: Dhr. L.P.J. Meerschaert AA Stagebegeleider: Dhr. S. Krijnen AA

Versie: 1

Plaats van uitgifte: Breskens Datum van uitgifte: 2 juni 2014

“Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een automatisch gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur. © Copyright 2014, University of Applied Sciences Vlissingen.”

(3)

Voorwoord

Voor u ligt mijn afstudeerscriptie. Deze afstudeerscriptie is geschreven ter afronding van mijn opleiding Bedrijfseconomie aan de HZ University of Applied Sciences te Vlissingen.

De opdrachtgevers voor deze afstudeerscriptie zijn enerzijds de HZ University of Applied Sciences en anderzijds de heer P.R.M. Josiassen. De heer Josiassen is lid van de maatschap WEA Zeeland. De HZ University of Applied Sciences heeft opdracht gegeven om een afstudeerscriptie te schrijven en om beroepscompetenties te verwerven ter afronding van de opleiding Bedrijfseconomie. WEA

Accountants & Adviseurs heeft opdracht gegeven om een adviesrapport te schrijven voor een bedrijfsoverdracht waarbij gebruik gemaakt gaat worden van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit.

Deze scriptie heb ik met veel plezier geschreven, ik heb met deze scriptie een klant van WEA goed kunnen helpen. Ik hoop dat deze scriptie vaker gebruikt zal worden bij verschillende

bedrijfsoverdrachten van meerdere klanten van WEA, maar hier heb ik alle vertrouwen in.

Graag wil ik de heer Josiassen en de heer Krijnen bedanken voor het beschikbaar stellen van mijn stageplaats. De heer Krijnen wil ik ook bedanken voor zijn begeleiding tijdens het schrijven van mijn scriptie. Hij heeft mij goed bijgestaan en heeft zijn ideeën met mij gedeeld, waardoor ik weer verder kon met mijn scriptie. Als ik vast liep kon ik altijd bij hem terecht. Ook kon ik altijd terecht bij de overige collega’s en daarom wil ik hun ook bedanken voor de leerzame en gezellige periode.

Daarnaast wil ik ook de heer Rampaart bedanken voor zijn begeleiding vanuit de HZ. Hij heeft mij altijd bijgestaan tijdens mijn scriptie. Als ik een vraag had kon ik gemakkelijk een mail sturen en kreeg ik altijd op korte termijn reactie. Ook heeft hij me opbouwende kritiek gegeven tijdens het schrijven van deze scriptie.

Ik wens u veel plezier tijdens het lezen van mijn afstudeerscriptie.

(4)

Samenvatting

Mijn afstudeerstage heb ik doorgebracht bij WEA Accountants & Adviseurs te Oostburg. WEA is een organisatie van samenwerkende accountants en belastingadviseurs. WEA heeft 8 maatschappen en in totaal heeft WEA 20 vestigingen, verdeeld over het westen van Nederland. De doelgroep van WEA is het Midden- en Kleinbedrijf ( MKB), agrariërs en particulieren. Tijdens de afstudeerstage ben ik werkzaam geweest op de MKB afdeling.

De laatste tijd wordt er in het nieuws veel gesproken over schenkingen. Een van de veelbesproken schenkingen is de schenking van ondernemingsvermogen. Indien ondernemingsvermogen

geschonken wordt kan een voorwaardelijke vrijstelling worden verleend voor de schenkbelasting.

Deze voorwaardelijke vrijstelling wordt de bedrijfsopvolgingsfaciliteit genoemd. Indien privévermogen geschonken wordt kan geen beroep gedaan worden op de

bedrijfsopvolgingsfaciliteit. Momenteel is er een discussie gaande of deze faciliteit daardoor discriminerend is ten opzichte van de schenking van privévermogen. Deze discussie is de aanleiding voor dit onderzoek. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: Is de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) discriminerend ten opzichte van een schenking van niet-ondernemingsvermogen?

In dit onderzoek zal deze hoofdvraag beantwoord worden door middel van een bronnenonderzoek en door middel van een aantal casestudies. Allereerst zal door middel van deskresearch de theorie onderzocht worden die bij de bedrijfsopvolgingsfaciliteit hoort. Vervolgens zal de praktijk getoetst worden aan de theorie door middel van een tweetal casestudies.

De bedrijfsopvolgingsfaciliteit houdt in dat bij vererving of schenking van een onderneming een voorwaardelijke vrijstelling kan worden ontvangen voor de schenkbelasting. De hoogte van deze vrijstelling is afhankelijk van de waarde van de onderneming. Indien de waarde van de onderneming niet meer bedraagt dan € 1.045.611, is de vrijstelling 100%. Indien de waarde van de onderneming meer bedraagt dan € 1.045.611, bedraagt de vrijstelling 100% van de waarde tot € 1.045.611 en 83%

van de waarde boven € 1.045.611. Om gebruik te mogen maken van de BOF dient te worden voldaan aan een bezitstermijn en aan een voortzettingsvereiste. De bezitstermijn voor vererving bedraagt één jaar tot aan de vererving en de bezitstermijn voor schenking bedraagt vijf jaar tot aan de schenking. Aan het voortzettingsvereiste wordt voldaan als de onderneming niet binnen vijf jaar na de vererving of schenking ophoudt te bestaan, of als deze niet binnen vijf jaar wordt verkocht. De BOF is alleen van toepassing als een materiële onderneming wordt geërfd of geschonken. De doelstelling van de faciliteit is om de continuïteit van ondernemingen te waarborgen.

(5)

Summary

For my dissertation internship I worked at WEA Accountants & Advisors in Oostburg. WEA is a cooperative company working with other accountants and tax consultants. WEA has a total of 8 cooperative companies’ and a total of 20 branches. The groups that WEA is targeting mostly are farmers, Small and Medium Business (SMB) and individuals. During this internship I was active at the SMB department.

A well-spoken topic nowadays is donations. Especially donating the power of enterprises is very popular these days. When the power of enterprises is given, a provisional exemption can be granted for taxes. This provisional exemption is called ‘business succession facility (BSF)’. When private equity is given it cannot be invoked on the business succession facility. Currently there is a discussion going on whether this facility thereby is discrimination against the donation of private assets. This discussion is the reason for this research. The main question of this research is: Is the BSF

discrimination relative to the donation of non-enterprise ability’s?

This key question will be answered in this research by doing a source research and by means of case studies. First of all, the theory will be examined by doing desk research that is part of the BSF. Then I will test the practice by doing two case studies.

The BSF means that inheritance or donation of a company; a conditional exemption can be received for the gift tax. The height of this exemption depends on the value of the company. When the value of the company does not exceed € 1.045.611, then there will be a 100% exemption. If the value of the company exceeds € 1.045.611, then 100% exemption up to that amount and 83% above it. To use the BSF is due to a time and a continuation requirement. The possession limit for inheritance contains 1 year and the possession limit for donation contains 5 years up to the donation. The

continuation requirement is fulfilled if the undertaking does not cease to exist within five years of the inheritance or donation, or if it’s not sold within five years. The BSF is only applicable if a company is inherited or donated. The main objective of the facility is to ensure the continuity of the enterprises.

(6)

Inhoud

1. Inleiding ... 1

1.1 Het stagebedrijf ... 1

1.2 De aanleiding ... 1

1.3 Centrale vraag en deelvragen ... 2

1.4 Onderzoeksmethode ... 2

1.4.1 Theoretisch onderzoek ... 3

1.4.2 Praktijkonderzoek ... 3

1.5 Randvoorwaarden ... 4

1.6 Leeswijzer ... 4

2. Schenkingen ... 5

2.1 Civielrechtelijke schenking ... 5

2.2 Fiscale schenking ... 6

2.3 Soorten schenkingen ... 7

3. Schenkingsvrijstellingen en bijzondere situaties ... 8

3.1 Vrijstellingen voor de schenkbelasting... 8

3.2 Bijzondere situaties waarbij geen schenkbelasting betaald dient te worden ... 11

4. Ontstaan bedrijfsopvolgingsfaciliteit ... 12

4.1 Periode vóór 1981 ... 12

4.2 Periode 1981 – 1984 ... 12

4.3 Periode 1984-1990 ... 12

4.4 Periode 1990-1997 ... 13

4.5 Periode 1997-2002 ... 13

4.6 Periode 2002 – 2010 ... 13

4.7 Periode vanaf 2010 ... 14

5. Bedrijfsopvolgingsfaciliteit ... 15

5.1 Inhoud bedrijfsopvolgingsfaciliteit ... 15

5.2 Ondernemingsvermogen ... 16

5.2.1 Onderneming ... 16

5.2.2 Medegerechtigdheid ... 16

5.2.3 Vermogensbestanddelen die tot een aanmerkelijk belang behoren ... 17

5.2.4 Aanmerkelijk belang met een belang in een ander lichaam ... 17

5.2.5 Onroerende zaken die ter beschikking worden gesteld ... 18

5.3 Bezitstermijn ... 18

5.4 Voortzettingsvereiste ... 19

5.5 BOF en de vastgoed bv ... 20

6. Bedrijfsoverdrachten ondernemingen X en Y ... 22

6.1 Bedrijfsoverdracht onderneming X ... 22

6.1.1 Huidige situatie onderneming X ... 22

6.1.2 Gewenste situatie onderneming X ... 23

6.1.3 Stappenplan... 23

6.1.4 Conclusie ... 25

6.2 Bedrijfsoverdracht onderneming Y ... 26

6.2.1 Huidige situatie onderneming Y ... 26

6.2.2 Gewenste situatie onderneming Y ... 26

(7)

