• No results found

Deel 2: Kwalitatief Onderzoek

3.4 Toetsing van de resultaten

In dit gedeelte van de analyse zal ik kort de resultaten uit de analyse terugkoppelen naar twee theoretische kaders. Allereerst zal ik Nichols’s (2001) modes of documentary gebruiken om de stijltechnieken in DE WESTERLINGEN te benoemen en begrijpen. Vervolgens zal ik Luyendijk (2010) zijn suggesties gebruiken om de poging in DE WESTERLINGEN om oriëntalistische patronen te doorbreken te toetsen.

3.4.1. Stijltechnieken in DE WESTERLINGEN

Uit de analyse blijkt dat in DE WESTERLINGEN veel gebruik wordt gemaakt van een voice-over. De voice-over heeft de kennis die het verhaal en de perceptie van de kijker stuurt. Dit maakt de programmamakers volgens Nichols (2001) alwetend. De beleving en emoties van de programmamakers en hun perspectief op de leefwereld van de ander gegeven structuur aan het verhaal. De voice-over en het gebruik van de emoties en beleving van de programmamaker zijn, zoals Nichols (2001, p.114) uitlegt, stijlkenmerken van het documentaire genre. De afleveringen van Sharifi en Timmers zijn hiermee te plaatsen in de expository mode, participatory mode, performative mode en reflexive mode. In DE WESTERLINGEN is een alleswetende voice-over gebruikt (een stijlkenmerk uit de expository mode), vertelt de programmamaker vanuit zijn eigen perspectief over zijn ervaringen (een stijlkenmerk uit de performative mode) en is er interactie tussen het subject en de maker (een stijlkenmerk uit de participatory mode). Opvallend is de combinatie die Timmers maakt tussen de reflexive mode en de expository mode. De alleswetende voice-over die kenmerkend is voor de expository mode zet hij in om te reflecteren op zowel de werkwijze van media waar hij kritiek op heeft, als zijn eigen werkwijze bij het maken van de documentaire, wat weer kenmerkend is voor de reflexive mode. Sharifi maakt deze combinatie niet. Naast

de leidende voice-over, interactie met het subject en de bespreking van de eigen ervaringen in haar aflevering heeft zij een eigen stijltechniek: de discussie aangaan met haar subject.

Uit de analyse van beide afleveringen blijkt dat de voice-over een plek kan zijn om metajournalistiek, cultuurreflectie en reflectie op een (oriëntalistisch) discours te verwerken. Ook wordt de voice-over in DE WESTERLINGEN gebruikt om een algemene inleiding te geven van het onderwerp en de aflevering in te bakenen. Het is echter de vraag of de voice-over in buitenlandcorrespondentie op deze manier gebruikt kan worden. In andere woorden, of de correspondent de ruimte krijgt van de redactie om de voice-over op deze manier te gebruiken. Vanuit academisch oogpunt zou het interessant zijn omdat het een manier is om metajournalistiek toe te passen.

Een tweede bevinding uit de analyse is de belangrijke en aanwezige rol van de programmamaker als verteller. Het gebruik van de programmamaker en zijn emoties en beleving zou ik willen tegenspreken omdat uit de analyse blijkt dat het juist de programmamaker is die oordeelt over de ander doordat deze emoties meespelen. Uit de analyse blijkt ook dat het veel vraagt van de programmamaker om de eigen normen en waarden ter discussie te stellen.

3.4.2. Oriëntalistische patronen doorbreken

In de analyse heb ik gekeken naar de vertelstructuur, waarbij ik zowel het narratief en het beeld en geluid heb geanalyseerd. De insteek van de makers van DE WESTERLINGEN was om het idee dat er universele waarden zijn aan de kant te zetten en met een open blik, zonder vooroordelen, de ander in het buitenland te benaderen. Dit alles refereert aan de suggesties die Luyendijk doet in zijn essay Beyond Orientalism. Volgens Luyendijk is het nodig om een buitenlandjournalistiek te vinden waarin ruimte is om gebeurtenissen in het buitenland te bespreken zonder een oriëntalistisch werkwijze. Door de vertelstructuur van DE WESTERLINGEN naast Luyendijk zijn suggesties te leggen zal ik in dit laatste deel van deze masterscriptie toetsen of er in DE WESTERLINGEN een realisatie is van een aantal van Luyendijk zijn suggesties.

