• No results found

Esther Hendriks (S3221342) Masterscriptie journalistiek Begeleidster dr. S.I. (Susan) Aasman Tweede lezer prof. dr. H.B.M. (Huub) Wijfjes Januari 2018

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Esther Hendriks (S3221342) Masterscriptie journalistiek Begeleidster dr. S.I. (Susan) Aasman Tweede lezer prof. dr. H.B.M. (Huub) Wijfjes Januari 2018"

Copied!
82
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Esther Hendriks (S3221342)

Masterscriptie journalistiek

Begeleidster dr. S.I. (Susan) Aasman

Tweede lezer prof. dr. H.B.M. (Huub) Wijfjes

(2)
(3)

Samenvatting

Vanuit verschillende hoeken is er kritiek op buitenlandjournalistiek: journalisten zouden niet objectief zijn en de wereld proberen te begrijpen vanuit een eenzijdig westers oogpunt. In deze masterscriptie wordt onderzocht hoe programmamakers in de documentaireserie DE WESTERLINGEN (VPRO) proberen het westerse perspectief niet leidend te laten zijn, en hun subject op een alternatieve manier te benaderen. Hun wil is groot, maar is dat genoeg? Welke strategieën zetten zij in, hoe vertellen zij het verhaal, en is dit dan een manier om op een goede manier om te gaan met verschillende culturele narratieven? Aan de hand van de voorstellen die Joris Luyendijk (2010) doet om de werkwijze in buitenlandcorrespondentie te veranderen, wordt de vertelstructuur van twee afleveringen van DE WESTERLINGEN getoetst. In DE WESTERLINGEN blijkt een manier gevonden om vanzelfsprekendheden naar boven te halen en de eigen normen en waarden ter discussie te stellen.

(4)

Voorwoord

Met deze masterscriptie sluit ik het academische gedeelte van mijn studietijd af. De afgelopen zes jaar heb ik me mogen ontwikkelen binnen verschillende universiteiten in Nederland, waar ik volop gebruik van heb gemaakt (RUG, UU, UvA, VU). De universiteit is voor mij altijd een plek geweest waar ik mijn vragen kwijt kon, me mocht laten verbazen en onrustig mocht zijn. Ook paste de leerconstructie wel bij mij: er bleef een hoop tijd over voor het organiseren van (spontane) activiteiten, het ontdekken van verschillende plekken en landen, koffieuurtjes, en Mario Kart op de Wii. Vaak eindigde de dag met mijn hoofd op de benen van mijn vrienden, languit op de bank.

Ik ben blij met deze masterscriptie als punt achter mijn studietijd. De onderwerpkeuze laat zien dat ik steeds weer probeer om recente ontwikkelingen te begrijpen, de scriptie bevat zinnen die weergeven hoe ik soms worstel met het verwoorden van hersenspinsels en laat ook zien hoe ik daarmee heb leren omgaan. Bovenal bouwt de scriptie voort op opgedane analysevaardigheden die me handvaten hebben gegeven om de wereld om me heen, en de uitingen over die wereld, te bekijken en begrijpen. Dat ik dit alles in deze masterscriptie heb kunnen verwerken heb ik te danken aan mijn scriptiebegeleidster Susan Aasman, die een paar keer goed mijn gedachten op een rijtje heeft gezet. Met de juiste woorden en terminologie hielp ze mij om mijn vondsten in de literatuur en in de afleveringen te verwoorden.

In maart zal ik beginnen met een stage bij de NOS, en wel als correspondent in Berlijn. Hier zal ik onderdeel zijn van de correspondentiepraktijken die Luyendijk bekritiseert. Ook al is Luyendijk vrij pessimistisch over het correspondentiesysteem, ik ga mijn best doen om strategieën toe te passen die laten zien dat er verschillende culturele perspectieven zijn. Dat zou bijvoorbeeld kunnen wanneer er gevraagd wordt om berichtgeving over de spanningen tussen de Visegrad-groep (Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije) en Duitsland. Misschien is het naïef dat ik de strategieën die uit dit onderzoek komen kan toepassen, of de hindernissen die Luyendijk benoemt kan overstijgen, maar waar zouden we zijn zonder jonge journalisten die het geloof en vertrouwen hebben dat het anders en beter kan, en zich niet laten vertellen dat het ‘’niet mogelijk’’ is.

Tot slot wil ik de groep mensen om me heen bedanken die ervoor gezorgd heeft dat mijn scriptietijd een fijne tijd was. Ik kijk met plezier terug op deze periode, en dat vind ik nogal wat, want een scriptieschrijven is een hele bevalling!

(5)

Inhoudsopgave

Samenvatting

p. 2

Voorwoord

p. 3

Inleiding

p. 6

Deel 1: Theoretisch onderzoek

Inleiding theoretisch onderzoek p. 8

1.1. De manier waarop het Westen naar de wereld kijkt p. 8

1.1.2. Oriëntalisme en Westerse macht p. 9

1.1.3. Oriëntalisme in journalism studies en Luyendijk zijn suggesties voor

buitenlandcorrespondentie p. 10

1.2. Problematisering van Luyendijk en zijn suggesties p. 14

1.2.1. Objectieve journalistiek: een westerse ideologie p. 15 1.2.2. Narratieve journalistiek: perspectieven op de waarheid p. 16

1.2.3. Het toetreden van de leefwereld van ‘de ander’ p. 18

1.2.4. De toekomst van buitenlandcorrespondentie p. 20

1.3. Het documentaire genre p. 21

1.3.1. Het documentaire genre en journalistiek p. 22

1.3.2. Modes of documentary p. 24

1.3.3. Documentaire bij de VPRO p. 26

Deel 2: Kwalitatief Onderzoek

Inleiding p. 28 2.1. Kwalitatief onderzoek p. 28 2.1.1. Verhaalanalyse p. 29 2.1.2. Audiovisuele analyse p. 30 2.2 Onderzoeksmateriaal p. 32 2.2.1. De programmamakers p. 33

(6)

2.2.2. Operationalisatie p. 34

Deel 3: Analyse

3.1. De programmabeschrijving onder de loep p. 35

3.2. Verhaalanalyse p. 37

3.2.1. Story en plot p. 37

3.2.2. De programmamaker als verteller p. 43

3.2.3. Beeldvorming en oriëntalistisch discours p. 46

3.2.4. Deelconclusie p. 48

3.3. Audiovisuele-analyse p. 50

3.3.1 Beeldanalyse BESCHERMENGELEN VAN DE KERK IN RUSLAND p. 51

3.3.2 Audioanalyse BESCHERMENGELENVANDEKERKIN RUSLAND p. 53

3.3.3 Beeldanalyse TERUGGEKEERDE EUROPAGANGERS IN LIBANON p. 54

3.3.4 Audioanalyse TERUGGEKEERDE EUROPAGANGERSIN LIBANON p. 56

3.3.5 Deelconclusie p. 57

3.4. Toetsing van de resultaten p. 59

3.41. Stijltechnieken in DE WESTERLINGEN p. 59

3.4.2 Oriëntalistische patronen doorbreken p. 60

Conclusie

p. 62

Referenties/Literatuur p. 65

Begrippenlijst p. 72

(7)

Inleiding

‘’’Pas je wel op? Het is gevaarlijk daar in Latijns-Amerika. Als vrouw kun je niet alleen over straat.” Met deze bemoedigende woorden van vrienden en familie stapte ik in het vliegtuig naar Lima, Peru. Na een vlucht van 14 uur landde ik aan de andere kant van de wereld. En het leek er eigenlijk wel... normaal. Natuurlijk waren er wel verschillen: zo was er meer verkeer op straat en stopte de man van de broodjeszaak een aardappel tussen mijn broodje ham/kaas maar ik voelde me niet bedreigd of onveilig. Steeds meer jongeren reizen de wereld over en zijn wereldwijd door social media verbonden met elkaar. Mediawetenschapper Irene Costera Meijer (2006, p.74) noemt de wereld van deze jongeren ‘meerstemmig’. Hiermee doelt ze op een wereld die niet langer spreekt met één stem. Dit is wat nieuws wel doet. Een respondent in Costera Meijer’s onderzoek legt uit: ‘’Het journaal kan ik moeilijk kijken omdat het wordt voorgelezen alsof het waar is. Terwijl met meerdere mensen krijg je meerdere gezichtspunten. Iedereen kijkt er anders tegenaan’’ (p. 78). Costera Meijer concludeert uit de interviews die zij afnam dat jongeren buitenlandjournalistiek zien als journalistiek met slechts een enkel narratief. Ook in de academische wereld is er kritiek op de manier waarop journalistiek het buitenland in kaart brengt. Zo zou buitenlandcorrespondentie niet passen bij de globaliserende wereld, waarin een nationale identiteit steeds minder belangrijk wordt (Berglez, 2008). Buitenlandcorrespondentie gaat uit van de verschillen tussen landen, zegt Fürsich (2002). Terwijl het volgens hem uit zou moeten gaan van de overeenkomsten tussen mensen. Zo kan de buitenlandjournalistiek recht doen aan de complexiteit van de wereld. De kritiek van een nieuwe generatie nieuwsvolgers op de eenzijdigheid van het nieuws, en de kritiek vanuit de academische wereld vraagt om een innovatie van buitenlandjournalistiek.