6.2.3 Stappenplan... 27

6.2.4 Wat als niet aan het voortzettingsvereiste wordt voldaan? ... 30

7. Schenking privévermogen ... 32

7.1 Schenking van banktegoeden ... 32

7.2 Schenking van een vakantievilla ... 32

8. Conclusie ... 34

Literatuurlijst ... 36

Bijlagen ... 37

Bijlage 1 Titel 3 Burgerlijk Wetboek Boek 7 ... 37

Bijlage 2 Hoofdstuk IIIa. Bedrijfsopvolging ... 41

Bijlage 3 Balans onderneming X ... 46

Bijlage 4 Balans werkmaatschappij X ... 46

Bijlage 5 Geconsolideerde balans onderneming X en werkmaatschappij ... 47

Bijlage 6 Verdeling ondernemings- en beleggingsvermogen ... 48

Bijlage 7 Balans onderneming Y ... 49

Bijlage 8 Balans werkmaatschappij ... 50

Bijlage 9 Geconsolideerde balans onderneming Y en werkmaatschappij ... 51

Bijlage 10 Afgesplitste balans onderneming Y ... 52

Bijlage 11 Afgesplitste balans mevrouw Q ... 53

(8)

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zal eerst informatie worden gegeven over het stagebedrijf. Daarna zal de aanleiding voor deze afstudeerscriptie besproken worden. Ook zal de centrale vraag van deze scriptie worden gegeven en de deelvragen die gebruikt worden om deze centrale vraag te beantwoorden. Vervolgens zal de methode van onderzoek worden behandeld. Ook de randvoorwaarden die tijdens deze scriptie van toepassing zijn, zullen in dit hoofdstuk aan bod komen. Als laatste zal een leeswijzer worden gegeven.

1.1 Het stagebedrijf

Ik heb mijn afstudeerstage doorgebracht bij WEA Accountants & Adviseurs te Oostburg, hierna WEA genoemd. WEA is een organisatie van samenwerkende accountants en belastingadviseurs. WEA heeft 8 maatschappen te weten: Noord-Holland, Randstad, Midden-Holland, Naaldwijk, Deltaland, Zeeland, Roosendaal en maatschap WEA Zuid-West. In totaal heeft WEA 20 vestigingen, verdeeld over het westen van Nederland. De doelgroep van WEA is het Midden- en Kleinbedrijf (MKB), agrariërs en particulieren. De missie van WEA is om de cliënt zo veel mogelijk werk uit handen te nemen en er tegelijkertijd zorg voor dragen dat de bedrijfsvoering van de cliënt aan alle wettelijke vereisten voldoet. Zo kan de cliënt doen waar hij goed in is, namelijk ondernemen.

Tijdens de afstudeerstage ben ik werkzaam geweest op de MKB afdeling. Ik heb hier veel verschillende werkzaamheden mogen verrichten. Een aantal van deze werkzaamheden zijn het voeren van financiële administraties van de klanten in het midden- en klein bedrijf, het opmaken en indienen van de BTW aangiftes, het samenstellen van de jaarrekeningen, het opstellen van de aangiften vennootschapsbelasting en het opstellen van de aangiften inkomstenbelasting. Voor mijn afstudeerscriptie heb ik werkzaamheden verricht voor een tweetal klanten, die hun bedrijf wilden overdragen aan hun kinderen.

1.2 De aanleiding

In februari stond in de PZC een advertentie van Stichting Meldpunt Collectief Onrecht (SMCO), met als kop “Erf- of Schenkbelasting betaald? Laatste kans om die terug te eisen.” Deze advertentie trok mijn aandacht, daarom heb ik hier onderzoek naar gedaan. Ik ben erachter gekomen dat er een discussie gaande is of de bedrijfsopvolgingsfaciliteit discriminerend is. Als ondernemingsvermogen wordt geschonken kan, onder bepaalde voorwaarden, een beroep gedaan worden op de

bedrijfsopvolgingsfaciliteit. Door de bedrijfsopvolgingsfaciliteit dient een aanzienlijk kleiner bedrag aan schenkbelasting betaald te worden, of dient zelfs helemaal geen schenkbelasting betaald te worden. Bij schenking van niet-ondernemingsvermogen kan geen beroep worden gedaan op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit.

SMCO is een organisatie die staat voor daadkracht en een eerlijke samenleving. SMCO zet zich in voor iedereen die benadeeld is door het handelen van een bedrijf, multinational of (semi-)overheid.

SMCO kan zich inzetten voor particulieren, maar ook voor bedrijven. SMCO onderzoekt verschillende situaties waarin personen of bedrijven onrecht zijn aangedaan. Als uit dit onderzoekt blijkt dat er echt sprake is van onrecht, dan zal SMCO, al dan niet collectief, (juridische) stappen ondernemen.

Om de kosten van de procedure te kunnen betalen vraagt SMCO een inschrijfbedrag.

(9)

Ook werkt SMCO met een no cure, no pay percentage; dit percentage is afhankelijk van de hoogte van het inschrijfgeld. Als SMCO de zaak wint, dan wordt het no cure, no pay percentage ingehouden van de winst. Dit no cure, no pay percentage laat zien dat SMCO toch wel een commerciële stichting is.

Op 13 juli 2012 heeft Rechtbank Breda geoordeeld dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in strijd zou zijn met het discriminatieverbod. Vervolgens is er naar aanleiding van deze uitspraak ook een uitspraak gedaan door het Hof en de Hoge Raad. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 18 april 2013 geoordeeld dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit niet in strijd is met het discriminatieverbod. Op 22 november 2013 heeft de Hoge Raad ook geoordeeld dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit niet in strijd is met het discriminatieverbod. SMCO heeft kansen gezien in deze uitspraken. SMCO heeft

advertenties in lokale kranten laten plaatsen om mensen op te roepen zich in te schrijven bij SMCO.

SMCO heeft een zaak aangespannen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De verschillende uitspraken en de zaak die SMCO is aangegaan bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zijn de aanleiding voor mijn afstudeeronderzoek.

(Stichting Meldpunt Collectief Onrecht, 2014)

(Stichting Meldpunt Collectief Onrecht, 2014) (Uitspraak Rechtbank Breda, 2012)

1.3 Centrale vraag en deelvragen

De centrale vraag die kan worden afgeleid uit de aanleiding is:

Is de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) discriminerend ten opzichte van een schenking van niet- ondernemingsvermogen?

De deelvragen die ik ga beantwoorden om de centrale vraag te kunnen beantwoorden zijn als volgt:

Theoretische deelvragen

1. Wat is schenken en welke soorten schenkingen zijn er?

2. Welke vrijstellingen zijn, bij bepaalde soorten schenkingen, van toepassing?

3. Waarom bestaat er een vrijstelling voor het verkrijgen van ondernemingsvermogen?

4. Wat houdt de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in en welke situaties vallen onder de bedrijfsopvolgingsfaciliteit?

Praktische deelvragen

5. Hoe verlopen bedrijfsoverdrachten als een beroep gedaan wordt op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit?

6. Wat zijn de gevolgen van een schenking van privévermogen?

1.4 Onderzoeksmethode

Om de centrale vraag te kunnen beantwoorden zal een kwantitatief onderzoek gedaan worden. Er wordt voor een kwantitatief onderzoek gekozen doordat de centrale vraag een gesloten vraag is. Er is al redelijk veel voorkennis over het onderwerp. Hierdoor kan de centrale vraag toegespitst worden op de vraag of de BOF discriminerend is ten opzichte van een schenking van niet –

ondernemingsvermogen. De centrale vraag en ook de deelvragen staan vast en zullen niet beïnvloed worden door de uitkomsten van het onderzoek. Ook zal er een beschrijvend onderzoek plaatsvinden.

Tijdens het theoretisch onderzoek zullen eerst een aantal zaken beschreven worden die met de BOF te maken hebben. Aan de hand van deze beschrijvingen wordt een stelling geformuleerd. Deze stelling wordt in het praktijkonderzoek getoetst door middel van een aantal casestudies. (Baarda, 2009)

(10)

1.4.1 Theoretisch onderzoek

De theoretische deelvragen zullen beantwoord worden door middel van deskresearch. Deskresearch wil zeggen dat je niet “de straat op moet” om informatie te vinden, maar dat je gewoon van achter je bureau op zoek gaat naar bruikbare informatie. Deze informatie is dan ook bestaande informatie.

Deskresearch kun je op verschillende manieren invullen, ik ga een bronnenonderzoek doen. Tijdens het bronnenonderzoek zal ik verschillende bronnen raadplegen om een antwoord te formuleren op de theoretische deelvragen.

Deze methode van onderzoek is gekozen omdat de theorie die bij mijn afstudeeronderzoek hoort al bestaat. De bedrijfsopvolgingsfaciliteit is namelijk al vastgelegd in de wet. Ook bestaat er een aantal andere bronnen waarin de theorie, behorend bij de bedrijfsopvolgingsfaciliteit, wordt uitgewerkt.

