• No results found

PROF. DR. GESINA H. J. VAN DER MOLEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "PROF. DR. GESINA H. J. VAN DER MOLEN "

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DOOR

PROF. DR. GESINA H. J. VAN DER MOLEN

Over beginselpolitiek is al zeer veel geschreven en wie er zich aan waagt daarover een enkele opmerking te maken, loopt gevaar in herhaling te treden of in algemeenheden te verzeilen :1).

Toch is het noodzakelijk ons telkens opnieuw te bezinnen op inhoud en betekenis van beginselpolitiek. Iedere tijd heeft niet alleen zijn eigen probleemstelling, maar ook zijn eigen specifieke gevaren. In wezen moge .de politieke strijd, die wij vanuit het Evangelie trachten te voeren, in de loop der jaren gelijk gericht blijven, de actuele positiebepaling wisselt met de verschijningsvormen van de anti-christelijke invloeden.

Gaarne wil ik daarom in alle bescheidenheid de aandacht vestigen op één kenmerk van onze tijd, dat mij allergevaarlijkst voorkomt. Het hangt ten nauwste samen met de door ons zo vaak met klem verdedigde beginsel- politiek. Het is een verschijnsel, dat zich zowel in het nationale als in het internationale leven voordoet.

Kort gezegd komt het hierop neer, dat het recht al meer verdrongen wordt door de politiek. Dat wil zeggen, dat de oplossing van allerlei vraag- stukken niet zozeer gezocht wordt langs de lijnen van recht en gerechtig- heid, maar in de zin van wat men noemt "politiek beleid".

Voorop sta, dat de menselijke verhoudingen op staatkundig terrein nationaal en internationaal beheerst worden door drie faktoren: de politiek, het recht en de moraal. Het is niet zo, dat deze faktoren de staatkundige samenleving zouden moeten beheersen, maar dat deze samenleving er metterdaad door wordt beheerst.

Politiek, recht en moraal hebben in het openbare leven elk hun eigen functie. Zij staan onderling met elkaar in nauw verband. Dit behoort althans zo te zijn. Zij vullen elkaar aan. Daar waar de moraal tekort schiet, treedt het recht op, terwijl de politiek zorgt voor een meer soepele en snellere aanpassing aan veranderde omstandigheden dan het recht vaak toelaat.

Het grote gevaar van onze tijd is echter, dat de politiek haar grenzen te buiten gaat. Dat zij in stee van zich te baseren op recht en moraal, deze verdringt of althans naar het tweede plan verschuift.

In het internationale leven komt dit zeer sterk tot uiting. Na de periode van de Volkenbond, waarin men poogde - overigens met matig

:1) De in 1921 verschenen brochure van Anema, Onze tijd en onze roeping, bevat ook voor het heden nog vele behartigenswaardige opmerkingen, terwijl ook het in 1955 gehouden referaat, Waarom ben ik antirevolutionair? van Bruins Slot, zowel praktisch als principieel een helder antwoord geeft op de gestelde vraag.

- - - -

- - - -

,

: ,

I i

I

(2)

274 PROF. DR. GESINA H. J. VAN DER MOLEN

succes - de functie van het recht in de samenleving der volken te ver- sterken, voert thans de politiek binnen en buiten de Verenigde Naties opnieuw hoogtij.

Dat deze politiek niet anders is dan onverbloemde machtspolitiek wordt openlijk erkend. Het is niet alleen het Sovjetblok, maar het zijn ook de Verenigde Staten en andere machtsgroeperingen, die zich hieraan schuldig maken.

Deze machtspolitiek wordt aanvaard - zo niet verdedigd - in de hoop op een blijvend(?) machtsevenwicht in de wereld, waarvan men dan een preventieve werking ter voorkoming van een derde wereldoorlog verwacht.

Machtspolitiek betekent echter ontaarding van de politiek. Zij miskent de dienende functie der politiek en wordt onvermijdelijk een doel in zich- zelf. Daarom is het zulk een uiterst gevaarlijk instrument.

Machtspolitiek kent geen grenzen, maar heeft de neiging haar span- kracht zover tot het uiterste op te voeren, dat ontlading in een kracht- meting met de machtspositie ener tegenpartij onontkoombaar wordt.

Wat dit in de huidige wereldsituatie betekent, behoeft geen betoog.

De geschiedenis heeft geleerd, dat machtsevenwicht in het internationale leven slechts tijdelijk in staat is oorlogen te voorkomen. Ten hoogste ontstaat hierdoor een opschortingsperiode, die wel voor het ogenblik van groot belang kan zijn, doch die steeds het gevaar in zich bergt, dat de balans, hetzij door weloverwogen kansberekening, hetzij door de hybris (overmoed) der machthebbers op gevaarlijke wijze doorslaat 2).

Er is geen ordelijke, vreedzame internationale samenleving mogelijk, uitsluitend berustend op politiek beleid. Indien dit niet gepaard gaat met de ontwikkeling en toepassing van het internationale recht en niet ge- dragen wordt door de beginselen ener internationale moraal, kan er van een op gerechtigheid gebaseerde volkerengemeenschap geen sprake zijn.

Ubi societas, ibi ius (waar een gemeenschap is, daar is recht) geldt ook voor de internationale societas. Wee de gemeenschap, die geen reële rechtsgemeenschap is, waar het recht wordt vertrapt en geminacht. Chaos en geweldpleging zijn daarvan de onvermijdelijke gevolgen. Het is daarom uitermate gevaarlijk, indien in het internationale leven de politiek het enige middel is, dat wordt aangewend om spanning op te heffen zonder met rechtmatige en gerechtvaardigde eisen van partijen rekening te houden.

Dit alles leert ons niet alleen de ervaring, maar ook de Heilige Schrift stelt dit duidelijk in het licht. Talrijk zijn 4e uitspraken in de Bijbel, die vermanen tot het betrachten van recht en gerechtigheid met de daar- aan verbonden heilzame gevolgen. Deze beschouwingswijze is onder ons zozeer gemeen goed, dat het overbodig lijkt er nog eens de aandacht op te vestigen.

En toch is het gevaar niet denkbeeldig, dat ook in onze gedachtengang de tendentie van deze tijd doordringt de politiek over het recht te laten domineren.

Dit gevaar is er niet alleen in de internationale verhoudingen, doch ook in het nationale leven. Men gaat er dan van uit, dat het recht naar zij.n aard te statisch is, dat het al te zeer een conserverende functie heeft. De

2) Anema heeft op 26 juni 1945 in de Eerste Kamer de fatale psychologische wet, waaraan de rechtloze macht door haar eigen aard is onderworpen, helder uiteen gezet.

Redevoeringen Mr. A. Anema, 1952, blz. 139.

(3)

politiek daarentegen heeft door haar dynamisch karakter een groter aan- passingsvermogen. Zij kan dus de snelle evolutie van het maatschappelijk en economisch leven beter bijhouden.

Nu schuilt er in deze redenering ongetwijfeld een element van juistheid, doch daartegenover staat het gevaar van ondermijning der rechtszeker- heid :I).

Weliswaar is in een rechtsstaat de functie van het recht dermate gesta- biliseerd, dat het verkiezen van politieke (administratieve) soluties boven rechtsprocedures niet direct zulke fatale gevolgen zal hebben als in de internationale samenleving, waar het recht zich nog een vaste plaats moet veroveren. Toch zij men uiterst voorzichtig met het tornen aan de rechts- basis onzer samenleving. Onze generatie heeft aan den lijve ondervonden wat het inhoudt, indien de rechtszekerheid te loor gaat. Het zou dwaas zijn de belangrijke functie van de politiek in het openbare leven te ont- kennen of te verdoezelen. Er is geen staatkundig leven noch staatsbestuur mogelijk zonder politiek. Maar de politiek is in concreto niet zelden een opwindend en gevaarlijk spel. In bepaalde gevallen zijn de rustige, even- wichtige overwegingen, die aan een rechtsbeslissing ten grondslag liggen haar vreemd. Zij is voor velen uitsluitend de kunst van het bereikbare en draagt vaak het karakter van een compromis. De politiek staat altijd bloot aan het gevaar van opportunisme.

Tegenover de rechtszekerheid, die het recht waarborgt, is er bij de politieke beslissing vaak een element van willekeur. De politiek is immers afhankelijk van de machtsverhoudingen van het ogenblik. De politieke constellatie bepaalt op een zeker moment en in een concrete situatie wie een beslissende uitspraak kan doen of een daad kan stellen.