In de twee geanalyseerde afleveringen van DE WESTERLINGEN heeft de programmamaker een grote rol. Timmers is transparant in de keuzes die hij maakt bij het in beeld brengen van de ander. Hij doet dit door te praten met zijn cameraman en in de voice-over te vertellen over de focus van journalisten. In deze werkwijze is een vorm van metajournalistiek te herkennen. Dit is een techniek die volgens Luyendijk (2010) kan helpen om oriëntalisme in buitenlandcorrespondentie te bestrijden. De verteltechniek die Timmers gebruikt in de voice-over is echter niet in Sharifi haar aflevering aanwezig.

Van een patroon in de beoefening van metajournalistiek in DE WESTERLINGEN kan dan ook niet worden gesproken.

Wel is in beide afleveringen, en in het bijzonder die van Sharifi, een manier gevonden om verschillende culturele narratieve te vertellen. Luyendijk zou dit aanwijzen als de realisatie van een metanarratief: een narratief waarin verschillende culturele perspectieven besproken worden. De programmamakers vertellen in de afleveringen wat hun kijk is op westerse concepten zoals vrijheid (Timmers), en feminisme & (homo)seksualiteit (Sharifi) waarna de ander zijn culturele perspectief vertelt. In beide afleveringen krijgt de kijker de culturele waarheid van beide groepen mee. Uit de analyse blijkt dat in Sharifi haar aflevering het westerse narratief de hoofdtoon heeft en in Timmers aflevering de nadruk wordt gelegd op het alternatieve narratief van de vluchteling. Sharifi slaagt er echter beter in dan Timmers om de normen en waarden van beide groepen duidelijk naar boven te krijgen, zoals besproken in de eerste deelconclusie. Van een gebalanceerd metanarratief kan in DE WESTERLINGEN niet worden gesproken omdat de kijker het verhaal meekrijgt door de ogen van de programmamakers. Aan het begin van de aflevering geven beide makers een duidelijke inleiding die fungeert als afbakening van de rest van de aflevering. Hun zoektocht en mening staat vanaf het begin van het plot centraal.

In DE WESTERLINGEN zijn de westerse concepten waar Luyendijk het over heeft de concepten ‘vrijheid’, ‘feminisme’ en ‘homoseksualiteit’. Het begrijpen van ‘’totaal andere werelden’’ aan de hand van deze concepten vindt Luyendijk kwalijk. Het zijn volgens hem geen concepten waarmee de wereld van de ander begrepen kan worden. In DE WESTERLINGEN is een manier gevonden om met deze problematiek om te gaan. In de beide afleveringen wordt een westers concept gebruikt om op te reflecteren. In de aflevering van Sharifi wordt er samen met de ander een discussie gevoerd over het concept en in de aflevering van Timmers wordt de kijk op het concept van de niet-westerling naar voren gehaald. In DE WESTERLINGEN worden geen nieuwe, niet-westerese, concepten geformuleerd om het buitenland te doorgronden, terwijl Luyendijk daar wel toe oproept. In DE WESTERLINGEN is een andere manier gevonden om de leefwereld van de ander te doorgronden: juist met de westerse concepten. Beide programmamakers slagen erin om samen met de ander in gesprek te gaan over een westers concept en zo de kijk van de ander te benadrukken.

Luyendijk zijn suggestie om de relatie tussen beeld en realiteit te benadrukken is terug te vinden in DE WESTERLINGEN. Timmers vindt in de voice-over een plek om te vertellen hoe de productie van een documentaire werkt: welke keuzes er gemaakt worden, hoe dit de beeldvorming beïnvloedt en wat

hij vindt van deze keuzes. In de vertelstructuur is zo ruimte voor een discussie én ruimte voor het ter plekke bespreken van het selectieproces. Zoals in het eerste deel van dit toetsingshoofdstuk is besproken, is deze stijltechniek kenmerkend voor de reflexive mode (Nichols, 2001).