Allereerst zal ik onderzoeken wat schenken is; wat wordt civielrechtelijk onder schenken verstaan en wat wordt fiscaal onder schenken verstaan? Als dit in kaart gebracht is, zal worden onderzocht welke vrijstellingen er bestaan en welke bijzondere situaties er zijn waarbij geen schenkbelasting

afgedragen dient te worden. Een van de bijzondere situaties waarbij geen schenkbelasting betaald dient te worden, is het schenken van ondernemingsvermogen; de faciliteit die hier voor geldt wordt de bedrijfsopvolgingsfaciliteit genoemd. Ik zal onderzoeken hoe deze faciliteit is ontstaan en wat er in de loop der jaren is gewijzigd aan deze faciliteit. Vervolgens zal worden onderzocht wat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit precies inhoudt en welke voorwaarden er gelden. Tot slot zal worden onderzocht welke situaties onder de bedrijfsopvolgingsfaciliteit vallen. Zijn er meer varianten mogelijk? Bijvoorbeeld ook de mogelijkheid om niet-ondernemingsvermogen te schenken.

1.4.2 Praktijkonderzoek

Het praktijkonderzoek zal ik uitvoeren door middel van een aantal casestudies. Een casestudie is een vorm van onderzoek waarbij je, bij voorkeur, één persoon, gebeurtenis, situatie of verschijnsel binnen zijn natuurlijke context bestudeert. De resultaten zijn doorgaans niet generaliseerbaar. De casestudie voer je vaak uit om een bepaalde situatie te bestuderen waarbij je één of meer specifieke ideeën of hypothesen formuleert, waaraan je het verdere onderzoek systematisch ophangt.

(Glabbeek, 2009)

In mijn afstudeerwerkstuk ga ik bestuderen of de bedrijfsopvolgingsfaciliteit discriminerend is ten opzichte van een schenking van niet-ondernemingsvermogen. Er bestaan verschillende opvattingen over de bedrijfsopvolgingsfaciliteit. De particuliere schenker vindt deze faciliteit mogelijk

discriminerend, maar volgens de bedrijfsopvolger is dit waarschijnlijk niet het geval. Ik ga daarom de theorie over de bedrijfsopvolgingsfaciliteit loslaten op ondernemingen X en Y. De bedrijfsoverdracht van onderneming X is een casus die gebaseerd is op bestaande klanten van WEA. Onderneming Y is een bestaande klant van WEA. Deze klant is een familiebedrijf wat de ouders willen overdragen aan hun kinderen. Dit willen zij op een fiscaal gunstige manier bereiken. Ik gebruik ondernemingen X en Y dus als casestudies. Vervolgens ga ik ook kijken naar een particuliere schenking; ook dit is weer een casestudie waar ik de theorie op loslaat. Met behulp van deze casestudies hoop ik uiteindelijk de centrale vraag te kunnen beantwoorden.

(11)

1.5 Randvoorwaarden

Tijdens mijn onderzoek zal ik de meest gebruikelijke vormen van schenken aantippen en kort omschrijven. Vervolgens zal ik me beperken tot de schenking van een onderneming, waarbij gebruik gemaakt wordt van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit. Ik zal mij voornamelijk richten op de gevolgen van deze faciliteit en een oordeel vormen of deze faciliteit discriminerend is. Ook zal ik gaan onderzoeken welke situaties wel en welke situaties niet onder de BOF vallen. Ik zal de faciliteit vanuit verschillende invalshoeken benaderen. De BOF kan ook van toepassing zijn bij vererving van een onderneming, in mijn onderzoek ga ik uit van een schenking. De overige soorten schenkingen en vrijstellingen zal ik in de rest van mijn onderzoek buiten beschouwing laten. Ook voor de inkomstenbelasting bestaat er een bedrijfsopvolgingsfaciliteit. Deze faciliteit in de inkomstenbelasting wordt de doorschuifregeling genoemd. Ook bij de BOF in de IB gelden voorwaarden voor het doorschuiven van de belastingclaim.

In mijn scriptie zal ik me richten op de BOF in de Successiewet en zal ik de BOF in de inkomstenbelasting verder buiten beschouwing laten.

1.6 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 zal allereerst worden beschreven wat schenken is en welke soorten schenkingen er bestaan. Vervolgens zal in hoofdstuk 3 worden gekeken naar de vrijstellingen die bij bepaalde soorten schenkingen van toepassing zijn. In hoofdstuk 4 zal worden uitgelegd waarom er een vrijstelling bestaat voor het verkrijgen van ondernemingsvermogen. Daarna zal in hoofdstuk 5

beschreven worden wat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit inhoudt en welke voorwaarden verbonden zijn aan deze faciliteit. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 aandacht besteed aan een praktijksituatie die onder de bedrijfsopvolgingsfaciliteit valt. Als alle theorie behandeld is, komen we bij de praktijk. In hoofdstuk 6 worden de bedrijfsoverdrachten van ondernemingen X en Y onder de loep genomen. Er wordt gekeken naar de huidige situaties van de ondernemingen en naar de gewenste situatie.

Vervolgens zal worden uitgewerkt hoe de gewenste situatie het best bereikt kan worden. In hoofdstuk 7 wordt een schenking van particulier vermogen bekeken. De uiteindelijke conclusie zal worden gegeven in hoofdstuk 8.

(12)

2. Schenkingen

In dit hoofdstuk zal de definitie gegeven worden van een civielrechtelijke schenking (paragraaf 2.1).

In paragraaf 2.2 zal de definitie worden gegeven van de fiscale schenking. Tot slot zullen de verschillende soorten schenkingen worden uitgelegd.

2.1 Civielrechtelijke schenking

Artikel 175 boek 7 BW definieert een schenking als volgt: “een schenking is de overeenkomst om niet, die ertoe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt. Het tot een bepaalde persoon gericht schenkingsaanbod geldt als

aangenomen, wanneer deze na er van kennis te hebben genomen het niet onverwijld heeft afgewezen.”

Waar het in dit artikel voornamelijk om gaat is dat de schenker armer wordt en hiermee de begiftigde verrijkt. De schenker ontvangt hier geen tegenprestatie voor.

Civielrechtelijk bestaat er ook een gift. Artikel 186 lid 2 boek 7 BW definieert een gift als volgt: “Als gift wordt aangemerkt iedere handeling die er toe strekt dat degene die de handeling verricht, een ander ten koste van eigen vermogen verrijkt. Zolang degene tot wiens verrijking de handeling strekt, de prestatie niet heeft ontvangen, noch daarop aanspraak kan maken, worden handelingen als bedoeld in de eerste volzin niet beschouwd als gift.”

De eerste zin van artikel 186 zegt eigenlijk hetzelfde als de eerste zin van artikel 175. Beide geven aan dat zowel bij een schenking als bij een gift de ene partij verrijkt wordt ten kosten van het eigen vermogen van de ander partij. Het verschil tussen de schenking en de gift komt tot uitdrukking in de laatste zin. Een schenking wordt als aangenomen beschouwd als deze niet direct na het aanbod wordt afgewezen. Een gift wordt pas als gift beschouwd als degene die de gift krijgt deze ook daadwerkelijk heeft ontvangen of hier aanspraak op kan maken. Een ander verschil tussen een schenking en een gift is dat er bij een schenking helemaal geen tegenprestatie wordt ontvangen. Bij een gift kan dit wel het geval zijn.

Voorbeeld 1:

Marijke geeft een bedrag aan vogelbescherming Nederland. Als dank daarvoor ontvangt ze 5x het tijdschrift “vogels”. Dit wordt dan als gift gezien, Marijke krijgt namelijk wel iets terug.

In titel 3 van het burgerlijk wetboek boek 7 worden allerlei bepalingen gegeven die horen bij de schenking en de gift. Een voorbeeld hiervan is dat in artikel 178 boek 7 BW bepaald wordt dat een schenking vernietigbaar is indien deze gedurende een ziekte van de schenker wordt gedaan aan degene die de schenker beroepsmatig verzorgt. Ook is een schenking vernietigbaar als deze, gedurende het verblijf van de schenker in een verzorgings- of verplegingstehuis, wordt gedaan aan degene die deze instelling exploiteert of degene die daar werkzaam is.

Artikel 184 boek 7 BW geeft aan dat in een aantal gevallen een schenking of gift vernietigbaar is. Een schenking of gift is vernietigbaar als:

a) De begiftigde niet voldoet aan de verplichting die hem bij de schenking is opgelegd.

b) De begiftigde opzettelijk een misdrijf tegen de schenker of diens naaste betrekkingen pleegt.

c) De begiftigde zijn verplichting om bij te dragen in het onderhoud van de schenker niet na komt.

(13)

Een overeenkomst kan nietig zijn en vernietigbaar. Als een overeenkomst nietig is betekent dit dat de overeenkomst juridisch gezien nooit heeft bestaan. Een overeenkomst is vernietigbaar indien deze door een bevoegde partij ongeldig verklaard kan worden. Het verschil tussen nietig en vernietigbaar is dat een vernietigbare overeenkomst wel rechtsgeldig was tot het moment dat deze ongeldig verklaard is.

(wet & recht, 2014)

Titel 3 van het burgerlijk wetboek boek 7 is in bijlage 1 toegevoegd, zodat u daar alle bepalingen kunt terug lezen.