Reeds op grond hiervan is een accentverlegging van het recht naar de politiek een riskante onderneming. Het betekent dat de verhouding van macht en recht scheef getrokken wordt. Dit is een onderwerp, dat aller- wegen de geesten bezig houdt. Met name ook in Duitsland, waar men zich vooral in Lutherse kring hiervan rekenschap geeft.

"De krisis van de zogenaamde moderne staat bestaat in de losmaking, de scheiding van machtsvorming en rechtsordening, die bij elkaar behoren.

Dat betekent: machtsvorming is te onderscheiden van terreur" 4).

Het is duidelijk, dat nationaal-socialisme en communisme de uiterste consequentie, zowel nationaal als internationaal, hebben getrokken van macht zonder recht, maar men bedenke wel, dat ook in de Verenigde Staten en elders de naakte machtspolitiek verdedigers vindt 5).

Recht en politiek vormen in wezen geen tegenstelling; zij behoren elkaar aan te vullen. Beide behoren gedragen te worden door de moraal, dat is door de eis der gerechtigheid en der naastenliefde. Een zekere mate van macht is voor de toepassing van het recht zowel als van politiek beleid onontbeerlijk, doch in de moderne staat is het gevaar van machts- misbruik van de zijde der politiek verre van denkbeeldig.

In dit kort bestek is het ondoenlijk met voorbeelden duidelijk te maken,

3) Zie o. a. Mr. P. Borst, Kartelcontr81e, Administratie of rechter?, 1954.

4) Aldus Richard Nürnberger, Exousia. Macht und Recht im modernen Staat, in

"Macht und Recht", Beiträge $ur Lutherischen Staatslehre der Gegenwart, heraus- gegeben von Hans Doubois und Erwin Wilkens, 1956, blz. 89.

15) Met name in de geschriften van Hans Morgenthau en George Kennan, die

overigens in de Verenigde Staten zelf ook een krachtige bestrijding vinden.

(4)

276 PROF. DR. GESINA H. J. VAN DER MOLEN waarin de verdringing van het recht door de politiek zich manifesteert.

Op het internationale vlak liggen deze trouwens voor het grijpen.

Niemand make er zich mee af, door dit volkomen natuurlijk te achten en te aanvaarden dat dit ook wel altijd zo blijven zal. De goddelijke eis van recht en gerechtigheid geldt onverminderd voor de verhouding der volken en elk volk draagt medeverantwoordelijkheid voor de doorwerking daarvan.

Elke wanverhouding tussen macht en recht moet het christelijk geweten verontrusten. Om een enkel sprekend voorbeeld te noemen. Nederland, de Anti-Revolutionaire Partij, mag nooit berusten in het onrecht Ambon aangedaan. De Republiek der Zuid-Molukken moge politiek gezien weinig uitzicht hebben op erkenning, haar rechtspositie staat onomstotelijk vast en dat moet onze houding bepalen.

Nederland is in de Verenigde Naties met kracht opgekomen voor het goed recht van het zich tegen Russische overheersing verdedigend Hongarije. Het heeft zich op grond van rechtsoverwegingen gesteld achter Israëls optredend tegen Egypte. Het zuiver stellen van het rechts stand- punt is van het grootste gewicht, ook al heeft dit geen onmiddellijke prak- tische gevolgen.

Het moge op internationaal terrein vaak niet mogelijk zijn een verderfe- lijke machtspolitiek te breken, wie er zonder protest voor buigt maakt zich schuldig aan medeplichtigheid daaraan. Dit geldt evenzeer in het geval van Ambon, als van Hongarije. "Politiek beleid" d. w. z. het wikken en wegen van belangen is niet het enige, zelfs niet het eerste richtsnoer voor de menselijke samenleving. De normen van recht en moraal gaan daar ver boven uit. Zij vormen het grondpatroon, waarnaar de politiek zich allereerst heeft te richten. Daar waar de verhouding omgekeerd is en de politiek gaat domineren, komt de gerechtigheid in het gedrang.

Soms zal men zulk een situatie voorshands noodgedwongen moeten aan- vaarden, doch de christen blijve zich van deze discrepantie (onderlinge afwijking) steeds pijnlijk bewust.

Beginselpolitiek wil niet alleen zeggen een staatkundig beleid, gebaseerd op de beginselen van recht en moraal, het houdt ook in de begrenzing der functionele taak der politiek door deze beide factoren. De Anti-Revo- lutionaire Partij is derhalve geroepen alles te doen wat in haar vermogen is om recht en moraal zowel op nationaal als op internationaal terrein te doen zegevieren.

*

DE ACTUALITEIT VAN HET RECHT VAN VERZET

DOOR

PROF. DR. M. C. SMIT

Iedere oorlog heeft een eigen karakter en roept ook zijn eigen vraag-

stukken op; er zijn problemen bij welke hun onoplosbaarheid manifesteren

door in iedere oorlog weer te keren; er zij n er ook bij welke telkenmale

in een nieuwe gestalte verschijnen en ook in een tijd van vrede hun actu-

(5)

aliteit behouden, omdat ze verweven liggen in de structuur van de samen- leving. Ik heb hier in het bijzonder het oog op het vraagstuk van de op- stand en van het verzet.

Ook in antirevolutionaire kring werd hieraan in en na de laatste wereld- oorlog ruimschoots aandacht geschonken, mede tengevolge van de Indo- nesische kwestie. Ik behoef slechts te herinneren aan de discussie tussen

prof. Mekkes 1) en de hoofdredacteur van Trouw 2). Het komt mij voor dat de belangstelling voor het onderwerp belangrijk is gedaald - althans niet (meer) levendig is in brede kring - en dat het tijd wordt er opnieuw aandacht voor te vragen. Men kan er zich over verbazen dat zulk een actuele zaak zo snel uit de belangstelling van zeer velen is verdwenen, maar wij zullen moeten bedenken dat menigeen zich hoort wegroepen uit de zware tijden naar de rust en uit de problemen zonder sluitende oplossing naar de spontane actie wanneer de gevaren weer acuut worden.

Geheel anders is de situatie in Duitsland. Daar vormt het Widerstands- recht vooral sinds 1945 een druk bediscussieerd onderwerp in woord en geschrift; congressen worden er voor georganiseerd en zelfs bepalingen ter regulering van dat recht in de constitutie van Hessen opgenomen.

Indien iemand mocht opmerken dat hij dit alles heel goed kan begrijpen, omdat, wanneer men twaalf jaren nationaal-socialistisch bewind achter zich heeft, men zich wel eens gaat afvragen hoe het staat met het "heilig recht van opstand", dan zou ik hem toch willen tegenvoeren : ik kan er nog maar moeilijk inkomen dat juist het Duitse volk momenteel met een zeker gemak over het recht van verzet spreekt; er moet zich in dat volk toch wel een ingrijpende verandering voltrekken.

Het is onze bedoeling in dit artikel op de belangwekkende discussies in Duitsland over het recht van verzet - discussies waarin zich ook Zwitserse theologen en juristen hebben gemengd - en op de kentering in het Duitse denken nader in te gaan. Wij zullen niet streven naar een min of meer volledige beschrijving van genoemd onderwerp en van de huidige stand van het vraagstuk, doch ons ditmaal bezig houden met de achter- gronden 3). Wij laten ons niet weerhouden door het feit dat in ons land sommige van de hier aan de orde gestelde zaken naar de omtrek van de gesprekken hebben verwezen.

1. Uit alles wat de laatste jaren in Duitsland over het recht en de plicht tot verzet is gezegd blijkt een zekere verlegenheid met de eigen nationale geschiedenis. Het is wel niet zo, dat die verlegenheid alleen ten

1) J. P. A. Mekkes, Het recht van verzet. In: Rechtsgeleerde Opstellen door zijn leerlingen aangeboden aan prof. dr. H. Dooyeweerd, blz. 119-140. Idem, Trouw 16 en 17 jan. 1953.

2) Trouw, 10, 17 en 31 okt.; 6, 7, 8, 27, 28 en 29 nov.; 4 en 5 dec. 1952; 21 jan. 1953.

3) Voor bredere oriëntering zij verwezen naar de volgende geschriften:

Die Vollmacht des Gewissens. Deutsche Gespräche über das Recht zum Widerstand.

In: Aus Politik und Zeitgeschichte. Beilage zur Wochenzeitung Das Parlament, 2 juni 1954;

Widerstandsrecht und Grenzen der Staatsgewalt, hrsg. von B. Pfister und G. Hild- mann, Berlin, 1956;

W. Schönfe1d, Zur Frage des Widerstandsrechts, Stuttgart, 1955;

G. Ritter, Widerstand aus dem Glauben, Rheinischer Merkur, 21 januari 1955.

W. Künneth, Das Widerstandsrecht als theologisch-ethisches Problem, München, 1954.

H. Huber, Das Widerstandsrecht. Reformatio 1954, Heft 11; blz. 638 e.v.

W. Künneth, Politik zwischen Daemon und Gott. Berlin, 1954, blz. 285-316 (zie

aldaar de uitvoerige literatuuropgaven).