In deze masterscriptie zal ik de documentaireserie DE WESTERLINGEN (VPRO, 2017) 1

onderzoeken. In de documentaireserie van de VPRO zie ik een houding tegenover het buitenland en een benadering van de bewoners van dat buitenland die ik niet eerder in buitenlandjournalistiek heb gezien. In DE WESTERLINGEN zoeken vijf programmamakers een leeftijdsgenoot op in een niet-westers land. Met een open blik en zonder vooroordelen willen ze te weten komen hoe leeftijdsgenoten tegen de wereld aankijken. Volgens hen zit de wereld namelijk niet meer te wachten op Westerse idealen zoals democratie en vrijheid. De Westerse superieure houding tegenover niet-westerse landen, waaraan DE WESTERLINGEN refereert, beschrijft Edward Said (1978) als oriëntalisme. Said definieert

In april en mei op vrijdagavond op televisie te zien, om 22:00 op NPO 3. Online kijken is nog steeds mogelijk.

1

(8)

oriëntalisme als volgt: ‘’Orientalism is a certain will or intention to understand, in some cases to control, manipulate, even to incorporate, what is a manifestly different world.’’ (1978, p.3). In dit onderzoek zal ik oriëntalisme gebruiken als algemeen analytisch kader om ‘othering’ te bestuderen. Othering is het proces waarin een groep zich afscheid door middel van taal. Hierdoor ontstaat een wij-groep en een zij-wij-groep. Waarbij de zij-wij-groep door de wij-wij-groep als anders wordt weergegeven (Franklin et al, 2005).

Buitenlandjournalistiek waarin getracht wordt een open relatie met de ander aan te gaan zonder een oriëntalistisch frame zie ik als een alternatieve vorm van buitenlandjournalistiek. Het bestrijdt het eenzijdige (westerse) narratief waar de jongeren in Meijers onderzoek kritiek op hebben. Journalist en antropoloog Joris Luyendijk zette in Nederland in 2006 de discussie over oriëntalisme in buitenlandcorrespondentie op de kaart. Dit deed hij met het boek Het zijn net Mensen. In dit boek schrijft hij over zijn tijd als Midden-Oosten correspondent voor verschillende westerse media. Hij onderbouwt vanuit zijn eigen ervaring dat het systeem waarbinnen informatie wordt verwerkt tekortschiet. Als aanvulling op zijn boek schreef hij in 2010 het wetenschappelijk essay Beyond Orientalism. In dit essay doet Luyendijk (2010) belangrijke suggesties die de buitenlandcorrespondentie moeten helpen om niet langer met een oriëntalistische blik naar het buitenland te kijken. In deze scriptie zal de vertelstructuur van twee afleveringen van DE WESTERLINGEN getoetst worden aan de suggesties van Luyendijk. Voor dit onderzoek heb ik de volgende centrale vraag geformuleerd:

Hoe ziet de vertelstructuur in de documentaireserie DE WESTERLINGEN eruit en is dit een succesvolle toepassing van de suggesties die Luyendijk (2010) doet om een oriëntalistische werkwijze in

buitenlandcorrespondentie te doorbreken?

Om de vraag te beantwoorden zal ik een kwalitatief onderzoek doen met een tekstanalyse. De tekstanalyse bestaat uit een analyse van het narratief en een audiovisuele analyse. Het model voor deze analyses stel ik op met behulp van Bordwell en Thompson (2012). Het doel van deze masterscriptie is om inzichtelijk te maken hoe een alternatieve vorm van buitenlandjournalistiek eruit kan zien. Daarnaast maakt deze masterscriptie inzichtelijk wat de manieren zijn waarop in DE WESTERLINGEN geprobeerd wordt om de gevestigde beoefening van buitenlandjournalistiek te doorbreken, en wat in deze poging nog de pijnpunten zijn.

(9)

Deel 1: Theoretisch onderzoek

Inleiding theorie

Het theoretisch onderzoek is opgedeeld in drie delen. In het eerste theoretische deel bespreek ik het concept oriëntalisme en de relatie tot journalistiek. Ik zoom in op het essay Beyond Orientalism geschreven door Joris Luyendijk (2010) en zijn kritiek op het systeem van buitenlandcorrespondentie. In het tweede gedeelte van het theoretisch onderzoek staan verschillende strategieën om nieuws vorm te geven centraal. Ik behandel objectieve journalistiek en narratieve journalistiek en de ideeën over waarheidsvinding waarop beide journalistieke stromingen zijn gebaseerd. Ik sluit het tweede gedeelte van het theoretisch onderzoek af met een bespreking van de meest recente academische suggesties om buitenlandcorrespondentie te vernieuwen. Tot slot ga ik in het derde en laatste theoretisch deel kort in op het genre van televisiedocumentaire genre. Ik begin met het uiteenzetten van zes vormen van televisiedocumentaires en bespreek vervolgens kort de documentaire traditie van de VPRO.

1.1 De manier waarop het Westen naar de wereld kijkt

Gelijkheidsdiscussies domineren de laatste maanden het Nederlandse publieke debat. Zoals gelijke rechten voor mannen en vrouwen en gelijk rechten ongeacht huidskleur. Gelijkheid is een van de hoogste normen in de westerse samenleving. We worden opgevoed met westerse normen en zien deze als de standaard, de enige standaard. Dit is een van de redenen waarom het concept oriëntalisme, de westerse superieure houding tegenover het Oosten van de wereld (Said, 1978; 2003), nog steeds relevant is. Als je bijvoorbeeld kijkt naar de vrouwenrechten in andere landen, zien we deze per definitie als fout. Ook al stamt Said zijn werk uit de jaren ‘70, binnen de taal-, cultuur- en mediastudies wordt zijn werk nog steeds veelvuldig aangehaald om de relatie tussen het Oosten en het Westen te bestuderen. Hiermee is hij een van de belangrijkste antropologische theoretici. Dit eerste deel van het theoretisch onderzoek geeft aan de hand van Said inzicht in het concept oriëntalisme en de belangrijkste werken over oriëntalisme in journalism studies. Ik zal uitleggen hoe oriëntalisme in deze scriptie wordt ingezet als algemeen analytisch kader om ‘othering’ te bestuderen en zal tot slot uitleggen hoe ik het artikel Beyond Orientalism van Joris Luyendijk (2010) gebruik om uiteindelijk de onderzoeksresultaten van deze masterscriptie te toetsen.

(10)

1.1.2 Oriëntalisme en Westerse macht

De tweedeling tussen het Westen en het Oosten is een constructie, er loopt immers geen tastbare lijn tussen het Oosten en het Westen van de wereld. Hoe de constructie van het Oosten eruit ziet is het startpunt van het theoretisch concept oriëntalisme. Vóór 1978 werd in de antropologie oriëntalisme gezien als een manier om niet-westerse culturen inzichtelijk te maken. In 1978 zette Said de antropologie op zijn kop door vraagtekens te zetten bij de manier waarop dit gebeurt. Said ziet oriëntalisme namelijk niet als een middel om het Oosten te begrijpen maar als een vorm van imperialisme. Hij noemt het ‘’the style of thought’’ die gebaseerd is op een verschil tussen het Westen en Oosten (1978; 2003, p.2). Said zijn idee van oriëntalisme is dan ook nauw verbonden aan machtsverhoudingen. In de volgende alinea zal ik dit zo goed mogelijk proberen toe te lichten.

Said baseert zijn theorie op Foucault’s (1977) epistemologisch gedachtegoed en de daaruit voortgekomen Foucauldian discours analysis. Het is logisch dat Said terugvalt op Foucault, omdat deze nadrukkelijk de taalpraktijken aankaart. Foucault legt uit dat de manier waarop over een onderwerp wordt gepraat en de samenhangende ideeën over dit onderwerp een discours vormt. Een discours is volgens hem een ideeën-netwerk. Dit ideeën-netwerk produceert macht doordat het bepaalt hoe over een onderwerp gepraat kan worden. Communicatiewetenschappers Jørgensen en Philips leggen dit als volgt uit: ‘’Power is responsible (..) for the particular ways in which the world is formed and can be talked about’’ (2002, p.14). Het is het discours die de realiteit toegankelijk maakt. Dat Foucault het heeft over praktijken geeft Said handvaten om te beargumenteren dat het Westen zich (nog steeds) schuldig maakt aan imperialistisch praktijken doen, en wel met taal. Door constant op dezelfde manier over Oosterse samenlevingen te praten creëert het Westen volgens Said een hiërarchische verstandhouding waarbij zij zelf de bovenliggende partij zijn. Het discours is gekleurd door de manier waarop Westerse landen over het Oosten praten. Turner (1978; 2003, p.3) verduidelijkt de ietwat abstracte machtsconstructie in een discours door uit te leggen dat het gaat om de manier waarop het Westen het Oosten interpreteert. In Westerse teksten worden Oosterse samenlevingen als minderwaardig geïnterpreteerd, wat als gevolg heeft dat dit het dominante gedachtegoed wordt in het discours over niet-westerse landen. Het is het Westen die in een reeks van mogelijke verstandhoudingen een hiërarchische verstandhouding creëert, waardoor zij Westerse superioriteit behouden.