(Overheid.nl, 2014)

2.2 Fiscale schenking

Artikel 1 lid 7 SW definieert een schenking als volgt: “Onder schenking wordt voor de toepassing van deze wet verstaan de gift, bedoeld in artikel 186, tweede lid, boek 7 BW, voor zover artikel 13 niet van toepassing is, en voorts de voldoening aan een natuurlijke verbintenis als bedoeld in artikel 3 boek 6 BW.” (Overheid.nl, 2014)

In paragraaf 2.1 wordt beschreven wat in artikel 186 lid twee boek 7 BW staat.

Artikel 3 boek 6 BW bepaalt wat een natuurlijke verbintenis is:

- “Een natuurlijke verbintenis is een rechtens niet- afdwingbare verbintenis.

- Een natuurlijke verbintenis bestaat:

o wanneer de wet of een rechtshandeling aan een verbintenis de afdwingbaarheid onthoudt;

o wanneer iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt.” (Overheid.nl, 2014)

Voorbeeld 2, natuurlijke verbintenis:

Als je al jaren lang naast een stel woont wat het wat minder heeft dan jezelf. De man komt te overlijden en de vrouw komt in financiële problemen, ze moet de auto verkopen om de uitvaart te kunnen betalen. Je vindt dit verschrikkelijk en je gevoel zegt dat je de buurvrouw moet helpen, daarom geef je haar een auto. Het schenken van de auto aan de buurvrouw is een voldoening aan een natuurlijke verbintenis.

In artikel 1 lid 7 SW wordt bepaald dat een voldoening aan de natuurlijke verbintenis, voor de Successiewet, als schenking wordt gezien. In hoofdstuk 3 is te lezen dat voldoening aan een natuurlijke verbintenis is vrijgesteld van schenkbelasting. Om een voldoening aan een natuurlijke verbintenis vrij te stellen voor de schenkbelasting dient eerst bepaald te worden dat voldoening aan een natuurlijke verbintenis als schenking wordt gezien, dit gebeurt in artikel 1 lid 7 van de

Successiewet.

In paragraaf 2.1 is te lezen wat civielrechtelijk het verschil is tussen een schenking en een gift. Fiscaal bestaat dit verschil niet, een gift is fiscaal gezien ook een schenking. De fiscale wet volgt de

civielrechtelijke wet, met als toevoeging dat een gift fiscaal ook als schenking wordt gezien.

(14)

Voorbeeld 3:

Piet heeft zijn huis te koop staan, de marktwaarde van de woning is € 100.000. Piet zegt tegen zijn vriend Klaas, jij mag mijn huis kopen voor € 10.000. Civielrechtelijk is het verschil tussen de

marktwaarde en de verkoopprijs een gift. Als in de Successiewet niet zou worden bepaald dat een gift als schenking wordt behandeld, zou over deze gift van € 90.000 geen schenkbelasting betaald dienen te worden. Om dit te voorkomen is in de Successiewet bepaald dat een civielrechtelijke gift, fiscaal als schenking wordt gezien.

2.3 Soorten schenkingen

Er bestaan verschillende soorten schenkingen. De meeste schenkingen worden gedaan in de vorm van geld. Ook kunnen goederen worden geschonken. Indien goederen worden geschonken, dient schenkbelasting betaald te worden over de waarde van de goederen. Onder goederen wordt bijvoorbeeld ook kunst verstaan. Naast geld en goederen kunnen er ook andere vermogens- bestanddelen, zoals aandelen geschonken worden. Als deze aandelen een aanmerkelijk belang vormen, kunnen deze aandelen behoren tot het ondernemingsvermogen. Over het schenken van ondernemingsvermogen wordt in hoofdstuk 5 meer verteld.

Als iemand een huis verkoopt onder de marktwaarde kan het deel tussen de verkoopprijs en de marktwaarde ook als schenking worden gezien. Een ander voorbeeld van een schenking is als iemand een lening heeft waarvan de rente minder dan 6% bedraagt. Het verschil tussen de betaalde rente en de rente van 6% wordt door de fiscus ook als schenking gezien.

Schenkingen kunnen gedaan worden onder bepaalde voorwaarden. De meest voorkomende voorwaarden bij schenkingen zijn opschortende voorwaarden en ontbindende voorwaarden. Een schenking onder opschortende voorwaarde vindt pas plaats als aan de voorwaarde wordt voldaan.

Schenkbelasting wordt pas geheven als de schenking daadwerkelijk heeft plaats gevonden. Een schenking onder ontbindende voorwaarde vindt direct plaatst, maar kan later ontbonden worden als niet aan de voorwaarde wordt voldaan. De schenkbelasting wordt geheven zodra de schenking heeft plaatsgevonden. Als de schenking wordt ontbonden, dan dient deze terug betaald te worden aan de schenker. Ook zal dan de betaalde schenkbelasting worden terug ontvangen.

(15)

3. Schenkingsvrijstellingen en bijzondere situaties

In dit hoofdstuk zal getracht worden antwoord te geven op de vraag welke schenkingsvrijstellingen er zijn. De vrijstellingen voor de schenkbelasting zullen in paragraaf 3.1 worden beschreven. Naast de schenkingsvrijstellingen bestaat er ook een aantal bijzondere situaties waarbij geen schenkbelasting betaald dient te worden. Deze bijzondere situaties zullen in paragraaf 3.2 worden weergegeven.

3.1 Vrijstellingen voor de schenkbelasting

Er bestaan verschillende soorten schenkingsvrijstellingen. De hoogte van de vrijstelling is afhankelijk van de relatie tussen de schenker en de begiftigde. Ook het doel waarvoor de schenking ontvangen is heeft invloed op de hoogte van de vrijstelling. In de volgende tabel staat de hoogte van de

vrijstellingen weergegeven:

Vrijstelling Hoogte van de

vrijstelling

Algemene vrijstelling € 2.092

Vrijstelling voor schenking van ouders aan hun kinderen € 5.229 Eenmalig verhoogde vrijstelling voor schenking van ouders aan hun kinderen

tussen 18 en 40 jaar

€ 25.096 Eenmalig verhoogde vrijstelling voor schenking van ouders aan hun kinderen voor

de financiering van een studie

€ 52.281 Eenmalig verhoogde vrijstelling voor schenking van ouders aan hun kinderen voor

financiering van een eigen woning of de kosten die daarna gemaakt zijn

€ 52.281 Tijdelijk verruimde vrijstelling voor een eigen woning € 100.000 Tabel 1: Vrijstellingen voor de schenkbelasting (Belastingdienst, 2014)

Deze vrijstellingen zijn zogenaamde voetvrijstellingen. Dit betekent dat als er een bedrag geschonken wordt dat de vrijstelling te boven gaat, alleen over het bedrag dat de vrijstelling te boven gaat schenkbelasting betaald dient te worden. De vrijstellingen gelden per schenker en per kalenderjaar.

Partners worden voor de successiewet aangemerkt als één en dezelfde persoon. Dit geldt voor schenkingen die van partners ontvangen worden, maar ook voor schenkingen die aan partners gedaan worden.

Voorbeeld 4:

Kees is getrouwd met Mara. In 2014 ontvangt Kees een schenking van € 5.000 van zijn moeder en een schenking van € 5.000 van zijn vader. Voor de Successiewet worden vader en moeder (partners van elkaar) aangemerkt als één en dezelfde persoon. Kees ontvangt in 2014 dus een schenking van

€ 10.000 en er kan dus maar één keer een beroep op de vrijstelling voor schenking van ouders aan hun kinderen worden gedaan. Ook als Kees een schenking krijgt van € 5.000 van zijn ouders en Mara ontvangt ook een schenking van € 5.000 van de ouders van Kees, worden deze schenkingen bij elkaar opgeteld. Kees en Mara zijn namelijk ook partners van elkaar en worden dus aangemerkt als één en dezelfde persoon.

(16)

Algemene vrijstelling

De algemene vrijstelling is van toepassing op een schenking van een onafhankelijke derde en overige bloed- en aanverwanten. Denk hierbij aan de schenking van een opa/oma, broers/zussen,

ooms/tantes of neven/nichten. Ook voor een schenking van een vriend/vriendin geldt de algemene vrijstelling. De algemene vrijstelling is een vrijstelling voor de ontvanger. Het is ook mogelijk om van meerdere personen een schenking te ontvangen, als dit het geval is geldt voor iedere schenking de vrijstelling. Schenkingen die van verschillende personen worden ontvangen, dienen dus niet bij elkaar opgeteld te worden. Op deze regel zijn een aantal uitzonderingen van toepassing:

- Schenkingen van verschillende personen dienen wel bij elkaar opgeteld te worden als de schenkers elkaars partner zijn, zie voorbeeld 3

- Schenkingen van ouders dienen wel bij elkaar opgeteld te worden, ook als ze gescheiden zijn - Meerdere schenkingen van dezelfde persoon, in één kalenderjaar, dienen wel bij elkaar

opgeteld te worden.

Schenkingen worden beoordeeld per kalenderjaar. Als je bijvoorbeeld op 1 januari 2013 een

schenking ontvangt van € 2.000 en op 1 januari 2014 weer een schenking ontvangt van € 2.000, dan moeten deze schenkingen niet bij elkaar opgeteld worden. Allebei de schenkingen vallen dus onder de algemene vrijstelling.

Vrijstelling voor schenking van ouders aan hun kinderen

De vrijstelling voor een schenking van ouders aan hun kinderen bedraagt in 2014 € 5.229. Deze vrijstelling is ook van toepassing voor de schenking aan pleegkinderen. Deze vrijstelling geldt per kind. Ook voor deze vrijstelling geldt dat het geschonken bedrag van beide ouders bij elkaar opgeteld moet worden, ook al zijn de ouders gescheiden.