(6)

278 PROF. DR. M. C. SMIT

aanzien van het onderhavige vraagstuk openbaar wordt, maar wel krijgt ze hier een eigen accent. Men is gaan beseffen dat een leer omtrent het verzet tegen een tyrannieke overheid moeilijk past in de nationale traditie;

indien er in het verleden over g·esproken werd dan bij voorkeur in het voorbijgaan en niet hard-op. Met weet dat men voor een legitiem aan- knopingspunt voor een recht van verzet niet bij de Duitsche doch bij de Zwitsers-Franse reformatie moet zijn: alleen in de Calvinistische theologie en rechtsleer heeft men zich uitdrukkelijk, herhaaldelijk en uitvoerig bezig- gehouden met het recht van opstand.

Nu heeft men wel gezegd dat de verwerping van alle actief verzet is toe te schrijven aan de conservatieve vleugel van het Lutheranisme, met name aan Veit Ludwig von Seckendorff, in diens geschrift Christenstaat (1685), doch van Lutherse zijde geeft men toe dat ook Luther in deze niet geheel vrij uitgaat. Het is zeer moeilijk zich van Luther' s standpunt inzake het

recht van verzet een heldere voorstelling te vormen.

Hoewel er reeds vaak een uitvoerige uiteenzetting is gegeven van de Calvinistische verzetsleer moeten we er hier toch een enkel woord aan wijden, aangezien de huidige discussies in Duitsland slechts tegen deze achtergrond te begrijpen zijn. Walther Künneth qualificeert het probleem van het verzet bij Calvijn als - ten diepste - een religieus vraagstuk, terwijl volgens Erik Wolf Calvijn het recht van opstand tracht te funderen en thuis te brengen in het positieve recht. We doen beter hier geen tegen- stelling te construeren: het recht van opstand is voor Calvijn daarom van religieuze aard, omdat de gehoorzaamheid aan de overheid alleen religieus is te verstaan en voor de onderdanen dan pas de vraag omtrent verzet opkomt, wanneer de overheid goddeloos is geworden en hun religieuze rechten en plichten door haar worden geschonden, en wel in die mate dat de gehoorzaamheid aan de overheid de gehoorzaamheid aan God onmo- gelijk maakt. Voor Calvijn en de Calvinistische theologie en rechtsleer hadden de woorden van Petrus: men moet Gode meer gehoorzamen dan den mensen (Hand. 5 : 29), beslissende betekenis op staatkundig terrein.

Wanneer Calvijn de overheid terugwijst binnen haar grenzen dan doet hij dat niet onder natuurrechtelijk, doch onder religieus aspect.

Zodra echter de vraag aan de orde komt 'Wien het recht van verzet toe- komt, dan beweegt Calvijn zich geheel binnen het kader van het positieve recht en hij kan dat doen omdat er toen een instantie was, ni. de standen, wier recht en plicht het naar de positiefrechtelijke beginselen van die tijd was bij de koning voor de rechten van het volk op te komen. Dat de praktijk echter ingewikkelder en moeilijker was dan de theorie kan onze vrijheidsstrijd te Spanje leren.

In een preek over 1 Samuël 8 : 11 e. v. komt een opmerking voor

welke Calvijn's zienswijze praegnant weergeeft: "evenwel, ik erken het,

er bestaan enige geoorloofde geneesmiddelen tegen... de tyrannie: als

bijvoorbeeld wanneer er andere magistraten zijn ingesteld en Staten, waar-

aan de zorg voor het gemenebest is opgedragen: die de vorst binnen de

perken van de plicht zullen kunnen houden, en hem ook dwingen, wanneer

hij iets zou proberen. Maar wanneer deze hun plicht niet doen, of zich

tegen de tyrannie niet durven te weer te stellen, dan moeten de particuliere

burgers ook erkennen, dat dit kruis hun wordt opgelegd als een kastijding

Gods over hun zonden."

(7)

Calvijn's zienswijze speelt in de huidige problematiek een voorname rol en men constateert met een zekere jaloersheid dat Calvijn het gemakke- lijker had, omdat, wanneer in zijn tijd de regeerders tot tyrannen ont- aardden, er altijd nog een "andere" overheid was. En die "andere" overheid kunnen wij juist niet missen. Zelfs zij die - in de tegenwoordige tijd - zo sterk de nadruk leggen op de beslissing van het individuele geweten, deinzen er tenslotte voor terug een opstand te beginnen zonder de leiding van hen die krachtens hun ambt de tyrannieke overheid binnen haar perken moeten terugwijzen.

Calvijn's leer omtrent het verzet kenmerkte zich door veelzijdigheid en grote helderheid. Welnu, hieraan heeft het in Luther's opvatting veels- zins ontbroken en wellicht is het mede hieraan te wijten dat het Duitse volk zich ten aanzien van het WUlerstand,srecht innerlijk onzeker heeft gevoeld.

Natuurlijk is ook Luther zich er van bewust geweest dat een overheid tot tyrannie kan ontaarden, doch iedere gedachte aan gewelddadig verzet wijst hij af: het is - zo zegt Luther - juist een kenmerk van de heidenen dat zij het recht van revolutie goedkeuren, "omdat zij van God niets afwisten". Juist uit de betrekking welke er tussen iedere overheid en God bestaat leidt Luther het voornaamste bezwaar af tegen het verzet; en voorts. .. God beschikt toch "goed en kwaad"! De reformator hanteert echter ook nog een ander, praktisch argument: men weet nooit, of, wanneer men een tyran verdrijft, er niet een andere despoot voor terugkomt.

Ondanks deze radicale verwerping zelfs van rechtmatig verzet heeft Luther zich wel eens in andere zin uitgedrukt. Eivind Berggrav heeft Luther's positie onzes inziens juist weergegeven toen hij opmerkte, dat deze refor- mator slechts het begin van een antwoord heeft gegeven, een antwoord dat opkwam uit een bepaalde historische situatie. Dit gebrek aan innerlijke eenheid en duidelijkheid in de visie van Luther heeft zich in de volgende eeuwen gewroken: de één heeft alle verzet verworpen en de ander hield zich voor ogen dat de mogelijkheid tot verzet hem toch nog gelaten was.

De uitkomst is geweest, dat het Duitse volk mede door Luther's houding vreemd is komen te staan tegenover de gedachte van het verzet, en dat, toen de nationaal-socialistische tyrannie opkwam het volk i.n zijn brede lagen onvoorbereid was. Tijdens Hitler's bewind zijn veler ogen openge- gaan voor de gevolgen van deze geestelijke weerloosheid.

2. Zoals wij reeds zagen wordt in de laatste jaren van Duitse zijde herhaaldelijk betoogd, dat wij er ten aanzien van het verzetsrecht ongun- stiger voor staan dan de mensen in de zestiende en zeventiende eeuw, en dat dit niet alleen voor Duitsland geldt doch voor de gehele moderne wereld. De dreiging van de totalitaire staten is groter geworden en wij hebben niet meer "andere magistraten" ter beschikking, welke kunnen gaan functioneren wanneer de bestaande overheid haar recht wegens misbruik verspeelt.

In deze situatie wordt vooral in Duitsland de breuk met de eigen historie

op beklemmende wijze voelbaar: wanneer er dan tegenover de tyrannie

geen beroep mogelijk is op historisch gegroeid recht, vanwaaruit is ons

dan wél een nieuw begin mogelijk? Men beseft maar al te goed: wij staan

in de moderne wereld van aangezicht tot aangezicht met de totalitaire

(8)

280 PROF. DR. M. C.SMIT

machten; wanneer die het in de zin krijgen ons te overrompelen en te knechten, waar zullen we dan nog uitkomst vinden? Wat ligt meer voor de hand dan dat men in zulk een benarde situatie teruggrijpt naar het schier vergeten natuurrecht? Vrijwel alleen in rooms-katholieke kring hield men er nog aan vast, doch daarbuiten leidde het een misdeeld bestaan.

Uiteraard heeft men van rooms-katholieke zijde deze renaissance van het natuurrecht met vreugde begroet en er een bevestiging van de duur- zame waarde van dat recht in gezien.

