• No results found

Over de beschrijving als bedoeld in artikel 2:334f lid 2 onder d BW · Vennootschap & Onderneming · Open Access Advocate

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Over de beschrijving als bedoeld in artikel 2:334f lid 2 onder d BW · Vennootschap & Onderneming · Open Access Advocate"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Van Schilfgaarde6

Winter houdt het kort: de opgaaf moet worden gedaan bin- nen twee maanden na de vaststelling of goedkeuring van de jaarrekening door de algemene vergadering van aandeel- houders. Hieruit leiden wij af dat Winter, evenals Maeijer, van oordeel is dat opgaaf gedaan dient te worden binnen twee maanden nadat de jaarrekening is vastgesteld of goed- gekeurd over het boekjaar waarin alle drie criteria vervuld zijn, onafhankelijk van de vraag welk criterium als laatste vervuld wordt.

Gevolgen nalaten opgaaf

Ten slotte besteden we nog enige aandacht aan de gevolgen van het niet (tijdig) doen van de opgaaf. Verdedigbaar is dat de kamer van koophandel, alsmede iedere belanghebbende via de rechter inschrijving kan verlangen van een dergelijke opgaaf omdat de inschrijving onvolledig is (art. 23 Han- delsregisterwet 1996).

Daarnaast levert het nalaten van de inschrijving een eco- nomisch delict op (art. 1 onder 4 Wet op de economische delicten jo. art. 28 Handelsregisterwet 1996) op grond waarvan hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (€ 11.250) opgelegd kan worden. De sanctie is daardoor relatief licht te noemen.

Conclusie

Het standpunt van Van der Grinten ondersteunen wij niet. In beginsel lijkt het redelijk om aan te nemen dat aan de ver- plichting tot opgaaf moet worden voldaan binnen twee maanden nadat de vennootschap aan de andere eisen heeft voldaan (althans – in het geval van de honderd werknemers – min of meer duurzaam aan dit vereiste heeft voldaan). De termijn van twee maanden kan namelijk in die opvatting niet (onnodig) worden verlengd tot twee maanden na de vaststelling of goedkeuring van de jaarrekening, waardoor de invoering van het structuurregime niet (onnodig) kan worden uitgesteld.

De tekst van de wet zoekt uitdrukkelijk aansluiting bij vast- stelling of goedkeuring van de jaarrekening met betrekking tot de opgaafplicht. De aanbeveling die wordt gedaan in Sanders & Westbroek ten aanzien van de instelling van de ondernemingsraad als laatst vervulde criterium, biedt voor de praktijk onvoldoende houvast.

Met de overige auteurs zijn ook wij van mening dat het tijd- stip van vaststelling of goedkeuring van de jaarrekening als leidraad moet gelden. Niet alleen omdat de letterlijke wet- tekst daartoe aanleiding geeft, maar ook vanwege de infor- matievoorziening die daaruit voortvloeit voor aandeelhou- ders en derden-belanghebbenden en tevens ten behoeve van de rechtszekerheid (voor aandeelhouders en derden-belang- hebbenden is duidelijk op welk tijdstip de verplichting tot

opgaaf gaat gelden). Ten slotte kan tijdens de loop van een boekjaar een derde criterium worden vervuld terwijl in een later stadium een eerder criterium vervalt. Bijvoorbeeld doordat er gedurende het boekjaar een ondernemingsraad wordt ingesteld, terwijl met betrekking tot datzelfde boek- jaar (een deel van) de winst niet wordt gereserveerd, waar- door niet langer aan de vermogensgrens voldaan wordt.

Mr. K.Th. Boskma en mr. B. Snijder-Kuipers De Brauw Blackstone Westbroek

Over de beschrijving als bedoeld in artikel 2:334f lid 2 onder d

Burgerlijk Wetboek

Inleiding

Sinds 1 februari 1998 kent de Nederlandse wetgeving de rechtsfiguur van de juridische splitsing. De twee hoofdvor- men van juridische splitsing zijn de zuivere splitsing en de afsplitsing (art. 2:334a lid 2 resp. lid 3 BW).