Eenmalig verhoogde vrijstelling voor schenking van ouders aan hun kinderen tussen 18 en 40 jaar oud

De vrijstelling voor een schenking van ouders aan hun kinderen mag eenmalig verhoogd worden tot een bedrag van € 25.096. De voorwaarde voor deze verhoging is dat het kind tussen 18 en 40 jaar oud is. De naam zegt het al: deze vrijstelling mag maar één keer gebruikt worden. Is het kind niet tussen de 18 en 40 jaar oud en wil de ouder toch gebruik maken van de eenmalig verhoogde vrijstelling? Dan is dat mogelijk als de partner van het kind wel tussen de 18 en 40 jaar oud is. De schenking wordt dan wel gewoon gedaan aan het kind en niet aan de partner; partners worden voor de Successiewet aangemerkt als één en dezelfde persoon.

Eenmalig verhoogde vrijstelling voor financiering van een studie

De eenmalig verhoogde vrijstelling voor financiering van een studie/opleiding kan ook maar eenmalig gebruikt worden. Van deze vrijstelling mag gebruik gemaakt worden als de kosten van de

studie/opleiding aanzienlijk hoger zijn dan normaal. De kosten voor een studie/opleiding zijn aanzienlijk hoger als deze minimaal € 20.000 per jaar bedragen, exclusief de kosten voor

levensonderhoud. Om deze vrijstelling te mogen toepassen dient aan een aantal voorwaarden te worden voldaan:

- Er dient een notariële schenkingsakte te worden opgemaakt. In deze akte dient te worden opgenomen:

o voor welke studie of opleiding de schenking bestemd is o wat de verwachte kosten voor de studie of opleiding zijn

o een ontbindende voorwaarde dat de schenking vervalt als deze niet binnen 2 kalenderjaren, na het jaar van de schenking, wordt besteed aan de studie of opleiding.

- Ouder en kind moeten schriftelijk kunnen aantonen dat de schenking daadwerkelijk door de ouder of zijn/haar partner betaald is en dat de schenking daadwerkelijk voor de

studie/opleiding gebruikt is.

(17)

De vrijstelling is niet van toepassing om een studieschuld af te lossen.

(Aarts MFP, et al., 2012)

Eenmalig verhoogde vrijstelling voor financiering van een eigen woning

De eenmalig verhoogde vrijstelling voor financiering van een eigen woning geldt niet alleen voor het verwerven van een eigen woning, maar ook voor de volgende situaties:

- Het verwerven van een woning die leegstaat of in aanbouw is, maar die bestemd is om binnen 2 jaar als hoofdverblijf te gaan fungeren

- De kosten van verbetering of onderhoud van de eigen woning

- De afkoop van de rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot de eigen woning

- Het aflossen van de eigenwoningschuld

- Sinds 29 oktober 2012 is de vrijstelling ook van toepassing als hiermee de restschuld van een verkochte eigen woning wordt afgelost.

Het is niet nodig om van de schenking een notariële akte te laten opmaken. Er moet wel schriftelijk kunnen worden aangetoond dat de schenking daadwerkelijk gebruikt is voor een van de hierboven benoemde situaties. Ook moet de schenking gedaan worden onder de opschortende voorwaarde dat de schenking gebruikt wordt voor verwerving van de eigen woning. Dit betekent dat de schenking pas tot stand komt als aan deze voorwaarde wordt voldaan. Bij de verwerving van de eigen woning is dit het geval als de akte van levering bij de notaris getekend wordt.

Voor de kosten van verbetering of onderhoud geldt een ontbindende voorwaarde. De schenking wordt op een bepaald moment gedaan en als het bedrag niet binnen 2 kalenderjaren na het jaar waarin de schenking is gedaan, is gebruikt voor verbetering of onderhoud van de eigen woning dan wordt de schenking ontbonden. Als de schenking wordt ontbonden, wordt deze gezien als een schuld. Het kind dient het geschonken bedrag dan terug te betalen aan de ouders. De ouders kunnen het bedrag alsnog kwijtschelden maar dan is de verhoogde vrijstelling niet van toepassing en de schenking wordt dan gewoon belast met schenkbelasting. Wel kan de eenmalig verhoogde vrijstelling van € 25.096 worden toegepast. In paragraaf 2.3 is het verschil tussen een opschortende en een ontbindende voorwaarde uitgelegd.

Tijdelijk verruimde vrijstelling voor een eigen woning

De eenmalig verhoogde vrijstelling voor financiering van een eigen woning is vanaf 1 oktober 2013 tijdelijk verruimd. De hoogte van de vrijstelling is verhoogd naar € 100.000. Ook is het niet langer noodzakelijk dat de schenking plaatsvindt tussen de ouders en een kind. Tevens is ook de eis dat de ontvanger tussen de 18 en 40 jaar oud moet zijn, niet meer van toepassing. Door deze verruiming kun je dus ook een schenking ontvangen van een ander familielid of van een onafhankelijke derde.

De overige voorwaarden zijn niet gewijzigd en zijn hetzelfde als hierboven benoemd bij de eenmalig verhoogde vrijstelling voor financiering van een eigen woning.

(Aarts MFP, et al., 2012)

Let op: er is maar recht op één vrijstelling.

Voorbeeld 5:

Hellen is 33 jaar oud en krijgt een schenking van haar ouders om de hypotheekschuld af te lossen. De schenking bedraagt € 162.500. De vrijstelling bedraagt € 100.000, namelijk de eenmalig verhoogde vrijstelling voor financiering van een eigen woning. Hellen kiest ervoor om gebruik te maken van de verhoogde vrijstelling, daardoor vervalt de algemene vrijstelling van € 5.229. En dient dus

schenkbelasting betaald te worden over € 62.500 (€ 162.500 -/- € 100.000).

(18)

3.2 Bijzondere situaties waarbij geen schenkbelasting betaald dient te worden

Er bestaan verschillende situaties waarbij geen schenkbelasting betaald dient te worden. Volgens artikel 33 van de Successiewet 1956 is een schenking geheel vrijgesteld van schenkbelasting in de volgende situaties:

- Verkrijging van de Koning

- Verkrijging door de Staat, of van de Staat

- Verkrijging door een provincie of gemeente in Nederland

- Verkrijging door een ANBI (Algemeen Nut Beogende Instelling) of SBBI (Sociaal Belang Behartigende Instelling)

- Verkrijging van een ANBI

- Verkrijging door een steunstichting SBBI

- Schenking aan iemand die niet in staat is om zijn schulden te betalen, alleen indien hij door deze schenking wel in staat is om zijn schulden te betalen

- Verkrijging waarover de verkrijger ook inkomstenbelasting (of een voorheffing) verschuldigd is (zie voorbeeld 5)

- Schenking aan een rechtspersoon ter bevordering van de werknemersbelangen - Voldoening aan een natuurlijke verbintenis.

De voorwaarde voor de vrijgestelde schenking ontvangen door een ANBI of SBBI is wel dat aan de schenking geen opdracht is verbonden die het karakter ontneemt van het algemeen of sociaal belang. Als een ANBI zelf een schenking doet is deze ook vrijgesteld van schenkbelasting. De

voorwaarde hiervoor is wel dat de schenking past binnen de doelstelling van de ANBI. Als echter een SBBI een schenking verricht is deze wel belast met schenkbelasting.

Voorbeeld 6: schenking waarover ook een voorheffing verschuldigd is.

Meneer De Smet ontvangt van zijn werkgever een schenking. Deze schenking wordt gezien als inkomen uit arbeid. Over inkomen uit arbeid dient Inkomstenbelasting te worden afgedragen. Om te voorkomen dat over deze schenking inkomstenbelasting én schenkbelasting betaald dient te worden is deze schenking voor de schenkbelasting vrijgesteld.

Stel nu dat meneer De Smet 5% van de aandelen van zijn werkgever geschonken krijgt. Dan moet hij over de toekomstige inkomsten uit deze aandelen aanmerkelijk belangheffing in box 2 van de inkomstenbelasting betalen. Deze toekomstig te betalen inkomstenbelasting telt niet mee voor de vrijstelling voor de schenkbelasting. De inkomstenbelasting dient dus tegelijkertijd met de schenking te worden geheven om een vrijstelling voor de schenkbelasting te ontvangen.

Ook bestaat er een voorwaardelijke vrijstelling voor het verkrijgen van ondernemingsvermogen.

Deze voorwaardelijke vrijstelling wordt de bedrijfsopvolgingsfaciliteit genoemd. In de volgende hoofdstukken zal verder worden ingegaan op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit.

(Overheid, 2014)

(19)

4. Ontstaan bedrijfsopvolgingsfaciliteit

In dit hoofdstuk zal beantwoord worden waarom er een vrijstelling voor het verkrijgen van ondernemingsvermogen bestaat. Er zal beschreven worden wanneer de vrijstelling ontstaan is en hoe deze is ontstaan.