Doch welke samenhang bestaat er nu tussen ons probleem en de terug~

keer naar het natuurrecht? Men houde zich wel voor ogen dat deze terug- keer niet betekent een vlucht uit de moeilijkheden van de praktijk in een stormvrije contemplatie, naar een poging - allereerst op wijsgerig niveau - een benauwend vacuum te vullen. Het besef in een vacuum te leven is zo sterk, dat sommigen bereid zijn in plaats van op het natuurrecht terug te gaan op het historisch gegroeide Europese staatsbegrip, nI. dan wanneer de staat al de grondrechten van het individu buiten werking zou stellen 4) ; zelfs kwam een enkele maal het verlangen tot uiting te mogen terugkeren naar een vroegere, normatieve historische orde, zo deze maar duidelijk in de Duitse geschiedenis aanwijsbaar ware.

Toch is in het besef door een vacuum omringd te zijn nog niet een af- doende verklaring gegeven waarom men nu juist naar het natuurrecht of een normatieve historische wereld terugverlangt: daar is tevens een duidelijk streven naar een orde welke onttrokken is aan de menselijke beschikking en beïnvloeding, een orde vanwaaruit het menselijke leven zijn zin en bescherming ontvangt. De lezer lette er op, dat we de be- scherming eerst in de tweede plaats noemen: niet alleen de beveiliging tegen de demonische machten wordt bedoeld, men poogt tevens een ant- woord te vinden op de vraag uit welke bron het menselijk leven in zijn vele verhoudingen, ook wanneer het geen gevaar van buiten te duchten heeft, wordt gevoed. Men stelt - terecht - dat het recht van verzet niet eerst dan actueel wordt wanneer de tyrannie in opmars is, doch dat het zijn functie heeft in de verantwoordelijkheid van de staatsburger voor zijn overheid.

Doch hoe ziet dat nieuwe Duitse natuurrecht er nu uit? H. Weinkauff, president van het Bundesgerichtshof te Karlsruhe, één van de prominente figuren in de herleving van het natuurrecht, heeft het in betrekking tot het recht van verzet aldus geformuleerd: alleen wanneer men uitgaat van een oer-orde (U rordnung) heeft men een vaste bodem; wil men van verzets- recht spreken dan heeft men een juridisch fundament nodig; kan men dat niet aanwijzen, dan is men niet in staat grenzen aan de macht van de overheid te stellen, evenmin - en dat is wel het ernstigst - aan het recht van verzet. WeinkauH moet echter toegeven dat het niet gemakkelijk valt die oer-orde te vinden. En toch, hoewel er veel dwaling is, blijft de waariheid tot op zekere hoogte bereikbaar en daarom durft hij het aan vanuit het natuurrecht drie stellingen over het Widerstandsrecht te postuleren:

a. de oer-orde eist dat de mens en de staatsburger in hun waarde als persoon door de machthebber ( s) in de staat worden erkend en

4) O. a. Hölper, in: Vollmacht des Gewissens, blz. 258, te kolom.

(9)

niet gekrenkt; dit heeft niets te maken met liberalisme maar is een ordening van de beginne: de mens moet vrij zijn omdat hij tot ver- antwoordelijkheid is geroepen; zonder die elementaire vrijheid is er geen rechtsorde mogelijk; schendt de machthebber deze natuur- rechtelijke vrijheid, dan ontspringt juist uit de oer-orde het objec- tieve recht tot verzet;

b. zekere ordeningen, als gezin, kerk en volk, zijn, in het licht van de oer-orde, onaantastbaar; die overheid welke haar schendende hand naar die structuren uitstrekt verspeelt daarmee het recht op gehoorzaamheid;

c. evenzo is het een teken van de oer-orde dat in de staat het recht en niet het onrecht, en niet de willekeur, en niet de dreiging heersen. Dit zijn, aldus Weinkauff, zeer duidelijke en objectieve zaken, duidelijk althans voor ieder die van gezond verstand en goede wille is, hoewel uit de Openbaring een (nog) helderder licht valt.

Pater (Max) Pribilla sloot zich onmiddellijk bij WeinkauH aan: ook hij erkende dat we de oer-orde beter leren kennen door de Openbaring, maar deze is daartoe niet noodzakelijk. Is ook niet het recht van Romeinse juristen buiten de Openbaring om gevormd, derhalve niet uit de Heilige Schrift afgeleid, en toch tot op de huidige dag ten dele geldig gebleven?

Pater Pribilla achtte die oer-orde daarom zo fundamenteel, omdat er mensen zijn tegen wie we met onze Bijbelse "grondslagen niets uitrichten, maar wel met een beroep op de oer-orde, bv. tegenover de Bolsjewisten.

Natuurlijk (cursivering van mij, M. C. S.) gaat die oer-orde op God terug, doch men kan - aldus nog steeds Pribilla - een ordening erkennen zonder de bron te kennen."

Het appel op het natuurrecht is zoals te verwachten viel niet onweer- sproken gebleven. Men uitte vooreerst de vrees, dat een rechtsovertuiging gevormd uit het natuurrecht niet zou kunnen stand houden tegen de demo- nische machten van de tijd. Het is vooral Walter Künneth geweest die de natuurrechtelijke zienswijze als onvoldoende heeft verworpen: hij wilde wel erkennen dat er formele natuurrechtelijke beginselen zijn dooh hun inhoud wisselt voortdurend en dus zijn ze maar betrekkelijk.

Toch zat niet hierin Künneth's voornaamste bezwaar tegen de idee van een oer-orde. Voor de duidelijkheid vergelijken we zijn opvatting met die van Eivind Berggrav. De laatste stelt: de staat moet rechtsstaat zijn;

waar Gods orde met voeten wordt getreden en het levensrecht van de

medemens fundamenteel wordt bedreigd, daar moet de Christen de weg

van het offer gaan - indien nodig, door oproer tegen de onrechtmatige

overheid. Dit gaat Künneth veel te ver: de staat moge nog zo verdorven

zijn, hij blijft ordening Gods en het element orde blijft er steeds in transpa-

rant; en, hoewel een potentiëel recht tot verzet voor iedere staatsburger

niet te loochenen valt, moeten wij voor alles de ontaarde ordening tot

een rechte herstellen. Künneth vreest, evenals Luther, dat door de laatste

rest orde in de ontaarde staat los te laten men nooit weet waar men dan

terecht komt. Zijn voornaamste bezwaar ligt echter elders: in de bestaande

staat ontmoeten we maar niet een oer-orde, welke bij schending a. h. w. zelf

vraagt om herstel, desnoods door middel van een opstand, maar de levende

God Zelf, aangezien in Hem de vraag is beantwoord van Wien een concreet

(10)

282 PROF. DR. M. C. SMIT

persoon zijn gezag heeft. Voor Künnetlh is nog volledig geldig dat de overheid "bij Gods genade" regeert.

Künneth komt in zijn argumentering dicht bij het standpunt van Luther uit, dat hij zelf als theocentrisch qualificeert. En zo staan in de discussie over het verzetsrecht dan natuurrechtelijke en theocentrische zienswijze tegenover elkaar; modht men menen dat deze tegenstelling niet geheel zuiver is, aangezien de aanhangers van de eerste opvatting wel degelijk God als bron van de oer-orde kunnen erkennen, dan ziet men toch voorbij dat in de tweede God niet alleen als de oorsprong en de handhaver van de oer-orde fungeert, doch tevens als Degene Die alle elementen van de rechtsorde op Zich betrekt. Helaas maakt Künneth de fout aan het recht van verzet vanuit zijn theocentrische beschouwingswijze een uiterste be- perking op te leggen 5). Vanuit diezelfde beschouwingswijze kan men aan de opstand een legitieme plaats toekennen.

Waardevoller is echter een andere conclusie welke Künneth uit zijn theo- centrische stelling trekt: met de gehele Evangelische theologie voert hij de macht in de staat op God terug; dit impliceert dat iedere autonomie, hetzij van het volk, hetzij van de staat is uitgesloten, maar het impliceert ook dat de Christen nu in staat is antwoord te geven op de vraag waarom de staat er is: niet om zichzelf, doch om een eschatologisch doel. Kortom:

de staat is een ordening Gods, tot instandhouding van de wereld voor het Rijk Gods.

De Christen is - en daar ging het in de discussie om - in staat de wereld anders te zien, nI. vanuit de Openbaring. Langs deze weg komt Künneth tot een belangrijke stelling: op grond van de Openbaring is het mogelijk normatieve beginselen te ontdekken, wel afgeleide beginselen, maar dan toch gegrond op de Heilige Schrift. Het natuurrecht moet hier tekort schieten aangezien het niet bij machte is de eigenlijke zin van de staat te ontdekken. In de vraag naar de zin van de staat heeft Künneth zich de weg geopend naar een Christelijke bezinning op de politieke vraag- stukken.