Bij een zuivere splitsing gaat het gehele vermogen van de splitsende rechtspersoon onder algemene titel over op ten minste twee verkrijgende rechtspersonen, waarbij de splitsende rechtspersoon ophoudt te bestaan.

Bij een afsplitsing gaat een deel van het vermogen onder algemene titel over op ten minste één verkrijgende rechtspersoon. De splitsende rechtspersoon blijft bestaan en behoudt (1) het resterende deel van zijn vermogen, of (2) bij overgang van zijn gehele vermogen, alle aandelen in het kapitaal van de bij de splitsing opgerichte rechts- perso(o)n(en).

Bij beide vormen van juridische splitsing is het van essen- tieel belang om te weten welke goederen, schulden en rechtsverhoudingen onder algemene titel overgaan op de verkrijgende rechtsperso(o)n(en) en welke vermogensbe- standdelen in geval van afsplitsing bij de voortbestaande rechtspersoon blijven. De rechtspersonen die partij zijn bij de splitsing of afsplitsing en ook andere belanghebbenden (zoals aandeelhouders, werknemers, wederpartijen en cre- diteuren) moeten immers weten welke rechtspersoon na de splitsing rechthebbende is van de verschillende vermogens- bestanddelen.

Artikel 2:334f lid 2 onder d BW bepaalt in dit verband dat het splitsingsvoorstel een beschrijving dient te bevatten aan de hand waarvan nauwkeurig1kan worden bepaald welke

V&Omaart 2004, nr. 3 57

Vennootschap Onderneming

&

6. Van Schilfgaarde/Winter, Van de NV en de BV, Deventer: Kluwer 2003, nr. 139.

1. Ontleend aan art. 3 lid 2 letter h van de Zesde Richtlijn nr. 82/891 EEG van de Raad van 17 december 1982 op de grondslag van art. 54 lid 3 sub g van het Verdrag betreffende splitsingen van naamloze vennoot- schappen.

Dit artikel uit Vennootschap & Onderneming is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

(2)

vermogensbestanddelen van de splitsende rechtspersoon zullen overgaan op elk van de verkrijgende rechtspersonen en, indien niet het gehele vermogen van de splitsende rechtspersoon zal overgaan, welke vermogensbestanddelen door de splitsende rechtspersoon zullen worden behouden (de ‘beschrijving’).

Maar wat is nauwkeurig? Hoe gedetailleerd dient de beschrijving te zijn om aan de vereiste mate van nauw- keurigheid te voldoen?

Om tot een antwoord op deze vragen te komen zal ik in deze bijdrage achtereenvolgens het standpunt van de wetgever en de verschillende meningen in de literatuur bespreken en vervolgens mijn standpunt weergeven.

Memorie van toelichting

De memorie van toelichting vermeldt over de gedetailleerd- heid van de beschrijving het volgende:

‘Hoe gedetailleerd de beschrijving moet zijn om de ver- eiste mate van nauwkeurigheid te bieden, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Soms zullen ver- mogensbestanddelen precies moeten worden aangeduid (de grond met opstallen, plaatselijk bekend als…, kada- straal bekend als…; de rekening-courantverhouding met…), maar in andere gevallen kan een meer globale omschrijving voldoende zijn, bijvoorbeeld een aandui- ding van vermogensbestanddelen naar de plaats waar zij zich bevinden of de aard ervan (alle vorderingen op han- delsdebiteuren). Als bepaalde vermogensbestanddelen overgaan op de ene verkrijgende rechtspersoon en het overige vermogen op de andere, zal ten aanzien daarvan vaak met die aanduiding (het overige vermogen) kun- nen worden volstaan. De beschrijving moet zodanig zijn dat niet alleen de betrokken rechtspersonen zelf maar ook belanghebbende derden aan de hand daarvan kun- nen vaststellen waar het vermogen terecht zal komen.