4.1 Periode vóór 1981

De oorsprong van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit ligt vóór 1981; toen bestond er een algemene betalingsregeling. Op grond van deze betalingsregeling kon in bepaalde gevallen uitstel van betaling gevraagd worden. Aan deze betalingsregeling werden geen inhoudelijke eisen gesteld. Iedereen die in een bijzondere situatie verkeerde, kon een beroep doen op deze regeling. Bij deze regeling werd dus nog geen onderscheid gemaakt tussen ondernemingsvermogen en niet-ondernemingsvermogen.

Wel was het toen al wenselijk om in gevallen waarbij een bedrijf werd geërfd of geschonken een soepele betalingsregeling te treffen. Er werd veel aandacht besteed aan verzoeken van bedrijven die in liquiditeitsmoeilijkheden zouden komen door de betaling van erf- en schenkbelasting.

4.2 Periode 1981 – 1984

In de periode van 1981 tot 1984 bestond de betalingsregeling zoals hierboven beschreven. De belastinginspecteur kon uitstel van betaling verlenen als niet-beursgenoteerde aandelen in een onderneming werden ontvangen en als zonder uitstel van betaling de voortzetting van de

onderneming in gevaar zou komen. Ook kon de belastinginspecteur uitstel van betaling verlenen als vermogen in een onderneming werd ontvangen en als zonder uitstel van betaling de voortzetting van de onderneming in gevaar zou komen. Maar ook in andere bijzondere gevallen kon de inspecteur uitstel van betaling verlenen. De betalingsregeling hield in dat vijf jaar rentedragend uitstel van betaling werd verleend. Het grote verschil met de vorige periode is dat in de praktijk als voorwaarde, voor het uitstel van betaling, een voortzettingsvereiste werd gesteld. Dit voortzettingsvereiste was echter nog niet opgenomen in de wet.

4.3 Periode 1984-1990

Op 1 januari 1984 werd de betalingsfaciliteit opgenomen in de Successiewet 1956. De

betalingsfaciliteit werd iets veranderd ten opzichte van de betalingsregeling. De betalingsfaciliteit hield in dat, in geval van onvoldoende middelen, de te betalen belasting verdeeld mocht worden in vijf jaarlijkse termijnen. Ook kwam er een ‘onvoldoende middelentoets’. Door deze toets kon het uitstel van betaling renteloos worden. Het doel van deze betalingsfaciliteit was het voorkomen van liquiditeitsproblemen indien de verkrijgers van de onderneming het voornemen hadden om de onderneming voort te zetten. Hier kan uit opgemaakt worden dat de faciliteit specifiek bedoeld was voor het verkrijgen van ondernemingsvermogen. Voor het eerst in de geschiedenis (van de

bedrijfsopvolgingsfaciliteit) werd onderscheid gemaakt tussen het verkrijgen van privévermogen en ondernemingsvermogen. De gedachte achter deze regeling was: indien bij de verkrijging van ondernemingsvermogen niet voldoende ander vermogen over ging om het schenkingsrecht te kunnen betalen, zouden liquiditeitsproblemen kunnen ontstaan. Dit omdat er gelden onttrokken moesten worden aan het ondernemingsvermogen om het schenkingsrecht te kunnen betalen. Het onttrekken van gelden aan het ondernemingsvermogen kon de continuïteit van de onderneming in gevaar brengen.

(20)

Een belangrijke eis waaraan moest worden voldaan, voordat gebruik gemaakt mocht worden van de betalingsfaciliteit, was dat de onderneming voortgezet diende te worden. De gedachte achter deze eis was: indien de onderneming verkocht of geliquideerd werd kwamen er gelden vrij waarmee het schenkingsrecht betaald kon worden en was toepassing van de betalingsfaciliteit niet nodig.

4.4 Periode 1990-1997

Op 1 juni 1990 werd de betalingsfaciliteit die hierboven beschreven is vervangen door een

betalingsregeling in de Invorderingswet 1990. Volgens artikel 25 lid 3 luidde de betalingsregeling als volgt:

”Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste vijf jaren (in 1996 aangepast naar een periode van tien jaren) in de gevallen waarin belastingaanslagen in de schenk- of erfbelasting zijn opgelegd en door de voldoening daarvan zonder uitstel een sociaaleconomisch dan wel cultureel belang in gevaar zou komen.”

De betalingsfaciliteit was rentedragend, door de onvoldoende middelentoets kon dit echter renteloos worden. Ook werd in deze wet aangegeven dat uitstel van betaling werd verleend als tot de verkrijging ondernemingsvermogen behoorde en als er onvoldoende middelen beschikbaar waren om de belasting te kunnen voldoen. Verder werd ook bepaald dat een vordering op een

medeverkrijger ter zake van ondernemingsvermogen of aanmerkelijk belangaandelen ook als ondernemingsvermogen werden aangemerkt. De voorwaarde voor de betalingsregeling was wel dat de medeverkrijger de onderneming voortzette.

4.5 Periode 1997-2002

Sinds 1 januari 1997 bestaat er een kwijtscheldingsfaciliteit. Deze kwijtscheldingsfaciliteit werd opgenomen in artikel 26, lid 4 IW 1990. De kwijtscheldingsfaciliteit hield in dat de te betalen schenkbelasting over 25% van het verkregen ondernemingsvermogen werd kwijtgescholden. Voor het overige bedrag aan te betalen schenkbelasting bleef de betalingsfaciliteit gelden en werd tien jaar renteloos uitstel van betaling verleend. Er werd geen uitstel van betaling verleend indien de verkrijging voldoende middelen bevatte om de belasting te kunnen betalen.

Alleen de verkrijger die de onderneming voortzette had recht op de kwijtschelding. Degene die een vordering verkrijgt heeft dus geen recht op de kwijtschelding, dit was een bewuste keuze. Volgens de wetgever bestaat er immers geen aanleiding om kwijtschelding van recht te verlenen aan iemand die uit de nalatenschap uiteindelijk slechts een bedrag aan geld ontvangt.

Voor het eerst werd er ook een eis gesteld aan de termijn voor de voortzetting van de onderneming.

Als het ondernemingsvermogen werd geërfd moest de verkrijger de onderneming vijf jaar

voortzetten en als ondernemingsvermogen werd geschonken moest de verkrijger de onderneming tien jaar voortzetten.

4.6 Periode 2002 – 2010

Vanaf 1 januari 2002 is de kwijtscheldingsfaciliteit uit de Invorderingswet 1990 vervallen. De kwijtscheldingsfaciliteit werd sinds die tijd vervangen door een vrijstelling in de Successiewet 1956.

De vrijstelling werd verruimd van 25% naar 30%. De reden voor deze verhoging was dat hiervoor voldoende budget beschikbaar was.

(21)

Een volgende verandering ten opzichte van de kwijtscheldingsfaciliteit was dat de voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling bij schenking werden versoepeld. Het uitstel van betaling werd

voortaan rentedragend, hierdoor verviel de ‘onvoldoende middelentoets’. Als eis voor toepassing van de vrijstelling werd nog steeds gesteld dat er een onderneming geschonken diende te worden en dat deze diende te worden voortgezet.

In 2004, 2005 en 2007 werd de vrijstelling steeds een stukje verhoogd.

4.7 Periode vanaf 2010

Vanaf 1 januari 2010 is de bedrijfsopvolgingsfaciliteit weer verruimd, sindsdien geldt een volledige vrijstelling over de eerste € 1.045.611. Voor het gedeelte dat de vrijstelling te boven gaat geldt een vrijstelling van 83%. Ook de betalingsregeling bestaat nog steeds. Als er een te betalen bedrag aan schenkbelasting over blijft kan uitstel van betaling gevraagd worden. Dit uitstel van betaling bedraagt tien jaar en is rentedragend. Om er voor te zorgen dat de vrijstelling alleen geldt voor reële

bedrijfsoverdrachten wordt nog steeds de voorwaarde gesteld dat tot de verkrijging een materiële onderneming dient te behoren. Ook bestaat er nog steeds een voortzettingsvereiste.

Vandaag de dag bestaat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit nog steeds. De bedrijfsopvolgingsfaciliteit is opgenomen in de Successiewet 1956 onder artikel 35b t/m 35f. Wat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit precies inhoudt en welke eisen worden gesteld om gebruik te mogen maken van deze faciliteit zal in hoofdstuk 5 worden uitgelegd.

Om de verschillen door de tijd wat duidelijker te maken zijn deze hieronder schematisch weergegeven:

Periode Regeling

Vóór 1981 Algemene betalingsregeling

1981 – 1984 Algemene betalingsregeling met als toevoeging dat in de praktijk een voortzettingsvereiste gesteld werd. De betalingsregeling was rentedragend.

1984 – 1990 Betalingsfaciliteit in SW 1956

Onvoldoende middelentoets, hierdoor kon het uitstel van betaling renteloos worden.

Het voortzettingsvereiste werd opgenomen in de wet.

1990 – 1997 Betalingsfaciliteit werd overgeplaatst naar de IW 1990, de onvoldoende middelentoets en het voortzettingsvereiste waren nog steeds van toepassing.

Rentedragend, echter kon dit door de onvoldoende middelentoets renteloos worden.

1997 – 2002 Kwijtscheldingsfaciliteit werd opgenomen in IW 1990. Kwijtschelding werd verleend indien er onvoldoende middelen waren en als de onderneming werd voortgezet.

Voor de te betalen schenkbelasting bleef de betalingsfaciliteit bestaan, deze betalingsfaciliteit werd toen renteloos.