‘’Orientalism is a certain will or intention to understand, in some cases to control, manipulate, even to incorporate, what is a manifestly different world.’’ (Said, 1978; 2003, p.3). De compleet andere

(11)

wereld waar Said het over heeft is niet voor elk Westers land hetzelfde. Voor Nederland is het Oosten Nederlandsch-Indië en voor Frankrijk en de Anglo-Amerikaanse landen Afrika en het Midden-Oosten. Wanneer Said (1978; 2003) het heeft over ‘de ander’ in het Oosten bedoelt hij de Arabieren en de islam. Said is zich ervan bewust dat hij hiermee een groot gedeelte van het Oosten buiten spel zet, zoals India, Japan, China en andere secties van het verre Oosten. Ook Shim, Vargas & Santos (2015) valt dit op. Zij vragen zich af wie de ander in het Oosten nou precies is. Volgens hen is sinds 1978 de politiek en economische context dermate veranderd dat de definitie van het Oosten opnieuw geformuleerd kan worden. In mijn onderzoek zal ik het Oosten breed interpreteren. Ik zie ‘het Oosten’ als samenlevingen die volgens DE WESTERLINGEN andere normen en waarden hebben dan het Westen.

1.1.3 Oriëntalisme in journalism studies en Luyendijk zijn suggesties voor buitenlandcorrespondentie

Een eerste vorm van westerse buitenlandcorrespondentie is terug te vinden in de briefwisseling van reizigers in de koloniale tijd. Pratt (2007) beschrijft in Imperial Eyes: travel writing de eerste vormen van reisjournalistiek als volgt: ‘’Travel books gave European reading publics a sense of ownership, entitlement and familiarity with respect to the distant parts of the world that were being explored, invaded, invested and colonized.’’ (2007, p.3). Pratt heeft het hier over een ‘’gevoel van eigendom’’. Hij doelt op het creëren van een machtsverhouding door middel van taal. Dit refereert aan Said zijn idee van oriëntalisme en machtsverhoudingen. Daarnaast maken de koloniale reizigers een onderscheid tussen Europa en de rest van de wereld. De oriëntalistische manier van denken over de ander in de briefwisselingen bestond uit het idee dat hij statisch, passief en spiritueel was en een diepe relatie had met de natuur (2007, p.3). In journalism studies wordt zo’n set van ideeën ook wel een frame genoemd: ‘’A frame repeatedly invokes the same objects and traits, using identical or synonymous words and symbols in a series of similar communications (...)’’ (Wahl-Jorgensen en Hanitzsch, 2009, p.177). Ook vandaag de dag (een lange tijd na de dekolonisatie) wordt in de journalistiek bericht over ‘’de ander in een niet-westerse samenleving’’. Hoe die berichtgeving eruit ziet, wordt bestudeerd in journalism studies. In journalism studies gaan onderzoeken naar oriëntalisme vaak gepaard met onderzoek naar ideologieën in het nieuws en framing van het nieuws (Trivundza 2004; Mahony 2010; Elgamri 2011). Door de berichtgeving te analyseren wordt in deze studies de representaties van landen, bevolkingen en groepen onderzocht. Een voorbeeld van een van die studies is Islam in the British Broadsheets: The

(12)

Impact of Orientalism on Representations of islam in the British Press. In het onderzoek wordt de conclusie getrokken dat de Britse pers een generaliserend beeld geeft van de islam. De meeste studies naar oriëntalisme en ideologie in de journalistiek trekken een vergelijkbare conclusie: media framen informatie en geven een vertekend of generaliserend beeld. De vele onderzoeken naar de manier waarop informatie wordt geframed zijn gebaseerd op het objectiviteitsideaal die de Westerse journalistiek nastreeft. In de objectieve journalistiek gaat het om het neerzetten van een evenwichtig beeld van de werkelijkheid (Schudson, 2001). Voor oriëntalisme of een oriëntalistisch frame is daarin geen plek. Een frame is immers een partijdig vizier. Framing wordt in de objectieve journalistiek gezien als iets kwalijks omdat het de kijker of lezer stuurt.

Franklin et al. nemen oriëntalisme op als een key-concept in hun boek journalism studies (2005). Onder het kopje oriëntalisme behandelen zij ‘othering’. Othering leggen ze uit als een proces waarin individuen of groepen vanuit een ideologisch perspectief zichzelf met taal en gewoontes afzonderen. Op die manier positioneren ze zichzelf als wij-groep. Door de positionering van de wij-groep ontstaat ‘de ander’ die niet tot de wij-groep behoort. Othering wordt volgens Fürsich (2002, p.58) door academici in journalism studies onderzocht om aan te tonen hoe in nieuwsartikelen en televisieprogramma's een constructie van de ander plaatsvindt. Het concept is nauw verbonden aan oriëntalisme. In het proces van othering kan een relatie worden aangegaan met de ander die gebaseerd is op vooroordelen en heeft als doel de zelf boven de ander te plaatsen. Het zijn volgens Franklin et al. (2005, p.184) nieuwsmedia die door de ander te representeren de burger in staat stelt te leren over een groep die zij niet kennen. In de verschillende media is zo een discours over de ander aanwezig, waarin ideeën over de ander besloten liggen. Dit kan een oriëntalistisch discours zijn. Een oriëntalistisch discours kenmerkt zich volgens socioloog Stuart Hall (1992) door een onvermogen van westerlingen om de verschillen van de ander te erkennen en te respecteren. Het Westen wordt volgens hem systematisch verbonden met ‘superioriteit’ en het Oosten met ‘inferioriteit’ (Hall 1992; 2006). Volgens Luyendijk (2006; 2010) dragen westerse media nog steeds bij aan een orientalistisch discours doordat zij vanuit een superieure houding en met een inferieur en ideologisch frame over niet-westerse samenlevingen berichten.

In journalism studies is het grootste gedeelte van het onderzoek naar oriëntalisme gericht op Amerikaanse en Britse media. Luyendijk zette in 2006 in Nederland de discussie over oriëntalisme in journalistiek op de kaart. Hij deed dit met het populair-wetenschappelijk boek Het zijn net mensen. In 2010 schreef hij vervolgens het academisch betoog Beyond Orientalism waarin hij vanuit zijn eigen ervaring als buitenlandcorrespondent in het Midden-Oosten beargumenteert hoe een Westerse blik de

(13)

berichtgeving van het buitenland bepaalt. In zijn betoog gebruikt Luyendijk de ideeën van Said over oriëntalisme om zijn standpunt te onderbouwen. Het beeld van het Midden-Oosten is volgens Luyendijk een continuïteit van oude koloniale representaties (2010, p.10). Zelf slaagde hij er naar eigen zeggen niet in neutraal te berichten over het Midden-Oosten. Dit kwam niet door zijn eigen intenties, maar doordat er in het systeem van buitenlandcorrespondentie geen ruimte is om neutraal te berichten. In de prakijken van informatievergaring en het verwerken van deze informatie ligt volgens Luyendijk een werkwijze besloten die oriëntalistisch is. In zijn essay doet hij onder het kopje ‘’How to improve Journalism? Five Possible Solutions’’ vijf suggesties om de hiervoor genoemde prakijken aan te kaarten of zelfs te veranderen. Luyendijk zijn suggesties lichten nader toe hoe hij dit voor ogen heeft. Door de suggesties in de volgende alinea’s te bespreken zal ook zijn kritiek op de huidige buitenlandcorrespondentie duidelijk worden.

1. Representatie is een uitzondering en niet de regel

De eerste suggestie die Luyendijk doet is om het publiek te laten beseffen dat het een uitzondering voorgeschoteld krijgt en niet de regel. Het nieuws over andere werelddelen is niet de alledaagse werkelijkheid in deze werelddelen. Wanneer het publiek beseft dat ze slechts naar een representatie van narigheid kijkt, zal ze beter in staat zal zijn een eigen conclusie te trekken over deze werelddelen, zo redeneert Luyendijk.

2. Op zoek naar nieuwe genres en concepten

Er moet een academische en journalistieke zoektocht komen naar nieuwe journalistieke genres en concepten. Het zijn volgens Luyendijk de Westerse concepten, zoals democratie, die het onmogelijk maken om niet-westerse samenlevingen inzichtelijk te maken. Deze westerse concepten van waaruit in buitenlandcorrespondentie wordt bericht helpen niet om niet-westerse landen te doorgronden. Ze geven slechts inzicht in de manier waarop in het Westen over deze concepten wordt nagedacht. Luyendijk geeft als voorbeeld het concept ‘publieke opinie’ die in een politiestaat volgens hem naar iets fundamenteel anders verwijst dan in democratie (2010, p.18). In nieuwe genres zouden de nieuwe concepten in praktijk gebracht kunnen worden.

3. Metajournalistiek

De derde suggestie is om metajournalistiek in buitenlandcorrespondentie toe te passen. De journalist zou transparant moeten zijn over de keuzes die hij of zij maakt. Bijvoorbeeld door te vermelden dat de cameraploeg op zoek moest naar een schietpartij en uit te leggen dat ze op de plek ervoor kozen om de boze menigte te filmen en niet de verbaasde passanten. Luyendijk doet geen suggesties over de vorm

(14)

waarin dit zou moeten gebeuren. Het zou bijvoorbeeld kunnen doordat de correspondent in een voice-over uitlegt, maar ook door het online zetten van het researchverslag.

