Vraag nr. 368 van 2 juli 1998
van de heer JOHAN MALCORPS
Milieuvriendelijke landbouwproductie – Bescher-ming zeldzame huisdierrassen
Op 10 maart laatstleden heeft de Vlaamse regering haar goedkeuring gehecht aan het ontwerpbesluit betreffende de toekenning van subsidies om land-bouwproductiemethoden toe te passen en het slui-ten van beheersovereenkomsslui-ten ter uitvoering van de verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992 betreffende landbouwproductie-methoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer. De implementatie van deze verordening kende een uiterst langzame invulling, waar ik hier niet verder op wil ingaan. Daarover stelde ik trouwens reeds op 6 maart 1996 een paar schriftelijke vragen aan de twee in dit dossier bevoegde ministers (vraag nr. 81 aan Theo Kelchtermans : Bulletin van Vragen en Antwoorden nr. 10 van 18 maart 1996, blz. 462 ; vraag nr. 58 aan Eric Van Rompuy : BVA nr. 10, blz. 481). Gelukkig kon de verordening nu toch haar uitvoeringsmogelijkheden krijgen in het kader van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijke milieu.
Ik ben nochtans van oordeel dat de bevoegde ministers – wegens een bevoegdheidsonduidelijk-heid – ten aanzien van de bescherming van zeld-zame huisdierrassen in hun besluit maatregelen hebben opgenomen die onvolledig zijn en daar-door ook hun uitwerking zullen missen zoals uit-eindelijk bedoeld in de EEG-verordening. De zeld-zame huisdierrassen gefokt door liefhebbers, en dat is op het niveau van geiten en schapen het overgro-te deel, worden immers uitgesloovergro-ten van de toepass-ingen van het besluit.
Het is zonder meer duidelijk dat de Europese ver-ordening volgens artikel 2 punt 1 de steunregeling verleent aan agrarische bedrijfshoofden. Maar het is evenzeer een feit dat in ditzelfde artikel punt 1 d, de verordening stelt dat het ook gaat om dieren te houden van plaatselijke rassen die op het punt staan te verdwijnen. Verder spreekt artikel 3 punt 1 van "specifieke behoeften" van de lidstaten en in punt 4 van "afwijkingen". Het is mijns inziens dui-delijk dat de EEG hier dan ook een zeer flexibele verordening heeft goedgekeurd, die vooral naar de geest moet worden geïnterpreteerd. Dit wordt nog duidelijker wanneer wij in artikel 5 punt 1 c lezen dat ook steun kan worden verleend aan "andere personen, wanneer er geen in aanmerking komen-de landbouwers zijn". Dit is het geval voor komen-de
hou-ders van geiten en schapen van bedreigde rassen. En precies op dit laatste punt wil ik even ingaan. Reeds in mijn schriftelijke vraag nr. 81 van 6 maart 1996 heb ik de ministers erop gewezen dat er slechts in een beperkte invoering van de mogelijke steunregeling inzake bedreigde rassen werd voor-zien. Minister Eric Van Rompuy antwoordde toen dat een dergelijke steunregeling niet werd opgeno-men in het plan dat de vorige Vlaamse regering aan de Europese Commissie ter goedkeuring en mogelijk cofinanciering heeft voorgelegd. Ik betwijfel ten zeerste dat dit de echte reden is, en dat dit ook onomkeerbaar is.
In zijn antwoord terzake op de mondelinge vraag nr. 56 van 16 februari 1996 van federaal volksverte-genwoordiger Frans Lozie verklaarde federaal minister Pinxten trouwens dat : "Inzake bedreigde veerassen zal slechts een beslissing vallen in over-leg met de beroepssector en de Gewesten". Dit betreft dus niet de vorige legislatuur, maar wel het feit dat er vanuit de beroepssector uiteraard geen interesse is, de liefhebberssector daar niet werd bij betrokken en er op Vlaams niveau misschien ook niet bij betrokken kan worden, omdat ze nog steeds onder de federale paraplu vallen. De bedreigde huisdierrassen vallen hier dus letterlijk en figuurlijk tussen wal en schip, omdat het ene beleidsniveau het blijkbaar niet wil, en het andere wellicht niet kan.