3. Reeds meer dan eens wezen wij er op dat voor vele Duitsers het verleden zijn beschuttende macht heeft verloren. De existentiefilosofie zal hieraan wel niet onschuldig zijn, immers jarenlang heeft zij voorgehouden dat de mens er nu eenmaal toe veroordeeld is een ongeborgen bestaan te leiden. Toch stamt dat gevoel van onbehagen niet alleen uit de existentie- filosofie. Hermann Rauschning 6) was het vooral die op de donkere achter- grond van de huidige discussie over het verzet heeft gewezen: wat hem

zozeer verontrustte was, dat de grenzen voor de staatsmacht fictief zijn geworden. Zeker, de nationaal-socialistische willekeur behoort tot het ver- leden, doch het benauwende is dat we in een tijd leven waarin principiële onhelderheid bestaat omtrent de grenzen voor de bevoegdheid van de staat, welke zelf echter steeds de neiging heeft zijn grenzen uit te breiden. Deze situatie is te meer onaangenaam omdat de oude gedachte dat de staat het eigenlijke, reële wilsverband van een volk is, nog steeds levend is, én omdat het Duitse volk van oudsher geneigd is zich te onderwerpen aan

5) Om misverstand omtrent Künneth's houding te voorkomen zij hier vermeld, dat hij zich achter de militaire oppositie tegen Hitler stelde.

6) Zie vooral Widerstandsrecht und Grenzen der Staatsgewalt, 1956, blz. 132 e.v.

(11)

het gezag, of het legitiem is of niet. Bovendien komt de staat in zijn huidige gestalte tot de mens als de brenger en hoeder van de orde, maar ook van de humaniteit. Het is niet meer nodig dat deze staat zich als god aandient, hij trekt eenvoudigweg functies welke vroeger aan God toe-

kwamen aan zich, hij dringt de betrekking van de burger tot God naar de achtergrond en werpt zich op als de absolute bron van het recht. En ziet, dat wordt nog aanvaard ook.

Het gevaarlijke in deze ontwikkeling is, dat het rechtsbewustzijn op drift raakt, d. w. z. dat in het rechtsbesef niet meer functioneert een transcen- dente macht achter de concrete macht van de staat: aan de laatste kunnen zijn oorsprong, taak en grenzen niet meer worden voorgehouden. Dit ge- vaar komt niet alleen van buiten, uit de communistische staten, het ont- springt ook uit het verval van de rechtsovertuiging in West-Europa.

Ik vlei mij met de gedachte dat het niet nodig is de kernproblemen uit de recente discussies over het recht van opstand samen te vatten. Wel kan het zijn nut hebben nog een viertal kanttekeningen te plaatsen.

Ie. in het voorgaande hebben we niet typisch Duitse aangelegenheden behandeld; sommige beschouwingen mogen voor een Duitser een eigen accent hebben, naar hun kern raken ze ook ons;

2e. wie zich op het verzet begint te bezinnen wanneer de tyrannie reeds op weg is komt te laat. Verschillende auteurs betreurden het zeer dat de verzetsbeweging in Duitsland pas op gang kwam toen de instanties welke leiding in het verzet hadden kunnen geven reeds waren uitgeschakeld;

3e. één van de grote vragen in de discussie was: mag men zich dan pas actief verzetten tegen een tyrannieke overheid wanneer er uitzicht op slagen is. Men was vrij algemeen de mening toegedaan dat enige zeker- heid in de uitkomst slechts zelden te geven is, maar dat de geoorloofdheid van een opstand niet afgemeten mag worden naar de kans op succes.

Terecht stelden Rauschning en anderen, dat, wil men bij een staatsgreep chaos voorkomen, er in het volk een rechtsovertuiging moet worden ge- vormd welke haar impuls en inhoud moet ontvangen uit een transcendente wereld;

4e. het moet ieder die op de hoogte is van het Duitse denken zijn opgevallen welk een geringe positieve betekenis in de besprekingen aan de geschiedenis werd toegekend; hoe vaak heeft men van Duitse zijde in het verleden de historische denkwijze, het vermogen de dingen in historisch perspectief te zien niet geroemd als een schone ontdekking van de Duitse geest. Andere volken hebben die ontdekking vaak minder kunnen waar- deren, althans in haar Duitse vorm, zij zagen er maar al te vaak een instrument ten dienste van de politiek in.

Zeker, de geschiedenis werd in het gesprek over het verzetsrecht vaak

genoemd, doch meer om haar aan te klagen, dan om zich op haar te be-

roepen en haar een zinvolle functie toe te kennen. Ongetwijfeld zal het

Duitse volk de weg naar eigen geschiedenis hervinden, want er is geen

volk en geen individu dat in voortdurend conflict met zijn geschiedenis kan

leven. Daarom zal te zijner tijd de historische wereld opnieuw haar intrede

doen in de Duitse staatsbeschouwing, doch het is van het allergrootste be-

lang op welke wijze dit zal geschieden.

(12)

284 DR. E. DIEMER

Tenslotte: zijn de hier besproken vraagstukken én verlegenheden ook niet de onze: worstelen ook wij niet om een helder inzicht in de grenzen voor de machten, en om de betrekking van die binnenwereldlijke machten tot God ? Is voor het besef van velen onzer geestverwanten de geschiedenis niet bezig haar betekenis voor de beschouwing omtrent de staat te ver- liezen?

Zo er in deze vragen enige zin schuilt dan vraagt dit artikel om een vervolg.

*

BINNENLANDS OVERZICHT

DOOR DR. E. DIEMER

Dit binnenlands overzicht wordt geschreven aan de vooravond van de politieke beschouwingen in de Tweede Kamer. Geen gelukkig moment voor het schrijven van een beschouwing, die enigszins het karakter moet en mag dragen van een commentaar. Te minder gelukkig omdat, wanneer dit overzicht dan onder de ogen der lezers gekomen is, de beschouwingen zelf reeds zijn afgehandeld.

Het bezwaar wordt minder, nu over de politieke beschouwingen iets te zeggen valt, dat, hoezeer het ligt in het vlak van de voorspellingen, toch meer het karakter zal dragen van zekerheid dan van waarschijnlijkheid.

Dit namelijk, dat uit de beschouwingen stellig zal blijken, hoezeer Troon- rede en Miljoenennota hebben bijgedragen tot een betere sfeer.

We mogen het zo stellen: regering en volksvertegenwoordiging zijn

een stevig stapje dichter bij elkaar gekomen. Kon men vooraf nogal [ dubiëren over de vraag, of er socialistische invloeden binnen het regeer-

beleid waren en in welke mate ze er waren, Troonrede en Miljoenennota

stonden zo duidelijk en onverholen in het teken van bestedingsbeperking,

! .

dat zij reeds instemming hebben gevonden in de geestverwante pers-

organen.

Heel de opzet van Troonrede en Miljoenennota beklemtoonde, dat het ditmaal ging om bestedingsbeperking. Daarop werd de aandacht gecon- centreerd. Het kon niet worden ontkend, dat door deze opzet de Troon- rede belangrijk aan zeggingskracht won. Nu geen catalogus van voor- nemens, geen boedelbeschrijving ook, maar een ernstige betuiging van het voornemen om met de bestedingsbeperking de nodige ernst te maken en een beroep op het volk om de regering in deze ter zijde te staan.

In deze opzet ook paste het, dat verscheidene departementen in deze

Troonrede zelfs niet werden genoemd of aangeduid. Zij zullen in de

algemene bestedingsbeperking ook hun veren moeten laten, maar onder

zulke omstandigheden pleegt het aantrekkelijker te zijn, niet dan wèl te

worden genoemd. Men maakt nu eenmaal liever met ophef melding van

een wetsontwerp dat op komst is of van een regeringsmaatregel die ge-

nomen staat te worden dan van een opzettelijk achterwege laten er van.

(13)

i

I' , ,

En dan nog in het bijzonder wanneer het de financiële omstandigheden zijn, die tot dit achterwege blijven nopen of zelfs alleen maar leiden.

Toch was er naast de bestedingsbeperking nog een bijzonder onderwerp, dat ook of juist in deze Troonrede bijzondere aandacht kreeg. En zulks alweer terecht, zij het ook hier node. Dat onderwerp was de woningnood, tot de leniging waarvan nog eens weer alle hens aan het nationale dek zijn geroepen. De Troonrede stelde te dezen aanzien onder meer een nationale woningbouw lening in het uitzicht en over de gunstige voor- waarden van deze lening, die zeker verdient te slagen, zijn sindsdien ook nadere bijzonderheden bekend geworden.