4. Relatie tussen beeld en realiteit

Luyendijk zijn ervaring als correspondent leerde hem dat het beeld dat de correspondent geeft van een ver land niet één op één staat met de realiteit (zie de eerste suggestie). Dit is waar ik in de inleiding, met mijn voorbeeld over reizen, eerder naar verwees. Om te onderzoeken wat de gevolgen zijn van de scheve verhouding tussen beeld en realiteit doet Luyendijk de suggestie om in journalism studies op zoek te gaan naar ‘’theoretisch gereedschap’’. Hiermee bedoelt hij academische concepten die de relatie tussen beeld en realiteit benoemt waardoor het mogelijk is deze te onderzoeken.

5. Een metanarratief voor balans

De laatste suggestie is om na te denken over de manier waarop verschillende frames samengevoegd kunnen worden tot één alles dekkend metanarratief. Dit moet een metanarratief zijn waarin verschillende culturele narratieven een plek krijgen. Om het idee van culturele narratieven uit te leggen geeft Luyendijk (2010, p.19) de cartoon crisis als voorbeeld. In Nederland werd deze in media als volgt geframed: eerst bombarderen ze New York, toen Londen, toen Madrid, toen vermoordden ze Theo van Gogh en nu zijn ze zelfs boos over een paar cartoons. Het narratief in Arabische media was echter als volgt: eerst bombardeerden ze Afghanistan, toen Irak en nu maken ze zelfs onze profeet belachelijk. Luyendijk doet dus de suggestie op zoek te gaan naar een metanarratief waarin deze verschillende narratieven beide tot hun recht komen. Zo wil hij balans brengen in de berichtgeving. Een neutrale berichtgeving bestaat volgens Luyendijk (2010) namelijk niet. Er kan beter rechtgedaan worden aan verschillende (culturele) narratieven.

Aan het einde van het onderzoeksgedeelte van deze masterscriptie zal ik Luyendijk zijn suggesties gebruiken om de vertelstructuur van DE WESTERLINGEN te testen. Ik kies ervoor de resultaten van de analyse te toetsen aan Luyendijk zijn suggesties omdat ik verschillende aanknopingspunten zie. Bijvoorbeeld met de tweede suggestie (nieuwe genres en concepten). In DE WESTERLINGEN gaan de programmamakers binnen het genre van documentaire opzoek naar een manier om niet-westerse samenlevingen op een alternatieve manier in kaart te brengen. Ze vertrekken vanuit het idee dat concepten als democratie, feminisme en vrijheid niet vanzelfsprekend zijn voor niet-westerse landen. Simpelweg omdat deze landen helemaal niet zitten te wachten om op deze niet-westerse waarden. Dit refereert aan de problematiek in het systeem van buitenlandcorrespondentie zoals Luyendijk die schetst. Hoe in DE WESTERLINGEN wordt omgegaan met de problematiek kan ik dus

(15)

toetsen aan Luyendijk zijn tweede suggestie. Naast de tweede suggestie zal ik ook de andere vier suggesties gebruiken om de resultaten van dit onderzoek te toetsen. Het gebruik van metajournalistiek (suggestie 3), de relatie tussen beeld en realiteit (suggestie 4), representatie (suggestie 1) en metanarratieven (suggestie 5) zijn stuk voor stuk terug te vinden in de vertelstructuur van DE WESTERLINGEN. Hier zal ik verder op ingaan in het analysegedeelte. Door de resultaten van dit onderzoek te toetsen aan Luyendijk (2010) zijn suggesties kan ik in deze scriptie inzichtelijk maken hoe de suggesties van Luyendijk in de journalistieke praktijk zijn gebracht en hoe een dergelijke poging eruit ziet.

1.2 Problematisering van Luyendijk zijn suggesties

Zoals in het eerste theoretische deel besproken, wordt oriëntalisme in journalism studies gezien als een iets kwalijks. De vele onderzoeken naar oriëntalisme in journalistieke producties onderstrepen dit. Sammenvattend is orientalisme een ideologisch gedachtegoed die de berichtgeving stuurt. Dit is in strijd met het idee dat journalistiek objectief moet zijn en de berichtgeving neutraal. Oriëntalisme kan mijns inziens dan ook gezien worden als een bias: een vooringenomen houding van de journalist of van de werkwijze van de journalist die de berichtgeving stuurt. Oriëntalisme gaat in de journalistiek over een manier van gereguleerd schrijven, of in het geval van audiovisuele media over een manier van vastleggen, die gedomineerd wordt door ideologische vooroordelen over de ander. Oriëntalisme kan dus ook gezien worden als een frame-soort omdat steeds op dezelfde manier, met eenzelfde frame, over de ander wordt gepraat en nagedacht.

In het tweede gedeelte van dit theoretische deel staan Luyendijk zijn suggesties om die gereguleerde manier van journalistiek bedrijven centraal. Ik zal deze kritisch bekijken. De suggestie om een metanarratief te gebruiken in buitenlandcorrespondentie heeft consequenties voor de informatieoverdracht (§1.2.3). Daarnaast valt het te betwisten of westerse journalistiek überhaupt vrij van oriëntalisme kan zijn omdat een gebalanceerde of neutrale journalistiek een westers ideologie is (§1.2.1). In dit deelhoofdstuk zal ik de twee grootste westerse journalistieke stromingen, objectieve en narratieve journalistiek, bespreken en de westerse ideeën over het beoefenen van journalistiek waarop zij zijn gebaseerd (§1.2.2).

(16)

Het is de werkwijze binnen de vorm van objectieve journalistiek waar Luyendijk problemen mee heeft. Hij zegt niet te geloven in neutrale journalistiek, wel wil hij een zo gebalanceerd mogelijke buitenlandcorrespondentie. Luyendijk zet zich af van ‘neutraliteit’ of neutrale journalistiek en vervangt deze voor journalistiek waarin een ‘balans’ is. Beide termen slaan echter terug op dezelfde westerse ideale journalistiek: een onbevooroordeelde journalistiek. Journalistiek wordt echter overal op de wereld verschillend beoefend. Een Nederlandse en een Chinese journalist zullen het bijvoorbeeld niet snel met elkaar eens worden over de vrijheid die een journalist heeft om te berichten wat hij wilt (Deuze, 2004, p.77). Ook zijn er verschillende journalistieke idealen: een Chinese journalist zal minder snel kritisch zijn tegenover zijn overheid vanuit de gedachte dat men autoriteiten dient men te respecteren, terwijl een westerse journalist juist achterdochtig en kritisch is ten opzichte van autoriteiten.

In de westerse journalistiek is objectieve journalistiek de norm sinds ongeveer 1920 (Hartsock, 2000). Hoe is het mogelijk om een representatie te geven van een wereld die zoveel diversiteit kent als de onze? Dit is de vraag waar journalisten zich destijds druk om moeten hebben gemaakt. Volgens Hartsock (2000) riep Lippman rond 1920 journalisten op om op eenzelfde manier informatie te verzamelen en verwerken. Lippman kwam namelijk tot een conclusie dat er maar één mogelijkheid is om alle journalisten op eenzelfde manier te laten berichten over de wereld: met een wetenschappelijke methode. Zo zou journalistiek meer zijn dan de schreeuwende koppen van de destijds dominante yellow journalism. Lippmann zijn ideale journalistiek communiceerde feiten en enkel feiten. Over objectiviteit in de journalistiek is veel geschreven. Schudson (2011) noemt het een westerse uitvinding en westerse methode: ‘’a set of reporting and editing practices, and an observable pattern of news writing.’’ (2001, p.149). Broersma (2015) noemt de normen, routines en conventies waaraan de objectieve journalist zich houdt het ‘objectiviteitsregime’. Deze werd volgens hem door de journalistiek opgesteld als onderdeel van de professionalisering van de beroepsgroep. Volgens Broersma was het duidelijk dat geen enkel persoon, en dat is wat een journalist blijft: een mens van vlees en bloed, daadwerkelijk objectief kon zijn. De oprichting van het objectiviteitsregime heeft volgens Broersma (2015, p.164) dan ook drie functies: het moet de waarheidsclaim van journalisten ondersteunen, het geeft de professie autonomie, gezag en geloofwaardigheid, en zorgt voor een professionele identiteit.

Zoals hiervoor uiteengezet is objectieve journalistiek een westerse journalistieke ideologie. Dit is dubieus wanneer we het hebben over het bestrijden van oriëntalisme in dezelfde objectieve journalistiek. Objectieve journalistiek is in feite al een westerse ideologie, een waarmee niet-westerse

(17)

landen in kaart worden gebracht. De vraag is of je met behulp van westerse journalistieke idealen überhaupt tot een berichtgeving kan komen die vrij is van oriëntalisme. In deze scriptie zal ik hier niet verder op ingaan. Allereerst in verband met de omvang van de scriptie, daarnaast moet ik toegeven dat het me een beetje duizelt wanneer ik nadenk over dit vraagstuk.