Samenvattend is de vertelstructuur in DE WESTERLINGEN een duidelijke poging om oriëntalistische patronen in buitenlandjournalistiek te doorbreken. De suggesties van Luyendijk (2010) zijn terug te vinden in de resultaten, sommige suggesties worden zelfs gerealiseerd. Toch is de werkwijze in DE WESTERLINGEN ook oriëntalistisch. In Sharifi haar aflevering voornamelijk door haar onbegrip over het perspectief van de ander, en omdat ze er niet in slaagt te reflecteren op de eigen normen en waarden. Ook al is Timmers zijn aflevering geslaagd wanneer deze getoetst wordt aan Luyendijk zijn suggesties, toch acht ik zijn aflevering niet geslaagder dan die van Sharifi. Zoals uit de analyse blijkt is in Sharifi haar aflevering namelijk spraken van een gelijkwaardige relatie met de ander, een waarin het westerse perspectief en het niet-westerse perspectief tegenover elkaar staan, in plaats van boven of onder elkaar waardoor de vanzelfsprekendheden waarop het westerse narratief is gebaseerd duidelijk worden. Deze relatie die Sharifi aangaat met de ander is een succesvolle poging om oriëntalistische patronen te doorbreken omdat de relatie niet is gebaseerd op een hiërarchie. Het is juist de hiërarchie die Said (1978) bekritiseerd omdat het Westen zorgt dat zij de bovenste rang hebben. Door dit onderzoek kan een nuance worden aangebracht in Luyendijk zijn suggestie voor een metanarratief. Het metanarratief dat Luyendijk voorstelt zou een element van discussie kunnen bevatten. Ik denk dat dit een goede toevoeging is omdat uit het onderzoek blijkt dat het eigen westerse perspectief op die manier het uitgangpunt blijft, maar niet overheersend is. Zoals hiervoor is uitgelegd blijkt uit de analyse dat een discussie niet zorgt voor een hiërarchie maar voor een zekere gelijkwaardigheid waarbij de normen en waarden van beide culturen tegenover elkaar worden gezet. Wel is het belangrijk om te benadrukken dat dit veel vraagt van de programmamaker. Zoals ook uit het onderzoek blijkt lukt het Sharifi niet om te reflecteren op de eigen normen en waarden en is haar frustratie en onbegrip overheersend. Tot slot kan er naar aanleiding van dit onderzoek ook een vraagteken worden gezet bij Luyendijk zijn suggestie voor metajournalistiek. In Timmers zijn aflevering ligt de focus voornamelijk op de bespreking van de eigen werkwijze en een reflectie op de westerse kijk op de wereld. Uit de analyse blijkt dat hierdoor in de vertelstructuur de aandacht voornamelijk ligt bij het verhaal van de ander, het eigen westerse perspectief verdwijnt naar de achtergrond. Zoals in de analyse is uitgelegd is dit ook een hiërarchie, alleen dan eentje waarin het Westen de onderliggende partij is. Dit is niet wat Luyendijk voor ogen heeft. Het gaat hem om een

aanpassing van buitenlandcorrespondentie die ervoor zorgt dat het buitenland te doorgronden is, niet om het naar beneden praten van de eigen normen en waarden.

Conclusie

In dit onderzoek is duidelijk gemaakt dat er pogingen zijn om het buitenland op een alternatieve manier in kaart te brengen, en is daarnaast inzichtelijk geworden hoe een dergelijke poging vorm heeft gekregen in de documentaireserie DE WESTERLINGEN (VPRO). Het onderzoek heeft zo geholpen grip te krijgen op een ontwikkeling in buitenlandjournalistiek. De ontwikkeling komt voort uit maatschappelijke en academische kritiek op de westerse dominante sturing (in journalism studies wordt die sturing ook wel framing genoemd) van de berichtgeving over niet-westerse culturen. Het concept ‘oriëntalisme’ van Said (1978) is gebruikt als algemeen analytisch kader om de othering in DE WESTERLINGEN te bestuderen. Er is in dit onderzoek niet gesproken over het Oosten, zoals Said wel doet, maar over de niet-westerse landen die in de documentaireserie DE WESTERLINGEN (VPRO) worden opgezocht.