Het gaat in het bijzonder om schuldeisers en werkne- mers, van wie de eersten door raadpleging van het split- singsvoorstel moeten kunnen weten welke verkrijgende rechtspersoon hun nieuwe wederpartij zal zijn, en de laatsten moeten kunnen nagaan of te hunner aanzien de artikelen 1639aa e.v. – bij overgang van een onderne- ming of een onderdeel daarvan gaan de arbeidsovereen- komsten met de daarin werkzame arbeiders van rechts- wege over op de verkrijger – juist worden toegepast.’2

Literatuur

In de literatuur bestaat verschil van mening over het ant- woord op de vraag hoe gedetailleerd de beschrijving dient te zijn om aan de vereiste mate van nauwkeurigheid te vol- doen.

Verschillende schrijvers (Van Olffen, Buijn en Simonis)3 zijn van mening dat het over het algemeen niet mogelijk zal zijn een opsomming te verstrekken van alle vermogensbe- standdelen en dat dit ook niet nodig is. Volgens hen zal de beschrijving – waar noodzakelijk – gedetailleerd moeten zijn en overigens door middel van algemeen geformuleerde regels voldoende aanknopingspunten moeten bieden om de splitsing van het vermogen duidelijk te maken. Van geval tot geval zal volgens hen beoordeeld moeten worden waar de scheidslijn tussen gedetailleerde informatie en algemene regels ligt.

Buijn is bovendien van mening dat een wat meer globaal gegeven omschrijving, zoals ‘het zelfstandig onderdeel van de onderneming van de splitsende rechtspersoon met betrekking tot (omschrijving activiteit), van welk zelfstan- dig onderdeel blijkt uit een balans per 1 januari 1996’, vol- doet aan het nauwkeurigheidscriterium.4Buijn meent dat indien hij een globale beschrijving geeft, dit kan resulteren in een nauwkeurige positionering van vermogensbestand- delen. Naar zijn idee is het niet noodzakelijk dat ieder ver- mogensbestanddeel als zodanig wordt opgesomd. Daar- naast is het volgens hem niet vereist dat wordt aangegeven in welke vennootschap het desbetreffende vermogensbe- standdeel terechtkomt. Indien een formule wordt gebruikt op grond waarvan kan worden vastgesteld aan welke ven- nootschap een vermogensbestanddeel dient te worden overgedragen, is daarmee voldoende nauwkeurig de bestemming van het desbetreffende vermogensbestand- deel bepaald. Dat betekent dat het opstellen van een gede- tailleerde lijst niet is vereist. Buijn stelt dat tevens kan wor- den gewerkt met een zogenoemde restbepaling. De gedachte van de restbepaling is dat wat overblijft, bestemd is voor vennootschap X, dan wel achterblijft bij de afsplit- sende rechtspersoon. ‘Dat lijkt niet nauwkeurig, maar leidt wel tot een buitengewoon nauwkeurig criterium’, aldus Buijn.5

Er zijn echter ook schrijvers die een andere mening zijn toe- gedaan.

Zaman6vraagt zich af of Buijn zich, evenals de wetgever, niet iets te gemakkelijk afmaakt van de interpretatie van de term nauwkeurig. Ook Wessels7meent dat Buijn dit vereis- te te licht opvat.

58 V&Omaart 2004, nr. 3

Vennootschap Onderneming

&

3. M. van Olffen, F.K. Buijn & P.H.M. Simonis, Splitsing van Onderne- mingen, Deventer: Law & Practice Publishers 1998, p. 31 en 32.

4. F.K. Buijn in: F.K. Buijn, R. Nieuwdorp & P.J.H.M. Simonis, Splitsing van rechtspersonen, Preadvies van de Vereeniging ‘Handelsrecht’

1996, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink, p. 55.