1.2.2 Narratieve journalistiek: perspectieven op de waarheid

Het opsporen van bias, ideologie en framing in journalism studies suggereert volgens Bird en Dardenne (2009, p.205) dat een echte waarheid bestaat maar dat externe factoren ervoor zorgen dat journalisten een ander, vertekend beeld, van de waarheid rapporteren. Hierbij wordt uitgegaan van het idee dat een journalist kan berichten over een universele waarheid. Luyendijk (2010) zet zich af tegen objectieve journalistiek en hiermee het idee van een universele waarheid. Wel wil hij meerdere perspectieven op de waarheid aan bod laten komen door culturele narratieven samen te voegen tot een metanarratief. Ik zal in deze paragraaf Luyendijk zijn buitenlandcorrespondentie problematiseren door bloot te leggen op welke ideeën over waarheidsvinding zijn suggesties voor een vernieuwde vorm van buitenlandcorrespondentie rusten.

Als reactie op de eerste ideeën en uitspraken over een objectieve journalistiek kwam rond 1890 ook een narratieve journalistieke stroming op (Hartsock, 2000). Over waarheidsvinding wordt in deze stroming anders gedacht: de journalist kan geen universele waarheid rapporteren. De narratieve journalistiek bericht niet over één enkele waarheid maar geeft een of een aantal perspectieven op de waarheid. Het is dus niet zo dat narratieve journalistiek het bestaan van een waarheid ontkent. Beide journalistieke vormen bevatten een moraal voor de journalist die aansluit bij de hiervoor besproken ideeën over waarheidsvinding. In de objectieve journalistiek is dit het morele idee dat de journalist de gehele waarheid bericht, en in de narratieve journalist het morele idee dat de journalist over een perspectief op de waarheid bericht. Binnen het objectiviteitsregime zijn journalisten verplicht om de lezer of kijker van de meeste waarheidsgetrouwe berichtgeving te voorzien (Bird & Dardenne, 2009, p. 214).

Kenmerkend voor de narratieve journalistiek zijn het gebruik van technieken als dialogen, scène-constructies, details en het beschrijven van activiteiten. Ook worden de eigen ervaringen, gedachten, en gevoelens vaak besproken. Volgens Hartsock (2000) helpt dit de sociale realiteit naar de lezer (of kijker) te halen. De beschrijving van ervaringen en gevoelens en andere narratieve technieken laten daarnaast zien dat het in de narratieve journalistiek gaat om een interpretatie van de waarheid.

(18)

Het narratief is de leidraad voor de informatieordening in deze journalistieke stroming. De objectieve journalistiek erkent de aanwezigheid van narratieven in berichtgeving (Bird & Dardenne, 2009) maar streeft ernaar het narratief zo min mogelijk de berichtgeving te laten leiden. Dit is het duidelijkste en belangrijkste onderscheid tussen de twee stromingen. De omgang met informatie in de narratieve journalistiek is in strijd met het eerdergenoemde objectiviteitsregime, waarin het scheiden van feiten en meningen de basis is (Broersma & Harbers, 2014, p.640). Wanneer we kijken naar buitenlandcorrespondentie en de beide stromingen kan je stellen dat narratieve journalisten over verschillende wereldvisies trachten te berichten en objectieve journalisten opzoek zijn naar één universele waarheid over de wereld.

Luyendijk (2010) zijn ideeën over journalistiek in het algemeen en buitenlandjournalistiek in het bijzonder komen deels overeen met gedachten over waarheidsvinding binnen de objectieve journalistiek en deels met gedachten over waarheidsvinding binnen de narratieve journalistiek. Buitenlandjournalistiek moet volgens Luyendijk een zo volledig mogelijk beeld geven van de waarheid. Dit komt overeen met objectieve journalistiek waarin verschillende kanten van een gebeurtenis aan bod komen. Volgens hem kan een journalist echter niet objectief zijn en bestaat objectiviteit niet. De waarheid is volgens Luyendijk niet universeel. Hij doet daarom de suggestie om verschillende perspectieven op de waarheid een plek te geven in de berichtgeving. Dit komt overeen met de berichtgeving in narratieve journalistiek waarin een perspectief op de waarheid wordt gegeven. Luyendijk wil recht doen aan de culturele waarheid van de ander, dit wil hij bereiken door verschillende (culturele) narratieven samen te voegen. Zo denkt hij een berichtgeving te creëren die gebalanceerd en volledig is. Je zou kunnen stellen dat Luyendijk zijn suggesties voor buitenlandjournalistiek leiden tot een objectieve journalistiek. Het gaat immers om een volledige berichtgeving waarin beide (culturele) kanten aan bod komen. De journalistiek hoeft zo niet oordeelloos en onbevooroordeeld te zijn, hij of zij kan berichten vanuit zijn eigen westerse waarheid, maar geeft toch een objectieve berichtgeving omdat hij of zij ook de andere culturele waarheid toegevoegd. Zo is de journalist uiteindelijk toch objectief. Daarnaast zet Luyendijk zich misschien wel af tegen het objectiviteitsregime, maar streeft hij wel een buitenlandcorrespondentie na waarin ideologie en bias geen aandeel hebben. Dit zijn twee termen die nauw verbonden zijn aan het objectiviteitsregime.

(19)

Volgens Muhlmann (2008, p.16) bestaat in de journalistiek een spanning tussen het berichten van een waarheid waar iedereen zich in kan vinden en het recht doen aan alternatieve inzichten. De waarheid waar iedereen zich in kan vinden is de universele waarheid waar in de objectieve journalistiek over wordt gesproken. De alternatieve inzichten kunnen bijvoorbeeld de culturele waarheden zijn waar Luyendijk op doelt. De spanning die Muhlmann beschrijft is eenzelfde soort spanning die terugkomt in Luyendijk (2010) zijn essay. Hij zoekt immers naar een manier om in de buitenlandjournalistiek om te gaan met verschillende culturele waarheden.

1.2.3. Het toetreden van een totaal andere wereld

Voor de vernieuwing van buitenlandcorrespondentie die Luyendijk (2010) voorstelt gebruikt hij, zoals in de vorige paragraaf besproken, objectieve en narratieve journalistieke idealen. Door verschillende perspectieven op de waarheid te berichten kan de journalist zo volledig mogelijk zijn in zijn berichtgeving. Deze vorm van buitenlandcorrespondentie kan echter ook problematisch zijn voor de informatieoverdracht. Zeker wanneer het gaat om complexe informatie over een wereld waar de kijker of lezer nog nooit een voet op de grond heeft gezet.

Luyendijk zijn suggestie heeft overeenkomsten met Irene Costera Meijer (2006) haar voorstel het nieuws ‘meerstemmig’ te maken. Met meerstemmig nieuws bedoelt ze berichtgeving waarin meerdere kanten van de waarheid worden belicht. Costera Meijer doet dit voorstel omdat de waarheid volgens haar gelaagd is. Zowel de suggesties van Luyendijk als het voorstel van Costera Meijer zijn gericht op een journalistiek die zo goed mogelijk de taak als waarheidsvinder uitvoert en een zo gelaagd mogelijke informatie aanbiedt aan zijn lezer of kijker. Echter moeten we het belang van informatieoverdracht niet vergeten. Als geen lezer of kijker de informatie tot zich kan nemen omdat deze geen duidelijke boodschap bevat, of wanneer de lezer of kijker niet in staat is om met de informatie tot een eigen idee van over de waarheid te komen, is het de vraag hoe relevant de informatie is. De keerzijde aan Costera Meijers meerstemmig nieuws en Luyendijks metanarratief is dan ook dat de informatie voor de kijker vrij abstract blijft. In zowel objectieve als narratieve journalistiek is een enkel narratief aanwezig. Deze helpt de lezer of kijker om een mening te vormen. Die hulp vervalt bij het gebruik van een metanarratief of meerstemmig nieuws.

Uit onderzoek van Oliver et al. (2012) blijkt dat een narratief zorgt voor betrokkenheid van de lezer bij de informatie. Daarnaast helpt een narratief om empathie op te wekken voor het subject in het nieuws. Volgens Bird en Dardenne (2009) heeft het narratief in nieuws de functie om betekenis te

(20)

kunnen geven aan de informatie. Hartsock (2000) zet uiteen hoe objectieve journalistiek een afstand schept tussen de informatie en de lezer. Hij beschrijft hoe de schepping van een objectieve wereld zorgt dat vragen van de lezer worden uitgesloten. Daarnaast sluit het ook de fantasie uit. Dit is voor de informatievoorziening misschien goed, maar helpt niet bij de informatieoverdracht. Journalist Mark Kramer ziet narratieve journalistiek als een manier voor de lezer om zich te identificeren met het 2

nieuws. Het gebruik van narratieve elementen helpt volgens hem om een verhaal impact te laten hebben in de samenleving. De filosoof en literatuurcriticus Bakhtin (1985-1975) had het al over de mediërende functie van narratieve journalistiek de lezer in de wereld kan trekken waarover bericht wordt (Holquist, 1981). Een narratief in berichtgeving is wellicht nog niet zo kwalijk. De wij-en-zij relatie die volgens Riegert (2011, p.1567) kenmerkend is voor het narratief van oriëntalisme, zorgt er wellicht voor dat de (Nederlandse) burger het nieuws kan begrijpen en zich kan identificeren met de informatie. De evenwichtige berichtgeving die Luyendijk voorstelt kan leiden tot afstand omdat er geen mediërend narratief aanwezig is. Een wereld begrijpen die zo anders is dan de wereld waarin wij leven is niet gemakkelijk.