Door middel van een kwalitatief onderzoek is de vertelstructuur in twee afleveringen van de DE WESTERLINGEN onderzocht. Vervolgens is getoetst of de resultaten van de analyse voldoen aan de suggesties die Luyendijk (2010) doet voor een herziende buitenlandcorrespondentie. De manier waarop in buitenlandcorrespondentie informatie wordt vergaard en verwerkt is volgens hem namelijk oriëntalistisch. In het systeem van buitenlandcorrespondentie, zoals hij dat noemt, is het voor de correspondent niet mogelijk om het buitenland te doorgronden. De suggesties van Luyendijk moeten toewerken naar een buitenlandcorrespondentie waarvan de werkwijze niet oriëntalistisch is. Hij stelt voor metajournalistiek toe te passen, een metanarratief te creëren, de relatie tussen beeld en realiteit te onderzoeken, en op zoek te gaan naar concepten of genres waarmee het buitenland wél doorgrond kan worden (westerse concepten schieten volgens hem te kort).

Uit het onderzoek blijkt dat in DE WESTERLINGEN een alternatieve relatie wordt aangegaan met de ander, die in de vertelstructuur expliciet vorm krijgt. Deze vorm heeft de volgende stijltechnieken:

• De aflevering begint met een overpeinzing van de programmamaker, die als algemene inleiding dient om de aflevering in te kaderen en de relatie tot de ander te bepalen.

• De voice-over is een belangrijk instrument om de relatie tot de ander en de positie ten opzichte van de ander te bespreken. Deze wordt gebruikt om ter plekke de keuzes in het maakproces te

benoemen, de eigen emoties en mening te verwoorden, en waar mogelijk te reflecteren op de eigen normen en waarden waardoor deze ter discussie worden gesteld.

• Het alledaagse wordt vastgelegd in beeld, ook is er aandacht voor beelden die afwijken van bestaande ideeën over de leefwereld van de ander.

• De programmamaker neemt de kijker mee in de leefwereld van de ander. De ‘’totaal andere wereld’’ wordt begrepen door de ogen van de programmamaker.

De hiervoor genoemde strategieën waarmee het buitenland wordt benaderd zijn technieken die kenmerkend zijn voor de documentairecategorieën reflexive, expository, participatory, en performative mode (Nichols, 2001). Geheel nieuw zijn de strategieën dus niet. Wel worden ze op een opvallende manier ingezet waardoor de eigen (westerse) kijken op de wereld niet meer zo vanzelfsprekend is en het duidelijk wordt dat er verschillende culturele posities mogelijk zijn om de wereld te begrijpen.

In de tweede aflevering die is geanalyseerd (de aflevering van Sharifi) komen vanzelfsprekendheden over de kijk op de wereld naar boven, dit wordt bewerkstelligt doordat twee culturele narratieven, die van het westen en die van het niet-westerse land, tegenover elkaar worden gezet. Discussie is in haar aflevering zo een centraal thema. In de eerst geanalyseerde aflevering (Timmers) is dit niet het geval, wat resulteert in een gefragmenteerd verhaal. Met het oog op de alternatieve en gelijkwaardige relatie die getracht wordt in DE WESTERLINGEN aan te gaan met de ander, kom ik in dit onderzoek tot de conclusie dat de aflevering van Sharifi geslaagder is. Dat brengt mij bij een pijnpunt in de verhaalstructuur van DE WESTERLINGEN: de grote taak die bij de programmamaker komt te liggen om de alternatieve buitenlandjournalistiek te laten slagen. Uit de analyse blijkt dat het voor een westerse programmamaker belangrijk is om te dealen met zijn westerse visie en beeld van het buitenland. Het vraagt grote inzet en wil om op de eigen normen en waarden te reflecteren. Daarnaast is het belangrijk om te benadrukken dat een alternatieve relatie wordt aangegaan, maar dat deze voornamelijk in beeld en geluid niet vrij van oriëntalisme. Uit de analyse blijkt dat in DE WESTERLINGEN bij wordt gedragen aan een dominant (westers) beeld van het buitenland. In het onderzoek wordt dan ook een vraagteken gezet bij de mogelijkheid om in beeld en geluid een gelijkwaardige relatie aan te gaan met de ander.