5. Verslag van de vergadering van de Vereeniging ‘Handelsrecht’ op 27 september 1996, p. 32.

6. Verslag van de vergadering van de Vereeniging ‘Handelsrecht’ op 27 september 1996, p. 31.

7. B. Wessels, Splitsing van het onsplitsbare?, Stichting & Vereniging 1997, p. 176.

2. Kamerstukken II 1995/96, 24 702, nr. 3, p. 10 en 11.

Dit artikel uit Vennootschap & Onderneming is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

(3)

Verstappen8stelt dat de wetgever voor de beschrijving van het vermogen bij splitsing en afsplitsing minder strenge eisen lijkt te stellen dan de eisen die in het vermogensrecht bij levering worden gesteld. Uit de memorie van toelichting trekt Verstappen de conclusie dat er verschillende gradaties nauwkeurig bestaan, hoewel dat volgens hem toch niet zon- der meer uit het door de wet zelf gebruikte begrip nauwkeu- rig volgt. Verstappen is het niet eens met Buijn, daar waar Buijn het vereiste van nauwkeurige vermelding zodanig ruim uitlegt, dat volstaan zou kunnen worden met de beschrijving ‘het zelfstandig onderdeel van de onderneming van de splitsende rechtspersoon met betrekking tot (omschrijving activiteit), van welk zelfstandig onderdeel blijkt uit een balans per 1 januari 1996’. Met een dergelijke uitleg wordt het begrip nauwkeurig zijns inziens te ver opgerekt.

Balansbeschrijvingen zijn volgens Verstappen veelal uiterst summier en verschaffen naar zijn mening allesbehalve vol- doende duidelijkheid. Verstappen is van mening dat voor rechtsverkrijging onder algemene titel krachtens splitsing of afsplitsing niet minder strenge beschrijvingseisen beho- ren te gelden dan bij levering van goederen met het oog op overdracht (vergelijk art. 3:84 lid 2 BW). ‘Het belang van derden, met name toekomstige schuldeisers, laat niet toe dat onzeker is waar goederen ergens gelokaliseerd moeten wor- den.’9

Ten Berg10betoogt dat de tekst van de wet aanleiding geeft aan te nemen dat de beschrijving in de meeste gevallen gedetailleerder zal moeten zijn dan de beschrijving die dient te worden opgemaakt bij inbreng op aandelen anders dan in geld. Verstappen11meent echter dat aan beide beschrijvin- gen even strenge eisen behoren te worden gesteld.

Commentaar

Gelet op het vorenstaande geeft een deel van de schrijvers evenals de wetgever een ruime en voor de praktijk zeer werkbare uitleg aan het nauwkeurigheidsvereiste. Een ander deel van de schrijvers meent daarentegen dat het nauwkeurigheidsvereiste meer restrictief uitgelegd dient te worden.

Hoewel in de literatuur ook verschillend wordt gedacht over de rol van de notaris bij de beoordeling van de beschrijving, heeft de notariële praktijk belang bij een eenduidig ant- woord op de vraag hoe gedetailleerd de beschrijving dient te zijn om aan de vereiste mate van nauwkeurigheid te vol- doen. De notaris dient immers op grond van artikel 2:334n

lid 2 BW aan de voet van de splitsingsakte niet alleen te ver- klaren dat de vormvoorschriften in acht zijn genomen, maar tevens ook dat ‘voor het overige de daarvoor in deze en de volgende afdeling en in de statuten gegeven voorschriften zijn nageleefd’.

Ik ben van mening dat de restrictieve uitleg van het nauw- keurigheidsvereiste een goed uitgangspunt is, maar dat dit voor de praktijk eenvoudigweg niet altijd haalbaar is. Vaak blijkt het niet mogelijk een opsomming te verstrekken van alle vermogensbestanddelen. Ik denk dat dit ook niet nood- zakelijk is om het doel van de beschrijving te bereiken, namelijk dat niet alleen de betrokken rechtspersonen zelf, maar ook belanghebbende derden (met name toekomstige schuldeisers) aan de hand van de beschrijving kunnen vast- stellen waar het vermogen terecht zal komen. Het komt mij voor dat te allen tijde dient te worden gestreefd naar een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving, maar dat in die geval- len waarin een gedetailleerde opsomming niet mogelijk is, algemeen geformuleerde regels voldoende aanknopings- punten kunnen bieden om de splitsing of afsplitsing van het vermogen inzichtelijk te maken. Met de wetgever en genoemde schrijvers die een ruime uitleg aan het nauwkeu- righeidsvereiste toekennen, ben ik van mening dat per geval (aard van de activa, bestand aan crediteuren, specificiteit van overeenkomsten en rechtsverhoudingen) bepaald moet worden waar de grens tussen gedetailleerde informatie en algemene regels kan komen te liggen. Ingeval de nauwkeu- righeid van de beschrijving tekortschiet en daarmee de bestemming van het vermogen onduidelijk is, bevat artikel 2:334s BW een voorziening. Lid 2 en 3 van genoemd artikel bepalen namelijk dat indien het gehele vermogen van de gesplitste rechtspersoon is overgegaan, de verkrijgende rechtspersonen gezamenlijk rechthebbende zijn van dat ver- mogen, en dat indien niet het gehele vermogen is overge- gaan, de afsplitsende rechtspersoon rechthebbende blijft van het vermogen. Lid 4 van genoemd artikel creëert boven- dien een hoofdelijke verbondenheid voorzover verkrijgen- de rechtspersonen uit hoofde van lid 2 aansprakelijk zijn voor schulden. Hoewel artikel 2:334s BW naar mijn mening losstaat van de vraag hoe nauwkeurig de beschrijving dient te zijn, denk ik dat dit artikel wel zal bijdragen aan het opstellen van een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving.