Daarnaast is de kans natuurlijk groot dat de kijker zich alsnog zal identificeren met het westerse culturele perspectief in het meerstemmige nieuws van Costera Meijer of metanarratief van Luyendijk. In de reacties op het programma DE WESTERLINGEN zie je dat sommige kijkers het moeilijk vinden om het alternatieve, culturele narratief van de niet-westerling te begrijpen (afbeelding 1).

"

Afbeelding 1 - Tweet van kijker van DE WESTERLINGEN

Zoals in het analysegedeelte van deze scriptie besproken zal worden, is in DE WESTERLINGEN een vorm van een metanarratief aanwezig. In DE WESTERLINGEN krijgt het metanarratief invulling doordat zowel het culturele narratief van de programmamakers als het culturele narratief van het subject een aandeel heeft in de vertelstructuur. De hiervoor vermelde twitteraar heeft echter moeite

Mark Kramer is oprichter van de Nieman Program on Narrative Journalism. Uitspraak gevonden in slides van

2

(21)

met het alternatieve narratief van ‘de ander’. De informatie is voor deze twitterende kijker te verwarrend of gekkig. Hij of zij voelt zich niet betrokken bij het culturele narratief van de Ghanees. Dat is opmerkelijk omdat in DE WESTERLINGEN ook technieken worden gebruikt die kenmerkend zijn voor het betrekken van de kijker bij het verhaal. Zo delen de programmamakers bijvoorbeeld hun ervaringen en omschrijven ze hun omgeving. Volgens Eason (1982) kan de journalist op die manier een bemiddelende rol spelen tussen beeld en realiteit. Het gaat hier om verteltechnieken die helpen de lezer of kijker mee te nemen in het verhaal. Deze technieken worden bijvoorbeeld gebruikt door de twee Nederlandse journalisten Grunberg en Fiske (Broersma & Harbers, 2014). De betrokkenheid van de lezer of kijker is goed, maar het gaat volgens Broersma en Harbers wel om een verteltechniek die subjectiviteit medieert. Volgens hen lijkt het namelijk alsof de journalist toegang heeft tot de werkelijkheid doordat hij of zij deze observeert maar gaat het uiteindelijk over de journalist zijn eigen beleving en interpretatie van de werkelijkheid.

1.2.4 De toekomst van buitenlandcorrespondentie

Met deze paragraaf zal ik inzicht geven in de meest recente discussies en ideeën over buitenlandcorrespondentie in journalism studies. Ik acht het noodzakelijk om op de huidige discussie over buitenlandcorrespondentie in te gaan omdat ik het in dit onderzoek heb over het innoveren van buitenlandcorrespondentie. Volgens de academici die ik zal aanhalen is de wereld dermate veranderd, dat in de journalistiek een nieuwe manier moet worden gevonden om over de wereld te bericht. Net als Luyendijk (2010) zoeken de auteurs naar manieren om over de wereld te berichten die passen bij de manier waarop wij tegen de wereld aankijken.

Socioloog Ulrich Beck (2000) beschrijft hoe in een globaliserende wereld sociale, politieke en economische relaties tussen naties steeds inniger en complexer worden. Hij noemt dit proces globalisering. Als gevolg van deze globalisering verdwijnt, volgens Turner (2003), de nationale instelling naar de achtergrond en ontstaat een idee van de wereld als ‘’as a single place’’ (p.113). Het zou niet gaan om de grenzen van een land die ons van elkaar scheiden, maar om mens zijn. Een concept dat nauw verbonden is aan globalisering is het concept ‘kosmopolitisme’, ook wel bekend als wereldburgerschap. Wanneer Beck (2000) spreekt over kosmopolitisme bedoelt hij de verbondenheid die burgers voelen met de mensheid. Dit gevoel gaat voorbij regionale of nationale identiteit. Het idee van een kosmopolitische wereld is in strijd met het fundament waarop buitenlandcorrespondentie volgens Fürsich (2005) is gebouwd. Buitenlandcorrespondentie, zo zegt hij, is ooit geïntroduceerd om

(22)

de eigen nationale identiteit te vormen. Door naar samenlevingen in het buitenland te kijken, en daarover te berichten, werden de eigen normen en waarden duidelijk. In buitenlandcorrespondentie staat volgens hem juíst de nationale identiteit centraal. Nu de nationale identiteit in de globaliserende wereld een kleinere rol gaat spelen vraagt niet alleen Fürsich, maar ook Berglez (2008) zich af hoe de toekomst van buitenlandcorrespondentie eruit moet zien. Het berichten vanuit het idee van zo’n nation-state is namelijk ook volgens Berglez (2008) achterhaald omdat grenzen vervagen en landen zijn economisch, politiek en sociaal met elkaar verstrengeld. Berglez introduceert het concept ‘global outlook’ waarmee hij een onderscheid maakt tussen buitenlandberichtgeving en global berichtgeving. Het verschil ligt volgens hem bij het type informatie dat wordt gegeven. Global nieuws neemt de complexe relaties in de wereld als uitgangspunt en wil zo informeren over de plek van de burger in de wereld. Dus niet de plek van een land in de wereld. Fürsich (2005) benadrukt dat een journalist, wanneer hij vertrekt vanuit het mens zijn van een burger, meer ruimte heeft om tot een complexe framing van de ander te komen. Er bestaat volgens Fürsich in deze vorm van buitenlandjournalistiek zelfs geen ‘ander’, iedereen is mens en er wordt geen onderscheid gemaakt tussen ‘wij’ en ‘zij’. Idealiter is er dus geen othering en geen oriëntalisme. Dit is volgens Fursich nodig voor de toekomst van buitenlandcorrespondentie.

Luyendijk, Berglez en Fürsich pleiten alle drie voor een verandering van de professionele routines in buitenlandcorrespondentie. Luyendijk doet die suggestie zodat buitenlandcorrespondentie om kan gaan met de complexiteit van representaties, Fürsich doet een soortgelijke suggestie om recht te kunnen doen aan informatie over complexe wereldsystemen en Berglez zegt global journalism relevant te vinden om recht te kunnen doen aan global times (Luydendijk 2010 ; Fürsich 2005, Berglez 2008).

1.3 Het documentaire genre en journalistiek

In deze scriptie staat de zoektocht naar een innovatieve of alternatieve journalistieke houding tegenover niet-westerse landen centraal. In dit laatste gedeelte van het theoretisch kader zal ik ingaan op het documentaire genre. Ik zal documentaire en de relatie tot journalistiek bespreken en uiteenzetten hoe binnen het genre wordt omgegaan met de representatie van de werkelijkheid. Tot slot zal ik uitleggen dat het experimenteren in documentaires zoals in DE WESTERLINGEN (door op een alternatieve manier het buitenland te benaderen) past binnen de rijke documentaire traditie van de VPRO.

(23)

1.3.1 Het documentaire genre en journalistiek

Documentaire is van origine een filmgenre dat volgens mediawetenschapper Patricia Aufderheide (2007) in de laatste jaren van 19e eeuw ontstond. Aufderheide (2007) definieert het genre als volgt: ‘’it is

a story about real life, with claims to truthfulness.’’ (p.2). Ook mediawetenschapper Annette Hill (2007, p.103) benadrukt dat een ‘’op feiten gebaseerd verhaal’’ een van de belangrijkste kenmerken is van het documentaire genre. De relatie tot de werkelijkheid en het belang van feiten maakt dat documentaire gezien kan worden als journalistiek praktijk. In de journalistiek draait het immers om het geven van betekenis aan een oneindig gecompliceerde werkelijkheid (Bardoel & Wijfjes, 2015). In het genre van documentaire gebeurt dit door waargebeurde verhalen te vertellen. Toch zijn er ook een aantal verschillen te benoemen tussen traditionele journalisten en documentairemakers. Het gaat dan voornamelijk om de afspraak met de kijker en de daar bijhorende verwachtingen van de kijker wanneer hij of zij een documentaire kijkt.