Dan rest nog het antwoord op het tweede deel van de centrale vraag in deze scriptie: is de vertelstructuur in DE WESTERLINGEN een succesvolle toepassing van Luyendijk (2010) zijn suggesties? Het antwoord is ja. De suggesties van Luyendijk (2010) zijn terug te vinden in de vertelstructuur van DE WESERLINGEN. Zo is er een vorm van metajouralistiek aanwezig, is er een zeker metanarratief

doordat twee culturele narratieven samen aan bod komen, wordt de relatie tussen beeld en realiteit besproken, en er is zelf in zekere zin een zoektocht naar nieuwe concepten of genres om het buitenland te doorgronden. Door dit onderzoek kan ook een nuance worden aangebracht in een van Luyendijk zijn suggesties. Het metanarratief dat Luyendijk voorstelt zou een element van discussie kunnen bevatten zoals dat in Sharifi haar aflevering gedaan is. Zoals eerder besproken helpt dit om vanzelfsprekendheden over de kijk op de wereld aan te kaarten en helpt het om beide narratieven gelijkwaardig te presenteren. Naast een nuance in een van Luyendijk zijn suggesties is er ook een vraagteken gezet bij zijn suggestie voor metajournalistiek. Uit het onderzoek blijkt dat de metajournalistiek in de aflevering van Timmers zorgt voor een gefragmenteerd verhaal waarvan de eigen normen en waarden naar de achtergrond verdwijnen.

Ik wil nog kort benadrukken dat uit het onderzoek blijkt dat de vertelstructuur in DE WESTERLINGEN niet volledig uniform is. Zoals hiervoor opgesomd zijn er overeenkomsten tussen de beide afleveringen die de alternatieve buitenlandjournalistiek van DE WESTERLINGEN karakteriseert, echter zijn er ook een aantal verschillen. De verschillen heb ik verklaard door de grote rol voor de programmamaker te benadrukken. Echter komt deze conclusie ook deels voort uit de selectie van het casusmateriaal. Ik heb gekozen om de aflevering van Sharifi te analyseren omdat zij duidelijk de programmamaker is die het meeste moeite heeft met het reflecteren op de eigen normen en waarden. Voor het onderzoek naar de rol van de programmamaker in de vertelstructuur van DE WESTERLINGEN was dit een interessante keuze, echter belemmerde het me wel om een uitspraak te doen over bredere patronen in de vertelstructuur. Simpelweg omdat ik gekozen heb voor twee uitgesproken afleveringen.

Voor vervolgonderzoek zou ik opperen om te onderzoeken hoe redacties denken over het gebruik van de voice-over als vertelstrategie om oriëntalisme te bestrijden. Uit het onderzoek komt namelijk naar voren dat de strategie bruikbaar blijkt voor het bestrijden van een oriëntalistisch discours, en een stereotype beeldvorming van de ander bespreekbaar maakt. Voor een vervolg op DE WESTERLINGEN, of een soortgelijke documentaireserie, zou ik aanbevelen om de makers goed te informeren over het doel van de productie. Ik denk dat daarbij het doel moet zijn om beide culturele narratieven duidelijk te maken aan de kijker en ze daarbij gelijkwaardig te presenteren. Uit het onderzoek blijkt dat het geen kwaad kan ze tegenover elkaar te zetten, mits de programmamaker in staat is ergens in het proces te reflecteren op zijn eigen normen en waarden. Het blijkt belangrijk om te reflecteren op de eigen emoties, zo wordt voorkomen dat de toon oordelend is. Dit zou kunnen met

vragen als: ik zeg wel ‘’natuurlijk’’ vinden ze dat hier normaal, maar is dat wel zo ‘’natuurlijk’’? Ik acht het belangrijk om de eigen emoties en belevingen te blijven gebruiken in de verhaalstructuur omdat het de kijker meeneemt in het verhaal en de discussie. Tot slot moet de programmamaker weten dat het gaat om het signaleren van de verschillen, niet om het oplossen van de verschillen of het komen tot een overeenkomst. Dit stelt de kijker in staat om zelf tot conclusies te komen. Een klassieke journalistieke taak dus voor de programmamaker.