Partijen worden door genoemd artikel in ieder geval gedwongen om goed na te denken over de bestemming van het vermogen van de gesplitste rechtspersoon. Indien partij- en niet willen dat artikel 2:334s BW van toepassing wordt, wat vrijwel altijd het geval zal zijn, zou de notaris naar mijn mening partijen tegemoet dienen te komen. De notaris zou eigenlijk in elk splitsingsvoorstel een bepaling dienen op te nemen inhoudende dat de vermogensbestanddelen waarvan de bestemming onduidelijk is, bij een van de bij de splitsing of afsplitsing betrokken rechtspersonen blijven berusten of op deze overgaan.

Mr. S.F. Kwint Stibbe

V&Omaart 2004, nr. 3 59

Vennootschap Onderneming

&

8. L.C.A. Verstappen in: M.G.J.C. Raaijmakers & L.C.A. Verstappen, Onderneming en overdracht onder algemene titel, Preadvies van de Vereeniging ‘Handelsrecht’ 2002, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink, p. 106 en 107.

9. L.C.A. Verstappen, a.w., p. 107.

10. J.A.M. ten Berg, Splitsing van vennootschappen, TVVS 1996, p. 270.

11. L.C.A. Verstappen, a.w., p. 107.

Dit artikel uit Vennootschap & Onderneming is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In hoger beroep oordeelde het hof onder meer dat bij een middelgrote rechtspersoon, zoals Van Schilt B.V., het ontbreken van een accountantsverklaring of de medede- ling waarom

Overigens is tegenbewijs in geval van verwaarlozing van de publicatieplicht gemakkelijker te leveren dan in het geval van verwaarlozing van de boekhoudplicht, omdat het door

hieruit afgeleid kunnen worden dat indien statutair niets is overeengekomen, goedkeuring van de aandeelhouders klaarblijkelijk niet noodzakelijk is voor bijvoorbeeld de overdracht

Wanneer het reguliere tarief wordt ver- laagd naar 25% of minder, loopt de buitenlandse moeder van de Nederlandse dochter een groter risico om door deze wetgeving te worden

11 Verder overwoog de Hoge Raad dat een eenzijdige verklaring van hoofdelijke aansprakelijkheid niet een afhankelijk recht in het leven roept, zodat ING op grond van haar pandrecht

Lid 2 van het huidige artikel 2:216 BW schrijft voor dat ‘de vennootschap aan aandeelhouders en andere gerechtigden tot de voor uitkering vatbare winst slechts uitkeringen kan doen

1 Artikel 2:4 lid 5 BW bepaalt dat de rechter desverzocht kan toestaan het vermogen van een non-existente vennootschap in te brengen in een nieuw opgerichte vennootschap, een

De Hoge Raad meent dat het hof terecht heeft geoordeeld dat artikel 2:207c lid 1 BW in het licht van lid 2 zo moet worden uitgelegd, dat het tot de vennootschap gerichte ver- bod