Mediawetenschapper Andra Leurdijk (1999) benadrukt een van die verschillen tussen televisiejournalisten en documentairemakers. Documentairemakers hoeven zich volgens haar niet te houden aan journalistieke conventies als onpartijdigheid, objectiviteit en evenwichtigheid. Volgens haar zijn een persoonlijke benadering en vormexperimenten legitieme stijlmiddelen in documentaires. Aufderheide (2007) claimt zelfs dat documentairemakers zichzelf niet zien als journalist maar als verhalenvertellers. Als verhalenverteller en filmmaker is het volgens haar onmogelijk een verhaal te maken zonder informatie te manipuleren. Deze uitspraak onderbouwt zij met een quote van televisiejournalist Edward Murrow: ‘’Anyone who believes that every individual film must represent a ‘balanced’ picture knows nothing about either balance or pictures’’ (2007, p.3). De juiste informatiebalans is in documentaires ondergeschikt aan het overbrengen van het verhaal, toch verwacht de kijker een eerlijke representatie van de realiteit. Mediawetenschapper Stella Bruzzi (2006) is het hier niet mee eens. Volgens haar begrijpt een kijker heel goed dat hij of zij naar een representatie kijkt, en dat in de documentaire een onderhandeling is geweest tussen de realiteit aan de ene kant en beeld, interpretatie en bias aan de andere kant. Een kijker heeft volgens Bruzzi dan ook geen ‘’punten en komma’s nodig’’, zoals zij het noemt, om te begrijpen dat de documentaire deze relatie heeft tot de realiteit. Ook Bill Nichols (2001), een grote naam in de documentaire studies, stelt dat de kijker snapt dat hij of zij kijkt naar een representatie van de werkelijkheid. Door deze genuanceerder verhouding tot de werkelijkheid is het volgens Nichols mogelijk een enkel perspectief te behandelen in documentaires. Nichols en Bruzzi verschillen echter van mening wanneer het aankomt op het doel van

(24)

de documentairemaker. Volgens Nichols (2001) streeft de documentairemaker ernaar een zo perfect mogelijke representatie van de werkelijke wereld te geven, ook al zal hij of zij volgens hem daarin falen. Bruzzi (2006) zegt daarentegen dat het doel van de documentairemaker voornamelijk is om bij te dragen aan de betekenis van gebeurtenissen in de wereld. Volgens Carl Plantinga (2005) verwacht de kijker dat de intentie van de maker is om een weergave van de realiteit te geven, analyse van een element uit de realiteit, of argument over de realiteit te geven en dat die ook wordt gegeven in de documentaire. Hij noemt dit de verwachting van een ‘assertedly vertical representation’: betrouwbare (visuele) informatie die de kijker laat zien of vertelt hoe iets is, was, of zou kunnen zijn in de echte wereld (2005, p. 111).

De metajournalistiek die Luyendijk (2010) oppert kan gezien worden als een punt of komma voor de kijker, een die volgens Bruzzi niet nodig is in het documentaire genre. Luyendijk doet deze suggestie echter omdat volgens hem de genuanceerde verhouding tussen de kijker en de representatie van de werkelijkheid in buitenlandcorrespondentie ontbreekt. De genuanceerde en duidelijke relatie 3

tot de realiteit in het documentaire genre betekent echter niet dat de documentairemaker volledige vrij is in zijn representatie van de werkelijkheid. Een van de redenen waarom de maker niet volledig vrij is, is bijvoorbeeld dat hij of zij ethisch dient te handelen. In documentaires gaat het om echte levens van echte mensen. De mensen in de documentaire zullen hun leven voortzetten in de echte wereld, de documentairemaker dient daar rekening mee te houden (Aufderheide, 2007). Naast de crux tussen het representeren van de werkelijkheid en het vertellen van een verhaal, is er dus ook nog de verantwoordelijkheid van de maker ten opzichte van het subject, dit om de logische reden dat de documentaire in zekere mate een representatie is van de realiteit en het subject ook buiten deze representatie in de documentaire in ‘’de echte wereld’’ verder leeft. Visueel antropoloog Ruby Jay noemt dit ‘’a documentary dillemma’’ (Jay, 1992): de complexe relatie tussen de documentairemaker en het subject. Sinds erkent wordt dat de documentairemaker niet objectief kan zijn maar dat hij of zij de auteur is van een sociale constructie, is de relatie tussen de maker en het subject volgens Jay veranderd. De maker is verantwoordelijk geworden voor het geven van een stem aan het subject en de juiste invullen van deze stem. In een objectieve documentaire zijn er geen auteurs, maar ‘’reporters’’. De documentairemaker kan kiezen om voor, over, of met het subject te praten (p.47).

Zie Luyendijks eerste suggestie: een representatie is een uitzondering en niet de regel.

(25)

De verschillende relaties die de documentairemaker kan aangaan zijn belangrijk omdat ze ieder leiden tot een eigen resultaat: wanneer over het subject wordt gesproken presenteert de documentaire volgens Jay (1992) voornamelijk de visie van de maker, wanneer het subject zelf vertelt staat de ‘point of view’ en de kijk op de wereld van het subject centraal. Dit betekent echter niet dat alleen het subject aan het woord moet komen wanneer de documentaire gaat over de wereld van het subject. Jay (1992) benadrukt de waarde van de maker: “While it is clear that the balance needs redressing and the vicitms of Western oppression should represent themselves, it should not be assumed that any one group has privileged insight into its own history’’ (p.49). Volgens Jay moet dat wat mensen over zichzelf zeggen nog geïnterpreteerd worden, hun woorden staan niet één op één met de werkelijkheid. Dat zou ook wel heel simpel zijn, als ieder mens het vermogen had om de werkelijkheid te bevatten. Het onderbewustzijn van het subject en emoties moeten volgens Jay niet onderschat worden. De vernieuwede relatie na het erkennen van de documentairemaker als auteur zorgt volgens hem dan ook voornamelijk voor een gedeelde autoriteit en een machtsverdeling tussen subject en documentairemaker.

Ik heb besloten om DE WESTERLINGEN te plaatsen in het genre van documentaire omdat de afleveringen in de serie gebaseerd zijn op feiten, er bericht wordt over de werkelijkheid, maar vooral het perspectief van ‘de ander’ en zijn verhaal daarbij het uitganspunt is van de serie. De programmamakers lijken niet gebonden te zijn aan regels over de vergaring en verwerking van de informatie, wel hebben ze een duidelijk doel die in de programmabeschrijving wordt gesteld. Ze werken met een bepaalde vertelstructuur (die ik zal onderzoeken) en kunnen aan die vertelstructuur grotendeels een eigen invulling geven. In het onderzoeksgedeelte van deze scriptie zal ik hier verder op ingaan en zal ik onderzoeken of de werkwijze en de vertelstructuur leiden tot een vorm van buitenlandjournalistiek waarin een alternatieve relatie met de ander wordt aangegaan. Voor dat ik dit doe zal ik in de volgende paragrafen verder ingaan op het documentaire genre door de documentaire categorieën van Bill Nichols (2001) te bespreken. Deze categorieën zullen in het onderzoek gebruikt worden om de vorm en stijl in de documentaireserie DE WESTERLINGEN te begrijpen.

1.3.2. Modes of documentary (Nichols, 2001)

Bill Nichols (2001) stelt in het boek Introduction to documentary zes documentaire categorieën op, met ieder eigen stijlkenmerken. Op die manier tracht hij documentairestijlen te onderscheiden en

(26)

conventies te categoriseren. De categorieën stelde hij op door 100 jaar documentairegeschiedenis te bekijken en trends te selecteren. Nichols noemt deze categorieën ‘modes of documentary’. Hoewel hij de categorieën los van elkaar presenteert, benadrukt Nichols dat elementen uit verschillende categorieën gecombineerd kunnen worden. Een documentaire kan dus stijlkenmerken bevatten uit verschillende categorieën. De volgorde van de categorieën is zoals Nichols die heeft opgesteld, in de volgorde zoals de trends zich volgens hem in de loop van de jaren hebben ontwikkeld.

De eerste categorie die Nichols noemt is de poetic mode. In deze categorie geven technieken als ritme, tonen, associaties en ruimtelijke samenstelling structuur aan de documentaire. Deze technieken worden vaak aangewezen als poëtisch of artistiek, vandaar de naam van deze categorie. Documentaires in de poetic mode worden gezien als interpretatief en daarmee subjectief. Een voorbeeld die dit illustreert is het beeld van een bloem die groeit (een time-laps) met daaroverheen een voice-over waarin een vredesplan wordt uitgelegd. Wat hier de boodschap is wordt niet expliciet gemaakt. De link tussen de beelden en de informatie kan de kijker zelf leggen. De ene kijker zal zeggen dat de documentaire refereert aan de bloei van het vredesplan, een andere kijker zal zeggen dat het gaat om de kwetsbaarheid van het vredesplan.

De tweede categorie is de expository mode. Een kenmerkende techniek is het gebruik van een alleswetende voice-over waarin een argument uiteen wordt gezet. De beelden in de documentaire ondersteunen en zetten het argument in de voice-over kracht bij. Het gebruik van beelden als visuele informatie om de argumentatie te illustreren is een techniek die vandaag de dag nog veel wordt gebruikt, bijvoorbeeld ook in de traditionele journalistiek. ‘’De beelden spreken voor zich’’ is een uitspraak die past binnen de omschrijving van de expository mode.

De trend die Nichols opmerkte na de expository documentaires, zijn documentaires die hij plaatst in de participatory mode. Stijltechnieken in deze categorie zijn het gebruik van interviews, de interactie tussen de maker en het subject, en het vertellen vanuit de eerste persoon of het eigen perspectief. De participatory documentairestijl kwam gelijk op (waarschijnlijk was de ene stijl een reactie op de ander) met documentaires die volgens Nichols in de observational mode vallen. In tegenstelling tot de participatie van het subject, zijn in deze documentaires juist de registratie en ononderbroken shots kenmerkend. Registratie in de breedste zin van het woord: geen muziek, geen interviews, en geen narratief. De uitspraak ‘’fly on te wall’’, je met je camera in een hoek van de kamer verstoppen en zo onopvallend mogelijk filmen, is een bekende uitspraak die hoort bij de stijl in de observational mode. De gedachte

(27)

hierachter is dat de kijker een echte en niet geregisseerde werkelijkheid te zien krijgt. De maker tracht de documentaire zo puur mogelijk te houden.