2002 – 2010 Kwijtscheldingsfaciliteit overgeplaatst naar de SW 1956. Uitstel van betaling werd voortaan rentedragend, hierdoor verviel de onvoldoende middelentoets.

Vanaf 2010 Verruiming kwijtscheldingsfaciliteit, als voorwaarde voor deze faciliteit geldt dat een materiële onderneming wordt geschonken en dat deze wordt voortgezet. De betalingsfaciliteit is nog steeds rentedragend.

Tabel 2: schematisch overzicht geschiedenis BOF

(Gijlswijk, Hoogeveen, Peters van Neijenhof, Pijpers, & Wijkerslooth-Lhoëst, 2012)

(22)

5. Bedrijfsopvolgingsfaciliteit

In de Successiewet 1956 wordt de heffing van de rechten van successie bepaald. Met de rechten van successie worden schenking en vererving bedoeld. In hoofdstuk 3a SW 1956 wordt de

bedrijfsopvolging behandeld. In dit hoofdstuk zal worden aangegeven wat de

bedrijfsopvolgingsfaciliteit precies inhoudt en welke voorwaarden er aan verbonden zijn.

5.1 Inhoud bedrijfsopvolgingsfaciliteit

In artikel 35b SW wordt bepaald dat er een vrijstelling bestaat indien ondernemingsvermogen wordt geërfd of geschonken in verband met bedrijfsopvolging. Als eis voor deze vrijstelling geldt dat de onderneming wordt voortgezet. De vrijstelling is voorwaardelijk en de hoogte van de vrijstelling is afhankelijk van de waarde van de onderneming. De Successiewet maakt onderscheid tussen de goingconcernwaarde en de liquidatiewaarde van de onderneming. Er zijn vier situaties mogelijk:

- De goingconcernwaarde is hoger dan de liquidatiewaarde, maar niet hoger dan € 1.045.611.

De vrijstelling bedraagt 100% van de goingconcernwaarde.

- De goingconcernwaarde is lager dan de liquidatiewaarde, maar de goingconcernwaarde is niet hoger dan € 1.045.611. De vrijstelling bedraagt 100% van de liquidatiewaarde.

- De goingconcernwaarde is hoger dan de liquidatiewaarde en hoger dan € 1.045.611. De vrijstelling bedraagt 100% van de goingconcernwaarde tot € 1.045.611. Over de

goingconcernwaarde die boven de € 1.045.611 uit komt bedraagt de vrijstelling 83%.

- De goingconcernwaarde is lager dan de liquidatiewaarde, maar hoger dan € 1.045.611. De vrijstelling bedraagt 100% over het verschil tussen de goingconcernwaarde en de

liquidatiewaarde. En de vrijstelling bedraagt 100% over de goingconcernwaarde tot

€ 1.045.611 en 83% over de goingconcernwaarde boven € 1.045.611.

De liquidatiewaarde van een onderneming kan hoger zijn als bijvoorbeeld een boer zijn

landbouwgrond kan verkopen als bouwgrond. Bouwgrond is over het algemeen meer waard dan landbouwgrond. Als de boer zijn onderneming voortzet blijft de grond landbouwgrond en is de goingconcernwaarde lager dan de liquidatiewaarde.

Voorbeeld 7:

Een zoon ontvangt een schenking van zijn vader. Tot de schenking behoort het

ondernemingsvermogen van de vader. Het ondernemingsvermogen heeft een goingconcernwaarde van € 1.200.000 en een liquidatiewaarde van € 1.400.000. De zoon wil de onderneming van vader voortzetten en gebruik maken van de BOF. De vrijstellingen bedragen:

Liquidatiewaarde 1.400.000 Goingconcernwaarde 1.200.000 -/-

200.000 * 100% 200.000 Vrijstelling van 100% over het verschil Goingconcernwaarde 1.200.000

1.045.611 -/- *100% 1.045.611 Vrijstelling van 100% over € 1.045.611

154.389 *83% 128.143 Vrijstelling van 83% over de waarde boven € 1.045.611 1.373.754 Totale vrijstelling BOF

(23)

Het verkregen ondernemingsvermogen, na aftrek van de voorwaardelijke vrijstelling, kan op verzoek van de verkrijger als geconserveerde waarde worden aangemerkt. Dit betekent dat de

belastingschuld over deze waarde wel wordt vastgesteld, maar nog niet wordt ingevorderd. Er wordt uitstel van betaling verleend voor de duur van tien jaar. Dit uitstel van betaling is rentedragend. Het uitstel zal worden beëindigd in geval van faillissement van de belastingschuldige, ingeval de

schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen van toepassing is voor de belastingschuldige of ingeval de belastingschuldige niet langer voldoet aan het voortzettingsvereiste.

Voor toepassing van de BOF wordt onder bedrijfsopvolging verstaan: ”een verkrijging van ondernemingsvermogen, van een erflater of schenker die voldoet aan de bezitstermijn, mits de verkrijger gedurende vijf jaren voldoet aan het voortzettingsvereiste.”(artikel 35b lid 5 SW 1956) Als om een of andere reden niet meer of niet meer geheel wordt voldaan aan het voortzettings- vereiste, dan vervalt de voorwaardelijke vrijstelling.

5.2 Ondernemingsvermogen

In artikel 35c SW 1956 wordt bepaald dat voor toepassing van de BOF onder ondernemingsvermogen wordt verstaan, een verkrijging van:

- Een onderneming - Een medegerechtigdheid

- Vermogensbestanddelen die tot een aanmerkelijk belang behoren - Onroerende zaken die ter beschikking worden gesteld.

5.2.1 Onderneming

Als onderneming voor de Successiewet 1956 wordt een onderneming bedoeld zoals deze ook geldt voor de wet IB 2001. Ook de schenking of vererving van een gedeelte van een onderneming wordt voor de BOF als ondernemingsvermogen aangemerkt. In de wet IB 2001 staat niet echt een definitie van een onderneming, maar een vrij standaard definitie van een onderneming is: Een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal waarmee, door deelname aan het economisch verkeer, winst wordt beoogd, terwijl deze winst ook redelijkerwijs te verwachten is.

5.2.2 Medegerechtigdheid

De verkrijging van een medegerechtigdheid is alleen van toepassing als het om een

medegerechtigheid gaat die een rechtstreekse voortzetting vormt van een eerdere, door de erflater of schenker gedreven onderneming. Ook dient de medegerechtigdheid te worden verkregen door een persoon die reeds beherend vennoot is van de onderneming waarop de medegerechtigheid betrekking heeft of enig aandeelhouder is van een vennootschap die reeds een zodanig beherend vennoot is.

Voorbeeld 8:

Ad heeft samen met zijn zoon cv De Plantenhal, Ad is commanditaire vennoot en zijn zoon is beherend vennoot. Voordat De Plantenhal een cv werd was het een eenmanszaak van Ad. Ad wilde zijn zoon betrekken in de zaak en zelf wat gaan afbouwen, daarom is hij een cv aangegaan met zijn zoon. Na een aantal jaren heeft Ad door dat zijn zoon de zaak ook wel alleen aan kan. Ad schenkt zijn

medegerechtigdheid in de cv aan zijn zoon. Omdat de medegerechtigdheid van Ad een rechtstreekse voortzetting vormt van een onderneming en de zoon van Ad reeds beherend vennoot is in de cv kan hij aanspraak maken op de BOF.

(24)

5.2.3 Vermogensbestanddelen die tot een aanmerkelijk belang behoren

Een aanmerkelijk belang ontstaat als de belastingplichtige, al dan niet tezamen met zijn/haar partner, direct of indirect aandeelhouder is van ten minste 5% van het geplaatste kapitaal in een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld. Ook als de

belastingplichtige rechten heeft om ten minste 5% van het geplaatste kapitaal te verwerven is dit een aanmerkelijk belang. Winstbewijzen die betrekking hebben op ten minste 5% van de jaarwinst van een vennootschap of op ten minste 5% van wat bij liquidatie wordt uitgekeerd, worden ook als aanmerkelijk belang aangemerkt. Als de belastingplichtige gerechtigd is om ten minste 5% van de stemmen uit te brengen in de algemene vergadering van een rechtspersoon heeft hij/zij ook een aanmerkelijk belang (artikel 4.6 wet IB 2001).

Een aanmerkelijk belang dat ontstaat door de meetrekregeling wordt, in tegenstelling tot de inkomstenbelasting, voor de BOF in de Successiewet niet als ondernemingsvermogen aangemerkt.

De meetrekregeling houdt in dat de belastingplichtige zelf geen aanmerkelijk belang heeft, maar zijn partner of een van de bloed- of aanverwanten in de rechte lijn wel een aanmerkelijk belang heeft. Dit aanmerkelijk belang wordt voor de wet IB 2001 wel als aanmerkelijk belang van de belastingplichtige aangemerkt (artikel 4.10 wet IB 2001), maar voor de BOF in de Successiewet niet. Het lichaam waarop het aanmerkelijk belang betrekking heeft dient een onderneming te drijven of een medegerechtigdheid te houden.

Als ondernemingsvermogen wordt alleen de waarde van de vermogensbestanddelen aangemerkt dat toerekenbaar is aan de bedoelde onderneming of medegerechtigdheid en het beleggingsvermogen van dat lichaam tot maximaal 5% van de waarde van de onderneming of de medegerechtigdheid (artikel 35c lid 1 SW). Alleen het vermogen van materiële ondernemingen wordt voor de BOF aangemerkt als ondernemingsvermogen.