Inmiddels heeft de Tweede Kamer zich heengewerkt door de eveneens uiterst belangrijke materie van de Euromarkt en de Euratom. Het zijn nog woorden, waaraan we moeten wennen, evengoed trouwens als aan de begrippen die er achter liggen. Hoe het met die begrippen staat, is een ieder onzer nog niet geheel duidelijk. Zeker is, dat er bij de Euromarkt ook voor ons land zeer belangrijke kansen liggen; aan de andere kant zijn er factoren, die tot een bepaalde reserve nopen. Geen wonder, dat uit het Kamerdebat van een scala van gevoelens bleek:' er zijn opti- misten en er zijn reservisten. Bij de stemming bleek intussen ook, dat het getal dergenen die afwijzend staan aan de bescheiden kant is. Met overweldigende meerderheid toch zijn de ontwerpen onder de hamer door gegaan. Hoe veelzijdig en veelomvattend de problematiek is, die hier aan de orde kwam, kan men reeds enigszins bevroeden, wanneer men bedenkt dat bij de verdediging en toelichting van de wetsontwerpen niet minder dan zes ministers aan het woord zijn geweest.

Euromarkt en Euratom: het heeft er iets van, of er toch bezig is een nieuw Europa te ontstaan. Het integratieproces vindt voortgang. Grenzen vervagen, we zijn op weg naar een toekomst. Welke? Buiten de proporties van dit binnenlands overzicht vallen de opzienbarende belevenissen met de kunstmaan, die onder ons bescheiden schrijven nog altijd rondom de aarde cirkelt. Voor ons, bewoners van een klein land die zich ook in dit opzicht weinig noemenswaards kunnen permitteren, is de kunstmaan nog nauwelijks meer dan een betwist object van twee grote wereldmachten.

Maar ook zij betekent een greep naar de toekomst en is het niet dezelfde toekomst, waarmee ook wij, ja zelfs ook wij, ons bezighouden? Men denke aan onderwerpen als de Delta, welk woord men in de bladen in al groter frequentie leest, de Delta: het onderwerp nu reeds voor talloze referaten, studies en beschouwingen, en dat reeds op weg is onder ons een zekere gestalte te krijgen, wil men: een begrip te worden.

En voorts, we mogen ons dan niet actief bezighouden met satellietmanen en satellietplaneten, onze. satellietsteden hebben we reeds, soms nog alleen maar op papier en in plan, soms al volgebouwd. Ook weer een onderwerp, dat ons danig behoort te interesseren. En dit in allerlei opzicht.

Voor de ontplooiing daarin ook van onze eigen "levensbeschouwelijke"

activiteiten. En bepaald ook in politiek opzicht. Al ging het maar om de bestuursvorm van deze satellietsteden.

De maansatelliet spoedt zich boven onze hoofden voort op een hoogte van 900 km of daaromtrent. Maar binnen onze landsgrenzen waren het eveneens de "ondergronders" , die beroep deden op onze belangstelling:

de ondergrondse mijnwerkers die een hogere beloning verlangden, daarin

(14)

286 DR. E. DIEMER

overigens prompt gevolgd en bijgestaan door de bovengronders. De Mijn- Industrieraad formuleerde zekere wensen, die goeddeels de instemming van de regering niet konden verwerven, al kwam deze alsnog met beslis- singen die iets van een compromis, van een middenweg, schenen te be- helzen. In politiek opzicht werd de zaak nog even pikant, toen het dage- lijks bestuur van onze K.V.P. op de publikatietafel kwam met een ver- klaring, die wel opmerkelijk vaag was gehouden, maar die, doordat ze een verband veronderstelde tussen genoemde ondergronders en de al even- zeer genoemde bovengronders, wel van een strekki.ng was, dat ze de situatie kon vertroebelen. Het leek ons een precedent, dat geen navolging verdient.

In het ondernemings- en bedrijfsleven van deze periode valt te wijzen op een interessante discussie binnen de Sociaal-Economische Raad, of de - thans nog tamelijk trage - invoering van ondernemingsraden niet door het uitvaardigen van sanctiemaatregelen dient te worden bevorderd.

Naar verwachting bleek de S.E.R. voor deze gedachte weinig te gevoelen.

Begrijpelijk: ondernemingsraden zijn een kwestie van beraad en ver- trouwen binnen de ondernemingen; zij veronderstellen een zekere geest en sfeer van onderlinge genegenheid. In zulk een situatie zij men met het uitschrijven van sancties dubbel voorzichtig. Zulks temeer omdat aan het achterwege blijven van ondernemingsraden een complex van oorzaken ten grondslag ligt. Aan sancties kon men thans nog te minder behoefte hebben, nu het de laatste tijd met de instelling van ondernemingsraden alsnog iets schijnt te beteren. Algemeen was men het gevoelen toegedaan, dat hier een extra taak ligt voor de organisaties, zowel van werknemers als van werkgevers.

Komen we nog even terug op onze ondergronders. In een bepaald op- zicht bestaat voortaan onze gehele bevolking uit ondergronders. Immers, de Velser tunnel kwam gereed, daarmee een einde makende aan tal van perikelen op verkeersgebied. De openingsdag werd voor zeer velen een zeer belangrijke, niet het minst stellig voor onze minister Algera.

Minister Zijlstra was het, die ook in deze periode bijzonder werd beziggehouden met de problematiek van lonen en prijzen. De prijsindex is gestegen, maar het merkwaardige feit doet zich voor, dat hieraan in genen dele bedenkingen kunnen worden ontleend tegen het prij sstabilisatie- beleid zoals dit door onze bewindsman met zoveel kracht en energie wordt voorgestaan. Integendeel, de stijging van de prijsindex is voor het over- grote deel toe te schrijven aan factoren, die geacht moeten worden buiten de stabilisatie te vallen. Het beleid zelf mag geslaagd heten, een reden temeer om de minister vanuit de natie alle steun te geven, die hij behoeft.

Intussen, de stijging van de prijsindex is er en dat een organisatie als het Christelijk-Nationaal Vakverbond zich van een nieuwe loonronde - die immers toch geen effect zal sorteren - afkerig betoont, is even ver- standig en verheugend, als het begrijpelijk is, dat hetzelfde C.N.V. aan- dacht vroeg en vraagt voor bepaalde groepen, die zich wel in een uitzonder- lijk zwakke positie bevinden. Zij kunnen zich evengoed bevinden buiten degenen die men wel als loontrekkenden aanduidt.

Enige deining is ontstaan rondom een publikatie van wat men noemt

het Consumenten Contact Orgaan: een orgaan dat gaarne de stem wil

zijn van de consument, doch dat - ook buiten zijn wil - van beperkte

(15)

samenstelling is. Zeker dient voor de belangen van de consument te worden gewaakt, maar niet weinigen betwijfelden, of dit dient te ge- schieden door een orgaan als dit en of bovendien dit orgaan een standpunt diende te bepalen als in het krachtig bediscussieerde geval is geschied.

Wat uit deze discussie resulteert is zeker ook het vermoeden, dat een juiste benadering en bescherming van de consumentenbelangen ons als volk, als regering, als organisaties, in de komende tijd nog belangrijk zal blijven bezighouden. Het is een veelsoortig complex van vrijheden en van belangen, dat hier rechtstreeks in het geding is. Dat dit complex met name in dit tijdsbestek, waarin een zekere spanning rondom lonen en vooral ook prijzen zich openbaart, zich laat gelden, is iets wat voor een ieder begrijpelijk moet zijn.

Boven repten wij reeds even van de toekomst, al dan niet nabij. In een niet ver verwijderde toekomst liggen voor heel ons volk weer belangrijke beslissingen en uitspraken. Wij denken aan de verkiezingen in 1958 voor raden en staten. Er wordt binnen de gemeenten en vooral binnen de kies- verenigingen reeds aan voorbereidend werk gedaan. Bijzondere attentie verdient een besluit, dat in Den Haag werd genomen door de plaatselijke partijorganisaties van A.R.P. en c.H.u.: zij zullen bij de raadsverkie- zingen uitkomen met een gemeenschappelijke lijst. Naar onze mening een heel belangrijk besluit, dat elders de partijafdelingen moet brengen tot een te ernstiger beraad, of wat in Den Haag kan ook bij hen ter plaatse niet mogelijk is.

4 oktober 1957.