In documentaires die binnen de reflexive mode vallen zijn beelden verwerkt die het maakproces van de documentaire laten zien. Bijvoorbeeld doordat de cameraman of vrouw te zien is in de spiegel of een overleg tussen de makers te zien en horen is. In de documentaire is zo een plek voor zelfregulatie. De categorie staat recht tegenover de observational mode waarin, zoals eerder vermeldt, geïmpliceerd wordt dat documentaire in staat is een blauwdruk te zijn van de werkelijkheid.

De laatste categorie die Nichols aanwijst is de performative mode. Documentaires die in deze categorie vallen zijn te herkennen aan een presentator of maker in beeld die zijn of haar perspectief op de evenementen in de film geeft. Een bekende documentairemaker die deze stijl gebruikt is de Amerikaanse Michael Moore met zijn controversiële documentaires. De waarde van het perspectief van de maker wordt in deze documentaires niet ter discussie gesteld. Zoals in de paragraaf over objectieve journalistiek besproken is hier echter spraken van wat Broersma en Harbers (2014) een mediërende subjectiviteit. Het lijkt alsof de maker toegang heeft tot de waarheid, maar het gaat in feite alleen om zijn of haar mening, zo redeneren zij. In de buitenlandprogramma’s van VPRO wordt deze techniek veelvuldig gebruikt: een programmamaker neemt de kijker mee naar het buitenland en vertelt daar wat hij ziet, ervaart en duidt op die manier wat er in de landen gebeurt. In het onderzoeksgedeelte zal duidelijk worden dat dit ook onderdeel is van de vertelstructuur van DE WESTERLINGEN.

1.3.3. Documentaire bij de VPRO

Dat de VPRO de documentaireserie DE WESTERLINGEN heeft gemaakt is niet verrassend. De omroep heeft een rijke traditie in het experimenteren met zowel vorm als de inhoud. Met DE WESTERLINGEN doen ze dit door te proberen op een andere manier naar het buitenland te kijken.

De VPRO heeft volgens de Nederlandse filmhistoricus Bert Hogenkamp (2004) een belangrijke rol vervuld in de ontwikkeling van het documentaire genre in Nederland. Zo stelde de omroep halverwege de jaren 60 geld beschikbaar voor documentairemakers en richtte ze een interne documentaireschool op. Deze documentaires kenmerkten zich door hun journalistieke stijl. Wat volgde was een journalistieke documentairestroming in de periode 1965-1990 in Nederland (Bert Hogenkamp, 2004). Niet alleen de journalistieke documentaire krijgt veel aandacht bij de VPRO, ook

(28)

de buitenlanddocumentaire is een speerpunt. De afgelopen jaren werd een hele reeks reisseries 4

gemaakt onder de vlag van de VPRO, waaronder: VAN DISIN INDONESIË (2012), VAN MOSKOUTOT MAGADAN (2012), DWARS DOOR AFRIKA (2014), AMOR MET EEN SNOR (2014), LANGS DE OEVERS VAN DE YANGTZE (2016), AMERICANOS (2016), ERSIN IN WONDERLAND (2017) en DE TREK (2017). Ook voor 2018 heeft de VPRO een drietal reisseries gepland. Op de informatiebeschrijving van de buitenlandseries schrijft de VPRO dat zij als doel hebben de kijker mee te nemen naar landen die hij of zij niet zo goed kent, of goed denkt te kennen.

Dit scriptieonderzoek is niet het eerste onderzoek naar othering in een VPRO documentaire. Historicus Chris Vos (2009) onderzocht de documentaireserie IN EUROPA om aan te tonen hoe in de serie het buitenland wordt gebruikt om de Nederlandse identiteit te bepalen. Hij onderzocht dit door het proces van othering in kaart te brengen. De programmamakers zetten volgens hem de gewoontes en tradities van Europese landen af tegen de eigen gewoontes waardoor er een representatie van ‘zij’ ontstaat die dient om een ‘wij’ (Nederland) groep te vormen. IN EUROPA is de enige Nederlandse audiovisuele productie die ik heb kunnen vinden waarin othering (en daarmee oriëntalisme) is onderzocht. Toch kan het niet anders dat net als in buitenlandcorrespondentie ook in Nederlandse documentaireseries gebruik wordt gemaakt van een ‘zij – wij’ frame. Zo stelde Bernstein en Studlar (1997) het boek ‘Visions of the East: Orientalism in film’ samen waarin een aantal Amerikaanse en Franse documentaires wordt behandeld waarin, volgens hen, Egypte met een oriëntalistisch frame wordt begrepen. Met mijn onderzoek hoop ik het onderzoeksgebied van oriëntalisme en televisiedocumentaire te exploreren door een Nederlandse documentaireserie te onderzoeken. Niet door simpelweg te kijken of oriëntalisme aanwezig is, maar juist door te onderzoeken wat de vertelstructuur is en pijnpunten zijn wanneer in een serie getracht wordt op een alternatieve manier het buitenland in kaart te brengen.

Deel 2: Kwalitatief Onderzoek

Inleiding

De VPRO heeft een aparte websites voor hun reisseries: https://www.vpro.nl/buitenland/programmas/

4

(29)

In het onderzoeksgedeelte van deze scriptie zullen twee afleveringen van de documentaireserie DE WESTERLINGEN worden onderzocht aan de hand van een tekstanalyse die bestaat uit een analyse van het narratief en een audiovisuele analyse. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt:

Hoe ziet de vertelstructuur in de documentaireserie DE WESTERLINGEN eruit en is dit een succesvolle toepassing van de suggesties die Luyendijk (2010) doet om een oriëntalistische werkwijze in

buitenlandcorrespondentie te doorbreken?

Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag heb ik een aantal deelvragen opgesteld. Allereerst de vragen ‘Hoe onderzoeken de programmamakers de leefwereld van hun subject? en Hoe maken zij gebruik van othering?’’ Met deze vragen wil ik de benadering van de programmamakers in DE WESTERLINGEN bestuderen. Zoals in het theoretisch onderzoek uitgelegd, is het immers de houding van de wij-groep tegenover de zij-groep waar othering aan ten grondslag ligt. Om de constructie van ‘de ander’ te onderzoeken en het proces van othering te bestuderen heb ik de vraag ‘’Hoe functioneren de narratieve elementen story en plot, en narrator?’’ en de vraag ‘’Op welke manier wordt gebruik gemaakt van een oriëntalistisch discours en welke beeldvorming wordt gegeven van de ander?’’ opgesteld. Tot slot zal ik de beeldlaag analyseren met de vraag ‘’hoe functioneren beeld en geluid in de vertelstructuur?’’ door deze vraag te beantwoorden kan ik op zowel tekst- als beeldniveau een uitspraak doen over de vertelstructuur. Ik zal tot slot kort kijken naar de stijlkenmerken in DE WESTERLINGEN die aan het documentaire genre ontleend kunnen worden.

In het laatste gedeelte van dit onderzoek zal ik de vraag ‘’hoe verhouden de gevonden onderzoeksresultaten zich tegenover Luyendijk zijn suggesties voor buitenlandcorrespondentie zonder oriëntalistisch frame?’’ beantwoorden, waarna ik een antwoord kan geven op de centrale onderzoeksvraag.

2.1 Kwalitatief onderzoek

De methode van onderzoek die ik hanteer is een kwalitatieve tekstanalyse. Deze bestaat uit een analyse van het narratief en een audiovisuele analyse. Ik zal in deze paragraaf uitleggen wat kwalitatief onderzoek is en waarom ik het gebruik.

Kwalitatief onderzoek is een vorm van onderzoek om ‘waarom’ en ‘hoe’ vragen te beantwoorden. Volgens Hennink, Hutter & Bailey (2011, p.26) is kwalitatief onderzoek bedoeld om

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze tabel komt u procaine tegen en u zult nu begrijpen hoe het mogelijk is dat een patiënt die bijvoorbeeld overgevoelig is voor haarverf of voor sulfapreparaten, na een

Gruszcynska, B (2010) Self-Report Youth Delinquency in Europe and Beyond: First Results of the Second ISRD (International Self-Report Delinquency) Study in the Context of Police

Van der Hoeven concludeert (blz. 723) dat een 'waarlijk nationale' monarchie een grote betekenis als sym- bool zou hebben, en wat verderop (blz. 724-725) dat de huidige

Voor Calvijn en de Calvinistische theologie en rechtsleer hadden de woorden van Petrus: men moet Gode meer gehoorzamen dan den mensen (Hand. Wanneer Calvijn de

De auditcommissie gaat de dialoog aan met de accountant over relevante keuzes van de accountant in zijn controle en keurt deze goed, wordt door 74% van de commissarissen als groot

At the same time, a more strict output control policy similar to a strict input control policy, can be perceived by third-party sellers as an attempt to limit their creativity

Alle respondenten in het onderzoek -jongeren, ouders en de begeleiders van de inrichtingen- zijn van mening dat het beter zou zijn als civiel- en strafrechtelijk geplaatste

Vanwege een nieuw ontwikkelde vragenlijst kon niet worden vergeleken met het onderzoek in de jaren negentig, maar de uitkomsten waren gelijkluidend in de zin dat veel minder