De verkrijging van vermogensbestanddelen met betrekking tot een medegerechtigdheid is alleen van toepassing als het om een medegerechtigheid gaat die een rechtstreekse voortzetting vormt van een eerdere, door de vennootschap gedreven onderneming. Ook dienen de vermogensbestanddelen, die bij de erflater of schenker behoorden tot het aanmerkelijk belang, te worden verkregen door een persoon die reeds beherend vennoot is van de onderneming waarop de medegerechtigdheid betrekking heeft of enig aandeelhouder is van een vennootschap die reeds een zodanig beherend vennoot is. Voor een voorbeeld van een medegerechtigdheid verwijs ik naar voorbeeld 7.

5.2.4 Aanmerkelijk belang met een belang in een ander lichaam

In artikel 35c lid 5 SW 1956 wordt bepaald dat indien de erflater of schenker een aanmerkelijk belang heeft in een lichaam en dit lichaam heeft weer een belang in een ander lichaam dan worden, voor toepassing van de BOF, de bezittingen en schulden van dat andere lichaam, naar rato van het belang, toegerekend aan het eerstbedoelde lichaam.

Indien het aandelenkapitaal van de vennootschap, waarin de erflater of schenker indirect een belang hield, uit meerdere soorten aandelen bestaat, dan wordt de waarde van de aandelen bepaald op de waarde in het economische verkeer. Indien deze aandelen bestaan uit preferente aandelen, dan wordt alleen de waarde van het economische verkeer toegepast als de preferente aandelen zijn uitgegeven in het kader van een bedrijfsoverdracht. (artikel 35c lid 5 SW)

(25)

5.2.5 Onroerende zaken die ter beschikking worden gesteld

Onroerende zaken die bij de erflater of schenker behoorden tot een werkzaamheid, worden als ondernemingsvermogen aangemerkt, indien deze werkzaamheid dienstbaar is aan de onderneming van een lichaam en als de verkrijger vermogensbestanddelen die behoren tot een aanmerkelijk belang verkrijgt die op dat lichaam betrekking hebben. (artikel 35c lid 6 SW)

Onder een werkzaamheid wordt verstaan: het rendabel maken van vermogensbestanddelen, door deze al dan niet tegen vergoeding direct of indirect ter beschikking te stellen aan een vennootschap.

De belastingplichtige dient wel een aanmerkelijk belang te hebben in deze vennootschap. Ook vermogensbestanddelen die ter beschikking worden gesteld aan een samenwerkingsverband worden aangemerkt als een werkzaamheid. Dit samenwerkingsverband dient wel betrekking te hebben op een vennootschap waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft. (artikel 3.92 wet IB 2001)

Onder onroerende zaken worden ook appartementsrechten, rechten van opstal, rechten van erfpacht en vruchtgebruik van onroerende zaken gezien. Ook het economische eigendom van onroerende zaken of van de rechten hierboven worden voor de BOF als onroerende zaken aangemerkt.

5.3 Bezitstermijn

Voor toepassing van de BOF wordt een bezitstermijn gehanteerd, in artikel 35d SW 1956 wordt bepaald hoelang de bezitstermijn is en wat deze precies inhoudt. De bezitstermijn voor de BOF maakt onderscheid tussen ondernemingsvermogen dat geërfd wordt en ondernemingsvermogen dat geschonken wordt.

De erflater dient gedurende één jaar tot het overlijden ondernemingsvermogen, zoals beschreven in paragraaf 5.2, te hebben gehad. En de schenker dient gedurende vijf jaren tot de schenking

ondernemingsvermogen, zoals in paragraaf 5.2 beschreven, te hebben gehad.

Er wordt een bezitstermijn gesteld aan de BOF om er voor te zorgen dat uitsluitend materiële ondernemingen aanspraak kunnen maken op de BOF.

Voorbeeld 9:

Marie heeft € 1.000.000 op de bank staan en wil dit vermogen zo gunstig mogelijk overbrengen naar haar kinderen. Marie gaat naar de kamer van koophandel en richt een eenmanszaak op; ook vraagt ze bij de Belastingdienst een omzetbelastingnummer aan. Vervolgens stort Marie € 1.000.000 in de onderneming. Een week later schenkt Marie de onderneming aan haar kinderen. De kinderen zouden zonder bezitstermijn aanspraak kunnen maken op de BOF en zouden een vrijstelling voor de

schenkbelasting krijgen van 100%. Dit is niet de bedoeling van de BOF en daarom wordt er een bezitstermijn gesteld.

(26)

5.4 Voortzettingsvereiste

Om er voor te zorgen dat alleen serieuze bedrijfsoverdrachten aanspraak kunnen maken op de BOF wordt, in artikel 35e SW 1956, een voortzettingsvereiste gesteld waaraan moet worden voldaan.

Artikel 35e SW 1956 geeft aan dat een verkrijger voldoet aan het voortzettingsvereiste als hij gedurende de periode van vijf jaren na de vererving of schenking:

- Niet ophoudt met het genieten van winst uit de onderneming of uit een gedeelte van de onderneming

- Niet ophoudt winst te genieten uit de medegerechtigdheid, of een gedeelte daarvan - De verkregen vermogensbestanddelen, of een gedeelte van de rechten in deze

vermogensbestanddelen, niet vervreemdt

- De verkregen vermogensbestanddelen niet worden omgezet in preferente aandelen - De toekomstige winsten uit de vermogensbestanddelen of waardeontwikkelingen niet

worden beperkt

- Het lichaam waar de vermogensbestanddelen betrekking op hebben niet ophoudt winst te genieten uit de onderneming of medegerechtigdheid

- Niet ophoudt met het ter beschikking stellen van de onroerende zaak aan het lichaam - De onroerende zaak niet ophoudt dienstbaar te zijn aan de onderneming

Als de verkrijger in de vijf jaren na de verkrijging een samenwerkingsverband aangaat, dan houdt hij, voor het voortzettingsvereiste, slechts op winst te genieten voor het gedeelte dat zijn recht op de winst verder afneemt dan het aandeel in de winst waar hij recht op had vóór het ontvangen van de schenking. (artikel 35e lid 2 SW)

Voorbeeld 10:

Vader Jan en zoon Kees Jansen hebben samen een v.o.f. Ieder hebben zij een winstaandeel van 50%.

Vader heeft de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en wil stoppen met de v.o.f., daartoe schenkt hij zijn aandeel in de onderneming aan zoon Kees, zodat de onderneming nu voor 100% eigendom is van Kees. Na 2 jaar besluit Kees om een samenwerkingsverband aan te gaan met zijn vrouw en hun dochter. Alle drie krijgen ze een even groot winstaandeel, namelijk 33,3%. Kees houdt nu op winst te genieten uit een gedeelte van de onderneming. Voor het voortzettingsvereiste houdt Kees op winst te genieten voor 16, 7% (50%-33,3%) namelijk het verschil met het aandeel in de winst vóór de

verkrijging. Stel dat de waarde van de schenking € 550.000 was. Kees had dan recht op een

vrijstelling van 100%. Nu hij binnen 2 jaar een samenwerkingsverband aangaat houdt hij op winst te genieten voor 16,7%. Kees moet daarom over € 91.850 ( 16,7% van de schenking) schenkbelasting betalen. De te betalen schenkbelasting bedraagt € 9.185.

Als een van hierboven benoemde gebeurtenissen zich heeft voorgedaan, binnen de vijf jaren na de verkrijging, dan dient de verkrijger hiervan, binnen acht maanden na de gebeurtenis, aangifte te doen bij de Belastingdienst. De voorwaardelijke vrijstelling voor de BOF komt dan te vervallen, er dient dan alsnog schenkbelasting betaald te worden.

(Overheid, 2014)

In bijlage 2 kunt u hoofdstuk 3a van de successiewet 1956 in zijn geheel vinden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien de netbeheerder een investering heeft gedaan als bedoeld in artikel 20e, vierde lid, van de E-wet of artikel 39f, vierde lid, van de Gaswet en indien de Raad het voornemen voor

De Raad neemt alleen een melding voor een bijzondere uitbreidingsinvestering in behandeling indien deze door middel van een volledig, conform de invulinstructie, ingevuld

De Hoge Raad vindt noch de omstandigheid dat de bemoeienis van de commanditaire vennoten met de exploitatie van de onroerende zaken te verwaarlozen is, noch de omstandig- heid dat

Het komt mij voor dat te allen tijde dient te worden gestreefd naar een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving, maar dat in die geval- len waarin een gedetailleerde opsomming

als bedoeld in artikel 7:23 lid 1 BW heeft gedaan, en sub- sidiair omdat Muhargi genoemde kennisgeving niet heeft gedaan binnen twee maanden nadat Novamij B.V.. Hokar

Zij is verbonden aan de katholieke hogeschool Vives in Kortrijk en stond binnen het project Ouders als Onderzoekers onder andere in voor het ondersteunen van

Voor de uitvoering van een project d kan een aanvraag uitsluitend worden ingediend door een onderneming behorend tot de categorie kmo’s waarvan industriële activiteiten

NL.IMRO.0858.BPbuitengebied-OH01, zoals gewijzigd vastgesteld op 27 juni 2013, overeen- komstig de wijze, zoals vervat in de verbeelding behorende bij onderhavig