POSTSCRIPTUM

Een korte vertraging in de verschijning van dit nummer biedt mij de kans van een korte doch welkome aanvulling. Deze kan goeddeels een bevestiging zijn van verwachtingen, in het bovenstaande geopperd.

Zo zijn nu in de Tweede Kamer de algemene politieke beschouwingen gehouden en zij hebben inderdaad bewezen, dat, voor het ogenblik althans, de spanningen tussen regering en volksvertegenwoordiging iets zijn afge- nomen. Troonrede en Miljoenennota hadden van de goede bedoelingen der regering doen blijken en reeds dit voornemen had bij de volksvertegen- woordiging waardering ontmoet.

Intussen had men mogen wensen, dat het debat in de Kamer een wat gefundeerder en principiëler toon had laten horen. Niet, dat deze toon geheel ontbrak. Met name kon zij worden gehoord in het woord van de antirevolutionaire fractieleider. Hij heeft in zijn rede doen uitkomen, dat het beginselverschillen zijn, die in de politiek partijen van uiteenlopende opvattingen gescheiden houden. Eerst onder erkenning van deze principiële verschillen kan de vraag worden benaderd, of en in hoeverre in de praktijk van het politieke leven samenwerking mogelijk is.

Bevestiging ook hebben onze verwachtingen gekregen met betrekking tot de woningbouwlening. Zij is intussen geslaagd en wel op een wijze die zeker ook voor de optimisten een ongedachte is geweest. Het bereikte geldbedrag was bijna vier maal datgene wat men had gesteld.

Voor het overige is er, zo hebben wij de indruk, op het eigen politieke

erf enige opleving te constateren. Het convent van onze partij, dat wij in

dit postscriptum nu ook nog kunnen vermelden, bracht ons een alleszins

(16)

288 BOEKBESPREKING verhelderende rede van de partijvoorzitter, waarin hij ons bood waarop wij reeds hadden gehoopt: enige hoofdstukken voor een antirevolutionair beleid.

Onze propagandisten zullen verstandig doen, deze hoofdlijnen voor het politieke gesprek zich in het hoofd te prenten; ze zijn het waard:

1. zuiver houden positie overheid; strijd tegen versmelting;

2.. overheidsbemoeiing aan strakke teugel; versterken positie particulier initiatief ;

3. Europese integratie ter verdediging van recht en vrijheid;

4. nieuwe maatschappijvormen naar ieders recht en verantwoordelijk- heid;

5. nationale krachtsinspanning ten behoeve van het volk van Nieuw- Guinea.

Opleving komt ook uit in de verschijning van enkele nogal druk be- sproken brochures. Niet dat in een brochure op zichzelf zekere verdienste ligt. Bijzonder duidelijk is in deze wel het oordeel van Groen van Prinste- rer ("Adviezen in de Tweede Kamer", deel 1, blz. 310): "Er zijn twee dingen waartoe iedereen meent recht te hebben: een vers te maken en een politieke brochure in het licht te zenden; maar in die algemeenheid is het eene verderfelijk voor de dichtkunst en het andere voor het land."

Hoe dit zij, brochures zullen ook kunnen gelden als een aanwijzing van verhoogde politieke belangstelling; in elk geval zijn de verschenen brochu- res wel van de strekking geweest, dat zij het politieke gesprek zeer hebben geanimeerd.

28 oktober 1957.

*

BOEKBESPREKING

Prof. Dr. W. BANNING, Maatschappij, Kerk en Evangelie in drie perioden der Europese geschiedenis. Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1957. 195 blz.

Dit boek, dat een sociologische bijdrage wil zijn tot bezinning op een vernieuwing van het kerkelijk godsdienstig leven en het daarop gerichte theologische denken, biedt ons een studie over maatschappij, kerk en evangelie i~ de middeleeuwen, tijdens het Mercantilisme en in het tijdvak van het kapitalistisch-industrialisme, terwijl het bovendien over het heden handelt. De moderne maatschappij heet niet langer door de klassenstrijd verscheurd, omdat de emancipatiestrijd van rechtloze groepen principieel gewonnen is, maar waarin de techniek de arbeid beheerst en een sociale geleding zichtbaar wordt, die tendeert naar een door nieuwe middenstand plus bovenlaag der arbeiders geleide maatschappij (blz. 7). De schrijver vergeet te noemen: waarbij de ordening van het maatschappelijk leven al meer aan de staat wordt getrokken. Gelukkig vermeldt hij dit later wel (blz. 177 en vooral 185).

Wil men het boek verstaan, dan doet men o. i. goed, het laatste hoofd-

stuk het eerst te lezen. Men ziet dan de tendens welke heel dit geschrift

(17)

beheerst. Volgens de auteur behoort de kerk de "evangelische boodschap"

van een "verantwoordelijke maatschappij" uit te dragen, in de geest, waarin de oecumenische beweging hiervoor ijvert.

Uit dit geschrift valt heel wat te leren, omdat de auteur op dit terrein wel het meest in zijn element is, en omdat het een vrucht van langdurige studie is. Wij stellen dit uitdrukkelijk voorop, omdat deze waardering anders stellig bij het lezen van onze kritiek in de vergetelheid zou raken.

Wat aan dit werk o. i. helaas ontbreekt, is een duidelijke en bondige uiteenzetting van wat de schrijver onder maatschappij, kerk en evangelie verstaat. Men moet, wil men dit te weten komen, uit elke bladzijde van dit bOek en vooral uit de laatste bladzijden elementen bijeenvergaren. Dan komt wat "maatschappij" is, nog het meest uit de verf. Twee opvattingen kruisen elkander, als ik goed zie. Ten eerste die van maatschappij, maat- schappelijke "krachten" en "krachtencomplex" - waarin het begrip

"kracht" zeer onomlijnd is gebleven - , waarbij op het arbeids- en bedrijfs- leven wordt acht geslagen. En ten tweede de vele samenlevingsverbanden in hun onderlinge verwevenheid en verkeer.

Van de maatschappij in de eerste betekenis leert de schrijver, dat zij een eigen onafhankelijke dynamiek vertoont met haar invloed op het bewustzijn der mensen, dat zij eigen "objectieve" processen kent, wier ontwikkeling doorgaat, onbewogen en konstant; dat haar krachten in zichzelf noch christelijk noch anti-christelijk, maar alleen maar reëel zijn (blz. 159).

Beginselen komen hier niet aan te pas. Z. i. leert de sociologie hem, dat deze krachtencomplexen in de maatschappelijke werkelijkheid voorafgaan (blz. 159). Hier hebben we o.a. met een van de vele gedaanten van het neutraliteitspostulaat in de wetenschapsbeoefening te maken. Een postulaat dat vanzelfsprekend nu ook voor deze wetenschap een neutraal veld vàn onderzoek opeist: het veld van de "krachtencomplexen" met eigen dyna- miek, niet door het bewustzijn des mensen beïnvloed, maar die harerzijds wel dit bewustzijn beïnvloeden. Wie herkent hier niet het dogma van Marx in, door Marx - m. i. ten onrechte - materialisme genoemd?

Hier blijft het echter niet bij. Tegen het eind van zijn studie bestrijdt de schrijver het nl. zelf, wanneer hij schrijft: In het maatschappelijk leven, d. i. in het samenleven van mensen, gelden nu eenmaal geen pure feiten - zij zijn steeds verbonden met, betrokken op, mensen, die er een oordeel over vormen (blz. 184).

Slachtoffer van de eerste en in dit boek dominerende beschouwing is de auteur m. i., wanneer hij bij analyse van boerensamenleving en boeren- ment;tliteit, die z. i. voor christelijke en niet-christelijke boerengebieden zou gelden, oordeelt dat hier o. a. een overheersende mythische denkvorm aanwezig is. "Vandaar een geloof aan spoken, geesten, demonen evenzeer als aan engelen, die in het leven van mensen kunnen ingrijpen" (blz. 19).

M. i. is dit helemaal niet typisch voor "de" boerenmentaliteit, maar wel voor het heidendom, terwijl het dan typisch is voor de vrijzinnige theoloog, (en de vrijzinnige socioloog) geloof aan spoken en aan engelen in één adem te noemen.

Maar bréken moet hij met de eerste beschouwing - de positivistisch- Marxistische - wanneer hij aan het einde ruimte wil vragen voor een

"verantwoordelijke maatschappij", d. i. wanneer heden en toekomst in ge-

ding raken.