Het antwoord van de ministers kan natuurlijk zijn dat dit een federale materie is, maar daarmee is de zaak niet opgelost. In elk geval had de Vlaamse regering de onduidelijkheid kunnen opheffen door in het besluit een aanwijzing te geven, en heeft ze dit niet gedaan. De reden is wellicht dat de rege-ring blijkbaar om een of andere reden niet heeft beseft dat het overgrote deel van de zeldzame huis-dierrassen niet wordt gefokt door agrarische bedrijfshoofden, maar door andere personen, lief-hebbers dus.
Wanneer het besluit van de Vlaamse regering daar geen aandacht voor heeft en geen beroep doet op de Europese subsidies die daarvoor klaar liggen, en de hele zaak van de zeldzame huisdierrassen beperkt tot agrarische bedrijfshoofden, dan werkt ze niet in de geest van de verordening, discrimi-neert zij de honderden Vlaamse fokkers van zeld-zame rassen, en laat ze belangrijk genetisch materi-aal verloren gaan dat behoort tot het Vlaams agra-risch erfgoed.
op de schriftelijke vraag nr. 140 van 1 april 1993 van senator Michiel Maertens (Vragen en Ant-woorden Senaat nr. 57 van 18 mei 1993, blz. 2798) aangaande de bedreigde rassen in ons land, blijkt dat door het "Institut de l'élevage" in Parijs, in opdracht van het DG Xl en met medewerking van ons federale departement Landbouw, in het kader van de verordening 2078/92 een studie werd uitge-voerd nopens onze verschillende zeldzame huis-dierrassen, en dat voor België daaruit werden gese-lecteerd : het rode ras (een rundveeras uit de West-Vlaamse polders), een niet nader genoemde lokale geitensoort, het Houtlandschaap en het "Belgisch" melkschaap, dat eigenlijk de recht-streekse afstammeling is van de "Flandrine", die in de vroege middeleeuwen met vele miljoenen de Vlaamse schorrevlakten bevolkte en aan de basis lag van de middeleeuwse wolnijverheid en de opkomst van onze Vlaamse steden. Dit "Belgisch" melkschaap laten verloren gaan, zou onvergeeflijk zijn.
1. In hoeverre heeft de minister onderzocht of deze aangelegenheid – specifiek het houden van zeldzame huisdierrassen door liefhebbers – een gefederaliseerde of gedefederaliseerde materie is ? Waarop steunt hij zich en welke conclusies trekt hij daaruit voor de toepassing van de verordening 2078/92 ?
2. Werd dit specifieke onderwerp op een eventu-ele interkabinettenwerkgroep behandeld, en zo ja, wanneer en met welke beleidsopties ?
3. Neemt de minister – in het geval dit toch tot zijn bevoegdheid behoort – vooralsnog initia-tieven om het bedoelde ontwerpbesluit en de uitvoeringsbesluiten aan te passen teneinde de bedreigde Vlaamse huisdierrassen die niet door agrarische bedrijfshoofden worden gefokt, ook te redden en zo ja, op welke wijze ? Zo neen, waarom niet ?
4. Wordt daarbij in het positieve geval eventueel een onderscheid gemaakt tussen het Vlaams en het Belgisch melkschaap en zo ja, op welke wetenschappelijke gronden ? Ik wil in dat ver-band toch verwijzen naar het artikel uit "Small Ruminant Research" 7 (1992) blz. 279-288 "Milk yield and milk composition of Flemisch Milksheep, Suffolk and Texel ewes and their crossbreeds".
5. Worden de fokkers naast het officiële Sanitel-systeem, dat én voor agrarische bedrijfs-hoofden én voor liefhebbers van toepassing is, ook verplicht hun raszuiverheid bij te houden in een totnogtoe gemonopoliseerd nationaal
boek, of kunnen de geregionaliseerde stam-boekbewijzen ook in aanmerking komen ? N.B. Deze vraag werd eveneens gesteld aan de
heer Eric Van Rompuy, Vlaams minister van economie, KMO, Landbouw en Media.
Antwoord