(18)

290 BOEKBESPREKING

Is dit nu iets anders en meer dan een specimen van het voor de hand liggende gezichtsbedrog, waardoor de visie op het verleden al spoedig be- heerst wordt door een: "Natuurlijk moest wel het latere op het vooraf- gaande volgen, zoals het er op volgde" - de aposteriorische verklarings- macht !? - terwijl de visie op heden en toekomst onder de dominant staat van vrije verantwoordelijkheid in een onbepaalde en onbepaalbare situatie? Tot nu toe kan ik de maatschappelijke "krachten" van Banning niet anders zien dan als een product van zijn wetenschapsgeloof én van zijn socialistisch-Marxistische erfenis: al te traditionalistisch bepaald.

Dit woord "traditionalisme" brengt ons op een tweede begrippenpaar, dat de schrijver zeer geliefd is, nI. dat van traditionalisme en progressie, het vasthouden aan het overgeleverde en vroegere en de religieus-dogma- tistische sanctionering ervan enerzijds en het openstaan voor het nieuwe aan de andere kant. Aan de "empirische" kerk verwijt hij slag op slag, dat ze door haar traditionalisme achter de "maatschappelijke feiten" aan kwam, en derhalve ontviel aan haar roeping voor haar tijd. De rooms- katholieke kerk kan z. i. niet anders dan ook steeds traditionalistisch zijn, en d. i. voor de auteur wel in klare tegenstelling met wat hij als evangelische houding aanprijst. Met recht wijst hij m. i. in deze samenhangen op het gevaar, historische vormgevingen te vereenzelvigen met de eigen normen en beginselen van Gods Woord, maar daarbij verzuimt hij zelf van blz. 1 tot blz. 190 te waken tegen vereenzelviging van nieuwe vormgeving met de eisen van het evangelie. Hier ontvalt hem de "critische" functie van het evangelie. Een functie, die in feite bij de auteur maar al te oncritisch neer- komt op de vereenzelviging van het nieuwe en wat momenteel gangbaar is bij leiders in de oecumenische beweging en het neo-socialisme, met "de eisen van het evangdie."

Intussen is de door hem geliefkoosde uitdrukking "de eisen van het evangelie" m. i. radicaal onevangelisch. Het evangelie eist niets, omdat het het evangelie van de gevende God is in Christus, des Vaders eengeboren en- vleesgeworden Zoon. Bij de schrijver is het evangelie echter tot een nieuwe wet geworden. Dat is het evangelie nu als evangelie juist niet en nooit! Het evangelie is het kruisevangelie van de verzoening van zondaren uit genade door het bloed van Christus, een verzoening met God. Het evangelie vraagt enkel geloof in Jezus Christus. Hiervan vond ik in dit geschrift geen spoor. Want het evangelie werd tot een nieuwe wet.

Dientengevolge heeft de schrijver er o. a. geen oog voor, dat hij in de

geschiedenis der christelijke kerk de verkerkelijkte kerk bij herhaling kan

tegenkomen, d. i. de kerk, die over het evangelie en heel Gods Woord

- wet en evangelie - heerschappij voert: een verkerkelijking, die o. a. tot

de rampspoed van leer en praktijk ener ecclesiocratie, een kerk-tyrannie

voert over heel de samenleving. Zulk een zelfoverschatting der kerk legt

de bodem voor een kerkhistorische problematiek van traditionalisme en

progressionisme, omdat de kerkelijke politiek hier richtlijn wordt voor de

(kerkelijk acceptabele) inhoud van Gods Woord. De verkerkelijking van

Gods Woord heeft ook sociologische consequenties: ze schept nI. zowel

traditionalistische als progressionistische wantoestanden binnen en buiten

de kerk. Omdat zij Gods Woord niet meer respecteert, maar enkel zichzelf.

(19)

Waarom - zoals de schrijver doet - de "strevingen" in de moderne wereld naar een "verantwoordelijke maatschappij" te vereenzelvigen met de "eisen van het evangelie"? Alsof deze strevingen, voorzover ze bij de auteur genade vinden, niet zouden samenvallen met die van het neo- socialisme. Niet maar toevallig merkt hij op, dat huidig socialisme zichzelf herkennen kan in wat de oecumenische beweging onder een "verantwoorde- lijke maatschappij" verstaat. En passant krijgen wij dan te horen - als ware het een sinecure - dat in déze verantwoordelijke maatschappij de ordening der maatschappelijke verhoudingen aan de staat en z'n "schep- pende", "creatieve" functie toevalt (blz. 185).

Deze vereenzelviging van de boodschap der kerk met dit neo-socialisme is de beheersende achtergrond van dit werk.

Wanneer de schrijver uit het protestantisme van de twintigste eeuw een eigen antwoord op de algemene Europese uitdaging van het kapitalistisch- industrialisme ziet opkomen, zegt hij, dit niet te zoeken bij Kuypers souve- reiniteit in eigen kring noch bij de wijsbegeerte der wetsidee. Waarom niet?

En dat, terwijl het toch beslist een eigen antwoord wil zijn, en als zodanig in een "neutraal, objectief, wetenschappelijk" verzorgd geschrift om erken- ning vraagt en daar recht op heeft! Waarom anders niet dan omdat de schrijver nu eenmaal zijn hart verpand heeft aan de typisch-hedendaagse vormgeving van de boodschap van het evangelie omtrent een verantwoorde- lijke maatschappij in de kringen van neo-socialisme en oecumenische be- weging, en daarbij de levensgevaarlijke staatsoverschatting op de koop toe neemt?

O. i. zal het al meer de roeping der huidige christenheid zijn, deze nieuwe vormgeving als een aanslag op een waarlijk verantwoordelijke maatschappij te constateren en de door de socialistische staat genaaste naastenliefde en háár gerechtigheid - waardoor de eigen verantwoorde- lijkheid van het niet-statelijke maatschappelijke leven tot dat van kerk en cultuurverbanden toe wordt leeggezogen door het statelijke overheids- instituut - te onderkennen als één der dreigende demonieën van onze tijd. De kerk, die zich aan het traditionalisme van dit neo-socialisme vast- koppelt, heeft gecapituleerd. Dat zij in wereldformaat tot zulk een capitu- latie geruisloos dreigt over te gaan, is één van de benauwende en droeve verschijnselen uit onze tijd. Om in de termen van Banning te spreken:

"een schuldige vervlechting der empirische kerk met de wereld", waardoor zij "de moderne tijdelijke gebondenheden niet onder de critiek stelt en deze tijdelijke vormen normatief gaat stellen".

Helaas komt in dit boek niet uit de verf, wat de kerk eigenlijk is en wat

haar taak als kerk is. Wanneer de schrijver het huwelijk van de kerk met

bepaalde politieke en economische machten gispt, of zijn afkeer van de

kerk als politieke macht of als economische en financiële grootmacht niet

onder stoelen of banken steekt, ware het toch dringend nodig geweest,

eerst uit Gods Woord duidelijk aan te tonen, wat roeping en wezen der

kerk is. Eerst van daar uit zou het duidelijk zijn geworden, dat de kerk

wel degelijk een macht is en heeft te zijn, en althans machtsvorming heeft

te dienen op haar wijze, nl. de machtsvorming van de geestelijke wereld-

heerschappij van Christus en Zijn Woord. Eerst van daar uit is het pro-

bleem: maatschappij-kerk-evangelie goed te stellen. Dan ook kan het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Welk een goddeloos voorschrift het is, blijkt reeds hieruit, dat door die foltering van het beangste geweten men in het vertrouwen op Gods genade geen rust vindt, en men

Dat men de mensen gerust mag leren, dat zij onmogelijk op grond van de verdienste van Christus voor rechtvaardigen gerekend kunnen worden zonder dat zij door Zijn Geest

Zij lezen bij de apostel (Hebr. En dat zij in het woord genade dwalen, wordt duidelijk uit hun geschriften. Want Lombardus 1) legt de rechtvaardigmaking, die ons

Over Wolmar in relatie tot Calvijn heeft Beza later, terugdenkend aan deze periode uit zijn leven, geschreven: 'Onder andere personen, met wie Calvijn in die tijd te

spreekt haar veroordeling en diepe teleurstelling uit over het ingrijpen van de Sovjetunie en andere staten van het pact van Warschau in de Tsjechoslowaakse

van de voorgenomen hervormingen naar democratische metho- de 10). De ernst van de toestand vond intussen in deze gang van zaken wel een onderstreping. In de derde

Deze voorwaarden werden ingegeven door haat en vrees. Misschien was niet anders te verwachten na zulk een langen verbitterden krijg. Haat tegen en vrees voor

De schrijver van de Institutie, eerst te Bazel wonende, daarna te Genève, voorts te Straatsburg en eindelijk definitief te Genève, met dien verstande, dat hij